Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Deuteronomium 32

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 32

Deuteronomy 32:1.

MOZES' LIED EN LOFZANG.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 32

Deuteronomy 32:1.

MOZES' LIED EN LOFZANG.

Vers 1

1. Neig de oren, gij hemel! en ik zal spreken; en de aarde hoort de redenen van mijn mond, want wat ik nu zal verkondigen en betuigen betreft u beide, hemel en aarde; d r zowel als hier zijn geestelijke wezens, waarvoor de Heere Zich in Zijn waarheid en trouw wil verheerlijken.

Vers 1

1. Neig de oren, gij hemel! en ik zal spreken; en de aarde hoort de redenen van mijn mond, want wat ik nu zal verkondigen en betuigen betreft u beide, hemel en aarde; d r zowel als hier zijn geestelijke wezens, waarvoor de Heere Zich in Zijn waarheid en trouw wil verheerlijken.

Vers 2

2. Mijn leer, woordelijk: wat ik ontvangen heb, wat de Heere mij geleerd heeft om het op mijn beurt anderen te leren, druipe als een regen; mijn rede vloeie als een dauw; als een stofregen op de grasscheutjes, en als druppels op het kruid Isaiah 55:10 Job 29:22, ).

De toehoorders vergelijkt hij bij het gras en het kruid Isaiah 40:6); want evenals regen en dauw de weide vervrolijken, zodat de bloemen en het gras naar de wens en genoegen van allen welig wassen en tieren, evenzo verkwikt Gods woord de harten en de gewetens, en waar die regen neervalt, is het niet zonder verbetering en vrucht..

Men zou kunnen vragen, hoe toch het vooruitzicht, dat de woorden van de zanger evenzeer bevruchtend zullen werken op hart en gemoederen, als de regen en de dauw op het kruid van het veld, te rijmen is met de betuiging van hun harde zin en van de straf, die hen treffen zou. Het juiste antwoord is wel dit, dat alle goddelijke spraak vruchtbaar is, en dus de strenge straffende taal nooit tevergeefs is, en dat zij steeds gemoederen vindt, die vroeger of later haar als een weldaad leren kennen.

Vers 2

2. Mijn leer, woordelijk: wat ik ontvangen heb, wat de Heere mij geleerd heeft om het op mijn beurt anderen te leren, druipe als een regen; mijn rede vloeie als een dauw; als een stofregen op de grasscheutjes, en als druppels op het kruid Isaiah 55:10 Job 29:22, ).

De toehoorders vergelijkt hij bij het gras en het kruid Isaiah 40:6); want evenals regen en dauw de weide vervrolijken, zodat de bloemen en het gras naar de wens en genoegen van allen welig wassen en tieren, evenzo verkwikt Gods woord de harten en de gewetens, en waar die regen neervalt, is het niet zonder verbetering en vrucht..

Men zou kunnen vragen, hoe toch het vooruitzicht, dat de woorden van de zanger evenzeer bevruchtend zullen werken op hart en gemoederen, als de regen en de dauw op het kruid van het veld, te rijmen is met de betuiging van hun harde zin en van de straf, die hen treffen zou. Het juiste antwoord is wel dit, dat alle goddelijke spraak vruchtbaar is, en dus de strenge straffende taal nooit tevergeefs is, en dat zij steeds gemoederen vindt, die vroeger of later haar als een weldaad leren kennen.

Vers 3

3. Want ik zal een lied aanheffen, waarmee allen, die het horen, moeten instemmen; ik zal de Naam van de HEERE uitroepen; geeft onze God grootheid! 1) (Revelation 4:7)

1) Niet alleen wil Mozes zelf de grootheid van de Heere Heere groot maken, ook vordert hij dit van degenen, die hem horen. Het is hem te doen, zoals ook uit het volgende vers blijkt, om de eer van Gods Naam groot te maken. En dit om drie redenen: 1e. omdat Hij het waard is; 2e. om Israël in de schuld te doen vallen, en 3e. opdat ook Zijn gerichten zouden gebillijkt en goedgekeurd worden, die over de zonde en de afval van het Verbondsvolk zouden gaan..

Vers 3

3. Want ik zal een lied aanheffen, waarmee allen, die het horen, moeten instemmen; ik zal de Naam van de HEERE uitroepen; geeft onze God grootheid! 1) (Revelation 4:7)

1) Niet alleen wil Mozes zelf de grootheid van de Heere Heere groot maken, ook vordert hij dit van degenen, die hem horen. Het is hem te doen, zoals ook uit het volgende vers blijkt, om de eer van Gods Naam groot te maken. En dit om drie redenen: 1e. omdat Hij het waard is; 2e. om Israël in de schuld te doen vallen, en 3e. opdat ook Zijn gerichten zouden gebillijkt en goedgekeurd worden, die over de zonde en de afval van het Verbondsvolk zouden gaan..

Vers 4

4. Hij is dea) Rotssteen, 1) die nimmer wankelt, noch wijkt en allen, die tot Hem vluchten, in veiligheid brengt, wiens werk volkomen is; want al zijn wegen zijn gericht. 2) God is waarheid, trouw en Zijn woorden en beloften nakomende, en is geen onrecht, zoals de mens in zondige dwaasheid en verderfelijke oproerigheid Hem soms beschuldigt, als Zijn wegen, hard en onbillijk als soms schijnen, hem niet bevallen; nee, maar rechtvaardig en recht is Hij, want Hij gaat door op de weg van het recht, gegrond op Zijn heiligheid en liefde, en laat zich daarvan niet af brengen door menselijke tegenspraak en tegenbedenking.

a) 2 Samuel 22:3,2 Samuel 22:32 Psalms 19:15 Psalms 71:3; Psalms 31:3 Psalms 31:1) Als Gods Onveranderlijkheid op dichterlijke wijze bezongen wordt, dan wordt God altijd met de Rotssteen vergeleken, omdat de rotssteen onveranderlijk blijft, al waaien de stormwinden, al zwepen de golven er tegenaan. De rots blijft, zo ook God, de Heere, in de hoogste volkomenheid..

2) Gericht wil hier zeggen: Voorzichtig en rechtvaardig, of voorzichtigheid en rechtvaardigheid..

Vers 4

4. Hij is dea) Rotssteen, 1) die nimmer wankelt, noch wijkt en allen, die tot Hem vluchten, in veiligheid brengt, wiens werk volkomen is; want al zijn wegen zijn gericht. 2) God is waarheid, trouw en Zijn woorden en beloften nakomende, en is geen onrecht, zoals de mens in zondige dwaasheid en verderfelijke oproerigheid Hem soms beschuldigt, als Zijn wegen, hard en onbillijk als soms schijnen, hem niet bevallen; nee, maar rechtvaardig en recht is Hij, want Hij gaat door op de weg van het recht, gegrond op Zijn heiligheid en liefde, en laat zich daarvan niet af brengen door menselijke tegenspraak en tegenbedenking.

a) 2 Samuel 22:3,2 Samuel 22:32 Psalms 19:15 Psalms 71:3; Psalms 31:3 Psalms 31:1) Als Gods Onveranderlijkheid op dichterlijke wijze bezongen wordt, dan wordt God altijd met de Rotssteen vergeleken, omdat de rotssteen onveranderlijk blijft, al waaien de stormwinden, al zwepen de golven er tegenaan. De rots blijft, zo ook God, de Heere, in de hoogste volkomenheid..

2) Gericht wil hier zeggen: Voorzichtig en rechtvaardig, of voorzichtigheid en rechtvaardigheid..

Vers 5

5. Hij 1) heeft het tegen Hem verdorven, het zijn zijn kinderen niet, de schandvlek is hun; 2) zij zijn kinderen van schande geworden; het is een verkeerd en verdraaid geslacht, daarom kan Hij, hoewel Zijn hart vanliefde gloeit, hen niet meer als Zijn kinderen behandelen, maar moet hen, Zijns ondanks, aan het gericht prijsgeven.

1) Hij, nl. het van God afgevallen volk. Na de aanhef, waarin Mozes hemel en aarde bezweert hem te horen, en zijn rede een goede ingang en heilrijke werking toewenst, omdat hij van zins is de naam van de Heere te loven, waarmee de gehele wereld moet instemmen (Deuteronomy 32:1-Deuteronomy 32:3), komt hij al dadelijk tot het eigenlijke thema van zijn lied: Jehova is onberispelijk en rechtvaardig in Zijn verhouding jegens Israël, ook als het met ongeluk en benauwdheden bezocht wordt; maar wel heeft Israël door zijn afval zware schuld op zich geladen (Deuteronomy 32:4,Deuteronomy 32:5). Het lied beschouwt dus reeds in de aanvang die tijd, waarvoor het volgens Goddelijke wil Hem een getuige zal zijn onder de kinderen van Israël (Deuteronomy 31:16), en verplaatst zich zo levendig in die toekomst, alsof die reeds werkelijk aanwezig was. In verdere uitwerking van dit thema wordt eerst aan Israël zijn ondank en zijn zonde tegen de Heere voorgehouden (Deuteronomy 32:6-Deuteronomy 32:18), vervolgens de straffen, die het daardoor op zich laadt en in het bijzonder zijn verwerping van voor het aangezicht van de Heere beschreven, waarbij de Heere alleen wegens de vijanden het niet tot het uiterste, tot algehele vernietiging komen laat (Deuteronomy 32:19-Deuteronomy 32:27). Zo'n ondergang nu had Israël door zijn dwaasheid en onverstand wel verdiend; toch zijn de boosheid en verkeerdheid aan de kant van de volkeren, die Israël moeten tuchtigen, nog groter en lokken strafgerichten uit, die op hun tijd de volkeren treffen, en het volk van God aan hun handen zullen ontrukken, opdat Hij, de Heere, het laatste opnieuw in genade aanneemt (Deuteronomy 32:28-Deuteronomy 32:43)

2) De schandvlek is hun. Beter vertaling is o.i., zij zijn hun een schandvlek, nl. voor de kinderen van God, Israël, van God afgevallen, wil de man Gods zeggen, vertoont niet het beeld van de kinderen van God, het is integendeel een schandvlek voor het volk van God, omdat de wereld immer het ware geslacht beoordeelt naar degenen, die wel Israël heten, maar zich geen Israël betonen..

Vers 5

5. Hij 1) heeft het tegen Hem verdorven, het zijn zijn kinderen niet, de schandvlek is hun; 2) zij zijn kinderen van schande geworden; het is een verkeerd en verdraaid geslacht, daarom kan Hij, hoewel Zijn hart vanliefde gloeit, hen niet meer als Zijn kinderen behandelen, maar moet hen, Zijns ondanks, aan het gericht prijsgeven.

1) Hij, nl. het van God afgevallen volk. Na de aanhef, waarin Mozes hemel en aarde bezweert hem te horen, en zijn rede een goede ingang en heilrijke werking toewenst, omdat hij van zins is de naam van de Heere te loven, waarmee de gehele wereld moet instemmen (Deuteronomy 32:1-Deuteronomy 32:3), komt hij al dadelijk tot het eigenlijke thema van zijn lied: Jehova is onberispelijk en rechtvaardig in Zijn verhouding jegens Israël, ook als het met ongeluk en benauwdheden bezocht wordt; maar wel heeft Israël door zijn afval zware schuld op zich geladen (Deuteronomy 32:4,Deuteronomy 32:5). Het lied beschouwt dus reeds in de aanvang die tijd, waarvoor het volgens Goddelijke wil Hem een getuige zal zijn onder de kinderen van Israël (Deuteronomy 31:16), en verplaatst zich zo levendig in die toekomst, alsof die reeds werkelijk aanwezig was. In verdere uitwerking van dit thema wordt eerst aan Israël zijn ondank en zijn zonde tegen de Heere voorgehouden (Deuteronomy 32:6-Deuteronomy 32:18), vervolgens de straffen, die het daardoor op zich laadt en in het bijzonder zijn verwerping van voor het aangezicht van de Heere beschreven, waarbij de Heere alleen wegens de vijanden het niet tot het uiterste, tot algehele vernietiging komen laat (Deuteronomy 32:19-Deuteronomy 32:27). Zo'n ondergang nu had Israël door zijn dwaasheid en onverstand wel verdiend; toch zijn de boosheid en verkeerdheid aan de kant van de volkeren, die Israël moeten tuchtigen, nog groter en lokken strafgerichten uit, die op hun tijd de volkeren treffen, en het volk van God aan hun handen zullen ontrukken, opdat Hij, de Heere, het laatste opnieuw in genade aanneemt (Deuteronomy 32:28-Deuteronomy 32:43)

2) De schandvlek is hun. Beter vertaling is o.i., zij zijn hun een schandvlek, nl. voor de kinderen van God, Israël, van God afgevallen, wil de man Gods zeggen, vertoont niet het beeld van de kinderen van God, het is integendeel een schandvlek voor het volk van God, omdat de wereld immer het ware geslacht beoordeelt naar degenen, die wel Israël heten, maar zich geen Israël betonen..

Vers 6

6. Zult gij dit de HEERE vergelden, gij dwaas en onwijs volk! Is dit uw dank! Is Hij niet uw Vader, a) die u verkregen 1) heeft door u met moeite uit Egypte te verlossen en u als kind op te nemen, die u tot volk gemaakten u bevestigd heeft, u tot een vast geheel verenigd heeft, door u te begiftigen met Zijn woord en Zijn wet?

a)Isaiah 63:16; Isaiah 64:8 Malachi 2:10 Malachi 2:1) Hij maakt hen indachtig de verplichtingen, die God hen opgelegd had, om Hem te dienen en om Hem aan te hangen. Hij was hun Vader geweest. Hij had hen verkregen. Hij had hen gemaakt. Hij had zijn weldadigheid aan hen bevestigd en aan hen vernieuwd. Hij had hen gevoed. Hij had hen gedragen. Hij had hen opgekweekt. Hij had hun zonden verdragen. Hij had hun zeden verdragen. Hij had hen gekocht. Hij had zeer vele wonderwerken ten koste gelegd aan het leiden van hen uit het diensthuis van Egypte en Hij had mensen in hun plaats gegeven en volken in plaats van hun ziel Isaiah 43:4)

Vers 6

6. Zult gij dit de HEERE vergelden, gij dwaas en onwijs volk! Is dit uw dank! Is Hij niet uw Vader, a) die u verkregen 1) heeft door u met moeite uit Egypte te verlossen en u als kind op te nemen, die u tot volk gemaakten u bevestigd heeft, u tot een vast geheel verenigd heeft, door u te begiftigen met Zijn woord en Zijn wet?

a)Isaiah 63:16; Isaiah 64:8 Malachi 2:10 Malachi 2:1) Hij maakt hen indachtig de verplichtingen, die God hen opgelegd had, om Hem te dienen en om Hem aan te hangen. Hij was hun Vader geweest. Hij had hen verkregen. Hij had hen gemaakt. Hij had zijn weldadigheid aan hen bevestigd en aan hen vernieuwd. Hij had hen gevoed. Hij had hen gedragen. Hij had hen opgekweekt. Hij had hun zonden verdragen. Hij had hun zeden verdragen. Hij had hen gekocht. Hij had zeer vele wonderwerken ten koste gelegd aan het leiden van hen uit het diensthuis van Egypte en Hij had mensen in hun plaats gegeven en volken in plaats van hun ziel Isaiah 43:4)

Vers 7

7. Gedenk aan de dagen van ouds, van af de zondvloed, merk op de jaren van elk geslacht, 1) vraag uw vader, die zal het u bekend maken, uw ouden, en zij zullen het u zeggen, hoe Hij reeds toen u in het oog heeft gehad en voorzorgen genomen heeft ten dienste van uw uitverkiezing (Genesis 9:25; Genesis 11:6).

1) Eigenlijk de jaren van geslacht en geslacht, d.i. de jaren, die elk geslacht doorleefd heeft, sinds God Israël uit Egypte had gevoerd..

Vers 7

7. Gedenk aan de dagen van ouds, van af de zondvloed, merk op de jaren van elk geslacht, 1) vraag uw vader, die zal het u bekend maken, uw ouden, en zij zullen het u zeggen, hoe Hij reeds toen u in het oog heeft gehad en voorzorgen genomen heeft ten dienste van uw uitverkiezing (Genesis 9:25; Genesis 11:6).

1) Eigenlijk de jaren van geslacht en geslacht, d.i. de jaren, die elk geslacht doorleefd heeft, sinds God Israël uit Egypte had gevoerd..

Vers 8

8. Toen de Allerhoogste aan de volken de erfenis uitdeelde, door hen zelf te verdelen en over de aarde te verspreiden, toen Hij Adams kinderen, de mensenkinderen van elkaar scheidde, door de Babylonische spraakverwarring, heeft Hij de gebieden van de volken, omdat Hij vantevoren zag welke plaats ieder beslaan zou a) gesteld naar het getal van de kinderen van Israël, d.i. bakende de landen van de overige volken z af, dat Hij voor het toekomstige Israël een erfeel in het vooruitzicht had, namelijk het land Kanan in die omvang, die het getal en de grootte van Israël zou eisen (Genesis 15:18).

a)Acts 17:26

De Septuaginta heeft in Deuteronomy 32:8 in plaats van: "naar het getal van de kinderen van Israël" vertaald: "naar het getal van de engelen van God" op grond van de reeds toen bij de Joden gewortelde mening, dat God aan ieder volk op zichzelf engelen gegeven heeft tot voorstanders en beschermers, maar voor Zich zelf Israël gehouden heeft tot regering en besturing (Daniel 0:13,Daniel 0:20; Daniel 12:1). Aan de andere kant evenwel berekenden ook de Joden op grond van de Hebreeuwse tekst het getal van de heidenvolken (Genesis 10:1) op zeventig, omdat het getal van hun stamvaders zo groot was geweest. De zin van deze plaats is echter veel meer de hier boven aangegeven. "Want Lot, en in hem Moab en Ammon, moesten zich, in plaats van in Kanan zelf, ter zijde daarvan vestigen. Ismaël moest zich in het zuidoosten, Edom in het zuiden vestigen; ja, zelfs moest Moab nog kort v r de aankomst van Israël plaats maken voor de Kananitische Amorieten ten noorden van de Arnon. Wat de Heere vervolgens schijnbaar voor Kanan deed, deed Hij in waarheid reeds in aanmerking van het getal van de kinderen van Israël, waarom dan ook zonder twijfel Genesis dit zo ijverig te boek stelt. In het algemeen is tenslotte toch alles, wat Hij voor de wereld en de wereldsgezinden gedaan heeft, met genadige wijze voorbeschikking voor de Zijnen ondernomen. De Zijnen moeten tenslotte alles erven en de roof wegdragen; want de zachtmoedigen zullen het aardrijk erven.. Met heel de ordening van de wereld heeft God zich dit doel voorgesteld, om voor Zijn uitverkoren volk zorg te dragen..

Vers 8

8. Toen de Allerhoogste aan de volken de erfenis uitdeelde, door hen zelf te verdelen en over de aarde te verspreiden, toen Hij Adams kinderen, de mensenkinderen van elkaar scheidde, door de Babylonische spraakverwarring, heeft Hij de gebieden van de volken, omdat Hij vantevoren zag welke plaats ieder beslaan zou a) gesteld naar het getal van de kinderen van Israël, d.i. bakende de landen van de overige volken z af, dat Hij voor het toekomstige Israël een erfeel in het vooruitzicht had, namelijk het land Kanan in die omvang, die het getal en de grootte van Israël zou eisen (Genesis 15:18).

a)Acts 17:26

De Septuaginta heeft in Deuteronomy 32:8 in plaats van: "naar het getal van de kinderen van Israël" vertaald: "naar het getal van de engelen van God" op grond van de reeds toen bij de Joden gewortelde mening, dat God aan ieder volk op zichzelf engelen gegeven heeft tot voorstanders en beschermers, maar voor Zich zelf Israël gehouden heeft tot regering en besturing (Daniel 0:13,Daniel 0:20; Daniel 12:1). Aan de andere kant evenwel berekenden ook de Joden op grond van de Hebreeuwse tekst het getal van de heidenvolken (Genesis 10:1) op zeventig, omdat het getal van hun stamvaders zo groot was geweest. De zin van deze plaats is echter veel meer de hier boven aangegeven. "Want Lot, en in hem Moab en Ammon, moesten zich, in plaats van in Kanan zelf, ter zijde daarvan vestigen. Ismaël moest zich in het zuidoosten, Edom in het zuiden vestigen; ja, zelfs moest Moab nog kort v r de aankomst van Israël plaats maken voor de Kananitische Amorieten ten noorden van de Arnon. Wat de Heere vervolgens schijnbaar voor Kanan deed, deed Hij in waarheid reeds in aanmerking van het getal van de kinderen van Israël, waarom dan ook zonder twijfel Genesis dit zo ijverig te boek stelt. In het algemeen is tenslotte toch alles, wat Hij voor de wereld en de wereldsgezinden gedaan heeft, met genadige wijze voorbeschikking voor de Zijnen ondernomen. De Zijnen moeten tenslotte alles erven en de roof wegdragen; want de zachtmoedigen zullen het aardrijk erven.. Met heel de ordening van de wereld heeft God zich dit doel voorgesteld, om voor Zijn uitverkoren volk zorg te dragen..

Vers 9

9. a) Want het deel van de HEERE is zijn volk. Jakob is het snoer van zijn erfgoed,1) het erfdeel dat Hem met het meetsnoer is toegemeten.

a) Deuteronomy 7:6; Deuteronomy 10:15 Exodus 19:5

1) Hiermee wil hij zeggen, dat Israël het bijzonder erfdeel van God is, het erfdeel, dat Hem op bijzondere wijze is toegemeten. Snoer van zijn erfgoed. Eigenlijk het toegemeten land. Land staat dan hier voor het volk, dat het land bewoont. Wel wordt God, de God van de gehele aardbodem genoemd, maar in het bijzonder is God, de God van Zijn Kerk..

Vers 9

9. a) Want het deel van de HEERE is zijn volk. Jakob is het snoer van zijn erfgoed,1) het erfdeel dat Hem met het meetsnoer is toegemeten.

a) Deuteronomy 7:6; Deuteronomy 10:15 Exodus 19:5

1) Hiermee wil hij zeggen, dat Israël het bijzonder erfdeel van God is, het erfdeel, dat Hem op bijzondere wijze is toegemeten. Snoer van zijn erfgoed. Eigenlijk het toegemeten land. Land staat dan hier voor het volk, dat het land bewoont. Wel wordt God, de God van de gehele aardbodem genoemd, maar in het bijzonder is God, de God van Zijn Kerk..

Vers 10

10. Hij vond hem, Jakob, d.i. Israël, in een land van de woestijn, 1) en in een woeste, van levensmiddelen ontblote, huilende wildernis; wier eenzaamheid door het huilen van het wild gedierte afgewisseld wordt; Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem door de wet, Hij bewaarde hem als zijn oogappel. (Psalms 17:8 Proverbs 7:2 ).

1) De grond, waarom Mozes de bevrijding uit de slavernij van Egypte evenmin aanroert als de doortocht door de Rode Zee, is deze, dat hij geen geschiedkundige opsomming wil leveren van Gods daden aan en voor Israël, maar slechts wil schilderen hoe Israël zich in de meest hulpeloze toestand bevond, toen de Heere zich van zijn erbarmde om het uit de troosteloze toestand, waarin het had moeten omkomen, in het bezit te stellen van het rijk gezegend land Kanan..

Egypte wordt hier met een woestijn vergeleken, omdat Israël zich toen in een verschrikkelijk ellendige toestand bevond, te midden van een volk, dat, als het wild gedierte, het op zijn ondergang toelegde, als een volk van slaven, dat alle beschutting van de wet ontbeerde. Door de volgende woorden: In een woeste, huilende wildernis wordt hun toestand nog als erger geschilderd..

"Israël, uit zijn slavernij bevrijd en een zelfstandig volk geworden, begint zijn bestaan zonder hoegenaamd enige bezitting, zonder hulp en beschutting in de woestijn; daar vindt de Heer het als een ronddolend schaap in de woestijn, vol huilende, woeste dieren; daar neemt Hij zijn leiding op zich; geeft het door de wet een geordend bestaan, en bewaart het als Zijn oogappel.".

Vers 10

10. Hij vond hem, Jakob, d.i. Israël, in een land van de woestijn, 1) en in een woeste, van levensmiddelen ontblote, huilende wildernis; wier eenzaamheid door het huilen van het wild gedierte afgewisseld wordt; Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem door de wet, Hij bewaarde hem als zijn oogappel. (Psalms 17:8 Proverbs 7:2 ).

1) De grond, waarom Mozes de bevrijding uit de slavernij van Egypte evenmin aanroert als de doortocht door de Rode Zee, is deze, dat hij geen geschiedkundige opsomming wil leveren van Gods daden aan en voor Israël, maar slechts wil schilderen hoe Israël zich in de meest hulpeloze toestand bevond, toen de Heere zich van zijn erbarmde om het uit de troosteloze toestand, waarin het had moeten omkomen, in het bezit te stellen van het rijk gezegend land Kanan..

Egypte wordt hier met een woestijn vergeleken, omdat Israël zich toen in een verschrikkelijk ellendige toestand bevond, te midden van een volk, dat, als het wild gedierte, het op zijn ondergang toelegde, als een volk van slaven, dat alle beschutting van de wet ontbeerde. Door de volgende woorden: In een woeste, huilende wildernis wordt hun toestand nog als erger geschilderd..

"Israël, uit zijn slavernij bevrijd en een zelfstandig volk geworden, begint zijn bestaan zonder hoegenaamd enige bezitting, zonder hulp en beschutting in de woestijn; daar vindt de Heer het als een ronddolend schaap in de woestijn, vol huilende, woeste dieren; daar neemt Hij zijn leiding op zich; geeft het door de wet een geordend bestaan, en bewaart het als Zijn oogappel.".

Vers 11

11. Zoals een arend zijn nest, zijn jongen, opwekt, en om hen bij de eerste pogingen om te vliegen bij te staan, over zijn jongen zweeft, en als ze moe worden zijn vleugels uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken (zie "Exodus 19:4).

Vers 11

11. Zoals een arend zijn nest, zijn jongen, opwekt, en om hen bij de eerste pogingen om te vliegen bij te staan, over zijn jongen zweeft, en als ze moe worden zijn vleugels uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken (zie "Exodus 19:4).

Vers 12

12. Zo leidde hem de HEERE alleen; Zijn doel tegemoet, nl. de inname van het beloofde land, en er was geen vreemd God met Hem; Hij behoefde voor dit werk van de uitleiding geen hulp van afgoden; Hij, en Hij alleen heeft die wonderenverricht. 13. Hij deed hem rijden op de hoogten 1) van de aarde, zodat bij alle machten, die hem bij het in bezit nemen van het land konden weerstand bieden, vertrad; en Hij voedde hem, dat hij at de inkomsten van het veld; en Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots, en olie uit de kei van de rots; 2) omdat Hij zelfs de onvruchtbaarste gedeelten van het land voor hem vruchtbaar maakte aan de kostelijkstevoortbrengselen.

1) Wie de hoogten had ingenomen, was bezitter van het land. Hier wordt dus gedoeld op het in bezit nemen van landen en plaatsen, welke aan hun vijandige volken toebehoorden..

2) Aan dit beeld ligt de zaak ten grondslag, dat Kanan rijk is aan wilde bijen, die in rotskloven hun honing bereiden; en aan olijfbomen, die steenachtige plaatsen voor hun groei verkiezen..

Vers 12

12. Zo leidde hem de HEERE alleen; Zijn doel tegemoet, nl. de inname van het beloofde land, en er was geen vreemd God met Hem; Hij behoefde voor dit werk van de uitleiding geen hulp van afgoden; Hij, en Hij alleen heeft die wonderenverricht. 13. Hij deed hem rijden op de hoogten 1) van de aarde, zodat bij alle machten, die hem bij het in bezit nemen van het land konden weerstand bieden, vertrad; en Hij voedde hem, dat hij at de inkomsten van het veld; en Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots, en olie uit de kei van de rots; 2) omdat Hij zelfs de onvruchtbaarste gedeelten van het land voor hem vruchtbaar maakte aan de kostelijkstevoortbrengselen.

1) Wie de hoogten had ingenomen, was bezitter van het land. Hier wordt dus gedoeld op het in bezit nemen van landen en plaatsen, welke aan hun vijandige volken toebehoorden..

2) Aan dit beeld ligt de zaak ten grondslag, dat Kanan rijk is aan wilde bijen, die in rotskloven hun honing bereiden; en aan olijfbomen, die steenachtige plaatsen voor hun groei verkiezen..

Vers 14

14. Boter van koeien, en melk van klein vee, met het vet 1) van de lammeren en van de rammen, die in Bazan weiden, dus van de schoonste en welgevoedste, en van de bokken, van dezelfde voortreffelijkheid, met het vette van de nieren van tarwe; d.i. met de fijnste tarwebloem; en het druivebloed, reine wijn, hebt gij gedronken. 2)

1) Ook hier onder vet te verstaan, het beste van lammeren en rammen..

2) De zin van de beide verzen 13, 14 is deze: Over alle beletselen heen voerde de Heere Zijn volk Israël Kanan binnen en stelde het daar in het volle bezit van de rijke goederen van dit land..

Vers 14

14. Boter van koeien, en melk van klein vee, met het vet 1) van de lammeren en van de rammen, die in Bazan weiden, dus van de schoonste en welgevoedste, en van de bokken, van dezelfde voortreffelijkheid, met het vette van de nieren van tarwe; d.i. met de fijnste tarwebloem; en het druivebloed, reine wijn, hebt gij gedronken. 2)

1) Ook hier onder vet te verstaan, het beste van lammeren en rammen..

2) De zin van de beide verzen 13, 14 is deze: Over alle beletselen heen voerde de Heere Zijn volk Israël Kanan binnen en stelde het daar in het volle bezit van de rijke goederen van dit land..

Vers 15

15. Als nu Jeschurun, 1) Jakob, vet werd zo sloeg hij achteruit; zoals een weelderig geworden stier, die het juk niet meer dragen wil (gij zijt vet, gij zijt dik, ja met vet overdekt geworden, overmoedig door alle die weldaden!) en hij liet God varen, 2) die hem gemaakt heeft, a)en versmaadde de Rotssteen van zijn heil, de Rotssteen waarop zijn heil zo vast rustte.

a)Deuteronomy 31:20

1)Jeschurun, een naam, waarmee het volk Israël ook in Deuteronomy 33:5 (zie Deuteronomy 33:5) en 26, als ook in Isaiah 44:2 wordt genoemd. In de beide laatste plaatsen heeft Luther reeds deze verklaring, die nog niet door uitleggers van de huidige tijd overtroffen is: "de rechtvaardige", en wel wordt Israël zo genaamd, omdat het door Jehova zijn God, die zelf rechtvaardig en vroom heet, daartoe geroepen is om Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid, en een volk vol zuivere rechtvaardigheid te zijn (Numbers 23:10)

De naam "Rechtvaardige" in plaats van Israël stellende, daarmee verwijt hij hen op ironische wijze, dat zij van de "rechtheid" zijn uitgevallen en hun in het geheugen terug roepende, met hoeveel waardigheid zij versierd zijn, verwijt hij hen daarom des te scherper hun misdaad van trouweloosheid. Want elders (33:5,26) wordt Israël zonder verkeerde bedoeling met dezelfde erenaam vereerd, met het oog op zijn roeping, maar hier leert Mozes hen op een verwijtende wijze, hoezeer zij van hun ijver in godsvrucht zijn afgeweken, waartoe zij waren geroepen.. 2) Een vette buik brengt geen vroomheid voort: hij waant zich veilig en acht God voor niets..

Vers 15

15. Als nu Jeschurun, 1) Jakob, vet werd zo sloeg hij achteruit; zoals een weelderig geworden stier, die het juk niet meer dragen wil (gij zijt vet, gij zijt dik, ja met vet overdekt geworden, overmoedig door alle die weldaden!) en hij liet God varen, 2) die hem gemaakt heeft, a)en versmaadde de Rotssteen van zijn heil, de Rotssteen waarop zijn heil zo vast rustte.

a)Deuteronomy 31:20

1)Jeschurun, een naam, waarmee het volk Israël ook in Deuteronomy 33:5 (zie Deuteronomy 33:5) en 26, als ook in Isaiah 44:2 wordt genoemd. In de beide laatste plaatsen heeft Luther reeds deze verklaring, die nog niet door uitleggers van de huidige tijd overtroffen is: "de rechtvaardige", en wel wordt Israël zo genaamd, omdat het door Jehova zijn God, die zelf rechtvaardig en vroom heet, daartoe geroepen is om Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid, en een volk vol zuivere rechtvaardigheid te zijn (Numbers 23:10)

De naam "Rechtvaardige" in plaats van Israël stellende, daarmee verwijt hij hen op ironische wijze, dat zij van de "rechtheid" zijn uitgevallen en hun in het geheugen terug roepende, met hoeveel waardigheid zij versierd zijn, verwijt hij hen daarom des te scherper hun misdaad van trouweloosheid. Want elders (33:5,26) wordt Israël zonder verkeerde bedoeling met dezelfde erenaam vereerd, met het oog op zijn roeping, maar hier leert Mozes hen op een verwijtende wijze, hoezeer zij van hun ijver in godsvrucht zijn afgeweken, waartoe zij waren geroepen.. 2) Een vette buik brengt geen vroomheid voort: hij waant zich veilig en acht God voor niets..

Vers 16

16. Zij hebben Hem tot ijverzucht a) verwekt door vreemde goden; door gruwelen van de afgoderij hebben zij Hem tot toorn verwekt.

a) Exodus 34:16

Vers 16

16. Zij hebben Hem tot ijverzucht a) verwekt door vreemde goden; door gruwelen van de afgoderij hebben zij Hem tot toorn verwekt.

a) Exodus 34:16

Vers 17

17. Zij hebben aan de duivels, 1) de veldduivels a) geofferd, niet aan God; aan de goden, die zij niet kenden; van wie zij noch enige weldaad, noch zelfs enige openbaring ontvangen hadden: b) nieuwe, die vroeger niet geweest waren, en van nabij, eerst onlangs, gekomen waren, voorwelke uw vaders niet geschrikt hebben, maar die gij van de u omringende volken hebt overgenomen.

a) Zie Leviticus 17:7 b) Deuteronomy 11:28

1) Volgens dit woord kenschetst reeds het Oude Testament de afgodendienst als duivelsdienst 1 Corinthiers 10:20 zie Exodus 7:22).

Als men zich voor de geest roept, hoe de afgodendienst reeds in zijn ontstaan een rechtvaardiging en vasthouding van het ijdele en zinnelijke, als het hoogste en vereringswaardige, in zich omvatte, en hoe hij dan in zijn beelden, symbolen en gebruiken terugwerkend de ongoddelijke lust onderhield en sterkte, zo zullen wij de diepe waarheid in dit verwijt (dat nl. de afgoderij- en afgodendienst een duivels- en demonendienst is) erkennen. Slechts door de bewondering van de kunstwerken, die zich, in verbinding met de godsdienst van de Grieken, tot zo'n schoonheid ontwikkelden, zijn wij er maar al te zeer van verwijderd te erkennen, dat in iedere polytheïstische (= veelgodische) godsdienst een zondig element is, dat tevens de macht en de lust van de verzoekers en de boze geesten diende. Wij kunnen dit erkennen zonder aan de Griekse kunst, namelijk de beeldhouwkunst, onze bewondering te ontzeggen; want de echte kunst was de edele drijfveer van de ziel van de mensen, waarmee zij zich geleidelijk losrukte van de boze grondgedachte van materiële afgoderij, en het ideaal van het menselijke in de plaats daarvan stelde. Evenwel kon zij dit slechts in zoverre dat in de verering en uitoefening van de kunst, (alsof het menselijke, de geestelijk-zinnelijke persoonlijkheid van de mensen aan God gelijk en zelf God was) nog altijd een element van de verleiding zelfs in de heerlijkste vorm van de oude kunst overbleef. Wij Christenen hebben de taak om dit element door een beslissende, alles overwegende aanbidding van de God, die ons in Jezus Christus geopenbaard is, innerlijk te verwijderen, en zo onszelf te bewaren voor iedere identificatie (= gelijkstelling) van kunst en godsdienst. De kunst, hoewel zij naast de wetenschap het hoogst menselijke is, de losmaking van de menselijke geest van het aanklevende materiële en toevallige, is toch nog maar iets menselijks; en de mens is zowel wanneer hij voortbrengt, als wanneer hij iets in zich opneemt, nooit geheel vrij van zonde, en zo altijd vatbaar voor de verzoeking van de vader van de leugen.

Vers 17

17. Zij hebben aan de duivels, 1) de veldduivels a) geofferd, niet aan God; aan de goden, die zij niet kenden; van wie zij noch enige weldaad, noch zelfs enige openbaring ontvangen hadden: b) nieuwe, die vroeger niet geweest waren, en van nabij, eerst onlangs, gekomen waren, voorwelke uw vaders niet geschrikt hebben, maar die gij van de u omringende volken hebt overgenomen.

a) Zie Leviticus 17:7 b) Deuteronomy 11:28

1) Volgens dit woord kenschetst reeds het Oude Testament de afgodendienst als duivelsdienst 1 Corinthiers 10:20 zie Exodus 7:22).

Als men zich voor de geest roept, hoe de afgodendienst reeds in zijn ontstaan een rechtvaardiging en vasthouding van het ijdele en zinnelijke, als het hoogste en vereringswaardige, in zich omvatte, en hoe hij dan in zijn beelden, symbolen en gebruiken terugwerkend de ongoddelijke lust onderhield en sterkte, zo zullen wij de diepe waarheid in dit verwijt (dat nl. de afgoderij- en afgodendienst een duivels- en demonendienst is) erkennen. Slechts door de bewondering van de kunstwerken, die zich, in verbinding met de godsdienst van de Grieken, tot zo'n schoonheid ontwikkelden, zijn wij er maar al te zeer van verwijderd te erkennen, dat in iedere polytheïstische (= veelgodische) godsdienst een zondig element is, dat tevens de macht en de lust van de verzoekers en de boze geesten diende. Wij kunnen dit erkennen zonder aan de Griekse kunst, namelijk de beeldhouwkunst, onze bewondering te ontzeggen; want de echte kunst was de edele drijfveer van de ziel van de mensen, waarmee zij zich geleidelijk losrukte van de boze grondgedachte van materiële afgoderij, en het ideaal van het menselijke in de plaats daarvan stelde. Evenwel kon zij dit slechts in zoverre dat in de verering en uitoefening van de kunst, (alsof het menselijke, de geestelijk-zinnelijke persoonlijkheid van de mensen aan God gelijk en zelf God was) nog altijd een element van de verleiding zelfs in de heerlijkste vorm van de oude kunst overbleef. Wij Christenen hebben de taak om dit element door een beslissende, alles overwegende aanbidding van de God, die ons in Jezus Christus geopenbaard is, innerlijk te verwijderen, en zo onszelf te bewaren voor iedere identificatie (= gelijkstelling) van kunst en godsdienst. De kunst, hoewel zij naast de wetenschap het hoogst menselijke is, de losmaking van de menselijke geest van het aanklevende materiële en toevallige, is toch nog maar iets menselijks; en de mens is zowel wanneer hij voortbrengt, als wanneer hij iets in zich opneemt, nooit geheel vrij van zonde, en zo altijd vatbaar voor de verzoeking van de vader van de leugen.

Vers 18

18. De Rotssteen, die u gegenereerd heeft, hebt gij vergeten; en gij hebt in vergelheid gesteld de God, die u gebaard heeft. Mozes spreekt, zoals tegen Israël vol ijver, zo tegen God vol innigheid "Ach, mijn hart zou mij kunnen breken van jammer, dat ik weet en nu en immer voor ogen heb, hoe gij de ware, levende God, de grote, onfeilbare troost, de allervaste burg en allersterkste rotssteen in alle aanvechtingen en noden, zonder welke gij niet een enkel ogenblik leven of blijven kunt door de duivel zo makkelijk te verlaten en schandelijk verachten zult, die u toen alleen, zoals een moeder haar kind, heeft gebaard en opgevoed.".

Met Deuteronomy 32:18 keert Mozes terug tot de gedachte in Deuteronomy 32:15 neergelegd, maar gebruikt ook deze woorden, om Israël te wijzen op zijn snode ondank, om hen te verwijten, dat het Hem vergat, Hem versmaadde (Deuteronomy 32:19), die hen verwekt had..

In genereren en baren stelt Mozes hier voor, de vereniging van de vader- en moederlijke liefde van God..

Vers 18

18. De Rotssteen, die u gegenereerd heeft, hebt gij vergeten; en gij hebt in vergelheid gesteld de God, die u gebaard heeft. Mozes spreekt, zoals tegen Israël vol ijver, zo tegen God vol innigheid "Ach, mijn hart zou mij kunnen breken van jammer, dat ik weet en nu en immer voor ogen heb, hoe gij de ware, levende God, de grote, onfeilbare troost, de allervaste burg en allersterkste rotssteen in alle aanvechtingen en noden, zonder welke gij niet een enkel ogenblik leven of blijven kunt door de duivel zo makkelijk te verlaten en schandelijk verachten zult, die u toen alleen, zoals een moeder haar kind, heeft gebaard en opgevoed.".

Met Deuteronomy 32:18 keert Mozes terug tot de gedachte in Deuteronomy 32:15 neergelegd, maar gebruikt ook deze woorden, om Israël te wijzen op zijn snode ondank, om hen te verwijten, dat het Hem vergat, Hem versmaadde (Deuteronomy 32:19), die hen verwekt had..

In genereren en baren stelt Mozes hier voor, de vereniging van de vader- en moederlijke liefde van God..

Vers 19

19. Als het de HEERE zag, hoe Israël vreemde goden naliep, en de Heere, Zijn God, vergat, zo versmaadde Hij hen, uit toornigheid tegen zijn zonen en zijn dochters.

Vers 19

19. Als het de HEERE zag, hoe Israël vreemde goden naliep, en de Heere, Zijn God, vergat, zo versmaadde Hij hen, uit toornigheid tegen zijn zonen en zijn dochters.

Vers 20

20. En Hij zei, besloot in Zijn toorn over de ontaarde kinderen: Ik zal Mijn aangezicht van hen verbergen; 1) Ik zal zien, wat hun einde zal wezen: a) op de weg, die zij ingeslagen hebben; want zij zijn een geheel verkeerd geslacht, eigenlijk een geslacht van verkeerdheden, kinderen, in wie geen trouw is.

a) Isaiah 65:2

1) Dit betekent, dat de Heere Zijn genade en Zijn liefde aan hen zou onttrekken. Dan zou de Heere zien, dat hun ondergang en verderf het gevolg zou zijn van hun afval. Als de Heere God aan Zijn volk, ook aan Zijn geestelijk Israël, Zijn genade onttrekt, Zijn genadevolle leiding doet ontbreken, dan dwalen zij, dan worden zij verschrikt. Het is daarom dan ook, dat de dichter zegt: Toen Gij uw aangezicht verborg, werd ik verschrikt (Psalms 30:8)

Vers 20

20. En Hij zei, besloot in Zijn toorn over de ontaarde kinderen: Ik zal Mijn aangezicht van hen verbergen; 1) Ik zal zien, wat hun einde zal wezen: a) op de weg, die zij ingeslagen hebben; want zij zijn een geheel verkeerd geslacht, eigenlijk een geslacht van verkeerdheden, kinderen, in wie geen trouw is.

a) Isaiah 65:2

1) Dit betekent, dat de Heere Zijn genade en Zijn liefde aan hen zou onttrekken. Dan zou de Heere zien, dat hun ondergang en verderf het gevolg zou zijn van hun afval. Als de Heere God aan Zijn volk, ook aan Zijn geestelijk Israël, Zijn genade onttrekt, Zijn genadevolle leiding doet ontbreken, dan dwalen zij, dan worden zij verschrikt. Het is daarom dan ook, dat de dichter zegt: Toen Gij uw aangezicht verborg, werd ik verschrikt (Psalms 30:8)

Vers 21

21. Zij hebben Mij tot ijver verwekt door hetgeen geen God is; door hun afgoden, die geen goden zijn; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden; woordelijk: door hun nietigheden of nieten, d.i. afgoden. Ik dan zal op Mijn beurt hen tot ijver verwekken, zal hen plagen door diegenen, die geen volk zijn, door een dwaas 1) volk zal Ik hen tot toorn verwekken. 2)Zoals zij Mij, de enige God beneden zulke goden gesteld hebben, diegezamenlijk Niet-god zijn, zo zal Ik ook boven hen, die tot nog toe door hun welgeordende, met de rechte geest bezielde samenhang met het volste recht op de titel van volk aanspraak konden maken, zulke volken voortrekken die het ene zowel als het andere een niet-volk 3) zijn(Ephesians 2:11), en zoals zij Mij door hun dwaasheid4) gekrenkt hebben, omdat zij Mijn werkelijke genade goederen verruilden voor de nietswaardigheden van de afgoderij, zo zal Ik op mijn beurt hen daardoor krenken, dat Ik de genadegaven, die zij versmaad hebben, 5) geef aan die dwaze heidenvolken, opdat zij aan die opnieuw leren zien, wat zij moedwillig verworpen hebben (Romans 10:19). 1) De heidenen worden hier een dwaas volk genoemd, omdat zij niet deelden in de Goddelijke openbaring, niet bestraald waren met het licht van de Goddelijke wijsheid..

2) Daardoor wil God Zijn volk tot ijverzucht en tot mismoedigheid verwekken, door een niet-volk, een volk van dwaasheid, d.i. daardoor dat Hij een niet-volk de Israëlieten voortrekt, als het Zijn genade schendt, de zegen, welke Israël heeft versmaad, aan een volk van dwaasheid meedeelt. De opname van de heidenwereld in het verbond van de Heere sluit in, de verwerping van het ongehoorzame Israël en de verwerping voleindigt zich in zware strafgerichten, waarin de goddelozen omkomen..

3) In de grond is ieder volk buiten het volk van God een niet-volk, ieder mist meer of min de ware band, waardoor eerst waarlijk het samenzijn en het volksbestaan bijeen gehouden wordt, namelijk door die van de goddelijke wil, die alles regeert..

4) In het Hebreeuws heeft de uitdrukking "dwaas volk (lbnywg = gjnabal) betrekking op het gelijkluidende dat voor afgoderij gebruikt wordt (Mylbh = habalim). In de vertaling staat dus "ijdelheden" tegenover "dwaasheid" van de heidenen..

5) De geschiedenis van de apostelen, ja de geschiedenis in het algemeen leert ons, dat Israël gestraft werd, en helaas! zich ook liet verbitteren daardoor, dat de zegeningen van het Evangelie op de overige volkenwereld overgingen, terwijl het zelf ophield een staat met eigen land en eigen wet te zijn. Dit is het door de wereldgeschiedenis trekkend gerecht over Israëls kinderschaar, dat door geen wereldlijke rijkdom, door geen wereldlijke geestesbeschaving opgeheven kan worden, en dat alleen zal wijken, als dit volk zijn broeder, de hemelse Jozef, zal erkennen en zich voor Hem in de gelovige buigen."

Vers 21

21. Zij hebben Mij tot ijver verwekt door hetgeen geen God is; door hun afgoden, die geen goden zijn; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun ijdelheden; woordelijk: door hun nietigheden of nieten, d.i. afgoden. Ik dan zal op Mijn beurt hen tot ijver verwekken, zal hen plagen door diegenen, die geen volk zijn, door een dwaas 1) volk zal Ik hen tot toorn verwekken. 2)Zoals zij Mij, de enige God beneden zulke goden gesteld hebben, diegezamenlijk Niet-god zijn, zo zal Ik ook boven hen, die tot nog toe door hun welgeordende, met de rechte geest bezielde samenhang met het volste recht op de titel van volk aanspraak konden maken, zulke volken voortrekken die het ene zowel als het andere een niet-volk 3) zijn(Ephesians 2:11), en zoals zij Mij door hun dwaasheid4) gekrenkt hebben, omdat zij Mijn werkelijke genade goederen verruilden voor de nietswaardigheden van de afgoderij, zo zal Ik op mijn beurt hen daardoor krenken, dat Ik de genadegaven, die zij versmaad hebben, 5) geef aan die dwaze heidenvolken, opdat zij aan die opnieuw leren zien, wat zij moedwillig verworpen hebben (Romans 10:19). 1) De heidenen worden hier een dwaas volk genoemd, omdat zij niet deelden in de Goddelijke openbaring, niet bestraald waren met het licht van de Goddelijke wijsheid..

2) Daardoor wil God Zijn volk tot ijverzucht en tot mismoedigheid verwekken, door een niet-volk, een volk van dwaasheid, d.i. daardoor dat Hij een niet-volk de Israëlieten voortrekt, als het Zijn genade schendt, de zegen, welke Israël heeft versmaad, aan een volk van dwaasheid meedeelt. De opname van de heidenwereld in het verbond van de Heere sluit in, de verwerping van het ongehoorzame Israël en de verwerping voleindigt zich in zware strafgerichten, waarin de goddelozen omkomen..

3) In de grond is ieder volk buiten het volk van God een niet-volk, ieder mist meer of min de ware band, waardoor eerst waarlijk het samenzijn en het volksbestaan bijeen gehouden wordt, namelijk door die van de goddelijke wil, die alles regeert..

4) In het Hebreeuws heeft de uitdrukking "dwaas volk (lbnywg = gjnabal) betrekking op het gelijkluidende dat voor afgoderij gebruikt wordt (Mylbh = habalim). In de vertaling staat dus "ijdelheden" tegenover "dwaasheid" van de heidenen..

5) De geschiedenis van de apostelen, ja de geschiedenis in het algemeen leert ons, dat Israël gestraft werd, en helaas! zich ook liet verbitteren daardoor, dat de zegeningen van het Evangelie op de overige volkenwereld overgingen, terwijl het zelf ophield een staat met eigen land en eigen wet te zijn. Dit is het door de wereldgeschiedenis trekkend gerecht over Israëls kinderschaar, dat door geen wereldlijke rijkdom, door geen wereldlijke geestesbeschaving opgeheven kan worden, en dat alleen zal wijken, als dit volk zijn broeder, de hemelse Jozef, zal erkennen en zich voor Hem in de gelovige buigen."

Vers 22

22. Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, 1) eigenlijk in mijn toornens, en zal branden tot in de onderste hel, en zal het land met zijn inkomst verteren, en de gronden van de bergen in vlam zetten. 2) Van Mijntoorn gaat een verderf uit, dat reikt tot in de diepste diepte; het vernietigt de aarde met dat, wat erop groeit, en strekt zich uit tot daar, waar de bergen hun onwankelbare grondvesten hebben-zo veel omvattend en ingrijpend zal het zijn (2 Peter 3:7,2 Peter 3:10).

1) Hiermee wordt bedoeld, hoe alles, wat in het Goddelijk Wezen is, zich verzet tegen de trouweloosheid van Zijn volk, en hoe de Heere daarom de volle kracht van Zijn toorn zal openbaren. Zodat de nietigheid van het afgodendom zal gezien worden en Hij voor aller oog zal openbaar worden als de alleen ware God..

2) Deze woorden kondigen niet n enkel strafgericht aan, maar het gericht in zijn Totaliteit en Universaliteit (algeheelheid en algemeenheid), dat in de loop der eeuwen in bijzondere gerichten over de volkeren verwerkelijkt is, en eerst zal voleinden bij het slot van de loop van de wereld. Dit gericht wordt dan (Deuteronomy 32:23-Deuteronomy 32:33) allereerst geschilderd in zijn toepassing op het afvallige Israël.. Evenals de toorn en verontwaardiging van God zijn vijanden naar de hel vergezelt tot de eeuwige vlammen en helse pijnigingen, alzo verteert Hij hun land en hun gras en verbrandt de fundamenten van de bergen..

Vers 22

22. Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, 1) eigenlijk in mijn toornens, en zal branden tot in de onderste hel, en zal het land met zijn inkomst verteren, en de gronden van de bergen in vlam zetten. 2) Van Mijntoorn gaat een verderf uit, dat reikt tot in de diepste diepte; het vernietigt de aarde met dat, wat erop groeit, en strekt zich uit tot daar, waar de bergen hun onwankelbare grondvesten hebben-zo veel omvattend en ingrijpend zal het zijn (2 Peter 3:7,2 Peter 3:10).

1) Hiermee wordt bedoeld, hoe alles, wat in het Goddelijk Wezen is, zich verzet tegen de trouweloosheid van Zijn volk, en hoe de Heere daarom de volle kracht van Zijn toorn zal openbaren. Zodat de nietigheid van het afgodendom zal gezien worden en Hij voor aller oog zal openbaar worden als de alleen ware God..

2) Deze woorden kondigen niet n enkel strafgericht aan, maar het gericht in zijn Totaliteit en Universaliteit (algeheelheid en algemeenheid), dat in de loop der eeuwen in bijzondere gerichten over de volkeren verwerkelijkt is, en eerst zal voleinden bij het slot van de loop van de wereld. Dit gericht wordt dan (Deuteronomy 32:23-Deuteronomy 32:33) allereerst geschilderd in zijn toepassing op het afvallige Israël.. Evenals de toorn en verontwaardiging van God zijn vijanden naar de hel vergezelt tot de eeuwige vlammen en helse pijnigingen, alzo verteert Hij hun land en hun gras en verbrandt de fundamenten van de bergen..

Vers 23

23. Ik zal de kwaden, 1) het ongeluk, dat Ik tot hun straf bereid heb, over hen hopen; Mijn pijlen zal Ik op hen verschieten, geheel en al het noodlot tegen hen keren.

1) Het strafgericht zal voltrokken worden over het trouweloos Israël..

Vers 23

23. Ik zal de kwaden, 1) het ongeluk, dat Ik tot hun straf bereid heb, over hen hopen; Mijn pijlen zal Ik op hen verschieten, geheel en al het noodlot tegen hen keren.

1) Het strafgericht zal voltrokken worden over het trouweloos Israël..

Vers 24

24. Uitgeteerd zullen zij zijn van honger, opgegeten door de karbonkel, de pest en bitter verderf; door alle andere dergelijke ziekten, die de mens snel wegrapen; en Ik zal de tanden van de beesten onder hen schikken, tegelijk met vurig venijn van slangen van het stof, om hun ellende en hun verderf te voltooien (Leviticus 26:14).

Vers 24

24. Uitgeteerd zullen zij zijn van honger, opgegeten door de karbonkel, de pest en bitter verderf; door alle andere dergelijke ziekten, die de mens snel wegrapen; en Ik zal de tanden van de beesten onder hen schikken, tegelijk met vurig venijn van slangen van het stof, om hun ellende en hun verderf te voltooien (Leviticus 26:14).

Vers 25

25. Van buiten, op het bloedige slagveld, zal het zwaard beroven, terwijl het de strijdbare mannen neervelt, en uit de binnenkamers zal de verschrikking, de plotselinge en dodelijke schrik de zwakken en weerlozen wegrapen, allenzonder onderscheid, ook de jongeling, ook de jonge dochter, de zuigeling met de grijze man. 1)

1) Bij het opgenoemde in Deuteronomy 32:24 zal nog komen, de alles verslindende, de alles wegvagende oorlog..

Vers 25

25. Van buiten, op het bloedige slagveld, zal het zwaard beroven, terwijl het de strijdbare mannen neervelt, en uit de binnenkamers zal de verschrikking, de plotselinge en dodelijke schrik de zwakken en weerlozen wegrapen, allenzonder onderscheid, ook de jongeling, ook de jonge dochter, de zuigeling met de grijze man. 1)

1) Bij het opgenoemde in Deuteronomy 32:24 zal nog komen, de alles verslindende, de alles wegvagende oorlog..

Vers 26

26. Ik zei, Ik zal zeggen: In alle hoeken zou 1) Ik hen verstrooien; Ik zou hun gedachtenis van onder de mensen doen ophouden, hen verdelgende; Ik zou zelfs het besluit nemen ze geheel en al te vernietigen, alsof zij nooit bestaan hadden; en zelfs de herinnering van hun zonden uit te delgen.

1) Ik zou, niet Ik zal. M.a.w. deed God met het trouweloze volk naar zijn zonden, dan zou het aan de gehele vernietiging worden prijsgegeven, maar omwille van het Verbond zal God niet tot algehele vernietiging overgaan. Om zichzelfs wille zal God in de toorn nog de ontferming gedachtig zijn.

Vers 26

26. Ik zei, Ik zal zeggen: In alle hoeken zou 1) Ik hen verstrooien; Ik zou hun gedachtenis van onder de mensen doen ophouden, hen verdelgende; Ik zou zelfs het besluit nemen ze geheel en al te vernietigen, alsof zij nooit bestaan hadden; en zelfs de herinnering van hun zonden uit te delgen.

1) Ik zou, niet Ik zal. M.a.w. deed God met het trouweloze volk naar zijn zonden, dan zou het aan de gehele vernietiging worden prijsgegeven, maar omwille van het Verbond zal God niet tot algehele vernietiging overgaan. Om zichzelfs wille zal God in de toorn nog de ontferming gedachtig zijn.

Vers 27

27. Ten ware, ware het niet, dat Ik de toornigheid, de overmoedige terging van de vijand schroomde, dat niet hun tegenpartijen zich vreemd mochten houden van alle goddelijke hulp en overmoedig worden, dat zij niet, met miskenning van de waarheid, dat zij louter werktuigen in Mijn hand zijn, mochten zeggen: Onze hand is hoog geweest, onze macht heeft zich geweldig betoond, de HEERE heeft dit alles, die plagen over Zijn volk, niet gemaakt, 1) maar wij hebben dit gedaan Isaiah 42:8; Isaiah 48:9, Ezekiel 20:9,Ezekiel 20:14,Ezekiel 20:22 ).

1) Laten allen, die schromen voor de Ark van God en voor Zijn Israël, zichzelf hiermee troosten, dat God zelf voor Zijn eer zal zorg dragen en dat Hij niet toelaten zal, dat Zijn eer ontheiligd en bezoedeld wordt. Hoezeer wij ook mogen verdienen in Gods ongenade te vervallen, nochthans zal God nimmer de troon van Zijn heerlijkheid laten onteerd worden.. 28. Want zij zijn een volk, dat door overwegingen verloren gaat, 1) en er is geen verstand in hen.

1) In het Hebreeuws Gooi obad Etsoth, beter: een volk, wiens overwegingen zijn vergaan. De Vulgata vertaalt, beroofd van raad. Als een reddeloos en als een zinneloos volk wordt het hier voorgesteld, en daarom zou de Heere het naar Zijn rechtvaardigheid moeten wegdoen van de aarde..

Vers 27

27. Ten ware, ware het niet, dat Ik de toornigheid, de overmoedige terging van de vijand schroomde, dat niet hun tegenpartijen zich vreemd mochten houden van alle goddelijke hulp en overmoedig worden, dat zij niet, met miskenning van de waarheid, dat zij louter werktuigen in Mijn hand zijn, mochten zeggen: Onze hand is hoog geweest, onze macht heeft zich geweldig betoond, de HEERE heeft dit alles, die plagen over Zijn volk, niet gemaakt, 1) maar wij hebben dit gedaan Isaiah 42:8; Isaiah 48:9, Ezekiel 20:9,Ezekiel 20:14,Ezekiel 20:22 ).

1) Laten allen, die schromen voor de Ark van God en voor Zijn Israël, zichzelf hiermee troosten, dat God zelf voor Zijn eer zal zorg dragen en dat Hij niet toelaten zal, dat Zijn eer ontheiligd en bezoedeld wordt. Hoezeer wij ook mogen verdienen in Gods ongenade te vervallen, nochthans zal God nimmer de troon van Zijn heerlijkheid laten onteerd worden.. 28. Want zij zijn een volk, dat door overwegingen verloren gaat, 1) en er is geen verstand in hen.

1) In het Hebreeuws Gooi obad Etsoth, beter: een volk, wiens overwegingen zijn vergaan. De Vulgata vertaalt, beroofd van raad. Als een reddeloos en als een zinneloos volk wordt het hier voorgesteld, en daarom zou de Heere het naar Zijn rechtvaardigheid moeten wegdoen van de aarde..

Vers 29

29. O, dat zij, de kinderen van Israël, wijs waren! 1) zij zouden dit vernemen, dat al hun ongelukken goddelijke straf zijn voor hun ontrouw, zij zouden nu nog, voordat het te laat is, op hun einde merken. 2)

1) Of: wanneer zij wijs waren. Maar dit zijn zij niet, wil de Heere zeggen. Want dan zouden zij gemakkelijk kunnen opmerken, dat de hand van de Heere over hen was, en dat Hij hen tegen kwam met de tekenen van Zijn Goddelijk misnoegen..

2) Vanaf Deuteronomy 32:28 splitsen zich de uitleggers van oudere en nieuwere tijd in twee klassen: de ene doet het gehele, van daar volgende gedeelte slaan op de heidenen, van wie in Deuteronomy 32:27 sprake is geweest; de anderen daarentegen passen het op de joden toe, over wie het lied handelde tot en met Deuteronomy 32:26. Nu is het reeds op zichzelf al dadelijk priori ondenkbaar, dat in dit lied zo uitvoerig over de heidenen zou gehandeld zijn; en bovendien wijzen de woorden in Deuteronomy 32:29: "op hun einde merken" zeer bepaald op Israël (Deuteronomy 32:20). Voor het overige gaat het spreken van God bijna onmerkbaar over in de rede van Mozes vanaf Deuteronomy 32:29, totdat (Deuteronomy 32:34) de Heere opnieuw begint te spreken..

Vers 29

29. O, dat zij, de kinderen van Israël, wijs waren! 1) zij zouden dit vernemen, dat al hun ongelukken goddelijke straf zijn voor hun ontrouw, zij zouden nu nog, voordat het te laat is, op hun einde merken. 2)

1) Of: wanneer zij wijs waren. Maar dit zijn zij niet, wil de Heere zeggen. Want dan zouden zij gemakkelijk kunnen opmerken, dat de hand van de Heere over hen was, en dat Hij hen tegen kwam met de tekenen van Zijn Goddelijk misnoegen..

2) Vanaf Deuteronomy 32:28 splitsen zich de uitleggers van oudere en nieuwere tijd in twee klassen: de ene doet het gehele, van daar volgende gedeelte slaan op de heidenen, van wie in Deuteronomy 32:27 sprake is geweest; de anderen daarentegen passen het op de joden toe, over wie het lied handelde tot en met Deuteronomy 32:26. Nu is het reeds op zichzelf al dadelijk priori ondenkbaar, dat in dit lied zo uitvoerig over de heidenen zou gehandeld zijn; en bovendien wijzen de woorden in Deuteronomy 32:29: "op hun einde merken" zeer bepaald op Israël (Deuteronomy 32:20). Voor het overige gaat het spreken van God bijna onmerkbaar over in de rede van Mozes vanaf Deuteronomy 32:29, totdat (Deuteronomy 32:34) de Heere opnieuw begint te spreken..

Vers 30

30. Hoe zou n man van de vijanden duizend van Israël verjagen? en twee vijanden tienduizend Israëlieten doen vluchten, daar toch juist het omgekeerde beloofd is a) en ook geschied, ten ware, dat hun Rotssteen hen verkocht,en de HEERE hen overgeleverd had in de hand van hun vijanden?

a) Leviticus 26:8

Vers 30

30. Hoe zou n man van de vijanden duizend van Israël verjagen? en twee vijanden tienduizend Israëlieten doen vluchten, daar toch juist het omgekeerde beloofd is a) en ook geschied, ten ware, dat hun Rotssteen hen verkocht,en de HEERE hen overgeleverd had in de hand van hun vijanden?

a) Leviticus 26:8

Vers 31

31. Want hun rotssteen is niet zoals onze Rotssteen, omdat hun goden onmachtig en zo nietig zijn, dat zij hun vereerders niets kunnen baten; maar onze God is sterk, eenvaste Burcht, die de Zijnen beschermt en niet verlaat, zelfs onze vijanden rechters zijnde, 1) dat deze dingen alzo zijn; want zij hebben het tot hun schade ervaren (Exodus 14:25 Joshua 2:9; 1 Samuel 5:7, ).

1) Of: Waarin zelfs onze vijanden scheidsrechters kunnen zijn. En dat, omdat zij het o, zo dikwijls hadden ervaren. Calvijn tekent bij deze plaats aan: "Dat zij dikwijls de vreselijke macht van God ervaren hebben en zeker wisten, dat de God van Israël geheel ongelijk was aan hun afgoden..

Vers 31

31. Want hun rotssteen is niet zoals onze Rotssteen, omdat hun goden onmachtig en zo nietig zijn, dat zij hun vereerders niets kunnen baten; maar onze God is sterk, eenvaste Burcht, die de Zijnen beschermt en niet verlaat, zelfs onze vijanden rechters zijnde, 1) dat deze dingen alzo zijn; want zij hebben het tot hun schade ervaren (Exodus 14:25 Joshua 2:9; 1 Samuel 5:7, ).

1) Of: Waarin zelfs onze vijanden scheidsrechters kunnen zijn. En dat, omdat zij het o, zo dikwijls hadden ervaren. Calvijn tekent bij deze plaats aan: "Dat zij dikwijls de vreselijke macht van God ervaren hebben en zeker wisten, dat de God van Israël geheel ongelijk was aan hun afgoden..

Vers 32

32. Want hun wijnstok is uit de wijnstok van Sodom, en uit de velden van Gomorra; zij zijn van die gesteldheid alsof zij daaruit ontsproten waren en op de grond van Gomorra groeiden; hun wijndruiven zijn nog erger dan de onbruikbare stinkende druiven a) vergiftige wijndruiven, zij hebben bittere bessen. 1)

a) Isaiah 5:2

1) Israël wordt op meerdere plaatsen in de Heilige Schrift met Sodom en Gomorra vergeleken, ja, zijn goddeloosheid wordt zelfs erger dan die van Sodom genoemd. Sodom en Gomorra worden niet zelden aangehaald om de ergste soort van zedelijke verdorvenheid aan te duiden. Welnu, hier beschuldigt God, de Heere, zijn volk van de diepste verdorvenheid. Zijn wijngaard, die Hij zelf geplant heeft, is zo diep ontaard, dat het wel schijnt, alsof haar oorsprong is uit de velden van Gomorra..

Vers 32

32. Want hun wijnstok is uit de wijnstok van Sodom, en uit de velden van Gomorra; zij zijn van die gesteldheid alsof zij daaruit ontsproten waren en op de grond van Gomorra groeiden; hun wijndruiven zijn nog erger dan de onbruikbare stinkende druiven a) vergiftige wijndruiven, zij hebben bittere bessen. 1)

a) Isaiah 5:2

1) Israël wordt op meerdere plaatsen in de Heilige Schrift met Sodom en Gomorra vergeleken, ja, zijn goddeloosheid wordt zelfs erger dan die van Sodom genoemd. Sodom en Gomorra worden niet zelden aangehaald om de ergste soort van zedelijke verdorvenheid aan te duiden. Welnu, hier beschuldigt God, de Heere, zijn volk van de diepste verdorvenheid. Zijn wijngaard, die Hij zelf geplant heeft, is zo diep ontaard, dat het wel schijnt, alsof haar oorsprong is uit de velden van Gomorra..

Vers 34

34. 1) Is dat 2) niet bij Mij opgesloten, reeds lang in Mijn raad besloten, spreekt de Heere, verzegeld in Mijn schatten, schatkamers a) wel bewaard als iets dat Mij in het geheel niet kan ontnomen worden, maar dat eenstevoorschijn moet komen?

a)Deuteronomy 28:12

1) Vele uitlegkundigen trekken dit vers bij de voorgaande, anderen bij de volgende. Beide betrekkingen kunnen verenigd worden. Dit vers vormt de overgang, omdat het het voorgaande afsluit en het volgende inleidt..

2) Dat ziet zowel op de zonden van het volk, als op de gerichten van God over de zonde. Zowel de afval van God als de straf op die zonde, is bij God opgesloten. Zal Israël zich aan zo'n zonde schuldig maken, dan zal de straf niet uitblijven. Wel een bewijs, dat wij hier met een profetie te doen hebben. Deuteronomy 32:34 is een van de innerlijke bewijzen voor de waarheid, dat Mozes hier werkelijk spreekt, dat wij hier te doen hebben met een lied, door Mozes, geïnspireerd door de Heilige Geest, gezongen..

34. 1) Is dat 2) niet bij Mij opgesloten, reeds lang in Mijn raad besloten, spreekt de Heere, verzegeld in Mijn schatten, schatkamers a) wel bewaard als iets dat Mij in het geheel niet kan ontnomen worden, maar dat eenstevoorschijn moet komen?

a)Deuteronomy 28:12

1) Vele uitlegkundigen trekken dit vers bij de voorgaande, anderen bij de volgende. Beide betrekkingen kunnen verenigd worden. Dit vers vormt de overgang, omdat het het voorgaande afsluit en het volgende inleidt..

2) Dat ziet zowel op de zonden van het volk, als op de gerichten van God over de zonde. Zowel de afval van God als de straf op die zonde, is bij God opgesloten. Zal Israël zich aan zo'n zonde schuldig maken, dan zal de straf niet uitblijven. Wel een bewijs, dat wij hier met een profetie te doen hebben. Deuteronomy 32:34 is een van de innerlijke bewijzen voor de waarheid, dat Mozes hier werkelijk spreekt, dat wij hier te doen hebben met een lied, door Mozes, geïnspireerd door de Heilige Geest, gezongen.. 33. Hun wijn, voortgebracht door de wijnstokspruit van Sodom, is vurig drakenvenijn, en een wreed adderenvergif, 1) dat zonder twijfel van de dodelijkste werking is.

1) Andere uitleggers passen ook deze verzen toe op het volk Israël, waardoor de zamenhang hiervan een geheel andere wordt als de hier ontwikkelde; wij hebben evenwel de verklaring van boven de voorkeur gegeven, volgens welke vanaf Deuteronomy 32:32 de rede overgaat op de heidenen, om deze het spoedig losbarsten van het goddelijke gericht over hen te verkondigen, maar Israël de genadige wederaanneming van Gods zijde voor ogen te stellen..

Wanneer wij de profetischen inhoud samenvatten van dit lied, dat ten grondslag ligt aan iedere volgende voorspelling, dan is deze de volgende: Israël zal in snode ondankbaarheid van Zijn God, van zijn wet afvallen; dan zal het overgelaten worden aan de hem vijandige heidenwereld en ten gevolge van zijn dwaasheid zal het met hem tot een uiterste komen. Maar niet voor immer blijft het een buit van de volken, het gaat niet te niet; want tegenover de volken, die in Israëls val Zijn hand niet erkennen en in hun goddeloze zin Gods volk geweld aandoen, moet Hij Zijn eigen eer redden. Zo zal Hij zich dan opmaken en tien straffen, maar Zijn volk uit hun hand verlossen, het zijn zonden vergeven en als een genadig God in het midden daarvan wonen.

Het woord in de grondtekst duidt aan, een van die addersoorten, waarvan de beet terstond dodelijk is. Met de zwartste kleuren wordt daarom Israëls zedelijke en geestelijke toestand geschilderd..

34. 1) Is dat 2) niet bij Mij opgesloten, reeds lang in Mijn raad besloten, spreekt de Heere, verzegeld in Mijn schatten, schatkamers a) wel bewaard als iets dat Mij in het geheel niet kan ontnomen worden, maar dat eenstevoorschijn moet komen?

a)Deuteronomy 28:12

1) Vele uitlegkundigen trekken dit vers bij de voorgaande, anderen bij de volgende. Beide betrekkingen kunnen verenigd worden. Dit vers vormt de overgang, omdat het het voorgaande afsluit en het volgende inleidt..

2) Dat ziet zowel op de zonden van het volk, als op de gerichten van God over de zonde. Zowel de afval van God als de straf op die zonde, is bij God opgesloten. Zal Israël zich aan zo'n zonde schuldig maken, dan zal de straf niet uitblijven. Wel een bewijs, dat wij hier met een profetie te doen hebben. Deuteronomy 32:34 is een van de innerlijke bewijzen voor de waarheid, dat Mozes hier werkelijk spreekt, dat wij hier te doen hebben met een lied, door Mozes, geïnspireerd door de Heilige Geest, gezongen..

Vers 34

34. 1) Is dat 2) niet bij Mij opgesloten, reeds lang in Mijn raad besloten, spreekt de Heere, verzegeld in Mijn schatten, schatkamers a) wel bewaard als iets dat Mij in het geheel niet kan ontnomen worden, maar dat eenstevoorschijn moet komen?

a)Deuteronomy 28:12

1) Vele uitlegkundigen trekken dit vers bij de voorgaande, anderen bij de volgende. Beide betrekkingen kunnen verenigd worden. Dit vers vormt de overgang, omdat het het voorgaande afsluit en het volgende inleidt..

2) Dat ziet zowel op de zonden van het volk, als op de gerichten van God over de zonde. Zowel de afval van God als de straf op die zonde, is bij God opgesloten. Zal Israël zich aan zo'n zonde schuldig maken, dan zal de straf niet uitblijven. Wel een bewijs, dat wij hier met een profetie te doen hebben. Deuteronomy 32:34 is een van de innerlijke bewijzen voor de waarheid, dat Mozes hier werkelijk spreekt, dat wij hier te doen hebben met een lied, door Mozes, geïnspireerd door de Heilige Geest, gezongen..

34. 1) Is dat 2) niet bij Mij opgesloten, reeds lang in Mijn raad besloten, spreekt de Heere, verzegeld in Mijn schatten, schatkamers a) wel bewaard als iets dat Mij in het geheel niet kan ontnomen worden, maar dat eenstevoorschijn moet komen?

a)Deuteronomy 28:12

1) Vele uitlegkundigen trekken dit vers bij de voorgaande, anderen bij de volgende. Beide betrekkingen kunnen verenigd worden. Dit vers vormt de overgang, omdat het het voorgaande afsluit en het volgende inleidt..

2) Dat ziet zowel op de zonden van het volk, als op de gerichten van God over de zonde. Zowel de afval van God als de straf op die zonde, is bij God opgesloten. Zal Israël zich aan zo'n zonde schuldig maken, dan zal de straf niet uitblijven. Wel een bewijs, dat wij hier met een profetie te doen hebben. Deuteronomy 32:34 is een van de innerlijke bewijzen voor de waarheid, dat Mozes hier werkelijk spreekt, dat wij hier te doen hebben met een lied, door Mozes, geïnspireerd door de Heilige Geest, gezongen.. 33. Hun wijn, voortgebracht door de wijnstokspruit van Sodom, is vurig drakenvenijn, en een wreed adderenvergif, 1) dat zonder twijfel van de dodelijkste werking is.

1) Andere uitleggers passen ook deze verzen toe op het volk Israël, waardoor de zamenhang hiervan een geheel andere wordt als de hier ontwikkelde; wij hebben evenwel de verklaring van boven de voorkeur gegeven, volgens welke vanaf Deuteronomy 32:32 de rede overgaat op de heidenen, om deze het spoedig losbarsten van het goddelijke gericht over hen te verkondigen, maar Israël de genadige wederaanneming van Gods zijde voor ogen te stellen..

Wanneer wij de profetischen inhoud samenvatten van dit lied, dat ten grondslag ligt aan iedere volgende voorspelling, dan is deze de volgende: Israël zal in snode ondankbaarheid van Zijn God, van zijn wet afvallen; dan zal het overgelaten worden aan de hem vijandige heidenwereld en ten gevolge van zijn dwaasheid zal het met hem tot een uiterste komen. Maar niet voor immer blijft het een buit van de volken, het gaat niet te niet; want tegenover de volken, die in Israëls val Zijn hand niet erkennen en in hun goddeloze zin Gods volk geweld aandoen, moet Hij Zijn eigen eer redden. Zo zal Hij zich dan opmaken en tien straffen, maar Zijn volk uit hun hand verlossen, het zijn zonden vergeven en als een genadig God in het midden daarvan wonen.

Het woord in de grondtekst duidt aan, een van die addersoorten, waarvan de beet terstond dodelijk is. Met de zwartste kleuren wordt daarom Israëls zedelijke en geestelijke toestand geschilderd..

34. 1) Is dat 2) niet bij Mij opgesloten, reeds lang in Mijn raad besloten, spreekt de Heere, verzegeld in Mijn schatten, schatkamers a) wel bewaard als iets dat Mij in het geheel niet kan ontnomen worden, maar dat eenstevoorschijn moet komen?

a)Deuteronomy 28:12

1) Vele uitlegkundigen trekken dit vers bij de voorgaande, anderen bij de volgende. Beide betrekkingen kunnen verenigd worden. Dit vers vormt de overgang, omdat het het voorgaande afsluit en het volgende inleidt..

2) Dat ziet zowel op de zonden van het volk, als op de gerichten van God over de zonde. Zowel de afval van God als de straf op die zonde, is bij God opgesloten. Zal Israël zich aan zo'n zonde schuldig maken, dan zal de straf niet uitblijven. Wel een bewijs, dat wij hier met een profetie te doen hebben. Deuteronomy 32:34 is een van de innerlijke bewijzen voor de waarheid, dat Mozes hier werkelijk spreekt, dat wij hier te doen hebben met een lied, door Mozes, geïnspireerd door de Heilige Geest, gezongen..

Vers 35

35. Mijn is de wraak en de vergelding, Mij, de Heere, komt de wraak en de vergelding alleen toe, a)en Ik oefen die ook zeker uit, waar men Mijn toorn over zich inroeptb) ten tijde dat hun voet zal wankelen; want de dag van hun ondergang is nabij, en de dingen, die hun zullen gebeuren, haasten. 1) a) Romans 12:19 b) Hebrews 10:30; 1 Peter 2:23

1) Al wat hier in Deuteronomy 32:35 gezegd wordt, ziet op het straffen van Israël, en niet op het straffen van de volken. Het staat met het voorgaande in Deuteronomy 32:34 in het nauwste verband. In Deuteronomy 32:36 wordt dan ook van recht doen aan Zijn volk gesproken in verband met het straffen van de goddelozen onder Israël. Het is toch duidelijk, dat Zijn hand in de eerste plaats zal zijn tegen de goddelozen onder Israël, tegen hen, die van het geloof zijn afgevallen. Want, ja, wel zullen ook de gelovigen, de overgeblevenen van het "heilig zaad," de straffende hand van God zien, maar deze zullen, als door vuur gelouterd, weer heerlijk tevoorschijn treden..

Vers 35

35. Mijn is de wraak en de vergelding, Mij, de Heere, komt de wraak en de vergelding alleen toe, a)en Ik oefen die ook zeker uit, waar men Mijn toorn over zich inroeptb) ten tijde dat hun voet zal wankelen; want de dag van hun ondergang is nabij, en de dingen, die hun zullen gebeuren, haasten. 1) a) Romans 12:19 b) Hebrews 10:30; 1 Peter 2:23

1) Al wat hier in Deuteronomy 32:35 gezegd wordt, ziet op het straffen van Israël, en niet op het straffen van de volken. Het staat met het voorgaande in Deuteronomy 32:34 in het nauwste verband. In Deuteronomy 32:36 wordt dan ook van recht doen aan Zijn volk gesproken in verband met het straffen van de goddelozen onder Israël. Het is toch duidelijk, dat Zijn hand in de eerste plaats zal zijn tegen de goddelozen onder Israël, tegen hen, die van het geloof zijn afgevallen. Want, ja, wel zullen ook de gelovigen, de overgeblevenen van het "heilig zaad," de straffende hand van God zien, maar deze zullen, als door vuur gelouterd, weer heerlijk tevoorschijn treden..

Vers 36

36. Want de HEERE zal aan zijn volk recht doen; a) en het zal Hem over zijn knechten berouwen; Hij zal zich van hun erbarmen: Want Hij zal zien, dat de hand, hun macht, na lang en zwaar getuchtigd te zijn, is weggegaan1) en de beslotene en a) verlatene 2) niets is, dat zowel wat men achtte, als wat men verachtte, verdwenen is en hun niets over gelaten, zelfs niet een laatste verschansing maar dat in zo'n radeloze, troosteloze toestand, hun hart, na alle valse steunsels van het vertrouwen verraderlijk en broos te hebben bevonden, zich opnieuw tot Hem wendt, de enige juiste Helper.

a) Psalms 54:3; Psalms 135:14

1) De hand is weggegaan. De hand is in de Heilige Schrift het teken van macht. Wanneer daarom de hand is weggegaan, ontstaat er een volstrekt hulpeloze en machteloze toestand. En als die toestand is ingetreden, dan zal de Heere zich weer openbaren als de Machtige Jakobs..

2) Het "beslotene en verlatene" (Hebreeën Azoer weazoeb) is een spreekwoordelijke manier van zeggen, die ook in 1 Kings 14:10; 1 Kings 21:21; 2 Kings 9:8; 2 Kings 14:26 voorkomt. Bij de laatste plaats nu heeft Luther er personen onder verstaan (de beslotene en verlatene = de voorname en geringe) terwijl hij hier in het voetspoor van joodse uitleggers (b.v. David Kimehi) de uitdrukking als van zaken opvat (het beslotene en verlatene) en wel in de zin, hierboven vermeld. De nieuwere uitleggers houden vol, dat ook in deze tekst van personen sprake is en stemmen in de verklaring van de spreekmanier daarin overeen, dat daarmee de gezamenlijke mannen van een volk of van een familie bedoeld worden, zonder dat zij evenwel de woorden zelf bepaald en juist kunnen weergeven. Enige zeggen: de gehuwde en ongehuwde; anderen: de mondige en onmondige (klein en groot); weer anderen: knechten en vrije of gevangene en vrijgelatene (voornamen en geringen). Luther zelf heeft niet alleen volgens de taal vertaald, maar ook de verwante klank van de Hebreeuwse woorden in het Hoogduits zeer goed weergegeven, (azoer weazoeb = verschlossen und verlassen); de betekenis hiervan moest bij hem het eenvoudigst en natuurlijkst zijn. Het beslotene = waarop men prijs stelt en wat men dus zorgvuldig wegsluit en bewaart; het verlatene-waarop men weinig of geen acht geeft. Volgens de zin betekent ook de uitdrukking in Isaiah 9:14 Isaiah 9:2 Samuël hetzelfde..

Vers 36

36. Want de HEERE zal aan zijn volk recht doen; a) en het zal Hem over zijn knechten berouwen; Hij zal zich van hun erbarmen: Want Hij zal zien, dat de hand, hun macht, na lang en zwaar getuchtigd te zijn, is weggegaan1) en de beslotene en a) verlatene 2) niets is, dat zowel wat men achtte, als wat men verachtte, verdwenen is en hun niets over gelaten, zelfs niet een laatste verschansing maar dat in zo'n radeloze, troosteloze toestand, hun hart, na alle valse steunsels van het vertrouwen verraderlijk en broos te hebben bevonden, zich opnieuw tot Hem wendt, de enige juiste Helper.

a) Psalms 54:3; Psalms 135:14

1) De hand is weggegaan. De hand is in de Heilige Schrift het teken van macht. Wanneer daarom de hand is weggegaan, ontstaat er een volstrekt hulpeloze en machteloze toestand. En als die toestand is ingetreden, dan zal de Heere zich weer openbaren als de Machtige Jakobs..

2) Het "beslotene en verlatene" (Hebreeën Azoer weazoeb) is een spreekwoordelijke manier van zeggen, die ook in 1 Kings 14:10; 1 Kings 21:21; 2 Kings 9:8; 2 Kings 14:26 voorkomt. Bij de laatste plaats nu heeft Luther er personen onder verstaan (de beslotene en verlatene = de voorname en geringe) terwijl hij hier in het voetspoor van joodse uitleggers (b.v. David Kimehi) de uitdrukking als van zaken opvat (het beslotene en verlatene) en wel in de zin, hierboven vermeld. De nieuwere uitleggers houden vol, dat ook in deze tekst van personen sprake is en stemmen in de verklaring van de spreekmanier daarin overeen, dat daarmee de gezamenlijke mannen van een volk of van een familie bedoeld worden, zonder dat zij evenwel de woorden zelf bepaald en juist kunnen weergeven. Enige zeggen: de gehuwde en ongehuwde; anderen: de mondige en onmondige (klein en groot); weer anderen: knechten en vrije of gevangene en vrijgelatene (voornamen en geringen). Luther zelf heeft niet alleen volgens de taal vertaald, maar ook de verwante klank van de Hebreeuwse woorden in het Hoogduits zeer goed weergegeven, (azoer weazoeb = verschlossen und verlassen); de betekenis hiervan moest bij hem het eenvoudigst en natuurlijkst zijn. Het beslotene = waarop men prijs stelt en wat men dus zorgvuldig wegsluit en bewaart; het verlatene-waarop men weinig of geen acht geeft. Volgens de zin betekent ook de uitdrukking in Isaiah 9:14 Isaiah 9:2 Samuël hetzelfde..

Vers 37

37. Dan zal Hij, de Heere, als hun macht verdwenen en hun nood op het hoogst gestegen is met betrekking tot de kinderen van Israël, als een voorbeeld voor anderen zeggen: Waar zijn hun goden, die valse, die zij in Mijn plaats verkozen? de rotssteen, waarop zij vertrouwden, 1) in plaats van op Mij? 1) Namelijk de Heere zou dit zeggen, zullende Hij, eer en alvorens Zijn volk te verlossen, hen overtuigen van hun verdorvenheid, in Hem te verlaten en in de afgoden na te volgen, en Hij zou uit de hopeloze en ellendige staat, waarin zij waren gebracht, gelegenheid nemen; om hen hun afwijking van Hem voor te houden..

Vers 37

37. Dan zal Hij, de Heere, als hun macht verdwenen en hun nood op het hoogst gestegen is met betrekking tot de kinderen van Israël, als een voorbeeld voor anderen zeggen: Waar zijn hun goden, die valse, die zij in Mijn plaats verkozen? de rotssteen, waarop zij vertrouwden, 1) in plaats van op Mij? 1) Namelijk de Heere zou dit zeggen, zullende Hij, eer en alvorens Zijn volk te verlossen, hen overtuigen van hun verdorvenheid, in Hem te verlaten en in de afgoden na te volgen, en Hij zou uit de hopeloze en ellendige staat, waarin zij waren gebracht, gelegenheid nemen; om hen hun afwijking van Hem voor te houden..

Vers 38

38. Van wier slachtoffers zij het vet aten, (beter): die het vet van hun slachtoffers aten, Van wier drankoffers zij wijn dronken; die zo ijverig door geheel Israël vereerd werden, en zo rijkelijk met offers verzorgd? dat zij opstaan (zo zal Hij verder tot Zijn volk zeggen om hun het volle gewicht van hun onredelijke dwaasheid te doen voelen) en u helpen, tegen uw benauwers, dat er verberging voor u zij, voor uw rampen (Judges 10:14 Jeremiah 2:28 ).

Vers 38

38. Van wier slachtoffers zij het vet aten, (beter): die het vet van hun slachtoffers aten, Van wier drankoffers zij wijn dronken; die zo ijverig door geheel Israël vereerd werden, en zo rijkelijk met offers verzorgd? dat zij opstaan (zo zal Hij verder tot Zijn volk zeggen om hun het volle gewicht van hun onredelijke dwaasheid te doen voelen) en u helpen, tegen uw benauwers, dat er verberging voor u zij, voor uw rampen (Judges 10:14 Jeremiah 2:28 ).

Vers 39

39. Ziet nu, dat ik, Ik DIE, 1) ben, die alleen een Rotssteen van vertrouwen is, en geen God met Mij? Ik dood en maak levend; Ik versla en Ik heel; en er is niemand, allerminst uw gewaande goden, die uit Mijn hand redt!(1 Samuel 2:6 Job 5:18 Hosea6:10 Jesaja Sir.16:13. Tob.13:2.

1) Dus besluit Mozes zijn lied met die naam van God, waarbij hij Hem allereerst leerde kennen (Exodus 13:14). Ik zal zijn, die Ik zijn zal, d.i. Ik ben, die Ik ben geweest; Ik ben, die Ik wezen zal; Ik ben, die Ik beloofd heb te zullen zijn; Ik ben, die Ik bedreigd heb te zullen wezen, in beide zal een ieder mij getrouw bevinden..

Vers 39

39. Ziet nu, dat ik, Ik DIE, 1) ben, die alleen een Rotssteen van vertrouwen is, en geen God met Mij? Ik dood en maak levend; Ik versla en Ik heel; en er is niemand, allerminst uw gewaande goden, die uit Mijn hand redt!(1 Samuel 2:6 Job 5:18 Hosea6:10 Jesaja Sir.16:13. Tob.13:2.

1) Dus besluit Mozes zijn lied met die naam van God, waarbij hij Hem allereerst leerde kennen (Exodus 13:14). Ik zal zijn, die Ik zijn zal, d.i. Ik ben, die Ik ben geweest; Ik ben, die Ik wezen zal; Ik ben, die Ik beloofd heb te zullen zijn; Ik ben, die Ik bedreigd heb te zullen wezen, in beide zal een ieder mij getrouw bevinden..

Vers 40

40. Want Ik zal Mijn hand naar de hemel opheffen, en Ik zal zeggen; Ik heb Mijn hand ten hemel opgeheven, en spreek: Ik leef in eeuwigheid! Zo waarachtig Ik leef in eeuwigheid.

Dit vers is nauw verbonden met het volgende, waaraan het in de vorm van een eed tot inleiding dient; wat de Heere in Deuteronomy 32:41 belooft te zullen doen, dat bekrachtigt Hij hier vooruit met een eed, dat Hij het gewis zal doen; want het lied moest wel een getuigenis zijn, maar evenzeer een terechtwijzing en troost voor Zijn volk Israël in tijden van grote nood en angst..

Vers 40

40. Want Ik zal Mijn hand naar de hemel opheffen, en Ik zal zeggen; Ik heb Mijn hand ten hemel opgeheven, en spreek: Ik leef in eeuwigheid! Zo waarachtig Ik leef in eeuwigheid.

Dit vers is nauw verbonden met het volgende, waaraan het in de vorm van een eed tot inleiding dient; wat de Heere in Deuteronomy 32:41 belooft te zullen doen, dat bekrachtigt Hij hier vooruit met een eed, dat Hij het gewis zal doen; want het lied moest wel een getuigenis zijn, maar evenzeer een terechtwijzing en troost voor Zijn volk Israël in tijden van grote nood en angst..

Vers 41

41. Indien Ik Mijn glinsterend, bliksemend zwaard wette, en Mijn hand ten gerichte grijpt, omdat het uur van de vervulling geslagen is, zo zal Ik de wraak op Mijn tegenpartijen doen terugkeren, op die overmoedig, ongelovige heidenen, en Mijn hateren vergelden, de haat, die zij tegen Mij, in Mijn volk, gekoesterd hebben.

Vers 41

41. Indien Ik Mijn glinsterend, bliksemend zwaard wette, en Mijn hand ten gerichte grijpt, omdat het uur van de vervulling geslagen is, zo zal Ik de wraak op Mijn tegenpartijen doen terugkeren, op die overmoedig, ongelovige heidenen, en Mijn hateren vergelden, de haat, die zij tegen Mij, in Mijn volk, gekoesterd hebben.

Vers 42

42. Ik zal Mijn pijlen dronken maken van bloed, en Mijn zwaard zal vlees eten: van het bloed van de verslagene en van de gevangene, niet alleen zullen Mijn pijlen gedrenkt worden met het bloed van hem, die op het slagveld omkomt, maar ook van de gevangenen; van het hoofd af zullen er wraken van de vijand zijn, (anders, volgens de Duitse vert.): van het ontblote hoofd van de vijand.

Hoe duidelijk reeds in Deuteronomy 32:23 treedt de Heere hier geheel en al op als een krijgsheld met allerlei wapens. Als zodanig heeft Hem trouwens juist het geloof nu en dan begrepen (Psalms 7:13). Zo lang de kerk strijd heeft te voeren tegen vlees, wereld en duivel, heeft zij ook een krijgskundig Hoofd nodig; zij moest vreesachtig worden als zij niet zingen kon: "Een vaste burg is onze God, een schild en krachtig wapen.". Het woord in Deuteronomy 32:42 pleit geweldig tegen de voorstelling van de koude onverschilligheid en wekelijke toegevendheid, die velen aan God toeschreven, en to ont Zijn heilige ijver en de ernst van Zijn strafgericht..

Wat de woordverklaring van Deuteronomy 32:42 betreft, zo heeft allereerst de Engelse theoloog Lowth (omstreeks het midden van de achttiende eeuw) juist erkend, dat het derde lid van "het bloed van de verslagene en van de gevangene" betrekking heeft op het eerste lid (Ik zal Mijn pijlen dronken maken van bloed) en even zo het vierde lid op het tweede betrekking heeft. Luther daarentegen verklaart zich over zijn opvatting van de plaats aldus: het zijn drie straffen van het zwaard; de eerste, dat er velen gedood werden; de anderen, dat zij gevangen werden genomen; de derde, dat hun hoofd zou ontbloot worden, d.i. hun koninkrijk en priesterdom zal van hen genomen worden, dat door het hoofdhaar is aangeduid. De beste betekenis evenwel voor het Hebreeuwse woord xwerp is: noch ontblotingen, noch wraken, maar opperhoofden of aanvoerders van erp "vorst, aanvoerder," terwijl Luther het neemt van erp (= losmaken, ontbloten). De vertaling zou dus waarschijnlijk het beste aldus zijn: van het hoofd van de vorsten van de vijand..

Anderen, zoals Keil, waarmee wij ons verenigen, leiden het af van erp, "de volle ongeschoren gelaten haartooi." Zodat dan de vertaling is, van het behaarde hoofd van de vijand. Met dit vers en het volgende beschrijft God zelf zijn heilige triomf over de vijanden van Zijn volk, welke ook Zijn vijanden zijn, juist omdat zij vijanden van Zijn volk waren. Na de zonde de straf, maar o! straks keert het oordeel vol majesteit terug en zal God, de Heere, tonen, dat Zijn eeuwig Raadsbesluit niet kan vernietigd worden, dat Zijn volk t ot een nachthutje kan worden, maar nooit geheel en al kan worden vernietigd. De Heere zal de zaken van zijn volk beslechten..

Vers 42

42. Ik zal Mijn pijlen dronken maken van bloed, en Mijn zwaard zal vlees eten: van het bloed van de verslagene en van de gevangene, niet alleen zullen Mijn pijlen gedrenkt worden met het bloed van hem, die op het slagveld omkomt, maar ook van de gevangenen; van het hoofd af zullen er wraken van de vijand zijn, (anders, volgens de Duitse vert.): van het ontblote hoofd van de vijand.

Hoe duidelijk reeds in Deuteronomy 32:23 treedt de Heere hier geheel en al op als een krijgsheld met allerlei wapens. Als zodanig heeft Hem trouwens juist het geloof nu en dan begrepen (Psalms 7:13). Zo lang de kerk strijd heeft te voeren tegen vlees, wereld en duivel, heeft zij ook een krijgskundig Hoofd nodig; zij moest vreesachtig worden als zij niet zingen kon: "Een vaste burg is onze God, een schild en krachtig wapen.". Het woord in Deuteronomy 32:42 pleit geweldig tegen de voorstelling van de koude onverschilligheid en wekelijke toegevendheid, die velen aan God toeschreven, en to ont Zijn heilige ijver en de ernst van Zijn strafgericht..

Wat de woordverklaring van Deuteronomy 32:42 betreft, zo heeft allereerst de Engelse theoloog Lowth (omstreeks het midden van de achttiende eeuw) juist erkend, dat het derde lid van "het bloed van de verslagene en van de gevangene" betrekking heeft op het eerste lid (Ik zal Mijn pijlen dronken maken van bloed) en even zo het vierde lid op het tweede betrekking heeft. Luther daarentegen verklaart zich over zijn opvatting van de plaats aldus: het zijn drie straffen van het zwaard; de eerste, dat er velen gedood werden; de anderen, dat zij gevangen werden genomen; de derde, dat hun hoofd zou ontbloot worden, d.i. hun koninkrijk en priesterdom zal van hen genomen worden, dat door het hoofdhaar is aangeduid. De beste betekenis evenwel voor het Hebreeuwse woord xwerp is: noch ontblotingen, noch wraken, maar opperhoofden of aanvoerders van erp "vorst, aanvoerder," terwijl Luther het neemt van erp (= losmaken, ontbloten). De vertaling zou dus waarschijnlijk het beste aldus zijn: van het hoofd van de vorsten van de vijand..

Anderen, zoals Keil, waarmee wij ons verenigen, leiden het af van erp, "de volle ongeschoren gelaten haartooi." Zodat dan de vertaling is, van het behaarde hoofd van de vijand. Met dit vers en het volgende beschrijft God zelf zijn heilige triomf over de vijanden van Zijn volk, welke ook Zijn vijanden zijn, juist omdat zij vijanden van Zijn volk waren. Na de zonde de straf, maar o! straks keert het oordeel vol majesteit terug en zal God, de Heere, tonen, dat Zijn eeuwig Raadsbesluit niet kan vernietigd worden, dat Zijn volk t ot een nachthutje kan worden, maar nooit geheel en al kan worden vernietigd. De Heere zal de zaken van zijn volk beslechten..

Vers 43

43. a) Juicht, gij heidenen, (woordelijk: lieden) met 1) zijn volk! (volgens andere vertaling): Prijst gij naties Zijn volk, of Juicht allen gij, die Zijn volk zijt! want Hij zal het bloed van zijn knechten wreken; en Hij zal de wraak op zijn tegenpartijen doen terugkeren, en verzoenen zijn land en zijn volk. 2)

a) Romans 15:10

1) In de zin van over. De naties moesten jubelen over het gericht, waardoor de Heere het bloed van zijn knechten heeft gewroken..

2) Zoals dit lied begonnen is met de eis aan hemel en aarde om de Heere de eer te geven, zo sluit het passend met de vordering aan alle heidenen, om te jubelen over de daden van de Heere met Zijn volk..

Zo opent dan dit lied de Israëliet de blik in de toekomst, die het zich door zijn zonde zou op de hals halen; maar ook bevat het een duidelijke vingerwijzing naar het heerlijke slot van zijn geschiedenis, welke uitkomst niet zal wegblijven, omdat het het uitverkoren Godsvolk is (Deuteronomy 32:9). Men moet nu niet met vele uitleggers beweren, dat de tijd, met wiens schildering het lied sluit, samenvalt met de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap en het hierop gevolgde herstel van het joodse volksbestaan. Het is immers nog altijd zo, dat de Heere door een dwaze natie, door een "niet-volk" Israël tot toorn verwekt (Deuteronomy 32:21). Daar het Christus verworpen heeft, heeft God de heidenwereld geroepen tot deelgenootschap aan het heil van het Nieuwe Testament, opdat Zijn volk tot bezinning komt (Romans 11:19). Is dit geschied, dan is de tijd aangebroken, dat Hij het voor dat volk opneemt tegen de vijanden van Zijn rijk, het in zijn land terugvoert, en het verheerlijkt. Het besluit van Israëls geschiedenis is en blijft, dat God Zijn volk hun zonden vergeeft en het voor de gehele wereld openbaart als datgene, wat het werkelijk is.

Vers 43

43. a) Juicht, gij heidenen, (woordelijk: lieden) met 1) zijn volk! (volgens andere vertaling): Prijst gij naties Zijn volk, of Juicht allen gij, die Zijn volk zijt! want Hij zal het bloed van zijn knechten wreken; en Hij zal de wraak op zijn tegenpartijen doen terugkeren, en verzoenen zijn land en zijn volk. 2)

a) Romans 15:10

1) In de zin van over. De naties moesten jubelen over het gericht, waardoor de Heere het bloed van zijn knechten heeft gewroken..

2) Zoals dit lied begonnen is met de eis aan hemel en aarde om de Heere de eer te geven, zo sluit het passend met de vordering aan alle heidenen, om te jubelen over de daden van de Heere met Zijn volk..

Zo opent dan dit lied de Israëliet de blik in de toekomst, die het zich door zijn zonde zou op de hals halen; maar ook bevat het een duidelijke vingerwijzing naar het heerlijke slot van zijn geschiedenis, welke uitkomst niet zal wegblijven, omdat het het uitverkoren Godsvolk is (Deuteronomy 32:9). Men moet nu niet met vele uitleggers beweren, dat de tijd, met wiens schildering het lied sluit, samenvalt met de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap en het hierop gevolgde herstel van het joodse volksbestaan. Het is immers nog altijd zo, dat de Heere door een dwaze natie, door een "niet-volk" Israël tot toorn verwekt (Deuteronomy 32:21). Daar het Christus verworpen heeft, heeft God de heidenwereld geroepen tot deelgenootschap aan het heil van het Nieuwe Testament, opdat Zijn volk tot bezinning komt (Romans 11:19). Is dit geschied, dan is de tijd aangebroken, dat Hij het voor dat volk opneemt tegen de vijanden van Zijn rijk, het in zijn land terugvoert, en het verheerlijkt. Het besluit van Israëls geschiedenis is en blijft, dat God Zijn volk hun zonden vergeeft en het voor de gehele wereld openbaart als datgene, wat het werkelijk is.

Vers 44

44. a) En Mozes kwam, zoals in Deuteronomy 31:30 gemeld is en sprak al de woorden van dit lied voor de orenvan het volk, wiens vertegenwoordigers, de oudsten van de stammen en de ambtslieden door de priesters verzameld waren, hij en Hosa, de zoon van Nun.

a)Numbers 13:9,Numbers 13:17 Exodus 17:9

Dat van hier af aan niet meer Mozes zelf, maar een ander geschiedschrijver vereltt-dezelfde, aan wie wij ook de toevoegsels tot aan het slot van het boek te danken hebben- is duidelijk te bemerken aan de veranderde behandeling en de bijzondere schrijfwijze, zoals dan ook b.v. Jozua bij zijn oorspronkelijke naam "Hosa" en in Deuteronomy 33:1 (Psalms 90:1) Mozes "man Gods" wordt genoemd. Andere uitleggers menen, dat Mozes' eigen bericht slechts strekt tot Deuteronomy 31:23, en dat het toevoegsel van andere hand reeds begint bij Deuteronomy 31:24; deze beschouwing heeft intussen dit tegen zich, dat toch in ieder geval het lied (Deuteronomy 32:1-Deuteronomy 32:43) nog door Mozes zelf bij zijn werk moet gevoegd zijn, toen hij de priesters het wetboek tot bewaring overgaf, en wij alzo midden in het Mozaïsche gedeelte-tussen Deuteronomy 31:23, Deuteronomy 32:1-de inschuiving van een ander fragment moeten aannemen, dat ons zeer gezocht voorkomt. Veel meer heeft Mozes het bericht (Deuteronomy 31:24-Deuteronomy 31:30) nog zelf gegeven, en wel dat opgesteld, eer hij de daarin vervatte rede werkelijk gehouden heeft, om dan zijn wetboek met het lied in Deuteronomy 32:1-Deuteronomy 32:43 af te sluiten en het zo als een geheel, de priesters tot bewaring te geven. Op welke manier overigens Jozua deel gehad heeft aan de voordracht van het lied, wordt niet verder gezegd; vermoedelijk viel hem de tegenstrofe toe, of het antwoord op hetgeen Mozes begonnen had (Exodus 15:1-Exodus 15:18) alzo b.v. Deuteronomy 32:1. Mozes: "Neig de oren, gij hemel! en ik zal spreken." Jozua: "En de aarde hoort de redenen van mijn mond." Bij deze manier van voordragen laat zich ook volkomen de eigenaardige bouw van Deuteronomy 32:42 verklaren, daar het derde lid op het eerste en het vierde op het tweede betrekking heeft; het 3de en 1ste lid zijn van Mozes; het 4de en 2de van Jozua. Jozua toch moest volgens hetgeen de Heere in Deuteronomy 31:9 gezegd had, op daadwerkelijke manier, niet alleen als stom toehoorder, deel nemen aan het voordragen van het lied, en hij kon dit, daar hij wel gelijktijdig met Mozes (Deuteronomy 31:22) het lied opschreef, dat deze uitsprak uit de volheid van de in hem wonende Geest..

Vers 44

44. a) En Mozes kwam, zoals in Deuteronomy 31:30 gemeld is en sprak al de woorden van dit lied voor de orenvan het volk, wiens vertegenwoordigers, de oudsten van de stammen en de ambtslieden door de priesters verzameld waren, hij en Hosa, de zoon van Nun.

a)Numbers 13:9,Numbers 13:17 Exodus 17:9

Dat van hier af aan niet meer Mozes zelf, maar een ander geschiedschrijver vereltt-dezelfde, aan wie wij ook de toevoegsels tot aan het slot van het boek te danken hebben- is duidelijk te bemerken aan de veranderde behandeling en de bijzondere schrijfwijze, zoals dan ook b.v. Jozua bij zijn oorspronkelijke naam "Hosa" en in Deuteronomy 33:1 (Psalms 90:1) Mozes "man Gods" wordt genoemd. Andere uitleggers menen, dat Mozes' eigen bericht slechts strekt tot Deuteronomy 31:23, en dat het toevoegsel van andere hand reeds begint bij Deuteronomy 31:24; deze beschouwing heeft intussen dit tegen zich, dat toch in ieder geval het lied (Deuteronomy 32:1-Deuteronomy 32:43) nog door Mozes zelf bij zijn werk moet gevoegd zijn, toen hij de priesters het wetboek tot bewaring overgaf, en wij alzo midden in het Mozaïsche gedeelte-tussen Deuteronomy 31:23, Deuteronomy 32:1-de inschuiving van een ander fragment moeten aannemen, dat ons zeer gezocht voorkomt. Veel meer heeft Mozes het bericht (Deuteronomy 31:24-Deuteronomy 31:30) nog zelf gegeven, en wel dat opgesteld, eer hij de daarin vervatte rede werkelijk gehouden heeft, om dan zijn wetboek met het lied in Deuteronomy 32:1-Deuteronomy 32:43 af te sluiten en het zo als een geheel, de priesters tot bewaring te geven. Op welke manier overigens Jozua deel gehad heeft aan de voordracht van het lied, wordt niet verder gezegd; vermoedelijk viel hem de tegenstrofe toe, of het antwoord op hetgeen Mozes begonnen had (Exodus 15:1-Exodus 15:18) alzo b.v. Deuteronomy 32:1. Mozes: "Neig de oren, gij hemel! en ik zal spreken." Jozua: "En de aarde hoort de redenen van mijn mond." Bij deze manier van voordragen laat zich ook volkomen de eigenaardige bouw van Deuteronomy 32:42 verklaren, daar het derde lid op het eerste en het vierde op het tweede betrekking heeft; het 3de en 1ste lid zijn van Mozes; het 4de en 2de van Jozua. Jozua toch moest volgens hetgeen de Heere in Deuteronomy 31:9 gezegd had, op daadwerkelijke manier, niet alleen als stom toehoorder, deel nemen aan het voordragen van het lied, en hij kon dit, daar hij wel gelijktijdig met Mozes (Deuteronomy 31:22) het lied opschreef, dat deze uitsprak uit de volheid van de in hem wonende Geest..

Vers 45

45. Toen nu Mozes geëindigd had al die woorden, die hem bevolen waren, tot geheel Israël te spreken; 46. Zo zei hij in een nog daarbij gevoegde vermaning tot hen: Zet uw hart op al de woorden, die ik heden onder u betuig, dat gij ze uw kinderen gebieden zult, dat zijwaarnemen te doen al de woorden van deze wet.

Vers 45

45. Toen nu Mozes geëindigd had al die woorden, die hem bevolen waren, tot geheel Israël te spreken; 46. Zo zei hij in een nog daarbij gevoegde vermaning tot hen: Zet uw hart op al de woorden, die ik heden onder u betuig, dat gij ze uw kinderen gebieden zult, dat zijwaarnemen te doen al de woorden van deze wet.

Vers 47

47. Want dat is geen vergeefs en ijdel woord voor u; zodat het hetzelfde zou zijn of gij u zo of zo daartegen verhoudt; maar het is uw leven; uw gehele bestaan en toenemen hangt ervan af, en door dit woord zult gij, als gij het ter harte neemt en ernaar handelt, de dagen verlengen op het land, waar gij over de Jordaan naar toe gaat, om dat te erven.

I. Deuteronomy 32:48-Deuteronomy 32:33:29. Nog op dezelfde dag waarop Mozes de kinderen van Israël het lied (Deuteronomy 32:1-Deuteronomy 32:43) voorgedragen heeft, komt het bevel van de Heere tot hem om de berg Nebo te bestijgen, daar het land Kanan te overzien en dan zich tot zijn vaderen te verzamelen. Voordat hij zich daarheen begeeft, neemt hij van Israël, dat nog sinds het horen van het lied in zijn oudsten en ambtslieden voor hem verzameld is, afscheid in een laatste zegen. Na gewezen te hebben op de feestelijke Verbondssluiting bij de Sinaï waardoor de Heere Israëls Koning geworden is, volgens de zegenspreuken over iedere stam, zoals aan die, welke Jakob over zijn zonen uitsprak (Genesis 49:1), waarop Israëls God genoemd en geprezen wordt als verreweg verheven boven en niet te vergelijken met alle afgoden, en Israël wordt geluk gewenst om zijn bevoorrechting boven de volken.

Vers 47

47. Want dat is geen vergeefs en ijdel woord voor u; zodat het hetzelfde zou zijn of gij u zo of zo daartegen verhoudt; maar het is uw leven; uw gehele bestaan en toenemen hangt ervan af, en door dit woord zult gij, als gij het ter harte neemt en ernaar handelt, de dagen verlengen op het land, waar gij over de Jordaan naar toe gaat, om dat te erven.

I. Deuteronomy 32:48-Deuteronomy 32:33:29. Nog op dezelfde dag waarop Mozes de kinderen van Israël het lied (Deuteronomy 32:1-Deuteronomy 32:43) voorgedragen heeft, komt het bevel van de Heere tot hem om de berg Nebo te bestijgen, daar het land Kanan te overzien en dan zich tot zijn vaderen te verzamelen. Voordat hij zich daarheen begeeft, neemt hij van Israël, dat nog sinds het horen van het lied in zijn oudsten en ambtslieden voor hem verzameld is, afscheid in een laatste zegen. Na gewezen te hebben op de feestelijke Verbondssluiting bij de Sinaï waardoor de Heere Israëls Koning geworden is, volgens de zegenspreuken over iedere stam, zoals aan die, welke Jakob over zijn zonen uitsprak (Genesis 49:1), waarop Israëls God genoemd en geprezen wordt als verreweg verheven boven en niet te vergelijken met alle afgoden, en Israël wordt geluk gewenst om zijn bevoorrechting boven de volken.

Vers 48

48. Daarna sprak de HEERE tot Mozes, op diezelfde dag, waarop hij met Jozua het lied had voorgedragen, zeggende: terwijl Hij de aankondiging van zijn dood (Numbers 27:12-Numbers 27:14) vernieuwde, maar nu in die zin, dat het aanstonds plaats zou vinden:

Vers 48

48. Daarna sprak de HEERE tot Mozes, op diezelfde dag, waarop hij met Jozua het lied had voorgedragen, zeggende: terwijl Hij de aankondiging van zijn dood (Numbers 27:12-Numbers 27:14) vernieuwde, maar nu in die zin, dat het aanstonds plaats zou vinden:

Vers 49

49. Klim op de zuidelijk tegenover het leger gelegen berg Abrim (deze is de berg Nebo, die in het land van Moab is, die tegenover Jericho is), en zie het land Kanan, dat Ik de kinderen van Israël tot een bezit geven zal;

Vers 49

49. Klim op de zuidelijk tegenover het leger gelegen berg Abrim (deze is de berg Nebo, die in het land van Moab is, die tegenover Jericho is), en zie het land Kanan, dat Ik de kinderen van Israël tot een bezit geven zal;

Vers 50

50. En sterf op die berg, waarheen gij opklimmen zult, en word, na het land bezichtigd te hebben, vergaderd tot uw volken; zoals uw broeder Aron stierf op de berg Hor, en werd tot zijn volken vergaderd (Numbers 20:22; Numbers 27:13; Numbers 33:38).

Vers 50

50. En sterf op die berg, waarheen gij opklimmen zult, en word, na het land bezichtigd te hebben, vergaderd tot uw volken; zoals uw broeder Aron stierf op de berg Hor, en werd tot zijn volken vergaderd (Numbers 20:22; Numbers 27:13; Numbers 33:38).

Vers 51

51. Omdat gij u tegen Mij vergrepen hebt, in het midden van de kinderen van Israël, aan het twistwater te Kades, in de woestijn Zin; omdat gij aan uw menselijke driften toegevend, Mij niet geheiligd hebt, in wiens dienst gij u toch bevond, in het midden van de kinderen van Israël (Numbers 20:1-Numbers 20:13).

Vers 51

51. Omdat gij u tegen Mij vergrepen hebt, in het midden van de kinderen van Israël, aan het twistwater te Kades, in de woestijn Zin; omdat gij aan uw menselijke driften toegevend, Mij niet geheiligd hebt, in wiens dienst gij u toch bevond, in het midden van de kinderen van Israël (Numbers 20:1-Numbers 20:13).

Vers 52

52. Want van tegenover zult gij met verhelderde blik dat a) gehele land voor uw voet zich zien uitspreiden, maar alleen daarheen niet inkomen, in het land, dat Ik de kinderen van Israël geven zal.

a) Deuteronomy 34:1,

Tracht u voor ogen te stellen, hoe het Mozes wel te moe geweest is, toen hij, zoals wij uitdrukkelijk lezen (Deuteronomy 32:48) nog op dezelfde dag, waarop hij zijn onvergelijkelijk en onnavolgbaar afscheidslied had aangeheven, het bevel van de Heere vernam: "Klim op de berg Abrim, en sterf op die berg!" Zo zijn dan nu zijn dagen-nee zijn uren geteld: als de zon `s avonds achter gindse heuveltoppen wegzinkt, zullen haar laatste stervende stralen zijn eenzame sterfbed vergulden! Met onwrikbare moed verneemt de man Gods het bevel, waartegen in zijn hart niet de minste tegenspraak oprijst. Maar nog eenmaal rusten zijn ogen op Israël, dat daar in de onafzienbare vlakte gelegerd is, en hij wie het voor niemand een geheim is, dat men weldra de grootste profeet zal moeten missen. Zou een Mozes scheiden zonder een zegen achter te laten en minstens nog eens dat onuitsprekelijk gevoel van liefde en trouw te laten spreken, dat hem verbindt aan het erfdeel van de Heere? Onmogelijk. Is zijn voorlaatste woord een ernstige bedreiging geweest, zijn allerlaatste zal een overrijke belofte zijn; wanneer juist de liefde hem in de afgelopen dagen verplicht heeft tot onverbiddelijke strengheid, zo opent hij nu onbeschroomd alle schatkamers van zijn liefdevol hart, dat even zo wijd en rijk is, als zijn nooit vermoeide, alles omvattende geest..

Lied en zegen vullen elkaar wederkerig aan als negatie (ontkenning) en affirmatie (bevestiging). Toonde het lied aan, dat Israël geen grond tot morren had tegen God, of zelfs tegen Hem te toornen, wanneer het van Hem afgevallen was, zo roept hun de zegen toe; hoeveel reden er in het vooruitzicht was, om in geval van gehoorzaamheid en trouw de Heere te loven en zichzelf welgelukzalig te roemen. Dat is juist de kunst van de waarlijk heilige zanger, om als hij zijn woord heeft gedoopt in de ernst, die in God is en in de donkere schaduwzijde van de droefheid, die zich daaruit ontwikkelt, dan nog eens naar de harp te grijpen en, als een andere zijde van dat grote voorwerp, ook de goddelijke liefde en het licht te bezigen, dat nog blijft, ondanks alle ellende-te zingen met onverzwakte, ja, met hoger gespannen geestdrift..

"Het lied van Mozes verschijnt ons als een meer onmiddellijke gave van de Geest van Mozes, waardoor de knecht van God zowel geroepen als gerechtigd was; het later te wachten vreselijk gerecht, doch tevens met het uitzicht op een verzoening aan het einde, die de kroon zette op het werk van God; terwijl de zegen meer onmiddellijk voortkwam uit de vaderlijk beminnende geest van Mozes, die als een Jakob, onder zijn zonen, naar de geest, erkenning en hoop uitspreekt, moed en vreugde inboezemt."

Vers 52

52. Want van tegenover zult gij met verhelderde blik dat a) gehele land voor uw voet zich zien uitspreiden, maar alleen daarheen niet inkomen, in het land, dat Ik de kinderen van Israël geven zal.

a) Deuteronomy 34:1,

Tracht u voor ogen te stellen, hoe het Mozes wel te moe geweest is, toen hij, zoals wij uitdrukkelijk lezen (Deuteronomy 32:48) nog op dezelfde dag, waarop hij zijn onvergelijkelijk en onnavolgbaar afscheidslied had aangeheven, het bevel van de Heere vernam: "Klim op de berg Abrim, en sterf op die berg!" Zo zijn dan nu zijn dagen-nee zijn uren geteld: als de zon `s avonds achter gindse heuveltoppen wegzinkt, zullen haar laatste stervende stralen zijn eenzame sterfbed vergulden! Met onwrikbare moed verneemt de man Gods het bevel, waartegen in zijn hart niet de minste tegenspraak oprijst. Maar nog eenmaal rusten zijn ogen op Israël, dat daar in de onafzienbare vlakte gelegerd is, en hij wie het voor niemand een geheim is, dat men weldra de grootste profeet zal moeten missen. Zou een Mozes scheiden zonder een zegen achter te laten en minstens nog eens dat onuitsprekelijk gevoel van liefde en trouw te laten spreken, dat hem verbindt aan het erfdeel van de Heere? Onmogelijk. Is zijn voorlaatste woord een ernstige bedreiging geweest, zijn allerlaatste zal een overrijke belofte zijn; wanneer juist de liefde hem in de afgelopen dagen verplicht heeft tot onverbiddelijke strengheid, zo opent hij nu onbeschroomd alle schatkamers van zijn liefdevol hart, dat even zo wijd en rijk is, als zijn nooit vermoeide, alles omvattende geest..

Lied en zegen vullen elkaar wederkerig aan als negatie (ontkenning) en affirmatie (bevestiging). Toonde het lied aan, dat Israël geen grond tot morren had tegen God, of zelfs tegen Hem te toornen, wanneer het van Hem afgevallen was, zo roept hun de zegen toe; hoeveel reden er in het vooruitzicht was, om in geval van gehoorzaamheid en trouw de Heere te loven en zichzelf welgelukzalig te roemen. Dat is juist de kunst van de waarlijk heilige zanger, om als hij zijn woord heeft gedoopt in de ernst, die in God is en in de donkere schaduwzijde van de droefheid, die zich daaruit ontwikkelt, dan nog eens naar de harp te grijpen en, als een andere zijde van dat grote voorwerp, ook de goddelijke liefde en het licht te bezigen, dat nog blijft, ondanks alle ellende-te zingen met onverzwakte, ja, met hoger gespannen geestdrift..

"Het lied van Mozes verschijnt ons als een meer onmiddellijke gave van de Geest van Mozes, waardoor de knecht van God zowel geroepen als gerechtigd was; het later te wachten vreselijk gerecht, doch tevens met het uitzicht op een verzoening aan het einde, die de kroon zette op het werk van God; terwijl de zegen meer onmiddellijk voortkwam uit de vaderlijk beminnende geest van Mozes, die als een Jakob, onder zijn zonen, naar de geest, erkenning en hoop uitspreekt, moed en vreugde inboezemt."

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 32". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-32.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile