Lectionary Calendar
Sunday, June 2nd, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Genesis 47

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 47

Genesis 47:1.

JAKOB WOONT IN HET LAND GOSEN. DE HONGER IS ZWAAR IN EGYPTE.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 47

Genesis 47:1.

JAKOB WOONT IN HET LAND GOSEN. DE HONGER IS ZWAAR IN EGYPTE.

Vers 1

1. Toen kwam Jozef, gelijk hij zich voorgenomen had, en boodschapte Farao, en zei: Mijn vader en mijn broeders en hun schapen, en hun runderen, met alles wat zij hebben, zijn gekomen uit het land Kanan; a) en zie, zij zijnin het land Gosen, en wachten daar nader op een bevel, waar zij naar uw wil zich zullen nederzetten. 1)

a) Genesis 45:10

1) Jozef vraagt niet uitdrukkelijk om Gosen, maar laat Farao wel bemerken, wat hij wenst, daarom noemt hij schapen en runderen, en tevens de plaats, waar zij zich reeds bevinden..

Vers 1

1. Toen kwam Jozef, gelijk hij zich voorgenomen had, en boodschapte Farao, en zei: Mijn vader en mijn broeders en hun schapen, en hun runderen, met alles wat zij hebben, zijn gekomen uit het land Kanan; a) en zie, zij zijnin het land Gosen, en wachten daar nader op een bevel, waar zij naar uw wil zich zullen nederzetten. 1)

a) Genesis 45:10

1) Jozef vraagt niet uitdrukkelijk om Gosen, maar laat Farao wel bemerken, wat hij wenst, daarom noemt hij schapen en runderen, en tevens de plaats, waar zij zich reeds bevinden..

Vers 2

2. En hij nam, daar de koning Jozefs betrekkingen wenste te zien, en toch het getal te groot was, om hen allen voor te stellen, een deel van zijn broeders, 1) te weten vijf mannen, omdat het getal vijf in Egypte het bijzonder geliefde was (Genesis 41:34; Genesis 43:34; Genesis 45:22 Isaiah 19:18 ), en hij stelde hen voor Farao's aangezicht.

1) Luther vertaalde "uit zijn jongste broeders." Het Hebreeuws kan betekenen "uit het uiterste van de broeders" maar evenzeer, en dit schijnt meer aannemelijk: "uit de som," dat is "uit al zijn broeders."

Er zijn er die menen, dat Jozef de vijf kleinsten van gestalte heeft uitgekozen, opdat niemand tot de militaire dienst zou bestemd worden. Meer waarschijnlijk is het, dat hij vijf heeft uitgekozen, waardoor hij liet zien, hoe oud zij waren..

Vers 2

2. En hij nam, daar de koning Jozefs betrekkingen wenste te zien, en toch het getal te groot was, om hen allen voor te stellen, een deel van zijn broeders, 1) te weten vijf mannen, omdat het getal vijf in Egypte het bijzonder geliefde was (Genesis 41:34; Genesis 43:34; Genesis 45:22 Isaiah 19:18 ), en hij stelde hen voor Farao's aangezicht.

1) Luther vertaalde "uit zijn jongste broeders." Het Hebreeuws kan betekenen "uit het uiterste van de broeders" maar evenzeer, en dit schijnt meer aannemelijk: "uit de som," dat is "uit al zijn broeders."

Er zijn er die menen, dat Jozef de vijf kleinsten van gestalte heeft uitgekozen, opdat niemand tot de militaire dienst zou bestemd worden. Meer waarschijnlijk is het, dat hij vijf heeft uitgekozen, waardoor hij liet zien, hoe oud zij waren..

Vers 3

3. Toen zei Farao tot zijn broeders: Wat is uw handtering, uw bedrijf? En zij zeiden tot Farao:a) Uw knechten zijn schaapherders, zo wij als onze vaders.

a) Genesis 46:34

Vers 3

3. Toen zei Farao tot zijn broeders: Wat is uw handtering, uw bedrijf? En zij zeiden tot Farao:a) Uw knechten zijn schaapherders, zo wij als onze vaders.

a) Genesis 46:34

Vers 4

4. Voorts zeiden zij tot Farao: Wij zijn gekomen, om een tijdlang als vreemdelingen in dit land te wonen: want er is geen weide voor de schapen, die uw knechten hebben, daar de honger zwaar is in het land Kanan; en nu laat toch uw knechten in het land Gosen 1) wonen!

1) Gosen, een landstreek, aan de oostelijke grenzen van Egypte, heden "es Scharkiych"; dat is: de oostelijke provincie genoemd, strekte zich ten oosten uit tot aan de naar Palestina leidende woestijn van Steenachtig Arabië; ten westen aan de Tanietischen Nijlarm; ten zuiden tot On of Heliopolis; het bestond deels uit steppen, die slechts voor weiden geschikt waren, deels ook uit vruchtbaar, door de overstromingen van de Nijl bevochtigd, akkerland, en is nog heden de beste en meest geschatte provincie van Egypte..

Of de broeders van Jozef hebben geen inzicht erin gehad, dat zij in hun komen het plan van God vervulden, of zij hebben met opzet tegenover een heidens koning er over gezwegen.. 5. Toen sprak Farao tot Jozef, nadat hij de vijf broeders had laten heengaan, zeggende: Uw vader en uw broeders zijn tot u gekomen; 1) om uwentwil wil ik hun weldoen en bij ons laten wonen.

1) Farao legt hiermee de beschikking in Jozefs hand, om hun een indruk te geven, dat hij hen om Jozef gunstig was. Zo moesten zijn broeders bevestigd worden in de overtuiging, dat het in de weg van de Voorzienigheid Gods was geschied, dat Jozef als slaaf naar Egypte was verkocht.

Vers 4

4. Voorts zeiden zij tot Farao: Wij zijn gekomen, om een tijdlang als vreemdelingen in dit land te wonen: want er is geen weide voor de schapen, die uw knechten hebben, daar de honger zwaar is in het land Kanan; en nu laat toch uw knechten in het land Gosen 1) wonen!

1) Gosen, een landstreek, aan de oostelijke grenzen van Egypte, heden "es Scharkiych"; dat is: de oostelijke provincie genoemd, strekte zich ten oosten uit tot aan de naar Palestina leidende woestijn van Steenachtig Arabië; ten westen aan de Tanietischen Nijlarm; ten zuiden tot On of Heliopolis; het bestond deels uit steppen, die slechts voor weiden geschikt waren, deels ook uit vruchtbaar, door de overstromingen van de Nijl bevochtigd, akkerland, en is nog heden de beste en meest geschatte provincie van Egypte..

Of de broeders van Jozef hebben geen inzicht erin gehad, dat zij in hun komen het plan van God vervulden, of zij hebben met opzet tegenover een heidens koning er over gezwegen.. 5. Toen sprak Farao tot Jozef, nadat hij de vijf broeders had laten heengaan, zeggende: Uw vader en uw broeders zijn tot u gekomen; 1) om uwentwil wil ik hun weldoen en bij ons laten wonen.

1) Farao legt hiermee de beschikking in Jozefs hand, om hun een indruk te geven, dat hij hen om Jozef gunstig was. Zo moesten zijn broeders bevestigd worden in de overtuiging, dat het in de weg van de Voorzienigheid Gods was geschied, dat Jozef als slaaf naar Egypte was verkocht.

Vers 6

6. Egypte, gelijk ik u reeds vroeger (Genesis 45:18) gezegd heb, is voor uw aangezicht; doe uw vader en uw broeders in het beste van het land wonen; laat hen, gelijk zij gevraagd hebben, in het land Gosen wonen, 1) en zo gij weet, dat er onder hen kloeke mannen zijn, mannen, die in de veeteelt bijzonder kundig zijn, zo zet hen tot veemeesters over hetgeen ik heb, tot opzieners over mijn herders en mijn vee, in die landstreek.

1) Alles geschiedde dus volgens het bevel van de koning. Hiervoor zorgde God, opdat de Egyptenaren hen later niet uit Gosen zouden verdrijven..

Vers 6

6. Egypte, gelijk ik u reeds vroeger (Genesis 45:18) gezegd heb, is voor uw aangezicht; doe uw vader en uw broeders in het beste van het land wonen; laat hen, gelijk zij gevraagd hebben, in het land Gosen wonen, 1) en zo gij weet, dat er onder hen kloeke mannen zijn, mannen, die in de veeteelt bijzonder kundig zijn, zo zet hen tot veemeesters over hetgeen ik heb, tot opzieners over mijn herders en mijn vee, in die landstreek.

1) Alles geschiedde dus volgens het bevel van de koning. Hiervoor zorgde God, opdat de Egyptenaren hen later niet uit Gosen zouden verdrijven..

Vers 7

7. En Jozef bracht zijn vader Jakob mee, 1) misschien enige dagen later, toen deze van de vermoeienissen van de reis was uitgerust, en stelde hem voor Farao's aangezicht; en Jakob 2) zegende 3) Farao, in het bewustzijn van zijn roeping, om een zegen voor alle volken te worden. (Genesis 12:2).

1) Ofschoon Mozes als in n adem verhaalt, dat Jakob tot de koning is geleid, toch twijfel ik niet, of er is enige tijd tussen beide verlopen, in elk geval, totdat hij de plaats, waar hij vertoeven zou, in bezit had genomen, en hij zijn gezin veiliger en met meer gerustheid achterliet, en zodra hij zelf een weinig van de vermoeienis van de reis was bekomen. Dat hij nu zegt, dat hij Farao gezegend heeft, met dit woord duidt Mozes geen gewone of algemene begroeting aan, maar een vroom en heilig gebed van de dienstknecht van God. Want de kinderen van deze eeuw begroeten koningen en vorsten uit eer, maar zij verheffen zich niet tot God. Met Jakob was het anders, die zijn vrome ijver heeft verbonden met de burgerlijke beleefdheid, om het heil van de koning God aan te bevelen..

2) Kroon tegenover kroon; de gouden kroon op Farao's, de zilveren van grijze haar op Jakobs hoofd!.

3) Jakob zegende Farao bij het ontmoeten en bij het scheiden. Hij had alle aanleiding, om aan zijn dankbetuigingen, voor de behandeling van Jozef en voor de uitnodiging tot en de opname in Gosen, zijn zegenwensen te verbinden. Bovendien is de waardige ouderdom een soort van priesterschap in de wereld..

Jakob volbrengt hier, wat de Apostel van het geloof eeuwen daarna voorschrijft, om, zowel de goeden als de slechten onder de vorsten te eren, en wat de Apostel van de hoop schrijft: om de koning eer te bewijzen.. 8. En Farao zei tot Jakob, gelijk men hoog bejaarde grijsaards gaarne naar hun ouderdom vraagt, om hun aanleiding te geven tot het verhalen van hun lotgevallen:Hoe vele zijn de dagen van uw levensjaren? 1)

1) Farao vraagt niet naar Jakob's vroomheid, godsdienst en godzalige wandel; maar alleen naar zijn ouderdom. Rijke, geëerde mensen wensen voor zich gewoonlijk een lang leven; daarom vragen zij graag de ouden naar hun ouderdom, om voor zichzelf daaruit een besluit te trekken.

Vers 7

7. En Jozef bracht zijn vader Jakob mee, 1) misschien enige dagen later, toen deze van de vermoeienissen van de reis was uitgerust, en stelde hem voor Farao's aangezicht; en Jakob 2) zegende 3) Farao, in het bewustzijn van zijn roeping, om een zegen voor alle volken te worden. (Genesis 12:2).

1) Ofschoon Mozes als in n adem verhaalt, dat Jakob tot de koning is geleid, toch twijfel ik niet, of er is enige tijd tussen beide verlopen, in elk geval, totdat hij de plaats, waar hij vertoeven zou, in bezit had genomen, en hij zijn gezin veiliger en met meer gerustheid achterliet, en zodra hij zelf een weinig van de vermoeienis van de reis was bekomen. Dat hij nu zegt, dat hij Farao gezegend heeft, met dit woord duidt Mozes geen gewone of algemene begroeting aan, maar een vroom en heilig gebed van de dienstknecht van God. Want de kinderen van deze eeuw begroeten koningen en vorsten uit eer, maar zij verheffen zich niet tot God. Met Jakob was het anders, die zijn vrome ijver heeft verbonden met de burgerlijke beleefdheid, om het heil van de koning God aan te bevelen..

2) Kroon tegenover kroon; de gouden kroon op Farao's, de zilveren van grijze haar op Jakobs hoofd!.

3) Jakob zegende Farao bij het ontmoeten en bij het scheiden. Hij had alle aanleiding, om aan zijn dankbetuigingen, voor de behandeling van Jozef en voor de uitnodiging tot en de opname in Gosen, zijn zegenwensen te verbinden. Bovendien is de waardige ouderdom een soort van priesterschap in de wereld..

Jakob volbrengt hier, wat de Apostel van het geloof eeuwen daarna voorschrijft, om, zowel de goeden als de slechten onder de vorsten te eren, en wat de Apostel van de hoop schrijft: om de koning eer te bewijzen.. 8. En Farao zei tot Jakob, gelijk men hoog bejaarde grijsaards gaarne naar hun ouderdom vraagt, om hun aanleiding te geven tot het verhalen van hun lotgevallen:Hoe vele zijn de dagen van uw levensjaren? 1)

1) Farao vraagt niet naar Jakob's vroomheid, godsdienst en godzalige wandel; maar alleen naar zijn ouderdom. Rijke, geëerde mensen wensen voor zich gewoonlijk een lang leven; daarom vragen zij graag de ouden naar hun ouderdom, om voor zichzelf daaruit een besluit te trekken.

Vers 9

9. En Jakob zei tot Farao: De dagen van de jaren a) van mijn vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaar; weinig en kwaad zijn de dagen van mijn levensjaren geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de levensjaren van mijn vaderen, in de dagen van hun vreemdelingschappen; 1) ik kon veel krachtiger zijn, zo ik mijn ouderdom met die van een Abraham (Genesis 25:7) en Izak (Genesis 35:28) vergelijk; maar zveel droefheid heb ik ondervonden, dat ik v r de tijd gebogen en afgeleefd ben; ik gevoel dat mijn tijd slechts kort kan zijn.

a) Psalms 39:13; Psalms 119:19

1) "Die zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk, dat zij een vaderland zoeken. Zij verwachten de stad, die fundamenten heeft, waarvan kunstenaar en bouwmeester God is" (Hebrews 11:8-Hebrews 11:10, Hebrews 11:13-Hebrews 11:16). Menigeen zou in Jakobs plaats slechts aan de hoogheid van Jozef en de goede vooruitzichten gedacht hebben, en gehoopt hebben, om in het genot van eer en voorspoed nog aangeven tijd te kunnen leven. De vrome aartsvader evenwel denkt te midden van de grootste vreugde slechts aan de dood (Genesis 45:28; Genesis 46:30). Alle heerlijkheid van Egypte voldoet hem niet, en bij de overvloed, de vreugde en heerlijkheid van de aarde, verlangt hij-naar huis. Dat is de heilige en hemelse gezindheid van de grote aartsvader, die de krachten van de toekomstige eeuw reeds gesmaakt heeft; dit is de vrucht van het lijden, dat, door God geheiligd, de banden van de aarde verscheurt, de banden van de hemel versterkt..

Stervende wordt ik zalig! O mijn ziel! gij moogt verlangen- of zou een zeeman, die aangeven tijd met storm en baren worstelde, niet vrolijk zijn, als hij de haven voor zich ziet? Zou een vreemdeling niet juichen, als hij, na een uitgerekt omzwerven in vreemde gewesten, en een langdurig ondervinden van het gewone lot van de vreemdelingen, de vaderlijke grond betreden mag? En hoe klopt hem het hart van blijdschap, als hij zijn huis en zijn vrienden nadert! De laatste uren van de reis zijn dagen, jaren, in zijn oog. Zou de gevangen man niet gretig uitzien naar het ogenblik, het bestemde, het toegezegde ogenblik van zijn ontkerkering? En zou ik dan, ik, de zwerver op een woelige zee, de vreemdeling, de gekerkerde in boeien van ongeloof, zondelust, en rampen, zou ik niet vragen: "Waar, waar is de haven, het vaderland, de vrijheid"? Zou ik niet vragen: "Waarom, waarom toeven die wagens te komen, mijn voertuigen naar de gewesten van volkomenheid; waarom blijven de gangen van die wagens achter?" Gelijk de wachter op de morgen, de wachter op de morgen wacht, zo moet ik mijn Goël wachten; wachten, ja, met lijdzaamheid Hem verbeiden, als Hij toeft; wachten, ja, met sterk betrouwen, dat Hij komen zal, gelijk de wachter op de komst van de morgenstond onwrikbaar rekent; maar ook wachten met een verlangen, dat vurig is. De wachter telt de slepende uren. Zo moet ik ook doen.

Zalig zijn zij die heimwee hebben, want zij zullen thuis komen.

Vers 9

9. En Jakob zei tot Farao: De dagen van de jaren a) van mijn vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaar; weinig en kwaad zijn de dagen van mijn levensjaren geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de levensjaren van mijn vaderen, in de dagen van hun vreemdelingschappen; 1) ik kon veel krachtiger zijn, zo ik mijn ouderdom met die van een Abraham (Genesis 25:7) en Izak (Genesis 35:28) vergelijk; maar zveel droefheid heb ik ondervonden, dat ik v r de tijd gebogen en afgeleefd ben; ik gevoel dat mijn tijd slechts kort kan zijn.

a) Psalms 39:13; Psalms 119:19

1) "Die zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk, dat zij een vaderland zoeken. Zij verwachten de stad, die fundamenten heeft, waarvan kunstenaar en bouwmeester God is" (Hebrews 11:8-Hebrews 11:10, Hebrews 11:13-Hebrews 11:16). Menigeen zou in Jakobs plaats slechts aan de hoogheid van Jozef en de goede vooruitzichten gedacht hebben, en gehoopt hebben, om in het genot van eer en voorspoed nog aangeven tijd te kunnen leven. De vrome aartsvader evenwel denkt te midden van de grootste vreugde slechts aan de dood (Genesis 45:28; Genesis 46:30). Alle heerlijkheid van Egypte voldoet hem niet, en bij de overvloed, de vreugde en heerlijkheid van de aarde, verlangt hij-naar huis. Dat is de heilige en hemelse gezindheid van de grote aartsvader, die de krachten van de toekomstige eeuw reeds gesmaakt heeft; dit is de vrucht van het lijden, dat, door God geheiligd, de banden van de aarde verscheurt, de banden van de hemel versterkt..

Stervende wordt ik zalig! O mijn ziel! gij moogt verlangen- of zou een zeeman, die aangeven tijd met storm en baren worstelde, niet vrolijk zijn, als hij de haven voor zich ziet? Zou een vreemdeling niet juichen, als hij, na een uitgerekt omzwerven in vreemde gewesten, en een langdurig ondervinden van het gewone lot van de vreemdelingen, de vaderlijke grond betreden mag? En hoe klopt hem het hart van blijdschap, als hij zijn huis en zijn vrienden nadert! De laatste uren van de reis zijn dagen, jaren, in zijn oog. Zou de gevangen man niet gretig uitzien naar het ogenblik, het bestemde, het toegezegde ogenblik van zijn ontkerkering? En zou ik dan, ik, de zwerver op een woelige zee, de vreemdeling, de gekerkerde in boeien van ongeloof, zondelust, en rampen, zou ik niet vragen: "Waar, waar is de haven, het vaderland, de vrijheid"? Zou ik niet vragen: "Waarom, waarom toeven die wagens te komen, mijn voertuigen naar de gewesten van volkomenheid; waarom blijven de gangen van die wagens achter?" Gelijk de wachter op de morgen, de wachter op de morgen wacht, zo moet ik mijn Goël wachten; wachten, ja, met lijdzaamheid Hem verbeiden, als Hij toeft; wachten, ja, met sterk betrouwen, dat Hij komen zal, gelijk de wachter op de komst van de morgenstond onwrikbaar rekent; maar ook wachten met een verlangen, dat vurig is. De wachter telt de slepende uren. Zo moet ik ook doen.

Zalig zijn zij die heimwee hebben, want zij zullen thuis komen.

Vers 10

10. En Jakob zegende Farao, nam van hem met zegenbede afscheid, nadat deze verder met hem gesproken had, en ging uit van Farao's aangezicht.

Vers 10

10. En Jakob zegende Farao, nam van hem met zegenbede afscheid, nadat deze verder met hem gesproken had, en ging uit van Farao's aangezicht.

Vers 11

11. En Jozef, die nu van de koning onbeperkte volmacht had ontvangen, om naar zijn verlangen te doen, bestelde voor Jakob en zijn broeders woningen, en hij gaf hun eenbezit 1) van land in Egypte, in het beste van het land, in het land Ramses, 2) gelijk als Farao (Genesis 47:6) geboden had.

1) De overgang van het nomadenleven tot de akkerbouw, hoe moeilijk deze ook onder andere omstandigheden zou zijn, was zeker nergens gemakkelijker dan in Egypte, waar de veldarbeid bijna geen moeite kostte en men het zaad slechts uit te strooien had, om te oogsten.

"De grote vruchtbaarheid van het land (van de provincie Es Scharkiych of Schurkisch zie Ge 47:4) wordt daardoor veroorzaakt, dat het geheel van kanalen doorsneden is, terwijl de oppervlakte van de grond zich veel minder hoog boven de waterspiegel van de Nijl verheft, dan de overige delen van Egypte, en dan ook veel lichter kan worden besproeid. Er is hier veel meer klein en groot vee dan elders in Egypte, en ook de vissers zijn er veelvuldiger. De bevolking is ten dele zwervende; zij bestaat uit Fellah's (landbouwers), uit Arabieren van de naburige woestijn, en zelfs uit Syriërs, die in hun nomadische leefwijze volharden, en dikwijls van het een dorp naar het andere trekken; vele dorpen zijn daardoor geheel verlaten, waarin ettelijke duizenden mensen dadelijk een woonplaats zouden kunnen vinden. Nu zelfs zou dit district tenminste een miljoen mensen meer kunnen voeden, en evenzeer zou de naburige woestijn, zo ver het water derwaarts zou kunnen worden afgeleid, vruchtbaar kunnen gemaakt worden.

2) Ramses is, volgens de oude Griekse vertaling Heronpolis (heldenstad), door de Grieken waarschijnlijk aldus genoemd, omdat de grootste helden van de Egyptenaren de naam Ramses voerden, die de stad naar hen droeg. Oostwaarts, niet ver van de Pelusische Nijlarm, is de ingang van het zogenaamd dal, thans Wady-Tumikal geheten. Van daar strekt het zich eerst westwaarts uit, loopt dan in een zuidoostelijke en oostelijke richting voort, naar het noordelijk uiteinde van de golf van Suez, de oude bedding van het kanaal, dat in vroegere tijd de Nijl met de Rode zee verenigde. Aan de ingang van het dal, waar nu Abassieh gevonden wordt, lag het oude Pithom (Exodus 1:11); van daar, omstreeks vier of vijf Duitse mijl oostwaarts, Ramses, waar nu Abu-Keischeit staat. Beide plaatsen waren grensvestingen naar de zijde van Arabië, tot de opbouw waarvan de Israëlieten later gedwongen werden mee te werken. Het bovengenoemde dal vormde het zuidelijk deel van het land Gosen, dat, naar de hoofdplaats het land van Ramses genoemd werd. Van deze plaats bereikten de Israëlieten later in twee dagreizen de Rode zee (Exodus 12:37) Numbers 33:6 ) Ook Heliopolis, zoals de gedenkschriften leren, is zo oud als het geschiedkundig leven van de Egyptenaars, d.i. zo oud als de oudste geschreven gedenkschriften, en aldus in geen geval door de Joden gebouwd. Ondertussen woonden in deze plaats inderdaad Hebreeën, want in een door de gestorve Engelse Consul te Alexandrië, Mr. Havrin, verworven Pappius-rol spreken de onder Ramses III te Heliopolis vertoevende militaire en burgerlijke beambten van "Hebreeën, welke 2083 zielen sterk, aan deze plaats wonen."

Vers 11

11. En Jozef, die nu van de koning onbeperkte volmacht had ontvangen, om naar zijn verlangen te doen, bestelde voor Jakob en zijn broeders woningen, en hij gaf hun eenbezit 1) van land in Egypte, in het beste van het land, in het land Ramses, 2) gelijk als Farao (Genesis 47:6) geboden had.

1) De overgang van het nomadenleven tot de akkerbouw, hoe moeilijk deze ook onder andere omstandigheden zou zijn, was zeker nergens gemakkelijker dan in Egypte, waar de veldarbeid bijna geen moeite kostte en men het zaad slechts uit te strooien had, om te oogsten.

"De grote vruchtbaarheid van het land (van de provincie Es Scharkiych of Schurkisch zie Ge 47:4) wordt daardoor veroorzaakt, dat het geheel van kanalen doorsneden is, terwijl de oppervlakte van de grond zich veel minder hoog boven de waterspiegel van de Nijl verheft, dan de overige delen van Egypte, en dan ook veel lichter kan worden besproeid. Er is hier veel meer klein en groot vee dan elders in Egypte, en ook de vissers zijn er veelvuldiger. De bevolking is ten dele zwervende; zij bestaat uit Fellah's (landbouwers), uit Arabieren van de naburige woestijn, en zelfs uit Syriërs, die in hun nomadische leefwijze volharden, en dikwijls van het een dorp naar het andere trekken; vele dorpen zijn daardoor geheel verlaten, waarin ettelijke duizenden mensen dadelijk een woonplaats zouden kunnen vinden. Nu zelfs zou dit district tenminste een miljoen mensen meer kunnen voeden, en evenzeer zou de naburige woestijn, zo ver het water derwaarts zou kunnen worden afgeleid, vruchtbaar kunnen gemaakt worden.

2) Ramses is, volgens de oude Griekse vertaling Heronpolis (heldenstad), door de Grieken waarschijnlijk aldus genoemd, omdat de grootste helden van de Egyptenaren de naam Ramses voerden, die de stad naar hen droeg. Oostwaarts, niet ver van de Pelusische Nijlarm, is de ingang van het zogenaamd dal, thans Wady-Tumikal geheten. Van daar strekt het zich eerst westwaarts uit, loopt dan in een zuidoostelijke en oostelijke richting voort, naar het noordelijk uiteinde van de golf van Suez, de oude bedding van het kanaal, dat in vroegere tijd de Nijl met de Rode zee verenigde. Aan de ingang van het dal, waar nu Abassieh gevonden wordt, lag het oude Pithom (Exodus 1:11); van daar, omstreeks vier of vijf Duitse mijl oostwaarts, Ramses, waar nu Abu-Keischeit staat. Beide plaatsen waren grensvestingen naar de zijde van Arabië, tot de opbouw waarvan de Israëlieten later gedwongen werden mee te werken. Het bovengenoemde dal vormde het zuidelijk deel van het land Gosen, dat, naar de hoofdplaats het land van Ramses genoemd werd. Van deze plaats bereikten de Israëlieten later in twee dagreizen de Rode zee (Exodus 12:37) Numbers 33:6 ) Ook Heliopolis, zoals de gedenkschriften leren, is zo oud als het geschiedkundig leven van de Egyptenaars, d.i. zo oud als de oudste geschreven gedenkschriften, en aldus in geen geval door de Joden gebouwd. Ondertussen woonden in deze plaats inderdaad Hebreeën, want in een door de gestorve Engelse Consul te Alexandrië, Mr. Havrin, verworven Pappius-rol spreken de onder Ramses III te Heliopolis vertoevende militaire en burgerlijke beambten van "Hebreeën, welke 2083 zielen sterk, aan deze plaats wonen."

Vers 12

12. En Jozef onderhield zijn vader, net zo veel jaar als deze hem vroeger verzorgd had (Genesis 47:28 vrgl. Genesis 37:2 ) en zijn broeders, en het gehele huis van zijn vader, met brood, tot de mond van de kinderen 1) toe. Terwijl hij alzo aan zijn vader naar 1 Timothy 5:4 deed, vergold hij zijn broeders het kwade met het goede, naar 1 Peter 3:9, en werd voor degenen, die hem vroeger in de kuil hadden willen laten uithongeren, een behouder van leven.

De Heere geeft de Zijnen in geestelijke zin een bijzonder rijke erfenis, de groene vruchtbare streek van Zijn dierbare geheimen, waarop hij hen weidt en waar hij ze voert tot de zoete wateren van Zijn heerlijke verkwikkingen van de Geest..

1) In het Hebreeuws Lephi hattaf, naar de mond van de kinderen. De bedoeling is, dat een ieder ontving naar evenredigheid van de grootte van zijn gezin..

IV. Genesis 47:13-Genesis 47:26. Terwijl zo Jakobs huis geen gebrek lijdt, drukt de honger altijd zwaarder op Egypte en de omliggende landen. De Egyptenaren brengen eerst hun geld, dan hun vee, om spijze te kopen; daar de nood nog langer voortduurt, bieden zij zichzelf en hun landen aan, als een prijs, waarvoor Jozef hen brood en zaadkoren zou geven. Deze neemt dit aan en krijgt alzo gelegenheid, om de gehele staatsinrichting van Egypte op doelmatige wijze te hervormen.

Vers 12

12. En Jozef onderhield zijn vader, net zo veel jaar als deze hem vroeger verzorgd had (Genesis 47:28 vrgl. Genesis 37:2 ) en zijn broeders, en het gehele huis van zijn vader, met brood, tot de mond van de kinderen 1) toe. Terwijl hij alzo aan zijn vader naar 1 Timothy 5:4 deed, vergold hij zijn broeders het kwade met het goede, naar 1 Peter 3:9, en werd voor degenen, die hem vroeger in de kuil hadden willen laten uithongeren, een behouder van leven.

De Heere geeft de Zijnen in geestelijke zin een bijzonder rijke erfenis, de groene vruchtbare streek van Zijn dierbare geheimen, waarop hij hen weidt en waar hij ze voert tot de zoete wateren van Zijn heerlijke verkwikkingen van de Geest..

1) In het Hebreeuws Lephi hattaf, naar de mond van de kinderen. De bedoeling is, dat een ieder ontving naar evenredigheid van de grootte van zijn gezin..

IV. Genesis 47:13-Genesis 47:26. Terwijl zo Jakobs huis geen gebrek lijdt, drukt de honger altijd zwaarder op Egypte en de omliggende landen. De Egyptenaren brengen eerst hun geld, dan hun vee, om spijze te kopen; daar de nood nog langer voortduurt, bieden zij zichzelf en hun landen aan, als een prijs, waarvoor Jozef hen brood en zaadkoren zou geven. Deze neemt dit aan en krijgt alzo gelegenheid, om de gehele staatsinrichting van Egypte op doelmatige wijze te hervormen.

Vers 13

13. En er was, gelijk de vorige twee jaar, (Genesis 41:53) zo ook de volgende vijf jaar (Genesis 45:11), geen brood in het gehele land; want de honger was zeer zwaar; zodat het land van Egypte, en het nabijgelegen land Kanan, het land, waaruit de kinderenvan Israël nu gelukkig gered waren, eer de tijd kwam, dat men geen geld meer had, om in Egypte te kopen, raasden vanwege die honger. 1)

1) Het volk was door de honger zo uitgeput, dat zij als het ware de razernij nabij waren. Wij spreken ook van een razende honger. Indien zij hadden gelet op de waarschuwingen van God door de dromen van Farao tot hen gekomen, had dit niet zo behoeven te zijn..

Vers 13

13. En er was, gelijk de vorige twee jaar, (Genesis 41:53) zo ook de volgende vijf jaar (Genesis 45:11), geen brood in het gehele land; want de honger was zeer zwaar; zodat het land van Egypte, en het nabijgelegen land Kanan, het land, waaruit de kinderenvan Israël nu gelukkig gered waren, eer de tijd kwam, dat men geen geld meer had, om in Egypte te kopen, raasden vanwege die honger. 1)

1) Het volk was door de honger zo uitgeput, dat zij als het ware de razernij nabij waren. Wij spreken ook van een razende honger. Indien zij hadden gelet op de waarschuwingen van God door de dromen van Farao tot hen gekomen, had dit niet zo behoeven te zijn..

Vers 14

14. Toen verzamelde Jozef al het geld, dat in Egypte en in het land Kanan gevonden werd voor het koren, dat zij kochten, en Jozef bracht dat geld in Farao's huis. 1)

1) Een grote zaak: onder zo grote hopen geld reine handen te houden!.

Vers 14

14. Toen verzamelde Jozef al het geld, dat in Egypte en in het land Kanan gevonden werd voor het koren, dat zij kochten, en Jozef bracht dat geld in Farao's huis. 1)

1) Een grote zaak: onder zo grote hopen geld reine handen te houden!.

Vers 15

15. Als nu het geld uit Egypte en uit het land Kanan verdaan, verbruikt was, kwamen al de Egyptenaars tot Jozef, zeggende: Geef ons brood, want waarom zouden wij in uw tegenwoordigheid sterven, 1) daar gij ons toch helpen kunt? Geef het ons, want wij kunnen het niet meer kopen; het geld ontbreekt.

1) Wellicht dat met de hongersnood de pestilentie in Egypte rondwaarde. Hongersnood en pestziekte gaan dikwijls hand in hand.

Vers 15

15. Als nu het geld uit Egypte en uit het land Kanan verdaan, verbruikt was, kwamen al de Egyptenaars tot Jozef, zeggende: Geef ons brood, want waarom zouden wij in uw tegenwoordigheid sterven, 1) daar gij ons toch helpen kunt? Geef het ons, want wij kunnen het niet meer kopen; het geld ontbreekt.

1) Wellicht dat met de hongersnood de pestilentie in Egypte rondwaarde. Hongersnood en pestziekte gaan dikwijls hand in hand.

Vers 16

16. En Jozef, die niet als eigenaar, maar slechts als bestuurder over de voorraad koren gesteld was, en wel wist, wat Luther zei: wanneer men aan de grote hoop een hand geeft, neemt hij 24 el, Zei: Geeft uw vee zo zal ik het brood u geven voor uw vee, indien het geld ontbreekt.

Maar laat ons daarbij ook bedenken, dat de latere bittere gevolgen van enige drukkende wet meestal de oorspronkelijke goede bedoelingen van de wetgever doen vergeten, tegelijk met de bange omstandigheden, waardoor zij werd in het leven geroepen. Geen dienstvaardigheden een plooiende en gewillige praktijk nemen de wortel van de bitterheid weg, die door een in zichzelf onrechtvaardige wet is geplant. In haar zelf ligt de kiem, waaruit de partijschap ontspringt..

Vers 16

16. En Jozef, die niet als eigenaar, maar slechts als bestuurder over de voorraad koren gesteld was, en wel wist, wat Luther zei: wanneer men aan de grote hoop een hand geeft, neemt hij 24 el, Zei: Geeft uw vee zo zal ik het brood u geven voor uw vee, indien het geld ontbreekt.

Maar laat ons daarbij ook bedenken, dat de latere bittere gevolgen van enige drukkende wet meestal de oorspronkelijke goede bedoelingen van de wetgever doen vergeten, tegelijk met de bange omstandigheden, waardoor zij werd in het leven geroepen. Geen dienstvaardigheden een plooiende en gewillige praktijk nemen de wortel van de bitterheid weg, die door een in zichzelf onrechtvaardige wet is geplant. In haar zelf ligt de kiem, waaruit de partijschap ontspringt..

Vers 17

17. Toen brachten zij hun vee tot Jozef; en Jozef gaf hun brood voor paarden, en voor het vee van de schapen, en voor het vee van de runderen, en voor ezels; en hij voedde hen met brood, het zesde jaar van de honger, voor al hun vee.

Vers 17

17. Toen brachten zij hun vee tot Jozef; en Jozef gaf hun brood voor paarden, en voor het vee van de schapen, en voor het vee van de runderen, en voor ezels; en hij voedde hen met brood, het zesde jaar van de honger, voor al hun vee.

Vers 18

18. Toen datzelfde jaar verstreken was, zo kwamen zij tot hem in het tweede, het daarop volgende jaar, en zeiden tot hem: Wij zullen het voor u, mijn heer! niet verbergen, alzo het geld verdaan is, en de bezitting van de beesten gekomen is aan mijn heer, zo is er niets anders overgebleven voor het aangezicht van mijn heer, dat wij hem kunnen aanbieden, dan ons lichaam en ons land.

Vers 18

18. Toen datzelfde jaar verstreken was, zo kwamen zij tot hem in het tweede, het daarop volgende jaar, en zeiden tot hem: Wij zullen het voor u, mijn heer! niet verbergen, alzo het geld verdaan is, en de bezitting van de beesten gekomen is aan mijn heer, zo is er niets anders overgebleven voor het aangezicht van mijn heer, dat wij hem kunnen aanbieden, dan ons lichaam en ons land.

Vers 19

19. Waarom zullen wij voor uw ogen sterven, zo wij als ons land, daar gij ons in het leven kunt houden! Koop ons en ons land voor brood; zo zullen wij en ons land Faraodienstbaar zijn, en geef zaad, opdat wij leven en niet sterven, en het land niet woest worde! Wij voor onze personen willen onderhorigen van Farao worden, van onze akkers, tuinen en weiden willen wij geen zelfstandige bezitters meer zijn; maar ze voor het vervolg slechts aande koning in leen ontvangen; geef ons en onze gezinnen daarvoor koren, en voor onze velden zaad, opdat deze niet onbezaaid moeten blijven liggen en wij van honger sterven.

Vers 19

19. Waarom zullen wij voor uw ogen sterven, zo wij als ons land, daar gij ons in het leven kunt houden! Koop ons en ons land voor brood; zo zullen wij en ons land Faraodienstbaar zijn, en geef zaad, opdat wij leven en niet sterven, en het land niet woest worde! Wij voor onze personen willen onderhorigen van Farao worden, van onze akkers, tuinen en weiden willen wij geen zelfstandige bezitters meer zijn; maar ze voor het vervolg slechts aande koning in leen ontvangen; geef ons en onze gezinnen daarvoor koren, en voor onze velden zaad, opdat deze niet onbezaaid moeten blijven liggen en wij van honger sterven.

Vers 20

20. Alzo kocht Jozef, dat aanbod aannemende, het gehele land van Egypte voor Farao; hij verschafte hem het recht van eigendom over al de landerijen, want de Egyptenaars verkochten een ieder zijn akker, om die voortaan slechtsin leen van de koning te hebben; zij waren ertoe genoodzaakt, daar de honger sterk over hen geworden was; zo werd het land Farao's eigendom.

Vers 20

20. Alzo kocht Jozef, dat aanbod aannemende, het gehele land van Egypte voor Farao; hij verschafte hem het recht van eigendom over al de landerijen, want de Egyptenaars verkochten een ieder zijn akker, om die voortaan slechtsin leen van de koning te hebben; zij waren ertoe genoodzaakt, daar de honger sterk over hen geworden was; zo werd het land Farao's eigendom.

Vers 21

21. En aangaande het volk, dat zette hij (Jozef) over in de steden, van het ene uiterste van het land Egypte tot het andere uiterste hiervan; hij liet het volk, dat nu zonder bezit was, en tot hiertoe verstrooid in het land gewoond had, in de steden trekken, om een nieuwe verdeling van de grond te bewerkstelligen, en aan ieder een gelijkmatig gedeelte in pacht (Genesis 47:24) te geven, zodat de vroeger zelfstandige landbezitters nu belastingplichtige kroonboeren werden.

Vers 21

21. En aangaande het volk, dat zette hij (Jozef) over in de steden, van het ene uiterste van het land Egypte tot het andere uiterste hiervan; hij liet het volk, dat nu zonder bezit was, en tot hiertoe verstrooid in het land gewoond had, in de steden trekken, om een nieuwe verdeling van de grond te bewerkstelligen, en aan ieder een gelijkmatig gedeelte in pacht (Genesis 47:24) te geven, zodat de vroeger zelfstandige landbezitters nu belastingplichtige kroonboeren werden.

Vers 22

22. Alleen het land van de priesters, 1) de aan de priesterkaste behorende landerijen kocht hij niet; want de priesters hadden een bescheiden deel van Farao, en zij aten hun bescheiden deel, hetwelk hun Farao gegeven had; daarom verkochten zij hun land niet. De priesters ontvingen een vaste toelage in brood, vlees en wijn, die hun natuurlijkook gedurende de tijd van de honger moest gegeven worden; daarom waren zij niet genoodzaakt hun landerijen eveneens te verkopen; maar zij behielden die als een belastingvrij eigendom.

1) Ook bij de heidenen was het denkbeeld, dat aan de godsdienst, in dit geval de dienst van de afgoden, een deel van de bezittingen toekomt. Hoeveel temeer moeten de Christenen erop uit zijn, om van het hun overvloedig voor de dienst des Heeren te besteden..

Vers 22

22. Alleen het land van de priesters, 1) de aan de priesterkaste behorende landerijen kocht hij niet; want de priesters hadden een bescheiden deel van Farao, en zij aten hun bescheiden deel, hetwelk hun Farao gegeven had; daarom verkochten zij hun land niet. De priesters ontvingen een vaste toelage in brood, vlees en wijn, die hun natuurlijkook gedurende de tijd van de honger moest gegeven worden; daarom waren zij niet genoodzaakt hun landerijen eveneens te verkopen; maar zij behielden die als een belastingvrij eigendom.

1) Ook bij de heidenen was het denkbeeld, dat aan de godsdienst, in dit geval de dienst van de afgoden, een deel van de bezittingen toekomt. Hoeveel temeer moeten de Christenen erop uit zijn, om van het hun overvloedig voor de dienst des Heeren te besteden..

Vers 23

23. Toen zei Jozef tot het volk, als hij het in de steden samengebracht had, en de nieuwe verdeling van het land geschied was, om hen nu, bij de overgave van deverschillende stukken land, recht te doen gevoelen, dat zij die slechts in leen ontvingen: Ziet, ik heb heden u en uw land gekocht voor Farao, ziet, daar is zaad voor u, opdat gij daarmee het land dit jaar bezaait.

Vers 23

23. Toen zei Jozef tot het volk, als hij het in de steden samengebracht had, en de nieuwe verdeling van het land geschied was, om hen nu, bij de overgave van deverschillende stukken land, recht te doen gevoelen, dat zij die slechts in leen ontvingen: Ziet, ik heb heden u en uw land gekocht voor Farao, ziet, daar is zaad voor u, opdat gij daarmee het land dit jaar bezaait.

Vers 24

24. Doch met de in te oogsten inkomsten zal het geschieden, dat gij, als jaarlijkse pacht, aan Farao het vijfde deel zult geven, en de vier overige delen zullen voor u zijn, deels opdat gij zelf koren hebt tot zaad van het veld, en deels tot uw spijze, en van degenen, die in uw huizen zijn, en om te eten voor uw kinderen.

Vers 24

24. Doch met de in te oogsten inkomsten zal het geschieden, dat gij, als jaarlijkse pacht, aan Farao het vijfde deel zult geven, en de vier overige delen zullen voor u zijn, deels opdat gij zelf koren hebt tot zaad van het veld, en deels tot uw spijze, en van degenen, die in uw huizen zijn, en om te eten voor uw kinderen.

Vers 25

25. En zij zeiden, met de schikking zeer tevreden: Gij hebt ons leven behouden; laat ons genade vinden in de ogen van mijn heer, en wij zullen Farao's knechten, zijnonderhorigen en belastingplichtigen zijn.

1) Wat hiervan Jozefs verandering in de staathuishouding van Egypte verhaald wordt, stemt met alle overige berichten, welke wij bij de ongewijde geschiedschrijvers vinden, overeen; deze nieuwe inrichting wordt echter voornamelijk aan een koning Sesostris toegeschreven. Volgens de nieuwere onderzoekingen is echter deze Sesostris meer een mythologisch persoon, aan wie alle voorname maatregelen van de oude Farao's worden toegekend. (vergel. Herodot.1:109. Diod.Sic.I, 73. Strabo 17)

"Wat de verandering zelf betreft, deze was voor de landbouwers geen zo grote hardheid; toen zij nog zelf bezitters waren moesten zij de koning een deel geven (Genesis 41:34; Genesis 41:48 vv.). Een vijfde deel was, bij de vruchtbaarheid van Egypte zeker matig. De maatregel was bovendien een grote weldaad; want de tegenwoordige honger ware waarschijnlijk niet zo zwaar geweest, wanneer de bevochtiging van de grond door middel van wel aangelegde kanalen reeds genoegzaam ware teweeggebracht. Zulk een aanleg van kanalen was, wegens de (zie Genesis 41:4) beschreven overstromingen van de Nijl, voor de toekomst noodzakelijk; deze kon alleen ondernomen worden wanneer het gehele grondbezit in n hand, in die van de koning was. Dat Jozef dat kanaliseren werkelijk heeft ondernomen, toont de naam, welke het hoofdkanaal nog heden draagt, namelijk: "Bahr Yusef" (Jozefs-kanaal). Door die jaarlijkse schatting werd het bovendien Farao mogelijk gemaakt, een staand leger te onderhouden, om het land tegen invallen te beschermen, alsook om door andere inrichtingen de welvaart van het volk te bevorderen. Voornamelijk was Jozefs doel, om het middel, dat hij in de nood van de zeven onvruchtbare jaren had aangewend, tot iets blijvends te maken. Voortaan waren er in de steden koninklijke korenmagazijnen, die jaarlijks werden gevuld en in jaren van misoogst tot hulp konden zijn..

Vers 25

25. En zij zeiden, met de schikking zeer tevreden: Gij hebt ons leven behouden; laat ons genade vinden in de ogen van mijn heer, en wij zullen Farao's knechten, zijnonderhorigen en belastingplichtigen zijn.

1) Wat hiervan Jozefs verandering in de staathuishouding van Egypte verhaald wordt, stemt met alle overige berichten, welke wij bij de ongewijde geschiedschrijvers vinden, overeen; deze nieuwe inrichting wordt echter voornamelijk aan een koning Sesostris toegeschreven. Volgens de nieuwere onderzoekingen is echter deze Sesostris meer een mythologisch persoon, aan wie alle voorname maatregelen van de oude Farao's worden toegekend. (vergel. Herodot.1:109. Diod.Sic.I, 73. Strabo 17)

"Wat de verandering zelf betreft, deze was voor de landbouwers geen zo grote hardheid; toen zij nog zelf bezitters waren moesten zij de koning een deel geven (Genesis 41:34; Genesis 41:48 vv.). Een vijfde deel was, bij de vruchtbaarheid van Egypte zeker matig. De maatregel was bovendien een grote weldaad; want de tegenwoordige honger ware waarschijnlijk niet zo zwaar geweest, wanneer de bevochtiging van de grond door middel van wel aangelegde kanalen reeds genoegzaam ware teweeggebracht. Zulk een aanleg van kanalen was, wegens de (zie Genesis 41:4) beschreven overstromingen van de Nijl, voor de toekomst noodzakelijk; deze kon alleen ondernomen worden wanneer het gehele grondbezit in n hand, in die van de koning was. Dat Jozef dat kanaliseren werkelijk heeft ondernomen, toont de naam, welke het hoofdkanaal nog heden draagt, namelijk: "Bahr Yusef" (Jozefs-kanaal). Door die jaarlijkse schatting werd het bovendien Farao mogelijk gemaakt, een staand leger te onderhouden, om het land tegen invallen te beschermen, alsook om door andere inrichtingen de welvaart van het volk te bevorderen. Voornamelijk was Jozefs doel, om het middel, dat hij in de nood van de zeven onvruchtbare jaren had aangewend, tot iets blijvends te maken. Voortaan waren er in de steden koninklijke korenmagazijnen, die jaarlijks werden gevuld en in jaren van misoogst tot hulp konden zijn..

Vers 26

26. Jozef dan stelde dit in tot een wet, tot op deze dag, over het land van Egypte, dat Farao het vijfde deel zou hebben, behalve dat alleen het land van de priesters van Farao niet werd. 1)

1) De betrekking, die er tussen de Egyptenaars en hun koning van nu af bestond, wordt niet meegedeeld: om de zegeningen te vermelden, die Abrahams kleinzoon voor dat volk gehad heeft, maar voornamelijk, omdat deze een beeld is van de betrekking tussen Israël en diens koning, Jehovah. Hij, de Heere was de eigenlijke eigenaar van het land Kanan, en de kinderen van Israël ontvingen het van Hem in leen (Leviticus 25:33). Aan deze hun Leenheer moesten zij eveneens de vijfden geven: vooreerst de voor de priesters en Levieten bepaalde tiende (Numbers 18:24), en vervolgens de tienden voor offermaaltijden en hoge feesten (Deuteronomy 12:6; Deuteronomy 14:22; Deuteronomy 26:12)

V. Genesis 47:27-Genesis 47:31. Na een kort overzicht over de zeventien jaar, die Jakob in Gosen gewoond heeft, gaat het verhaal tot zijn laatste levensdagen over. Als hij zijn einde voelt naderen, laat hij Jozef bij zich ontbieden en laat die zweren, dat zijn gebeente niet in Egypte, maar in Kanan zal begraven worden.

Vers 26

26. Jozef dan stelde dit in tot een wet, tot op deze dag, over het land van Egypte, dat Farao het vijfde deel zou hebben, behalve dat alleen het land van de priesters van Farao niet werd. 1)

1) De betrekking, die er tussen de Egyptenaars en hun koning van nu af bestond, wordt niet meegedeeld: om de zegeningen te vermelden, die Abrahams kleinzoon voor dat volk gehad heeft, maar voornamelijk, omdat deze een beeld is van de betrekking tussen Israël en diens koning, Jehovah. Hij, de Heere was de eigenlijke eigenaar van het land Kanan, en de kinderen van Israël ontvingen het van Hem in leen (Leviticus 25:33). Aan deze hun Leenheer moesten zij eveneens de vijfden geven: vooreerst de voor de priesters en Levieten bepaalde tiende (Numbers 18:24), en vervolgens de tienden voor offermaaltijden en hoge feesten (Deuteronomy 12:6; Deuteronomy 14:22; Deuteronomy 26:12)

V. Genesis 47:27-Genesis 47:31. Na een kort overzicht over de zeventien jaar, die Jakob in Gosen gewoond heeft, gaat het verhaal tot zijn laatste levensdagen over. Als hij zijn einde voelt naderen, laat hij Jozef bij zich ontbieden en laat die zweren, dat zijn gebeente niet in Egypte, maar in Kanan zal begraven worden.

Vers 27

27. Zo, gelijk in Genesis 47:11, verhaald is, woonde Israël met geheel zijn huis, in het land van Egypte, namelijk in het land Gosen, en zij waren niet als de Egyptenaars schatplichtig, maar stelden zich tot vrije bezitters daarin, en zij werden vruchtbaar, gelijk God (Genesis 46:3) beloofd had, en vermeerderden nog bij Jakobs leven zeer; voornamelijk echter in de volgende tijden. (Exodus 1:6).

Welk een tegenstelling met het vorige. Zo weet de Heere de Zijnen altijd te midden van de verzoekingen te bewaren..

Vers 27

27. Zo, gelijk in Genesis 47:11, verhaald is, woonde Israël met geheel zijn huis, in het land van Egypte, namelijk in het land Gosen, en zij waren niet als de Egyptenaars schatplichtig, maar stelden zich tot vrije bezitters daarin, en zij werden vruchtbaar, gelijk God (Genesis 46:3) beloofd had, en vermeerderden nog bij Jakobs leven zeer; voornamelijk echter in de volgende tijden. (Exodus 1:6).

Welk een tegenstelling met het vorige. Zo weet de Heere de Zijnen altijd te midden van de verzoekingen te bewaren..

Vers 28

28. En Jakob leefde in het land van Egypte zeventien 1) jaar, van 1298-1315 na de wereldschepping; zodat de dagen van Jakob, de jaren van zijn leven, geweest zijn honderd zevenenveertig jaar. 2)

1) Jozef verzorgde zijn vader net zoveel jaar, als deze voor hem gezorgd had, zie Genesis 47:12

2) Met de dood van Jakob gaat het geheel anders, dan met de dood van de beide vaders Abraham en Izak. Deze stierven, nadat zij reeds lang tevoren hun plaats hadden ingeruimd, en de draad, die bij hun leven reeds afgesneden was, reeds lang weer aangeknoopt was; daarom wordt hun dood slechts als feit meegedeeld. Jakob echter sterft als de laatste van de aartsvaders, en zijn dood is het slot van de geschiedenis van dit begin. Bovendien sterft hij in een vreemd land, terwijl zich zijn huis buiten het beloofde land bevindt. Dat maakt zijn dood tot een gewichtige gebeurtenis, die veel voor de nieuwe duistere toekomst heeft in te leiden. Daarom wordt zijn dood reeds vooraf aangekondigd; terwijl hij nog in het gezicht van de dood belangrijke zaken heeft te beschikken..

Vers 28

28. En Jakob leefde in het land van Egypte zeventien 1) jaar, van 1298-1315 na de wereldschepping; zodat de dagen van Jakob, de jaren van zijn leven, geweest zijn honderd zevenenveertig jaar. 2)

1) Jozef verzorgde zijn vader net zoveel jaar, als deze voor hem gezorgd had, zie Genesis 47:12

2) Met de dood van Jakob gaat het geheel anders, dan met de dood van de beide vaders Abraham en Izak. Deze stierven, nadat zij reeds lang tevoren hun plaats hadden ingeruimd, en de draad, die bij hun leven reeds afgesneden was, reeds lang weer aangeknoopt was; daarom wordt hun dood slechts als feit meegedeeld. Jakob echter sterft als de laatste van de aartsvaders, en zijn dood is het slot van de geschiedenis van dit begin. Bovendien sterft hij in een vreemd land, terwijl zich zijn huis buiten het beloofde land bevindt. Dat maakt zijn dood tot een gewichtige gebeurtenis, die veel voor de nieuwe duistere toekomst heeft in te leiden. Daarom wordt zijn dood reeds vooraf aangekondigd; terwijl hij nog in het gezicht van de dood belangrijke zaken heeft te beschikken..

Vers 29

29. Als nu de dagen van Israël naderden dat hij sterven zou, zo riep hij zijn zoon Jozef, en zei tot hem, hem de ere gevende, die hem in zijn hoge staat toekwam: Indien ik nu genade gevonden heb in uw ogen, zo leg toch uw hand onder mijn heup 1) (Genesis 24:2), om mij te zweren, en doe weldadigheid en trouw aan mij, en begraaf mij, als ik zal gestorven zijn, toch niet in Egypte.

1) Hij heeft de eed van zijn zoon Jozef gevorderd, niet zozeer uit wantrouwen, als wel om hem te vermanen, de zaak ernstig te behandelen. Hij wil wel niet de naam van God ontheiligen door een lichtvaardige eed, maar hoe heiliger de belofte was en hoe meer zij een plechtig karakter droeg, des te meer moest het al zijn zonen in de gedachte komen, dat het van groot gewicht was, dat zijn lijk naar het vaderlijke graf werd vervoerd..

Vers 29

29. Als nu de dagen van Israël naderden dat hij sterven zou, zo riep hij zijn zoon Jozef, en zei tot hem, hem de ere gevende, die hem in zijn hoge staat toekwam: Indien ik nu genade gevonden heb in uw ogen, zo leg toch uw hand onder mijn heup 1) (Genesis 24:2), om mij te zweren, en doe weldadigheid en trouw aan mij, en begraaf mij, als ik zal gestorven zijn, toch niet in Egypte.

1) Hij heeft de eed van zijn zoon Jozef gevorderd, niet zozeer uit wantrouwen, als wel om hem te vermanen, de zaak ernstig te behandelen. Hij wil wel niet de naam van God ontheiligen door een lichtvaardige eed, maar hoe heiliger de belofte was en hoe meer zij een plechtig karakter droeg, des te meer moest het al zijn zonen in de gedachte komen, dat het van groot gewicht was, dat zijn lijk naar het vaderlijke graf werd vervoerd..

Vers 30

30. Maar dat ik bij mijn vaderen zal liggen, 1) in het land der belofte; hierom zult gij mij uit Egypte voeren, en mij in hun graf, in de spelonk van Machpela bij Hebron (Genesis 49:29) begraven! En hij zei: Ik zal doen naar uw woord.

1) In de zin van "rusten." Ook in het vreemde land voelt Jakob zich met Abraham en Izak n. In het land der belofte wil hij als de rechtmatige bezitter rusten, totdat de morgen van de opstanding daar is..

Vers 30

30. Maar dat ik bij mijn vaderen zal liggen, 1) in het land der belofte; hierom zult gij mij uit Egypte voeren, en mij in hun graf, in de spelonk van Machpela bij Hebron (Genesis 49:29) begraven! En hij zei: Ik zal doen naar uw woord.

1) In de zin van "rusten." Ook in het vreemde land voelt Jakob zich met Abraham en Izak n. In het land der belofte wil hij als de rechtmatige bezitter rusten, totdat de morgen van de opstanding daar is..

Vers 31

31. En hij zei: Zweer mij, 1) opdat gij uw op deze mij gegeven eed bij Farao kunt beroepen en des te zekerder zijn toestemming zult verkrijgen (Genesis 50:5). En hij zwoer hem. a) En Israël die, gedurende het spreken met Jozef rechtop in zijn bed gezeten had (Genesis 27:19; Genesis 48:2), maar zich te zwak voelde om op te staan en zich ter aarde te werpen, om God voor de genade te danken, dat zijn laatste wens verhoord was, boog zich ten hoofde, 2) aan het hoofdeinde van het bed (1 Kings 1:47).

a)Hebrews 11:21

1) Deze grote, heilige mannen en helden van de kerk en van de Godsgemeente hebben aan de onsterfelijkheid niet getwijfeld; daarom zijn zij voor hun begrafenis zo zorgvuldig geweest. Zo de heilige Geest hun dat niet zo zeker geleerd had, ware het overbodig geweest, om zo nauwkeurig te zorgen, waar en hoe hun lichaam zou begraven worden, daar het lichaam toch het geringste deel van de mens is..

De laatste gedachte van Jakob in Mesopotamië, evenals nu in Egypte, is het terugkeren. Na de vreemdelingschap wil hij wederkeren, al is het ook in de dood. En toch was Kanan zijn eigenlijk vaderland niet, maar alleen een beeld en onderpand van zijn eeuwig vaderland..

2) Met dit woord verzekert Mozes wederom, dat Jakob voor een buitengewone weldaad heeft gehouden, wat hem door Jozef, omtrent zijn begrafenis, was beloofd. Want om God te danken, heft hij zich op, in zover zijn zwak lichaam dat toestond, alsof hij de meest wenselijke zaak had verkregen. Want er wordt gezegd, dat hij heeft aanbeden aan het hoofd van zijn bed, omdat hij, daar hij zich niet geheel van het bed, waarop hij lag, kon oprichten, toch de vorm van een biddende aannam n.l. met voorovergebogen gelaat. De Grieken vertalen: op het opperste van zijn staf, hetwelk de Apostel in zijn brief aan de Hebreeën nagevolgd heeft..

Dezelfde uitdrukking wordt ook gebezigd van David. (1Kon.1:47)

Vers 31

31. En hij zei: Zweer mij, 1) opdat gij uw op deze mij gegeven eed bij Farao kunt beroepen en des te zekerder zijn toestemming zult verkrijgen (Genesis 50:5). En hij zwoer hem. a) En Israël die, gedurende het spreken met Jozef rechtop in zijn bed gezeten had (Genesis 27:19; Genesis 48:2), maar zich te zwak voelde om op te staan en zich ter aarde te werpen, om God voor de genade te danken, dat zijn laatste wens verhoord was, boog zich ten hoofde, 2) aan het hoofdeinde van het bed (1 Kings 1:47).

a)Hebrews 11:21

1) Deze grote, heilige mannen en helden van de kerk en van de Godsgemeente hebben aan de onsterfelijkheid niet getwijfeld; daarom zijn zij voor hun begrafenis zo zorgvuldig geweest. Zo de heilige Geest hun dat niet zo zeker geleerd had, ware het overbodig geweest, om zo nauwkeurig te zorgen, waar en hoe hun lichaam zou begraven worden, daar het lichaam toch het geringste deel van de mens is..

De laatste gedachte van Jakob in Mesopotamië, evenals nu in Egypte, is het terugkeren. Na de vreemdelingschap wil hij wederkeren, al is het ook in de dood. En toch was Kanan zijn eigenlijk vaderland niet, maar alleen een beeld en onderpand van zijn eeuwig vaderland..

2) Met dit woord verzekert Mozes wederom, dat Jakob voor een buitengewone weldaad heeft gehouden, wat hem door Jozef, omtrent zijn begrafenis, was beloofd. Want om God te danken, heft hij zich op, in zover zijn zwak lichaam dat toestond, alsof hij de meest wenselijke zaak had verkregen. Want er wordt gezegd, dat hij heeft aanbeden aan het hoofd van zijn bed, omdat hij, daar hij zich niet geheel van het bed, waarop hij lag, kon oprichten, toch de vorm van een biddende aannam n.l. met voorovergebogen gelaat. De Grieken vertalen: op het opperste van zijn staf, hetwelk de Apostel in zijn brief aan de Hebreeën nagevolgd heeft..

Dezelfde uitdrukking wordt ook gebezigd van David. (1Kon.1:47)

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 47". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-47.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile