Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Timotheüs 4

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Search for…
Enter query below:

Verzen 1-5

Afval in latere tijden


1Tm 4:1. De laatste verzen van het vorige hoofdstuk vormen de inleiding op dit hoofdstuk. Daar heb je gezien dat alles in Gods huis gaat om de Heer Jezus. Als wordt prijsgegeven wat daar wordt meegedeeld, is er sprake van afval. Afval is dat men aan de persoon van Christus niet meer genoeg heeft. Men wil er iets bij hebben om nog ‘christelijker’ te zijn. Dat is een aantasting van Zijn Persoon en daarover gaat het in de eerste verzen van dit hoofdstuk. Samengevat kun je zeggen dat 1Tm 4:1 van dit hoofdstuk in vervulling gaat als de waarheid van de laatste verzen van het vorige hoofdstuk (1Tm 3:15-16) niet wordt vastgehouden.

In de dagen van Paulus zien we de kenmerken van verval al naar voren komen. Daardoor kan de apostel vermaningen geven die in zijn tijd praktisch nut hebben. Die vermaningen zijn alleen maar klemmender geworden naarmate de tijd is voortgeschreden. Het kan zijn dat Paulus een speciale boodschap van de Geest heeft gekregen aangaande de “latere tijden”. Omdat “de Geest” het zegt, is het zeker dat het zo zal gaan. Het woord “uitdrukkelijk” legt extra nadruk op wat ‘de Geest nu zegt’ over die ‘latere tijden’ en dat het bijzonder raadzaam is Zijn woorden ter harte te nemen.

De uitdrukking “de Geest zegt” is een van de bewijzen dat de Geest een Persoon is en niet slechts een kracht of invloed. De Geest laat deze indringende waarschuwing horen, opdat de heiligen zich niet laten verrassen. Hij spreekt over tijden die toen nog moesten komen, maar nu voluit zijn gekomen. Dat maakt wat Hij zegt voor ons bijzonder actueel.

Deze ‘latere tijden’ worden gekenmerkt door een bepaald karakter waaraan je die tijden kunt herkennen. Wat die tijden speciaal karakteriseert, is “dat sommigen van het geloof zullen afvallen”. Hier is nog sprake van ‘sommigen’. Het kwaad is hier nog niet algemeen verbreid, wat in “[de] laatste dagen” (2Tm 3:1; 2Pt 3:3; Jd 1:18), waarin wij nu leven, wel het geval is.

‘Van het geloof afvallen’ kan alleen gebeuren met hen die geen echte gelovigen zijn. De zekerheid van de behoudenis is het deel van allen die zich tot God hebben bekeerd, oprecht hun zonden hebben beleden en Christus als Heer en Heiland hebben aangenomen (Jh 10:27-30; Rm 8:38-39; Hb 10:14; Jh 5:24). ‘Afvallen’ is zich distantiëren van een oorspronkelijke positie. Mensen die afvallen van het geloof, keren bewust de rug toe aan wat ze eerst geloofden. Dit geloof was slechts gebaseerd op verstandelijke overwegingen (vgl. Jh 2:23-25).

Terwijl de Geest in alle waarheid leidt (Jh 16:13), wijken deze mensen van de waarheid af en leveren zich uit aan de invloed van “verleidende geesten” en hun leringen, ”leringen van demonen”. Daarmee houden ze zich bezig, zoeken daar hun zekerheid in en klemmen zich aan hun ‘waarheden’ vast. Ze zijn er blind voor dat ze zich toevertrouwen aan demonen, dat zijn boze geesten, werktuigen van de satan.

1Tm 4:2. Demonen kunnen zich o zo vroom voordoen, maar het is schijn die bedriegt. Ze spelen hun vroomheid, terwijl wat ze zeggen van de vader van de leugen komt. “Huichelarij” is een woord dat met toneelspelen te maken heeft. Iemand speelt een rol, speelt een andere persoon dan hijzelf is. Het is als het dragen van een masker, waardoor de echte identiteit verborgen blijft. Zo dragen deze verleiders het masker van vroomheid, zoals dat in onthouding van het huwelijk en voedsel (1Tm 4:3) te zien is.

Zulke mensen hebben “hun eigen geweten … dichtgeschroeid”. Het is alsof er met een gloeiend brandijzer op hun wezen het niet te verwijderen kenmerk is aangebracht dat ze volledig afgesloten zijn voor het evangelie. Gewetenloos geven ze aan dingen die door God zijn gegeven, een andere betekenis dan God heeft gedaan. Ze presenteren hun leringen alsof die tot een hogere staat van heiligheid voeren, waardoor God meer eer wordt gebracht.

1Tm 4:3. Paulus noemt twee van deze leringen en wel leringen over het huwelijk en over voedsel. Beide zijn door God bij de schepping van de mens tot zijn zegen gegeven. Daartegenover stellen demonen huwelijk en voedsel voor als dingen die ‘slechts’ bij de oude schepping behoren, als iets van een lagere orde. Ze kunnen erop wijzen dat een christen niet meer bij de oude schepping behoort, maar een nieuwe schepping is. En daar liggen, aldus hun leringen, die dingen toch heel anders.

Maar er is niets wat iets afdoet van de scheppingsorde van God. Huwelijk en eten behoorden al tot de schepping voordat de zonde er was. Deze gaven kleineren, betekent de Schepper kleineren. God vraagt juist van ons dat wij als nieuwe mensen de dingen die Hij heeft gegeven, in het christendom tot hun recht laten komen. Tevens is het een aanval op Christus. Het celibaat – dat is de verplichting in de rooms-katholieke kerk om als priester afstand van het huwelijk te doen – is een lering van demonen. Het is een aanval op de waarheid van Christus en de gemeente.

Bij de tweede dwaling, ‘zich van voedsel te onthouden’, kunnen de verleiders een beroep doen op de voedselwetten van het Oude Testament, bijvoorbeeld in Leviticus 11 (Lv 11:46-47). De dwaling is het (zelf verzonnen) gebod om zich van bepaald voedsel te onthouden. Zo is iemand die uit overtuiging vegetariër is en alleen plantaardig voedsel eet omdat hij geen vlees wil eten, verstrikt in een lering van demonen. Ook deze dwaling is een aanval op Christus, dit keer op Zijn werk. Wie principieel weigert vlees te eten, weigert zich te voeden met de dood van een ander. De dood van het dier waarmee de mens zich mag voeden, is een beeld van de dood van Christus waardoor een mens leven kan krijgen.

Paulus keert terug naar het begin. Alles wat “God geschapen heeft”, heeft Hij geschapen met een doel. Dat doel is dat de mens ervan geniet en Hem ervoor eert. Valse leringen onthouden aan mensen dit voorrecht en verhinderen daardoor de dankzegging die voor de gelovige normaal behoort te zijn. Door Hem ervoor te danken erken je dat je het van Hem hebt gekregen.

Ook ongelovigen krijgen voedsel (Hd 14:17), maar zij danken God er niet voor. Alleen kinderen van God zijn in staat om voedsel te nuttigen als een geschenk van God. Zij zijn degenen “die geloven en de waarheid kennen”, waardoor ze bewaard zullen blijven voor deze leugens van onthouding. [De Schrift geeft aan dat er redenen kunnen zijn om zich tijdelijk te onthouden in het huwelijk (1Ko 7:5) en van voedsel, door te vasten (Hd 13:2-3). Maar dat is een ander onderwerp.]

1Tm 4:4. Wat van de goede Schepper-God komt, kan niet anders dan goed zijn. De begrenzingen die de wet heeft bepaald, zijn verdwenen door het licht van het evangelie (Hd 10:9-16). Enkele uitzonderingen blijven ook in het christendom, zoals het verbod om bloed en het verstikte te eten (Hd 15:28-29).

Tegenover de valse leraren die met hun leringen de goede dingen van God wegwerpen, stelt Paulus dat “niets verwerpelijk is als het met dankzegging wordt genomen”. De enige voorwaarde om het door God geschapen goede te genieten is dat het gebeurt “met dankzegging” aan God Die dit goede heeft gegeven.

1Tm 4:5. Dat het voedsel “wordt geheiligd door Gods Woord en door gebed” slaat niet op de overigens goede gewoonte om voor of na het eten te danken en voor of na de maaltijd een stukje uit Gods Woord te lezen. De Heer Jezus dankte ook steeds voor de maaltijd (Mt 15:36; Jh 6:11; Lk 22:19). Paulus gaat ervan uit als een algemene regel (Rm 14:6) en handelt daar zelf ook naar (Hd 27:35).

Waar het om gaat, is dat jij voedsel ‘heiligt’, dat wil zeggen dat jij van alle voedsel dat verkrijgbaar is, een deel afzondert om dat in gemeenschap met God te nuttigen en te genieten. Dat doe jij omdat het Woord van God jou heeft duidelijk gemaakt wat de ware verhouding van de geschapen dingen tot de Schepper is. Je geniet ook in gewone dingen als eten en drinken gemeenschap met God. Deze gemeenschap met God beleef je bovendien nog eens speciaal in het gebed.

Lees nog eens 1 Timotheüs 4:1-5.

Verwerking: Waarom spreekt Paulus over leringen van demonen als het gaat om zulke alledaagse dingen als huwelijk en voedsel?

Verzen 1-5

Afval in latere tijden


1Tm 4:1. De laatste verzen van het vorige hoofdstuk vormen de inleiding op dit hoofdstuk. Daar heb je gezien dat alles in Gods huis gaat om de Heer Jezus. Als wordt prijsgegeven wat daar wordt meegedeeld, is er sprake van afval. Afval is dat men aan de persoon van Christus niet meer genoeg heeft. Men wil er iets bij hebben om nog ‘christelijker’ te zijn. Dat is een aantasting van Zijn Persoon en daarover gaat het in de eerste verzen van dit hoofdstuk. Samengevat kun je zeggen dat 1Tm 4:1 van dit hoofdstuk in vervulling gaat als de waarheid van de laatste verzen van het vorige hoofdstuk (1Tm 3:15-16) niet wordt vastgehouden.

In de dagen van Paulus zien we de kenmerken van verval al naar voren komen. Daardoor kan de apostel vermaningen geven die in zijn tijd praktisch nut hebben. Die vermaningen zijn alleen maar klemmender geworden naarmate de tijd is voortgeschreden. Het kan zijn dat Paulus een speciale boodschap van de Geest heeft gekregen aangaande de “latere tijden”. Omdat “de Geest” het zegt, is het zeker dat het zo zal gaan. Het woord “uitdrukkelijk” legt extra nadruk op wat ‘de Geest nu zegt’ over die ‘latere tijden’ en dat het bijzonder raadzaam is Zijn woorden ter harte te nemen.

De uitdrukking “de Geest zegt” is een van de bewijzen dat de Geest een Persoon is en niet slechts een kracht of invloed. De Geest laat deze indringende waarschuwing horen, opdat de heiligen zich niet laten verrassen. Hij spreekt over tijden die toen nog moesten komen, maar nu voluit zijn gekomen. Dat maakt wat Hij zegt voor ons bijzonder actueel.

Deze ‘latere tijden’ worden gekenmerkt door een bepaald karakter waaraan je die tijden kunt herkennen. Wat die tijden speciaal karakteriseert, is “dat sommigen van het geloof zullen afvallen”. Hier is nog sprake van ‘sommigen’. Het kwaad is hier nog niet algemeen verbreid, wat in “[de] laatste dagen” (2Tm 3:1; 2Pt 3:3; Jd 1:18), waarin wij nu leven, wel het geval is.

‘Van het geloof afvallen’ kan alleen gebeuren met hen die geen echte gelovigen zijn. De zekerheid van de behoudenis is het deel van allen die zich tot God hebben bekeerd, oprecht hun zonden hebben beleden en Christus als Heer en Heiland hebben aangenomen (Jh 10:27-30; Rm 8:38-39; Hb 10:14; Jh 5:24). ‘Afvallen’ is zich distantiëren van een oorspronkelijke positie. Mensen die afvallen van het geloof, keren bewust de rug toe aan wat ze eerst geloofden. Dit geloof was slechts gebaseerd op verstandelijke overwegingen (vgl. Jh 2:23-25).

Terwijl de Geest in alle waarheid leidt (Jh 16:13), wijken deze mensen van de waarheid af en leveren zich uit aan de invloed van “verleidende geesten” en hun leringen, ”leringen van demonen”. Daarmee houden ze zich bezig, zoeken daar hun zekerheid in en klemmen zich aan hun ‘waarheden’ vast. Ze zijn er blind voor dat ze zich toevertrouwen aan demonen, dat zijn boze geesten, werktuigen van de satan.

1Tm 4:2. Demonen kunnen zich o zo vroom voordoen, maar het is schijn die bedriegt. Ze spelen hun vroomheid, terwijl wat ze zeggen van de vader van de leugen komt. “Huichelarij” is een woord dat met toneelspelen te maken heeft. Iemand speelt een rol, speelt een andere persoon dan hijzelf is. Het is als het dragen van een masker, waardoor de echte identiteit verborgen blijft. Zo dragen deze verleiders het masker van vroomheid, zoals dat in onthouding van het huwelijk en voedsel (1Tm 4:3) te zien is.

Zulke mensen hebben “hun eigen geweten … dichtgeschroeid”. Het is alsof er met een gloeiend brandijzer op hun wezen het niet te verwijderen kenmerk is aangebracht dat ze volledig afgesloten zijn voor het evangelie. Gewetenloos geven ze aan dingen die door God zijn gegeven, een andere betekenis dan God heeft gedaan. Ze presenteren hun leringen alsof die tot een hogere staat van heiligheid voeren, waardoor God meer eer wordt gebracht.

1Tm 4:3. Paulus noemt twee van deze leringen en wel leringen over het huwelijk en over voedsel. Beide zijn door God bij de schepping van de mens tot zijn zegen gegeven. Daartegenover stellen demonen huwelijk en voedsel voor als dingen die ‘slechts’ bij de oude schepping behoren, als iets van een lagere orde. Ze kunnen erop wijzen dat een christen niet meer bij de oude schepping behoort, maar een nieuwe schepping is. En daar liggen, aldus hun leringen, die dingen toch heel anders.

Maar er is niets wat iets afdoet van de scheppingsorde van God. Huwelijk en eten behoorden al tot de schepping voordat de zonde er was. Deze gaven kleineren, betekent de Schepper kleineren. God vraagt juist van ons dat wij als nieuwe mensen de dingen die Hij heeft gegeven, in het christendom tot hun recht laten komen. Tevens is het een aanval op Christus. Het celibaat – dat is de verplichting in de rooms-katholieke kerk om als priester afstand van het huwelijk te doen – is een lering van demonen. Het is een aanval op de waarheid van Christus en de gemeente.

Bij de tweede dwaling, ‘zich van voedsel te onthouden’, kunnen de verleiders een beroep doen op de voedselwetten van het Oude Testament, bijvoorbeeld in Leviticus 11 (Lv 11:46-47). De dwaling is het (zelf verzonnen) gebod om zich van bepaald voedsel te onthouden. Zo is iemand die uit overtuiging vegetariër is en alleen plantaardig voedsel eet omdat hij geen vlees wil eten, verstrikt in een lering van demonen. Ook deze dwaling is een aanval op Christus, dit keer op Zijn werk. Wie principieel weigert vlees te eten, weigert zich te voeden met de dood van een ander. De dood van het dier waarmee de mens zich mag voeden, is een beeld van de dood van Christus waardoor een mens leven kan krijgen.

Paulus keert terug naar het begin. Alles wat “God geschapen heeft”, heeft Hij geschapen met een doel. Dat doel is dat de mens ervan geniet en Hem ervoor eert. Valse leringen onthouden aan mensen dit voorrecht en verhinderen daardoor de dankzegging die voor de gelovige normaal behoort te zijn. Door Hem ervoor te danken erken je dat je het van Hem hebt gekregen.

Ook ongelovigen krijgen voedsel (Hd 14:17), maar zij danken God er niet voor. Alleen kinderen van God zijn in staat om voedsel te nuttigen als een geschenk van God. Zij zijn degenen “die geloven en de waarheid kennen”, waardoor ze bewaard zullen blijven voor deze leugens van onthouding. [De Schrift geeft aan dat er redenen kunnen zijn om zich tijdelijk te onthouden in het huwelijk (1Ko 7:5) en van voedsel, door te vasten (Hd 13:2-3). Maar dat is een ander onderwerp.]

1Tm 4:4. Wat van de goede Schepper-God komt, kan niet anders dan goed zijn. De begrenzingen die de wet heeft bepaald, zijn verdwenen door het licht van het evangelie (Hd 10:9-16). Enkele uitzonderingen blijven ook in het christendom, zoals het verbod om bloed en het verstikte te eten (Hd 15:28-29).

Tegenover de valse leraren die met hun leringen de goede dingen van God wegwerpen, stelt Paulus dat “niets verwerpelijk is als het met dankzegging wordt genomen”. De enige voorwaarde om het door God geschapen goede te genieten is dat het gebeurt “met dankzegging” aan God Die dit goede heeft gegeven.

1Tm 4:5. Dat het voedsel “wordt geheiligd door Gods Woord en door gebed” slaat niet op de overigens goede gewoonte om voor of na het eten te danken en voor of na de maaltijd een stukje uit Gods Woord te lezen. De Heer Jezus dankte ook steeds voor de maaltijd (Mt 15:36; Jh 6:11; Lk 22:19). Paulus gaat ervan uit als een algemene regel (Rm 14:6) en handelt daar zelf ook naar (Hd 27:35).

Waar het om gaat, is dat jij voedsel ‘heiligt’, dat wil zeggen dat jij van alle voedsel dat verkrijgbaar is, een deel afzondert om dat in gemeenschap met God te nuttigen en te genieten. Dat doe jij omdat het Woord van God jou heeft duidelijk gemaakt wat de ware verhouding van de geschapen dingen tot de Schepper is. Je geniet ook in gewone dingen als eten en drinken gemeenschap met God. Deze gemeenschap met God beleef je bovendien nog eens speciaal in het gebed.

Lees nog eens 1 Timotheüs 4:1-5.

Verwerking: Waarom spreekt Paulus over leringen van demonen als het gaat om zulke alledaagse dingen als huwelijk en voedsel?

Verzen 6-11

Oefen je in de Godsvrucht


1Tm 4:6. Paulus draagt Timotheüs op “deze dingen”, dat zijn de dingen die hij zojuist heeft genoemd, aan de gelovigen voor te houden. Hij geeft zijn opdracht niet als een bevel. Hij doet een beroep op Timotheüs als iemand die “een goed dienaar van Christus Jezus” wil zijn. Ook zegt hij niet dat Timotheüs de gelovigen moet bevelen rekening te houden met wat hij heeft gezegd over het huwelijk en het nuttigen van voedsel. Hij moet het hun ‘voorhouden’.

Met de nodige takt moet hij hun vertellen wat God heeft bedoeld met het huwelijk en eten en drinken. Het gaat maar niet om een woordelijk doorgeven, maar het ook uitwerken voor de hoorders. Op die manier zal hij een fundament leggen onder het onderwijs van Paulus dat in deze brief speciaal gaat over het gedrag in Gods huis. Daaronder vallen ook de alledaagse dingen als trouwen en het gebruik van voedsel.

Als hij zich zo van zijn taak kwijt, zal hij ‘een goed dienaar zijn’, in wie Christus Jezus verheerlijkt wordt. ‘Dienaar’ is niet een officieel ambt, maar geeft een activiteit aan. Het gaat eenvoudig om iemand die Christus dient. Dat kun jij ook zijn. Een goed dienaar draagt zorg voor de heiligen.

Tevens zorgt hij voor zijn eigen geestelijk welzijn door zich te voeden met het Woord. “De woorden van het geloof” hebben hem “opgevoed”; hij is en wordt erdoor gevoed en gevormd. De woorden van het geloof zijn de woorden die het geloof nodig heeft, woorden die het geloof versterken. Het zijn de woorden van Gods Woord en die zijn het dagelijks voedsel van de dienaar. Ik hoop dat Gods Woord ook jouw dagelijks voedsel is.

Door de “goede leer”, dat zijn de waarheden die in de Schrift zijn geopenbaard, wordt de dienaar geestelijk in leven gehouden. Timotheüs heeft zich, na zorgvuldige studie van de goede leer, deze leer persoonlijk toegeëigend en heeft die “nauwkeurig … nagevolgd” (2Tm 3:10; vgl. Hd 17:11). Dat is in zijn dienst zichtbaar geworden. Pas dan is iemand in staat aan anderen voor te houden wat hij heeft geleerd. Het is ook voor jou van belang eerst het onderwijs van de Schrift tot je te nemen en in praktijk te brengen, voordat je aan anderen iets voorhoudt (Ea 7:10).

1Tm 4:7. Lijnrecht tegenover de woorden van het geloof en van de goede leer staan “de ongoddelijke oude-vrouwenfabels”. Paulus beveelt dit gezwets van oude kletskousen voortdurend af te wijzen en te verwerpen. Het heeft geen enkel raakvlak met wat van God is en kan daarom op geen enkele manier voedsel vormen voor de gelovigen. Deze dwaze inbeeldingen zijn het voedsel van lichtgelovige mensen die zich van God en Zijn Woord afwenden. Zij voeden zich met wat geen voedsel is.

Na de opdracht iets te verwerpen krijgt Timotheüs de opdracht zich in iets te bekwamen. Paulus roept hem toe: “Oefen je in de Godsvrucht.” Dat wil zeggen een oefening of training in het doen van wat God welgevallig is. Je legt je erop toe je af te vragen bij wat je doet, of dat Gods wil is. Met dit oefenen – letterlijk: gymnastiek – wordt niet hersengymnastiek bedoeld ter versterking van je geheugen, maar hoe je hart en geweten in Gods tegenwoordigheid geoefend worden in het leren kennen van Zijn wil.

1Tm 4:8. Dit is een leerproces, waarbij het erom gaat alles, ook de kleine dingen, bij God te brengen en je stap voor stap door Hem te laten leiden. Aan die oefening komt op aarde nooit een einde. Anders is dat met de “lichamelijke oefening”. Die “is tot weinig nut”. De winst van lichamelijke training is meetbaar en beperkt tot een bepaalde tijd. Het heeft geen enkel effect op het toekomstige leven, het leven na dit leven, en je doet er daar ook niets mee. Van oefening in de Godsvrucht echter heeft niet alleen het lichaam nut, maar ook de geest en de ziel.

Paulus voert geen pleidooi voor het zich onthouden van alles wat op het lichaam betrekking heeft. Hij wil het alleen in het ware perspectief stellen. Bij een vergelijking tussen lichamelijke oefening en oefening in de Godsvrucht moet de balans volledig doorslaan naar het zich inzetten om geoefend te raken in de Godsvrucht. Zijn doel is aan te tonen dat de geestelijke training een onmetelijke waarde en nut heeft, terwijl de lichamelijke training slechts zeer beperkt nut heeft.

Als er Godsvrucht is, zie je de dingen in het licht van God. Oefening in de Godsvrucht brengt geest, ziel en lichaam in Gods tegenwoordigheid. God belooft de ware zin van het leven te laten zien aan wie zich hierin traint; Hij belooft ook dat Hij kracht zal geven om daaraan invulling te geven. De waarde van zo’n leven is op aarde al groot voor God en de gelovige zelf, en die waarde blijft ook in de toekomst bestaan. Als jij je richt op God en het doen van Zijn wil, maakt Hij Zijn belofte aan jou waar. Je zult dan in het “tegenwoordige” leven al gemeenschap met God genieten en daarmee doorgaan in “het toekomstige leven”. Je neemt het uit dit leven mee de eeuwigheid in.

1Tm 4:9. Je kunt ervan op aan dat het zo is. Met de vaststelling “het woord is betrouwbaar” en de aanmoediging “en alle aanneming waard” wordt het belang van de oefening in de Godsvrucht onderstreept. Omdat het zo’n betrouwbaar woord is – God heeft het immers gezegd –, is het ook alle aanneming waard. Wie het niet aanneemt, doet zichzelf enorm tekort. Je kunt ervan op aan dat dit woord werkelijk nuttig is.

1Tm 4:10. In elk geval is het Paulus alles waard. Hij heeft die belofte goed in het vizier. Die bepaalt zijn leven. En hij weet dat die belofte in het leven van iedere gelovige centraal moet staan. Daarom wijst hij Timotheüs op zijn inzet “hiertoe”. Met inspanning van al zijn krachten, tot aan de rand van uitputting toe – dat is wat het woord “arbeiden” wil zeggen –, wil hij de gelovigen, ook jou, overtuigen van het belang zich te oefenen in de Godsvrucht.

Het is echt zwaar werk om gelovigen hierin ‘bij de les’ te houden, omdat we allemaal vrij snel vergeten waar het in ons leven werkelijk om gaat. Als je daarmee bezig bent, zal dat ook strijd opleveren. Je stuit onherroepelijk op krachten die de gelovigen een andere kant op willen sturen. De strijd die dat oplevert, gaat Paulus niet uit de weg. Ik hoop jij ook niet.

Bij lichamelijke oefening gaat het vaak om de eer van mensen. Om vol te houden in de geestelijke arbeid en strijd moet je je daar niet op richten, maar op de eer van God. Paulus vestigt zijn hoop op “de levende God”. Daar haalt hij de kracht vandaan voor zijn zware werk en de strijd, ook te vertalen door smaad, die daaraan verbonden is. Paulus heeft Hem voor de aandacht. Daar ligt tevens de kracht voor de dienst die Timotheüs moet verrichten en ook voor jou en jouw dienst.

Van die dienst zijn mensen het voorwerp. God geeft van die dienst Zelf het voorbeeld door als ‘de levende God’ een “Onderhouder” te zijn “van alle mensen”. Het doel is dat zij gaan beantwoorden aan wat God van hen vraagt: een Godvruchtig leven. Alleen in een leven met die kwaliteit vindt de mens zijn ware bestemming en bevrediging. Elke andere invulling van zijn leven doet tekort aan God en is schadelijk voor de mens zelf.

God is ‘de levende God’. Hij, Die Zelf altijd heeft bestaan, is de bron van het leven. Uit Hem komt alle leven voort. Echt leven is leven dat Hij geeft en dat voor Hem wordt geleefd. Buiten Hem, ofwel los van Hem, is geen leven. Mensen die buiten Hem leven, zijn dood.

Toch genieten alle mensen in zekere mate wat de gelovigen in onbeperkte mate genieten. Hoewel ongelovigen God er niet voor danken, zorgt Hij toch voor hun lichamen. Hij is daarvan de ‘Onderhouder’ of ‘Heiland’ of ‘Behouder’. Hij is niet de Heiland van de ongelovigen in de zin dat zij voor eeuwig behouden zijn, maar in de zin dat Hij voor hen zorgt door hun voedsel te geven (Hd 14:17). God veracht niets van Zijn schepping, niet het voedsel en het huwelijk en ook niet de mens.

Paulus, die geen garanties voor levensonderhoud heeft, weet wel dat God als Onderhouder van alle mensen, dit “het meest van de gelovigen” is (vgl. Fp 4:19; Rm 8:32; 1Pt 3:12). De zekerheid van de apostel mag ook die van jou zijn, in welke beproeving je je ook bevindt. Het is goed aan de onmetelijke voorrechten te denken die je als verloste mag genieten, en dankbaar te zijn dat je eeuwig leven en een hemelse hoop hebt. Maar vergeet ook nooit de voortdurende en liefdevolle zorg van God die Hij je in de dagelijkse dingen laat zien.

1Tm 4:11. Timotheüs moet de voorgaande dingen ‘bevelen’. ‘Bevelen’ is een sterker woord dan ‘voorhouden’ in 1Tm 4:6. Hij moet met gezag naar voren brengen dat de aangehaalde negatieve dingen achterwege moeten worden gelaten en dat de positieve dingen moeten worden gedaan. Hij moet deze dingen ook leren, dat wil zeggen uitleg geven bij wat bevolen wordt.

Lees nog eens 1 Timotheüs 4:6-11.

Verwerking: Hoe train jij jezelf in de Godsvrucht?

Verzen 6-11

Oefen je in de Godsvrucht


1Tm 4:6. Paulus draagt Timotheüs op “deze dingen”, dat zijn de dingen die hij zojuist heeft genoemd, aan de gelovigen voor te houden. Hij geeft zijn opdracht niet als een bevel. Hij doet een beroep op Timotheüs als iemand die “een goed dienaar van Christus Jezus” wil zijn. Ook zegt hij niet dat Timotheüs de gelovigen moet bevelen rekening te houden met wat hij heeft gezegd over het huwelijk en het nuttigen van voedsel. Hij moet het hun ‘voorhouden’.

Met de nodige takt moet hij hun vertellen wat God heeft bedoeld met het huwelijk en eten en drinken. Het gaat maar niet om een woordelijk doorgeven, maar het ook uitwerken voor de hoorders. Op die manier zal hij een fundament leggen onder het onderwijs van Paulus dat in deze brief speciaal gaat over het gedrag in Gods huis. Daaronder vallen ook de alledaagse dingen als trouwen en het gebruik van voedsel.

Als hij zich zo van zijn taak kwijt, zal hij ‘een goed dienaar zijn’, in wie Christus Jezus verheerlijkt wordt. ‘Dienaar’ is niet een officieel ambt, maar geeft een activiteit aan. Het gaat eenvoudig om iemand die Christus dient. Dat kun jij ook zijn. Een goed dienaar draagt zorg voor de heiligen.

Tevens zorgt hij voor zijn eigen geestelijk welzijn door zich te voeden met het Woord. “De woorden van het geloof” hebben hem “opgevoed”; hij is en wordt erdoor gevoed en gevormd. De woorden van het geloof zijn de woorden die het geloof nodig heeft, woorden die het geloof versterken. Het zijn de woorden van Gods Woord en die zijn het dagelijks voedsel van de dienaar. Ik hoop dat Gods Woord ook jouw dagelijks voedsel is.

Door de “goede leer”, dat zijn de waarheden die in de Schrift zijn geopenbaard, wordt de dienaar geestelijk in leven gehouden. Timotheüs heeft zich, na zorgvuldige studie van de goede leer, deze leer persoonlijk toegeëigend en heeft die “nauwkeurig … nagevolgd” (2Tm 3:10; vgl. Hd 17:11). Dat is in zijn dienst zichtbaar geworden. Pas dan is iemand in staat aan anderen voor te houden wat hij heeft geleerd. Het is ook voor jou van belang eerst het onderwijs van de Schrift tot je te nemen en in praktijk te brengen, voordat je aan anderen iets voorhoudt (Ea 7:10).

1Tm 4:7. Lijnrecht tegenover de woorden van het geloof en van de goede leer staan “de ongoddelijke oude-vrouwenfabels”. Paulus beveelt dit gezwets van oude kletskousen voortdurend af te wijzen en te verwerpen. Het heeft geen enkel raakvlak met wat van God is en kan daarom op geen enkele manier voedsel vormen voor de gelovigen. Deze dwaze inbeeldingen zijn het voedsel van lichtgelovige mensen die zich van God en Zijn Woord afwenden. Zij voeden zich met wat geen voedsel is.

Na de opdracht iets te verwerpen krijgt Timotheüs de opdracht zich in iets te bekwamen. Paulus roept hem toe: “Oefen je in de Godsvrucht.” Dat wil zeggen een oefening of training in het doen van wat God welgevallig is. Je legt je erop toe je af te vragen bij wat je doet, of dat Gods wil is. Met dit oefenen – letterlijk: gymnastiek – wordt niet hersengymnastiek bedoeld ter versterking van je geheugen, maar hoe je hart en geweten in Gods tegenwoordigheid geoefend worden in het leren kennen van Zijn wil.

1Tm 4:8. Dit is een leerproces, waarbij het erom gaat alles, ook de kleine dingen, bij God te brengen en je stap voor stap door Hem te laten leiden. Aan die oefening komt op aarde nooit een einde. Anders is dat met de “lichamelijke oefening”. Die “is tot weinig nut”. De winst van lichamelijke training is meetbaar en beperkt tot een bepaalde tijd. Het heeft geen enkel effect op het toekomstige leven, het leven na dit leven, en je doet er daar ook niets mee. Van oefening in de Godsvrucht echter heeft niet alleen het lichaam nut, maar ook de geest en de ziel.

Paulus voert geen pleidooi voor het zich onthouden van alles wat op het lichaam betrekking heeft. Hij wil het alleen in het ware perspectief stellen. Bij een vergelijking tussen lichamelijke oefening en oefening in de Godsvrucht moet de balans volledig doorslaan naar het zich inzetten om geoefend te raken in de Godsvrucht. Zijn doel is aan te tonen dat de geestelijke training een onmetelijke waarde en nut heeft, terwijl de lichamelijke training slechts zeer beperkt nut heeft.

Als er Godsvrucht is, zie je de dingen in het licht van God. Oefening in de Godsvrucht brengt geest, ziel en lichaam in Gods tegenwoordigheid. God belooft de ware zin van het leven te laten zien aan wie zich hierin traint; Hij belooft ook dat Hij kracht zal geven om daaraan invulling te geven. De waarde van zo’n leven is op aarde al groot voor God en de gelovige zelf, en die waarde blijft ook in de toekomst bestaan. Als jij je richt op God en het doen van Zijn wil, maakt Hij Zijn belofte aan jou waar. Je zult dan in het “tegenwoordige” leven al gemeenschap met God genieten en daarmee doorgaan in “het toekomstige leven”. Je neemt het uit dit leven mee de eeuwigheid in.

1Tm 4:9. Je kunt ervan op aan dat het zo is. Met de vaststelling “het woord is betrouwbaar” en de aanmoediging “en alle aanneming waard” wordt het belang van de oefening in de Godsvrucht onderstreept. Omdat het zo’n betrouwbaar woord is – God heeft het immers gezegd –, is het ook alle aanneming waard. Wie het niet aanneemt, doet zichzelf enorm tekort. Je kunt ervan op aan dat dit woord werkelijk nuttig is.

1Tm 4:10. In elk geval is het Paulus alles waard. Hij heeft die belofte goed in het vizier. Die bepaalt zijn leven. En hij weet dat die belofte in het leven van iedere gelovige centraal moet staan. Daarom wijst hij Timotheüs op zijn inzet “hiertoe”. Met inspanning van al zijn krachten, tot aan de rand van uitputting toe – dat is wat het woord “arbeiden” wil zeggen –, wil hij de gelovigen, ook jou, overtuigen van het belang zich te oefenen in de Godsvrucht.

Het is echt zwaar werk om gelovigen hierin ‘bij de les’ te houden, omdat we allemaal vrij snel vergeten waar het in ons leven werkelijk om gaat. Als je daarmee bezig bent, zal dat ook strijd opleveren. Je stuit onherroepelijk op krachten die de gelovigen een andere kant op willen sturen. De strijd die dat oplevert, gaat Paulus niet uit de weg. Ik hoop jij ook niet.

Bij lichamelijke oefening gaat het vaak om de eer van mensen. Om vol te houden in de geestelijke arbeid en strijd moet je je daar niet op richten, maar op de eer van God. Paulus vestigt zijn hoop op “de levende God”. Daar haalt hij de kracht vandaan voor zijn zware werk en de strijd, ook te vertalen door smaad, die daaraan verbonden is. Paulus heeft Hem voor de aandacht. Daar ligt tevens de kracht voor de dienst die Timotheüs moet verrichten en ook voor jou en jouw dienst.

Van die dienst zijn mensen het voorwerp. God geeft van die dienst Zelf het voorbeeld door als ‘de levende God’ een “Onderhouder” te zijn “van alle mensen”. Het doel is dat zij gaan beantwoorden aan wat God van hen vraagt: een Godvruchtig leven. Alleen in een leven met die kwaliteit vindt de mens zijn ware bestemming en bevrediging. Elke andere invulling van zijn leven doet tekort aan God en is schadelijk voor de mens zelf.

God is ‘de levende God’. Hij, Die Zelf altijd heeft bestaan, is de bron van het leven. Uit Hem komt alle leven voort. Echt leven is leven dat Hij geeft en dat voor Hem wordt geleefd. Buiten Hem, ofwel los van Hem, is geen leven. Mensen die buiten Hem leven, zijn dood.

Toch genieten alle mensen in zekere mate wat de gelovigen in onbeperkte mate genieten. Hoewel ongelovigen God er niet voor danken, zorgt Hij toch voor hun lichamen. Hij is daarvan de ‘Onderhouder’ of ‘Heiland’ of ‘Behouder’. Hij is niet de Heiland van de ongelovigen in de zin dat zij voor eeuwig behouden zijn, maar in de zin dat Hij voor hen zorgt door hun voedsel te geven (Hd 14:17). God veracht niets van Zijn schepping, niet het voedsel en het huwelijk en ook niet de mens.

Paulus, die geen garanties voor levensonderhoud heeft, weet wel dat God als Onderhouder van alle mensen, dit “het meest van de gelovigen” is (vgl. Fp 4:19; Rm 8:32; 1Pt 3:12). De zekerheid van de apostel mag ook die van jou zijn, in welke beproeving je je ook bevindt. Het is goed aan de onmetelijke voorrechten te denken die je als verloste mag genieten, en dankbaar te zijn dat je eeuwig leven en een hemelse hoop hebt. Maar vergeet ook nooit de voortdurende en liefdevolle zorg van God die Hij je in de dagelijkse dingen laat zien.

1Tm 4:11. Timotheüs moet de voorgaande dingen ‘bevelen’. ‘Bevelen’ is een sterker woord dan ‘voorhouden’ in 1Tm 4:6. Hij moet met gezag naar voren brengen dat de aangehaalde negatieve dingen achterwege moeten worden gelaten en dat de positieve dingen moeten worden gedaan. Hij moet deze dingen ook leren, dat wil zeggen uitleg geven bij wat bevolen wordt.

Lees nog eens 1 Timotheüs 4:6-11.

Verwerking: Hoe train jij jezelf in de Godsvrucht?

Verzen 12-16

Vermaningen voor de dienaar


Deze verzen zijn gevuld met vermaningen. Ze zijn wel in directe zin van toepassing op Timotheüs, maar ze zijn tegelijk ook geldig voor iedere dienaar in alle tijden, ook voor jou, nu. Je vindt daarin het geheim van het persoonlijke getuigenis. Je zult er ook de kracht in vinden die je nodig hebt in je dienst tegenover mensen. In deze verzen lees je hoe de dienaar
1. leeft in het besef van genade (1Tm 4:12),
2. dient met zijn geestelijke gave (1Tm 4:13-14) en
3. zich geestelijk ontwikkelt (1Tm 4:15-16).

1Tm 4:12. De eerste opmerking heeft te maken met zijn leeftijd. Bij elke leeftijd hoort een bepaald gedragspatroon. Als jonge gelovige is het ongepast om je te gedragen alsof je al veel van de Bijbel weet of al veel ervaringen met de Heer hebt opgedaan. Van een oudere gelovige mag een zekere kennis en rijpheid worden verwacht.

Nu was Timotheüs naar onze begrippen niet eens meer echt jong. Stel dat hij rond de twintig jaar oud was toen hij door Paulus omstreeks het jaar 50 werd meegenomen op zijn tweede zendingsreis (Hd 16:3a). Dan moet hij nu ongeveer drieëndertig zijn, naar de verhoudingen van die tijd nog jong. Als Lukas Saulus een jongeman noemt (Hd 7:58), moet deze ook in de dertig zijn geweest.

Timotheüs moet zich gedragen op een manier die past bij zijn leeftijd, zodat hij geen aanleiding tot verachting geeft. Tevens is deze opmerking bedoeld voor hen die deze brief ook zullen lezen. Zijn betrekkelijk weinige levensjaren zouden bij de oudere generatie een gevoel van minachting kunnen geven als hij met gezag zou spreken. Door zijn natuurlijke schuchterheid (1Ko 16:10-11) zou hij er dan toe kunnen komen zich maar wat terughoudend op te stellen. Dat zou schadelijk zijn voor het geestelijk welzijn van de gelovigen.

Timotheüs moet ook niet denken dat hij puur op grond van zijn gezag mag verwachten dat zijn bevelen zullen worden gehoorzaamd. Paulus wijst hem op zijn verantwoordelijkheid om “een voorbeeld” te zijn. Zijn voorbeeld zal een hulp zijn voor de gelovigen. Zij kunnen dan zien hoe ze de bevelen in praktijk kunnen brengen.

Hij moet een voorbeeld zijn “in woord” en “in wandel”. Woord en wandel omvatten het hele leven. In zijn woorden mag geen onoprechtheid gevonden worden en geen lichtzinnigheid gehoord worden. Dat betreft zowel het persoonlijke gesprek als het spreken in het openbaar. Hij moet zijn woorden zorgvuldig kiezen, er zorgvuldig mee omgaan. Zijn wandel beslaat de hele stijl van zijn leven. Waar hij ook heengaat of zich bevindt, altijd moet zijn gedrag dat van een trouwe discipel van de Heer Jezus zijn.

Zijn contacten met de medegelovigen moeten “in liefde, in geloof, in reinheid” zijn. Hij moet niet handelen vanuit een emotionele impuls. Zijn eerlijke belangstelling in het welzijn van de ander moet het resultaat zijn van de liefde van God die in zijn hart is uitgestort door de Heilige Geest (Rm 5:5). Daarbij kan hij vertrouwen op God en Zijn Woord. Anderen zullen in zijn leven de gevolgen van zijn geloof zien.

Wat in liefde en geloof geworteld is, is ook rein. Liefde en geloof verafschuwen alles wat onrein is. De contacten met anderen, speciaal met iemand van het andere geslacht, moeten in reinheid plaatsvinden. Het is in de tijd waarin wij leven geen overbodige luxe daarop met nadruk te wijzen. Bewaar jezelf in reinheid in alle aspecten van je leven. Het maakt daarbij niet uit of je op school bent, of een baan hebt, of een bepaalde dienst voor de Heer doet, of wat dan ook.

1Tm 4:13. De vermaning in dit vers ziet vooral op wat Timotheüs in de samenkomst moet doen en wel aanhoudend. Hij moet steeds weer “voorlezen”. In die tijd had niet iedereen zelf de beschikking over de Heilige Schriften en ook niet iedereen kon lezen. Daarom was het voorlezen ervan belangrijk. De Heer Jezus deed dit ook (Lk 4:16-27; vgl. Hd 13:15a; 2Ko 3:14).

Het voorlezen van de Heilige Schrift is de grondslag van alle christelijk onderwijs. Het was toen hét middel om de waarheid door te geven. Het voorlezen alleen al geeft, als het in een geest van onderworpenheid gebeurt en gehoord wordt, een rijke vrucht, zowel bij de hoorder als bij de voorlezer zelf (Op 1:3).

Na het voorlezen komt “het vermanen en het leren”. Het ‘vermanen’ is het toepassen op hart en geweten van wat is voorgelezen (Hd 13:15b). Dat moet leiden tot een bepaald gedrag in overeenstemming met die Schriftplaats. Het kan correctie van verkeerd gedrag betekenen. Het kan ook zijn dat het een bemoediging is om zo door te gaan en het gedrag niet te veranderen. Het ‘leren’ is de uitleg van wat is voorgelezen, zodat het wordt begrepen. In een samenkomst waarin het lezen van Gods Woord centraal staat, zijn beide aspecten van groot belang. Zolang Paulus nog niet aanwezig is, moet Timotheüs daarmee bezig zijn.

1Tm 4:14. Ter bemoediging van deze dienst wijst Paulus hem op zijn genadegave. Welke genadegave dat precies is, wordt niet genoemd. Het bezit van een genadegave, en die heeft iedere gelovige, jij ook, houdt de verantwoordelijkheid in die te gebruiken. Je leest hier over het gevaar om je genadegave te verwaarlozen. Dat kan op verschillende manieren gebeuren, bijvoorbeeld door onverschilligheid, door traagheid, of door andere dingen belangrijker te vinden.

Bij Timotheüs ligt het gevaar in schuchterheid. Daarom herinnert Paulus hem eraan dat door profetische uitspraken al eerder is aangekondigd dat hij tot een bijzondere dienst zou worden geroepen (1Tm 1:18). En hij herinnert hem aan nog een bijzonderheid: de oudsten hebben hem de handen opgelegd als bewijs van hun instemming met zijn dienst. Het opleggen van de handen betekent niet inwijding of roeping, maar zich een maken, gemeenschap hebben (1Tm 5:22; Hd 6:6; Hd 13:3; Lv 1:4; Lv 4:4).

1Tm 4:15. Met de herinnering aan deze dingen heeft Paulus Timotheüs een hart onder de riem willen steken. Als Paulus vervolgens zegt “behartig deze dingen, leef daarin”, zal die vermaning in goede aarde vallen. Het bevelen van deze dingen (1Tm 4:11) aan anderen heeft slechts effect als hij het zelf ter harte neemt. Het hart moet erbij betrokken zijn. Plichtmatig dingen doen is niet voldoende als je wilt dat je boodschap overkomt. Het is noodzakelijk erin te leven, er helemaal in op te gaan. Al je gedachten, tijd en bekwaamheden moeten zich op deze dingen concentreren.

Een wandel in de Heer kan niet onopgemerkt blijven. Dat maakt diepe indruk en er gaat gezag van uit. Elke kritiek op je dienst of leeftijd zal dan verstommen. De vorderingen die je maakt in het kennen van de wil van de Heer, om die toe te passen op je eigen leven en op dat van de hoorders, is een zaak die “aan allen duidelijk wordt”.

Vorderingen maken gaat niet zonder inspanning. Het woord ‘vorderingen’ beschrijft een voorhoede die zich onder grote inspanning een weg baant door een moeilijk terrein of oerwoud. Door deze inspanningen zul je steeds meer het vermogen krijgen om te oordelen naar de Schrift en om op geestelijke wijze te spreken tot nut van de zielen.

1Tm 4:16. Voordat je anderen kunt dienen, zul je er eerst voor moeten zorgen dat je eigen leven in overeenstemming met de waarheid is (Hd 20:28). Pas dan ben je geschikt en in staat om erop toe te zien dat alleen de gezonde leer wordt gebracht en om elke afwijking ervan aan te wijzen en af te wijzen. Daarbij komt het aan op volharding om enerzijds zelf niet af te wijken en anderzijds zonder onderbreking de gezonde leer te blijven onderwijzen.

Als je zo geestelijk actief in deze dingen bezig bent, heeft dat heilzame gevolgen zowel voor jezelf als voor anderen. Jij en zij die je horen, zullen dan veilig het einddoel bereiken. De behoudenis waar het hier om gaat, is het bewaard blijven tijdens de vele gevaren op de weg naar de heerlijkheid. Die gevaren bestaan uit de valse leringen en zondige praktijken waarvoor aan het begin van dit hoofdstuk is gewaarschuwd. Je ziet dat je verantwoordelijkheid als dienaar groot is, maar ook dat er grote zegen is verbonden aan trouw.

Lees nog eens 1 Timotheüs 4:12-16.

Verwerking: Hoeveel en welke vermaningen staan er in deze verzen?

Verzen 12-16

Vermaningen voor de dienaar


Deze verzen zijn gevuld met vermaningen. Ze zijn wel in directe zin van toepassing op Timotheüs, maar ze zijn tegelijk ook geldig voor iedere dienaar in alle tijden, ook voor jou, nu. Je vindt daarin het geheim van het persoonlijke getuigenis. Je zult er ook de kracht in vinden die je nodig hebt in je dienst tegenover mensen. In deze verzen lees je hoe de dienaar
1. leeft in het besef van genade (1Tm 4:12),
2. dient met zijn geestelijke gave (1Tm 4:13-14) en
3. zich geestelijk ontwikkelt (1Tm 4:15-16).

1Tm 4:12. De eerste opmerking heeft te maken met zijn leeftijd. Bij elke leeftijd hoort een bepaald gedragspatroon. Als jonge gelovige is het ongepast om je te gedragen alsof je al veel van de Bijbel weet of al veel ervaringen met de Heer hebt opgedaan. Van een oudere gelovige mag een zekere kennis en rijpheid worden verwacht.

Nu was Timotheüs naar onze begrippen niet eens meer echt jong. Stel dat hij rond de twintig jaar oud was toen hij door Paulus omstreeks het jaar 50 werd meegenomen op zijn tweede zendingsreis (Hd 16:3a). Dan moet hij nu ongeveer drieëndertig zijn, naar de verhoudingen van die tijd nog jong. Als Lukas Saulus een jongeman noemt (Hd 7:58), moet deze ook in de dertig zijn geweest.

Timotheüs moet zich gedragen op een manier die past bij zijn leeftijd, zodat hij geen aanleiding tot verachting geeft. Tevens is deze opmerking bedoeld voor hen die deze brief ook zullen lezen. Zijn betrekkelijk weinige levensjaren zouden bij de oudere generatie een gevoel van minachting kunnen geven als hij met gezag zou spreken. Door zijn natuurlijke schuchterheid (1Ko 16:10-11) zou hij er dan toe kunnen komen zich maar wat terughoudend op te stellen. Dat zou schadelijk zijn voor het geestelijk welzijn van de gelovigen.

Timotheüs moet ook niet denken dat hij puur op grond van zijn gezag mag verwachten dat zijn bevelen zullen worden gehoorzaamd. Paulus wijst hem op zijn verantwoordelijkheid om “een voorbeeld” te zijn. Zijn voorbeeld zal een hulp zijn voor de gelovigen. Zij kunnen dan zien hoe ze de bevelen in praktijk kunnen brengen.

Hij moet een voorbeeld zijn “in woord” en “in wandel”. Woord en wandel omvatten het hele leven. In zijn woorden mag geen onoprechtheid gevonden worden en geen lichtzinnigheid gehoord worden. Dat betreft zowel het persoonlijke gesprek als het spreken in het openbaar. Hij moet zijn woorden zorgvuldig kiezen, er zorgvuldig mee omgaan. Zijn wandel beslaat de hele stijl van zijn leven. Waar hij ook heengaat of zich bevindt, altijd moet zijn gedrag dat van een trouwe discipel van de Heer Jezus zijn.

Zijn contacten met de medegelovigen moeten “in liefde, in geloof, in reinheid” zijn. Hij moet niet handelen vanuit een emotionele impuls. Zijn eerlijke belangstelling in het welzijn van de ander moet het resultaat zijn van de liefde van God die in zijn hart is uitgestort door de Heilige Geest (Rm 5:5). Daarbij kan hij vertrouwen op God en Zijn Woord. Anderen zullen in zijn leven de gevolgen van zijn geloof zien.

Wat in liefde en geloof geworteld is, is ook rein. Liefde en geloof verafschuwen alles wat onrein is. De contacten met anderen, speciaal met iemand van het andere geslacht, moeten in reinheid plaatsvinden. Het is in de tijd waarin wij leven geen overbodige luxe daarop met nadruk te wijzen. Bewaar jezelf in reinheid in alle aspecten van je leven. Het maakt daarbij niet uit of je op school bent, of een baan hebt, of een bepaalde dienst voor de Heer doet, of wat dan ook.

1Tm 4:13. De vermaning in dit vers ziet vooral op wat Timotheüs in de samenkomst moet doen en wel aanhoudend. Hij moet steeds weer “voorlezen”. In die tijd had niet iedereen zelf de beschikking over de Heilige Schriften en ook niet iedereen kon lezen. Daarom was het voorlezen ervan belangrijk. De Heer Jezus deed dit ook (Lk 4:16-27; vgl. Hd 13:15a; 2Ko 3:14).

Het voorlezen van de Heilige Schrift is de grondslag van alle christelijk onderwijs. Het was toen hét middel om de waarheid door te geven. Het voorlezen alleen al geeft, als het in een geest van onderworpenheid gebeurt en gehoord wordt, een rijke vrucht, zowel bij de hoorder als bij de voorlezer zelf (Op 1:3).

Na het voorlezen komt “het vermanen en het leren”. Het ‘vermanen’ is het toepassen op hart en geweten van wat is voorgelezen (Hd 13:15b). Dat moet leiden tot een bepaald gedrag in overeenstemming met die Schriftplaats. Het kan correctie van verkeerd gedrag betekenen. Het kan ook zijn dat het een bemoediging is om zo door te gaan en het gedrag niet te veranderen. Het ‘leren’ is de uitleg van wat is voorgelezen, zodat het wordt begrepen. In een samenkomst waarin het lezen van Gods Woord centraal staat, zijn beide aspecten van groot belang. Zolang Paulus nog niet aanwezig is, moet Timotheüs daarmee bezig zijn.

1Tm 4:14. Ter bemoediging van deze dienst wijst Paulus hem op zijn genadegave. Welke genadegave dat precies is, wordt niet genoemd. Het bezit van een genadegave, en die heeft iedere gelovige, jij ook, houdt de verantwoordelijkheid in die te gebruiken. Je leest hier over het gevaar om je genadegave te verwaarlozen. Dat kan op verschillende manieren gebeuren, bijvoorbeeld door onverschilligheid, door traagheid, of door andere dingen belangrijker te vinden.

Bij Timotheüs ligt het gevaar in schuchterheid. Daarom herinnert Paulus hem eraan dat door profetische uitspraken al eerder is aangekondigd dat hij tot een bijzondere dienst zou worden geroepen (1Tm 1:18). En hij herinnert hem aan nog een bijzonderheid: de oudsten hebben hem de handen opgelegd als bewijs van hun instemming met zijn dienst. Het opleggen van de handen betekent niet inwijding of roeping, maar zich een maken, gemeenschap hebben (1Tm 5:22; Hd 6:6; Hd 13:3; Lv 1:4; Lv 4:4).

1Tm 4:15. Met de herinnering aan deze dingen heeft Paulus Timotheüs een hart onder de riem willen steken. Als Paulus vervolgens zegt “behartig deze dingen, leef daarin”, zal die vermaning in goede aarde vallen. Het bevelen van deze dingen (1Tm 4:11) aan anderen heeft slechts effect als hij het zelf ter harte neemt. Het hart moet erbij betrokken zijn. Plichtmatig dingen doen is niet voldoende als je wilt dat je boodschap overkomt. Het is noodzakelijk erin te leven, er helemaal in op te gaan. Al je gedachten, tijd en bekwaamheden moeten zich op deze dingen concentreren.

Een wandel in de Heer kan niet onopgemerkt blijven. Dat maakt diepe indruk en er gaat gezag van uit. Elke kritiek op je dienst of leeftijd zal dan verstommen. De vorderingen die je maakt in het kennen van de wil van de Heer, om die toe te passen op je eigen leven en op dat van de hoorders, is een zaak die “aan allen duidelijk wordt”.

Vorderingen maken gaat niet zonder inspanning. Het woord ‘vorderingen’ beschrijft een voorhoede die zich onder grote inspanning een weg baant door een moeilijk terrein of oerwoud. Door deze inspanningen zul je steeds meer het vermogen krijgen om te oordelen naar de Schrift en om op geestelijke wijze te spreken tot nut van de zielen.

1Tm 4:16. Voordat je anderen kunt dienen, zul je er eerst voor moeten zorgen dat je eigen leven in overeenstemming met de waarheid is (Hd 20:28). Pas dan ben je geschikt en in staat om erop toe te zien dat alleen de gezonde leer wordt gebracht en om elke afwijking ervan aan te wijzen en af te wijzen. Daarbij komt het aan op volharding om enerzijds zelf niet af te wijken en anderzijds zonder onderbreking de gezonde leer te blijven onderwijzen.

Als je zo geestelijk actief in deze dingen bezig bent, heeft dat heilzame gevolgen zowel voor jezelf als voor anderen. Jij en zij die je horen, zullen dan veilig het einddoel bereiken. De behoudenis waar het hier om gaat, is het bewaard blijven tijdens de vele gevaren op de weg naar de heerlijkheid. Die gevaren bestaan uit de valse leringen en zondige praktijken waarvoor aan het begin van dit hoofdstuk is gewaarschuwd. Je ziet dat je verantwoordelijkheid als dienaar groot is, maar ook dat er grote zegen is verbonden aan trouw.

Lees nog eens 1 Timotheüs 4:12-16.

Verwerking: Hoeveel en welke vermaningen staan er in deze verzen?

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op 1 Timothy 4". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/1-timothy-4.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
adsFree icon
Ads FreeProfile