Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Koningen 19

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 19

Wij verlieten Elia aan de ingang van Jizreël, nog altijd verschijnende in het openbaar, terwijl de ogen van het hele volk op hem gericht zijn. In dit hoofdstuk is hij weer genoodzaakt zich te verbergen en dat wel op een tijd, dat hij node gemist kon worden, maar dit hebben wij te beschouwen als een straf voor Israël, wegens de onoprechtheid en onstandvastigheid van hun bekering. Als de mensen niet willen leren, dan is het rechtvaardig in God om hun leraren van hen te verwijderen naar afgelegen verborgen hoeken. Merk nu op.

I. Hoe hij in ballingschap gedreven werd door de kwaadwilligheid van Izebel, zijn gezworen vijandin, 1 Kings 19:1..

II.Hoe hij in zijn ballingschap de gunst genoot van God, zijn verbondsvriend.

1. Hoe Hij hem spijzigde, 1 Kings 19:4.

2. Hoe Hij met hem sprak en zich aan hem openbaarde, 1 Kings 19:11, zijn klacht aanhoorde, 1 Kings 19:10, 1 Kings 19:14, hem zei wat hij doen moest, 1 Kings 19:15, en hem bemoedigde, 1 Kings 19:18.

III. Hoe zijn handen gesterkt werden bij zijn terugkeer uit de ballingschap doordat hem Elisa werd toegevoegd, 1 Kings 19:19.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 19

Wij verlieten Elia aan de ingang van Jizreël, nog altijd verschijnende in het openbaar, terwijl de ogen van het hele volk op hem gericht zijn. In dit hoofdstuk is hij weer genoodzaakt zich te verbergen en dat wel op een tijd, dat hij node gemist kon worden, maar dit hebben wij te beschouwen als een straf voor Israël, wegens de onoprechtheid en onstandvastigheid van hun bekering. Als de mensen niet willen leren, dan is het rechtvaardig in God om hun leraren van hen te verwijderen naar afgelegen verborgen hoeken. Merk nu op.

I. Hoe hij in ballingschap gedreven werd door de kwaadwilligheid van Izebel, zijn gezworen vijandin, 1 Kings 19:1..

II.Hoe hij in zijn ballingschap de gunst genoot van God, zijn verbondsvriend.

1. Hoe Hij hem spijzigde, 1 Kings 19:4.

2. Hoe Hij met hem sprak en zich aan hem openbaarde, 1 Kings 19:11, zijn klacht aanhoorde, 1 Kings 19:10, 1 Kings 19:14, hem zei wat hij doen moest, 1 Kings 19:15, en hem bemoedigde, 1 Kings 19:18.

III. Hoe zijn handen gesterkt werden bij zijn terugkeer uit de ballingschap doordat hem Elisa werd toegevoegd, 1 Kings 19:19.

Verzen 1-8

1 Koningen 19:1-8

Na zo'n openbare en merkbare openbaring van de heerlijkheid Gods en zo'n duidelijke, afdoende beslissing van het geding tussen Hem en Bal, tot eer van Elia en beschaming van de Balsprofeten en de algemene voldoening van het volk, nadat zij beide vuur en water van de hemel hadden zien komen op Elia's gebed, en beide in goedertierenheid jegens hen, het een de aanneming te kennen gevende van hun offerande, het andere om hun erfdeel te verkwikken toen het mat was geworden, zou men verwacht hebben, dat zij nu allen als n man weergekeerd zouden zijn tot de aanbidding van de God Israëls en Elia tot hun leidsman en Godsspraak zouden genomen hebben, dat hij van nu aan eerste staatsminister zou geweest zijn, en dat zijn bevelen wet zouden geweest zijn voor de koning en voor het volk. Maar het is geheel anders, hij, die God geëerd had, wordt veronachtzaamd, geen eerbied wordt hem bewezen, generlei gebruik van hem gemaakt, geen zorg voor hem gedragen, integendeel: hij bevindt dat het onmogelijk voor hem is om in het land Israëls, waarvoor hij zo' groten zegen is geweest en nog zo'n grote zegen zijn kon, te blijven.

1. Achab ontstak Izebels toorn tegen hem. Deze gemalin van de koning schijnt in werkelijkheid regerende koningin te zijn geweest, zoals zij dat later als koningin-weduwe geweest is, een heerszuchtige vrouw, die de koning en het koninkrijk regeerde, en deed wat zij verkoos. Achabs geweten liet hem niet toe Elia te vervolgen (er was nog iets van het bloed en de geest van een Israëliet in hem overgebleven, dat hem de handen bond), maar hij zei aan Izebel alles wat Elia gedaan had, 1 Kings 19:1 niet om haar tot overtuiging te brengen, maar om haar in woede te ontsteken. Er wordt niet gezegd dat hij haar aanzegde wat God gedaan had, maar wat Elia gedaan had, alsof hij door het een of andere tovermiddel vuur van de hemel had doen komen en de hand des Heeren er niet in was. Inzonderheid stelde hij haar voor wat haar het meest verwoed tegen hem zou maken, namelijk dat hij de profeten van Bal had gedood, hij noemt hen de profeten, alsof niemand dan zij die naam waardig waren. Zij waren de goden, waar zijn hart op gezet was, en hij verzwaart hun terdoodbrenging als Elia's misdaad, zonder op te merken dat het een rechtvaardige wedervergelding was van haar ter dood brengen van Gods profeten, 1 Kings 18:4. Zij, die uit schaamtegevoel of vrees, zelf geen kwaad kunnen doen, wekken anderen op om het te doen, maar dan zal het toch even goed voor hun rekening komen alsof zij het zelf gedaan hadden.

II. Izebel zond Elia een dreigende boodschap 1 Kings 19:2, namelijk dat zij gezworen had hem binnen vier en twintig uren ter dood te laten brengen. Er was iets, dat haar verhinderde om het nu te doen, maar zij besluit dat het niet ongedaan zal blijven. Vleselijk gezinde harten worden verhard en in woede ontstoken tegen God door hetgeen hen tot overtuiging en onderwerping moest brengen. Zij zweert bij haar goden en, razende als iemand die buiten zinnen is, vervloekt zij zichzelf zo zij hem niet doodt, zonder enigerlei voorbehoud van een Goddelijke toelating. Wreedheid en verwaandheid gaan dikwijls samen in vervolgers: "ik zal vervolgen, ik zal achterhalen," Exodus 15:9. Maar hoe kwam zij er toe om hem bericht te zenden van haar voornemen, en hem aldus de gelegenheid te geven om te ontkomen? Dacht zij hem zo stoutmoedig te zijn, dat hij niet zou vluchten? Of geloofde zij zich instaat zijn vlucht te beletten? Of was er een bijzondere leiding in van Gods voorzienigheid dat zij dus verdwaasd was in haar woede? Ik ben geneigd te denken dat zij, hoewel dorstende naar zijn bloed, op dit ogenblik toch niets tegen hem durfde ondernemen uit vrees voor het volk, daar allen hem hielden voor een profeet een groot profeet, en daarom zendt zij hem slechts een boodschap om hem te verschrikken en hem uit de weg te krijgen voor het ogenblik, opdat hij niet zou voortzetten wat hij had begonnen. Dat zij haar dreigement bekrachtigt met een eed en een verwensing, bewijst volstrekt niet dat zij het meende of bedoelde, maar alleen, dat zij het hem wilde doen geloven. De goden, bij wie zij zwoer, konden haar geen kwaad doen.

III. In grote verschrikking is Elia toen om zijns levens wil gevlucht, waarschijnlijk `s nachts, en kwam te Berseba, 1 Kings 19:3. Zullen wij hem hiervoor prijzen? Wij prijzen hem niet. Waar was de moed, waarmee hij nog pas Achab en al de profeten van Bal was tegengetreden, de moed, die hem bij zijn offer liet blijven toen het vuur Gods er op viel? Hij, die daar onversaagd stond temidden van de verschrikkingen beide van hemel en van aarde siddert op de machteloze dreigementen van een hoogmoedige, hartstochtelijke vrouw. Heere, wat is de mens? Een groot geloof is niet altijd even krachtig. Hij moest wel weten dat hij in dit tijdsgewricht aan Israël een grote dienst zou kunnen bewijzen, en hij had alle reden om op Gods bescherming te vertrouwen, zolang hij Gods werk deed, en toch vluchtte hij. In zijn vorig gevaar had God zelf hem bevolen zich te gaan verbergen, 1 Kings 17:3, en daarom dacht hij dat het hem ook nu geoorloofd was.

IV. Van BerSeba ging hij voorwaarts naar de woestijn, die grote huilende woestijn waarin Israël omgewandeld heeft. Berseba was zo ver van Jizreël, en lag binnen het gebied van zo goed een koning als Josafat was, dat hij daar wel veilig moest wezen, maar alsof zijn vrees hem vervolgde, kon hij, zelfs toen hij buiten het bereik was van gevaar, niet rusten, maar ging hij nog een dagreis de woestijn in. Maar misschien trok hij zich daarheen terug, niet zozeer om er veilig te zijn als wel om geheel en al afgezonderd te zijn van de wereld, ten einde zoveel vrijer en inniger gemeenschap te kunnen hebben met God. Hij liet zijn jongen te Berseba, opdat hij geheel alleen zou zijn in de woestijn, zoals Abraham zijn jongens aan de voet van de berg liet, toen hij op de berg ging om God te aanbidden, en zoals Christus in de hof zich terugtrok van Zijn discipelen. Of misschien was het, omdat hij zijn dienaar, die nog jong en teer was, niet wilde blootstellen aan de vermoeienissen en ontberingen van de woestijn, hetgeen zou wezen nieuwe wijn in oude lederzakken te doen. Zo moeten ook wij achtgeven op de lichaamsgesteldheid van onze onderhorigen, zoals God achtgeeft op het onze, wetende wat maaksel wij zijn.

V. Vermoeid zijnde van zijn reis, werd hij gemelijk (zoals kinderen als zij slaperig worden) en bad dat hij mocht sterven, 1 Kings 19:4. Hij verzocht voor zijn leven (zo luidt hier de kanttekening dat hij mocht sterven, want de dood is leven voor een Godvruchtige, de dood van het lichaam is het leven van de ziel. Maar dat was toch niet de reden, waarom hij wenste te sterven, het was niet de weloverdachte begeerte van de genade, zoals die van Paulus, "om ontbonden te zijn en met Christus te wezen," maar de hartstochtelijke begeerte van zijn bedorven natuur, zoals bij Job. Zij, die op deze wijze naar de dood verlangen, zijn er niet in de geschiktste gemoedstoestand voor. Izebel heeft hem de dood gezworen, en daarom gaat hij er nu in een verkeerde gemoedsbeweging om bidden, loopt hij van de dood naar de dood, maar toch met dit verschil, dat hij wenst te sterven door de hand des Heeren, wiens barmhartigheden groot zijn, en niet te vallen in de handen van de mensen, wier barmhartigheden wreed zijn. Hij wilde liever in de woestijn sterven, dan zoals de profeten van Bal gestorven zijn overeenkomstig Izebels dreigement, 1 Kings 19:2, opdat de aanbidders van Bal niet triomferen en de God van Israël lasteren, voor wie zij zich dan te sterk zouden denken, indien zij Zijn voorstander kunnen neerwerpen. "Het is genoeg", zegt hij, "ik heb genoeg gedaan, genoeg geleden, ik ben het leven moede". Zij, die zich van de zaligheid verzekerd weten in de andere wereld, zullen spoedig genoeg hebben van deze wereld. "Ik ben niet beter dan mijn vaderen" pleit hij, "noch beter in staat om die vermoeienissen te dragen, waarom zou ik er dan langer mee belast zijn dan zij? Maar is dit mijn heer Elia? Kan die grote kloekmoedige man aldus terugdeinzen voor gevaar? God heeft hem aldus aan zichzelf overgelaten, om te tonen dat, toen hij kloek en sterk was het in de Heere was en in de sterkte van Zijn macht, maar dat hij in zichzelf niet beter was dan zijn vaderen of zijn broederen.

Vl. God heeft hem in die woestijn gespijzigd door een engel, in die woestijn, in welker gebrek en gevaar hij zich moedwillig had geworpen, en waarin hij, indien God hem niet genadig ondersteund had, omgekomen zou zijn. Hoe oneindig veel beter handelt God met Zijn gemelijke, ondeugende kinderen dan zij verdienen! In een vlaag van moedeloosheid wenst Elia te sterven. God had hem niet nodig, maar bedoelde hem nog verder te eren, en daarom zond Hij een engel om hem in het leven te behouden. Het zou soms zeer slecht met ons gesteld zijn, als God ons aan ons woord hield en ons ons dwaas verzoek zou toestaan. Gebeden hebbende dat hij mocht sterven, legde hij zich neer en sliep, 1 Kings 19:5, wensende misschien in zijn slaap te sterven, en niet weer te ontwaken, maar hij wordt opgewekt in zijn slaap, en vindt zich niet alleen wl voorzien van brood en water, 1 Kings 19:6, maar, wat meer was, bediend door een engel, die over hem gewaakt had toen hij sliep, en hem tweemaal riep om te eten, toen het voedsel voor hem gereed was, 1 Kings 19:5, 1 Kings 19:7. Hij behoefde niet te klagen over de onvriendelijkheid van de mensen, als die hem aldus vergoed werd door de dienst van de engelen. Aldus voorzien zijnde, had hij reden te denken dat het hem beter ging dan de profeten van het bos, die van Izebels tafel aten. Overal waar Gods kinderen zijn, zijn zij op huns Vaders grond, en daarom ook onder huns Vaders oog en zorg. Zij kunnen dwalen in een woestijn, maar God heeft hen niet verlaten, daar kunnen zij, evenals Hagar, Hem zien, die leeft en hen ziet, Genesis 16:13.

Eindelijk. In de kracht van deze spijze wordt hij naar Horeb, de berg Gods, gevoerd, 1 Kings 19:8. Daar heeft de Geest des Heeren hem gebracht, waarschijnlijk wel tegen zijn eigen bedoeling, ten einde gemeenschap met God te oefenen in dezelfde plaats, waar Mozes gemeenschap met Hem heeft geoefend. De engel zei hem ten tweeden male te eten, omdat hij een lange reis voor zich had, 1 Kings 19:7. God weet waar Hij ons voor bestemt, al weten wij het niet, voor welke diensten Hij ons wil gebruiken, welke beproevingen ons nog wachten, en Hij draagt zorg voor ons, en voorziet ons van genade, die ons genoeg is. Hij, die de reis bepaalt, zal er het schip voor provianderen. Zie, hoeveel verschillende middelen God heeft gebruikt om Elia bij het leven te behouden, Hij heeft hem voedsel laten brengen door raven, heeft zijn spijze vermenigvuldigd, dan weer door een engel, en nu heeft Hij, om te tonen dat de mens niet alleen bij brood zal leven, hem veertig dagen in het leven gehouden zonder spijs, zonder rust en zonder slaap waardoor hij nog te minder naar voedsel verlangde, maar altijd de doolhof van de woestijn doorwandelende, een dag voor ieder jaar van Israëls omwandeling, maar hij heeft noch voedsel nodig, noch verlangt hij er naar. De plaats heeft hem ongetwijfeld herinnerd aan het manna, en hem aangemoedigd om te hopen dat God hem hier onderhouden zal, en hem ter bestemder tijd weer vandaar wegvoeren zal, evenals Hij er Israël van weggevoerd heeft, hoewel zij, evenals hij, gemelijk en mistrouwend waren geweest.

Verzen 1-8

1 Koningen 19:1-8

Na zo'n openbare en merkbare openbaring van de heerlijkheid Gods en zo'n duidelijke, afdoende beslissing van het geding tussen Hem en Bal, tot eer van Elia en beschaming van de Balsprofeten en de algemene voldoening van het volk, nadat zij beide vuur en water van de hemel hadden zien komen op Elia's gebed, en beide in goedertierenheid jegens hen, het een de aanneming te kennen gevende van hun offerande, het andere om hun erfdeel te verkwikken toen het mat was geworden, zou men verwacht hebben, dat zij nu allen als n man weergekeerd zouden zijn tot de aanbidding van de God Israëls en Elia tot hun leidsman en Godsspraak zouden genomen hebben, dat hij van nu aan eerste staatsminister zou geweest zijn, en dat zijn bevelen wet zouden geweest zijn voor de koning en voor het volk. Maar het is geheel anders, hij, die God geëerd had, wordt veronachtzaamd, geen eerbied wordt hem bewezen, generlei gebruik van hem gemaakt, geen zorg voor hem gedragen, integendeel: hij bevindt dat het onmogelijk voor hem is om in het land Israëls, waarvoor hij zo' groten zegen is geweest en nog zo'n grote zegen zijn kon, te blijven.

1. Achab ontstak Izebels toorn tegen hem. Deze gemalin van de koning schijnt in werkelijkheid regerende koningin te zijn geweest, zoals zij dat later als koningin-weduwe geweest is, een heerszuchtige vrouw, die de koning en het koninkrijk regeerde, en deed wat zij verkoos. Achabs geweten liet hem niet toe Elia te vervolgen (er was nog iets van het bloed en de geest van een Israëliet in hem overgebleven, dat hem de handen bond), maar hij zei aan Izebel alles wat Elia gedaan had, 1 Kings 19:1 niet om haar tot overtuiging te brengen, maar om haar in woede te ontsteken. Er wordt niet gezegd dat hij haar aanzegde wat God gedaan had, maar wat Elia gedaan had, alsof hij door het een of andere tovermiddel vuur van de hemel had doen komen en de hand des Heeren er niet in was. Inzonderheid stelde hij haar voor wat haar het meest verwoed tegen hem zou maken, namelijk dat hij de profeten van Bal had gedood, hij noemt hen de profeten, alsof niemand dan zij die naam waardig waren. Zij waren de goden, waar zijn hart op gezet was, en hij verzwaart hun terdoodbrenging als Elia's misdaad, zonder op te merken dat het een rechtvaardige wedervergelding was van haar ter dood brengen van Gods profeten, 1 Kings 18:4. Zij, die uit schaamtegevoel of vrees, zelf geen kwaad kunnen doen, wekken anderen op om het te doen, maar dan zal het toch even goed voor hun rekening komen alsof zij het zelf gedaan hadden.

II. Izebel zond Elia een dreigende boodschap 1 Kings 19:2, namelijk dat zij gezworen had hem binnen vier en twintig uren ter dood te laten brengen. Er was iets, dat haar verhinderde om het nu te doen, maar zij besluit dat het niet ongedaan zal blijven. Vleselijk gezinde harten worden verhard en in woede ontstoken tegen God door hetgeen hen tot overtuiging en onderwerping moest brengen. Zij zweert bij haar goden en, razende als iemand die buiten zinnen is, vervloekt zij zichzelf zo zij hem niet doodt, zonder enigerlei voorbehoud van een Goddelijke toelating. Wreedheid en verwaandheid gaan dikwijls samen in vervolgers: "ik zal vervolgen, ik zal achterhalen," Exodus 15:9. Maar hoe kwam zij er toe om hem bericht te zenden van haar voornemen, en hem aldus de gelegenheid te geven om te ontkomen? Dacht zij hem zo stoutmoedig te zijn, dat hij niet zou vluchten? Of geloofde zij zich instaat zijn vlucht te beletten? Of was er een bijzondere leiding in van Gods voorzienigheid dat zij dus verdwaasd was in haar woede? Ik ben geneigd te denken dat zij, hoewel dorstende naar zijn bloed, op dit ogenblik toch niets tegen hem durfde ondernemen uit vrees voor het volk, daar allen hem hielden voor een profeet een groot profeet, en daarom zendt zij hem slechts een boodschap om hem te verschrikken en hem uit de weg te krijgen voor het ogenblik, opdat hij niet zou voortzetten wat hij had begonnen. Dat zij haar dreigement bekrachtigt met een eed en een verwensing, bewijst volstrekt niet dat zij het meende of bedoelde, maar alleen, dat zij het hem wilde doen geloven. De goden, bij wie zij zwoer, konden haar geen kwaad doen.

III. In grote verschrikking is Elia toen om zijns levens wil gevlucht, waarschijnlijk `s nachts, en kwam te Berseba, 1 Kings 19:3. Zullen wij hem hiervoor prijzen? Wij prijzen hem niet. Waar was de moed, waarmee hij nog pas Achab en al de profeten van Bal was tegengetreden, de moed, die hem bij zijn offer liet blijven toen het vuur Gods er op viel? Hij, die daar onversaagd stond temidden van de verschrikkingen beide van hemel en van aarde siddert op de machteloze dreigementen van een hoogmoedige, hartstochtelijke vrouw. Heere, wat is de mens? Een groot geloof is niet altijd even krachtig. Hij moest wel weten dat hij in dit tijdsgewricht aan Israël een grote dienst zou kunnen bewijzen, en hij had alle reden om op Gods bescherming te vertrouwen, zolang hij Gods werk deed, en toch vluchtte hij. In zijn vorig gevaar had God zelf hem bevolen zich te gaan verbergen, 1 Kings 17:3, en daarom dacht hij dat het hem ook nu geoorloofd was.

IV. Van BerSeba ging hij voorwaarts naar de woestijn, die grote huilende woestijn waarin Israël omgewandeld heeft. Berseba was zo ver van Jizreël, en lag binnen het gebied van zo goed een koning als Josafat was, dat hij daar wel veilig moest wezen, maar alsof zijn vrees hem vervolgde, kon hij, zelfs toen hij buiten het bereik was van gevaar, niet rusten, maar ging hij nog een dagreis de woestijn in. Maar misschien trok hij zich daarheen terug, niet zozeer om er veilig te zijn als wel om geheel en al afgezonderd te zijn van de wereld, ten einde zoveel vrijer en inniger gemeenschap te kunnen hebben met God. Hij liet zijn jongen te Berseba, opdat hij geheel alleen zou zijn in de woestijn, zoals Abraham zijn jongens aan de voet van de berg liet, toen hij op de berg ging om God te aanbidden, en zoals Christus in de hof zich terugtrok van Zijn discipelen. Of misschien was het, omdat hij zijn dienaar, die nog jong en teer was, niet wilde blootstellen aan de vermoeienissen en ontberingen van de woestijn, hetgeen zou wezen nieuwe wijn in oude lederzakken te doen. Zo moeten ook wij achtgeven op de lichaamsgesteldheid van onze onderhorigen, zoals God achtgeeft op het onze, wetende wat maaksel wij zijn.

V. Vermoeid zijnde van zijn reis, werd hij gemelijk (zoals kinderen als zij slaperig worden) en bad dat hij mocht sterven, 1 Kings 19:4. Hij verzocht voor zijn leven (zo luidt hier de kanttekening dat hij mocht sterven, want de dood is leven voor een Godvruchtige, de dood van het lichaam is het leven van de ziel. Maar dat was toch niet de reden, waarom hij wenste te sterven, het was niet de weloverdachte begeerte van de genade, zoals die van Paulus, "om ontbonden te zijn en met Christus te wezen," maar de hartstochtelijke begeerte van zijn bedorven natuur, zoals bij Job. Zij, die op deze wijze naar de dood verlangen, zijn er niet in de geschiktste gemoedstoestand voor. Izebel heeft hem de dood gezworen, en daarom gaat hij er nu in een verkeerde gemoedsbeweging om bidden, loopt hij van de dood naar de dood, maar toch met dit verschil, dat hij wenst te sterven door de hand des Heeren, wiens barmhartigheden groot zijn, en niet te vallen in de handen van de mensen, wier barmhartigheden wreed zijn. Hij wilde liever in de woestijn sterven, dan zoals de profeten van Bal gestorven zijn overeenkomstig Izebels dreigement, 1 Kings 19:2, opdat de aanbidders van Bal niet triomferen en de God van Israël lasteren, voor wie zij zich dan te sterk zouden denken, indien zij Zijn voorstander kunnen neerwerpen. "Het is genoeg", zegt hij, "ik heb genoeg gedaan, genoeg geleden, ik ben het leven moede". Zij, die zich van de zaligheid verzekerd weten in de andere wereld, zullen spoedig genoeg hebben van deze wereld. "Ik ben niet beter dan mijn vaderen" pleit hij, "noch beter in staat om die vermoeienissen te dragen, waarom zou ik er dan langer mee belast zijn dan zij? Maar is dit mijn heer Elia? Kan die grote kloekmoedige man aldus terugdeinzen voor gevaar? God heeft hem aldus aan zichzelf overgelaten, om te tonen dat, toen hij kloek en sterk was het in de Heere was en in de sterkte van Zijn macht, maar dat hij in zichzelf niet beter was dan zijn vaderen of zijn broederen.

Vl. God heeft hem in die woestijn gespijzigd door een engel, in die woestijn, in welker gebrek en gevaar hij zich moedwillig had geworpen, en waarin hij, indien God hem niet genadig ondersteund had, omgekomen zou zijn. Hoe oneindig veel beter handelt God met Zijn gemelijke, ondeugende kinderen dan zij verdienen! In een vlaag van moedeloosheid wenst Elia te sterven. God had hem niet nodig, maar bedoelde hem nog verder te eren, en daarom zond Hij een engel om hem in het leven te behouden. Het zou soms zeer slecht met ons gesteld zijn, als God ons aan ons woord hield en ons ons dwaas verzoek zou toestaan. Gebeden hebbende dat hij mocht sterven, legde hij zich neer en sliep, 1 Kings 19:5, wensende misschien in zijn slaap te sterven, en niet weer te ontwaken, maar hij wordt opgewekt in zijn slaap, en vindt zich niet alleen wl voorzien van brood en water, 1 Kings 19:6, maar, wat meer was, bediend door een engel, die over hem gewaakt had toen hij sliep, en hem tweemaal riep om te eten, toen het voedsel voor hem gereed was, 1 Kings 19:5, 1 Kings 19:7. Hij behoefde niet te klagen over de onvriendelijkheid van de mensen, als die hem aldus vergoed werd door de dienst van de engelen. Aldus voorzien zijnde, had hij reden te denken dat het hem beter ging dan de profeten van het bos, die van Izebels tafel aten. Overal waar Gods kinderen zijn, zijn zij op huns Vaders grond, en daarom ook onder huns Vaders oog en zorg. Zij kunnen dwalen in een woestijn, maar God heeft hen niet verlaten, daar kunnen zij, evenals Hagar, Hem zien, die leeft en hen ziet, Genesis 16:13.

Eindelijk. In de kracht van deze spijze wordt hij naar Horeb, de berg Gods, gevoerd, 1 Kings 19:8. Daar heeft de Geest des Heeren hem gebracht, waarschijnlijk wel tegen zijn eigen bedoeling, ten einde gemeenschap met God te oefenen in dezelfde plaats, waar Mozes gemeenschap met Hem heeft geoefend. De engel zei hem ten tweeden male te eten, omdat hij een lange reis voor zich had, 1 Kings 19:7. God weet waar Hij ons voor bestemt, al weten wij het niet, voor welke diensten Hij ons wil gebruiken, welke beproevingen ons nog wachten, en Hij draagt zorg voor ons, en voorziet ons van genade, die ons genoeg is. Hij, die de reis bepaalt, zal er het schip voor provianderen. Zie, hoeveel verschillende middelen God heeft gebruikt om Elia bij het leven te behouden, Hij heeft hem voedsel laten brengen door raven, heeft zijn spijze vermenigvuldigd, dan weer door een engel, en nu heeft Hij, om te tonen dat de mens niet alleen bij brood zal leven, hem veertig dagen in het leven gehouden zonder spijs, zonder rust en zonder slaap waardoor hij nog te minder naar voedsel verlangde, maar altijd de doolhof van de woestijn doorwandelende, een dag voor ieder jaar van Israëls omwandeling, maar hij heeft noch voedsel nodig, noch verlangt hij er naar. De plaats heeft hem ongetwijfeld herinnerd aan het manna, en hem aangemoedigd om te hopen dat God hem hier onderhouden zal, en hem ter bestemder tijd weer vandaar wegvoeren zal, evenals Hij er Israël van weggevoerd heeft, hoewel zij, evenals hij, gemelijk en mistrouwend waren geweest.

Verzen 9-18

1 Koningen 19:9-18

I. Hier is Elia gehuisvest in een spelonk van de berg Horeb, die de berg Gods genaamd wordt, omdat God er vroeger Zijn heerlijkheid had geopenbaard, en misschien was dit wel dezelfde spelonk of kloof van de steenrots, waarin Mozes verborgen was, toen "de Heere voor zijn aangezicht voorbijging en zijn naam uitriep" Exodus 34:6. Wat Elia zich voorstelde toen hij hier kwam vernachten, weet ik niet, tenzij het was om toe te geven aan zijn droefgeestigheid of om zijn weetgierigheid te bevredigen, en een hulp te vinden voor zijn geloof en zijn Godsvrucht in de aanblik van die vermaarde plaats, waar de wet was gegeven en zoveel grote dingen gedaan werden, hopende er God zelf te ontmoeten waar Mozes Hem ontmoet heeft, of ten teken, dat Hij Zijn volk Israël had verlaten, dat niet hervormd willen worden, en zo komt dit overeen met Jeremia's wens: "Och, dat ik in de woestijn een herberg van de wandelaars had, zo zou ik mijn volk verlaten en van hen trekken, want zij zijn allen overspelers, een trouweloze hoop," Jeremiah 9:2, en zo was het een slecht voorteken dat God hen ging verlaten. Of misschien dacht hij nergens anders veilig te kunnen zijn, en op dit voorbeeld van het lijden en de ontbering, waartoe deze Godvruchtige man gekomen was, wijst de apostel, Hebrews 11:38. Zij "hebben in woestijnen gedoold en op bergen, en in spelonken, en in de holen van de aarde."

II. Het bezoek, dat God hem daar bracht, en de vraag, die Hij hem deed. Het woord des Heeren kwam tot hem. Nergens kunnen wij heengaan, waar wij buiten het bereik zijn van Gods oog, Zijn arm en Zijn woord. "Waar zou ik heengaan voor Uw Geest,' Psalms 139:7 en verv. God zal zorgdragen voor Zijn verstotenen, en hen, die om Zijnentwil van onder de mensen verdreven zijn, zal Hij vinden, en erkennen, en vergaderen met eeuwige goedertierenheid. Johannes heeft de gezichten des Almachtigen gezien, toen hij in ballingschap op het eiland Patmos was, Revelation 1:9. De vraag, die God hem doet, is. Wat doet gij hier, Elia? 1 Kings 19:9, en opnieuw in 1 Kings 19:13. Dit is een bestraffing

1. Voor zijn herwaarts vluchten. "Wat brengt u zover weg van thuis? Vlucht gij voor Izebel? Kon gij niet op de Almachtige vertrouwen voor uw bescherming? (Leg de nadruk op gij.) Hoe, gij! Zo'n grote man, zo'n grote profeet, zo vermaard om zijn vastberadenheid, ontvlucht gij uw land, verlaat gij aldus uw vaandel?" Deze lafhartigheid zou meer te verontschuldigen zijn geweest in een ander, en dan ook niet zo'n slecht voorbeeld zijn geweest. Zou "een man als ik vlieden?" Nehemiah 6:11. Huilt, gij dennen! als de cederen aldus bewogen zijn.

2. Om zijn zich vestigen aldaar. "Wat maakt gij hier in deze spelonk? Is dit een plaats voor een profeet des Heeren om in te vernachten? Is dit een tijd voor zulke mannen om zich terug te trekken, als het publiek hen zo nodig heeft?" In de afzondering, waarin God hem gezonden heeft, 1 Kings 17:1, was hij een zegen voor een arme weduwe van Zarfath, maar hier heeft hij geen gelegenheid om goed te doen. Het is ons dikwijls nodig ons af te vragen of wij in onze plaats zijn, en in de weg van onze plicht. "Ben ik waar ik behoor te zijn, waar God mij roept, waar mijn werk is, en waar ik voor anderen ten zegen kan zijn?"

III. Het bericht, dat hij geeft omtrent zichzelf in antwoord op de vraag, die hem gedaan is, en in antwoord op dezelfde vraag in 1 Kings 19:14. Waarin: 1. Hij zich verontschuldigt, en verlangt dat het niet toegeschreven zal worden aan gebrek aan ijver in hem voor de reformatie, maar aan zijn wanhoop aan succes. Want God wist, en zijn eigen geweten getuigt voor hem, dat hij, zolang er enige hoop was om goed te doen, zeer geijverd heeft voor de Heere, de God van de heirscharen, maar dat hij, nu hij tevergeefs gearbeid had, en al zijn pogingen vruchteloos waren gebleven, dacht dat het nu tijd was om de zaak maar op te geven en te treuren over hetgeen hij niet veranderen of verbeteren kon. "Abi in cellam, et dic: Miserere mei-Ga in uw cel, en roep: Ontferm u ove mij."

2. Hij klaagt over het volk, over hun hardnekkigheid in de zonde, en de diepte van goddeloosheid, waartoe zij vervallen zijn. De kinderen van Israël hebben Uw verbond verlaten, en dat is de reden waarom ik hen verlaten heb. Wie kan onder hen vertoeven om te zien dat al wat heilig is verdorven en verguisd wordt?" Dit noemt de apostel zijn "aanspreken van God tegen Israël," Romans 11:2, Romans 11:3. Hij is dikwijls naar keus hun voorspraak geweest, maar nu is hij genoodzaakt hun beschuldiger te zijn bij God. Aldus in John 5:45 :"Die u verklaagt is Mozes, op welke gij gehoopt hebt." Diegenen zijn in waarheid ongelukkig, die het getuigenis en de gebeden van Gods profeten tegen zich hebben.

3. Hij beschuldigt hen Gods verbond te hebben verlaten, hoewel zij de besnijdenis behielden, het teken en het zegel er van, maar zij hadden Zijn aanbidding en Zijn dienst verlaten, die er de bedoeling van waren. Zij, die Gods inzettingen veronachtzamen en hun gemeenschap met Hem afbreken, verlaten in werkelijkheid Zijn verbond. Hij legt hun ten laste dat zij Zijn altaren hebben neergeworpen, zij hebben ze niet slechts verlaten, en ze bouwvallig laten worden, maar in hun ijver voor de aanbidding van Bal hebben zij ze moedwillig afgebroken. Hij doelt op altaren, die de profeten des Heeren hadden, en waar Godvruchtige mensen kwamen offeren, die niet konden opgaan naar Jeruzalem, en de kalveren niet wilden aanbidden noch Bal. Deze altaren schenen wel inbreuk te maken op de eenheid van de kerk, daar zij echter opgericht waren door hen, die oprecht de eer Gods bedoelden en Hem in getrouwheid dienden, werd de schijnbare scheurmakerij voorbijgezien, en heeft God ze erkend als Zijn altaren, zowel als dat te Jeruzalem, en het neerwerpen er van wordt Israël ten laste gelegd als een schreiende, hemeltergende zonde. Maar dit was nog niet alles. Zij hebben uw profeten met het zwaard gedood die naar alle waarschijnlijkheid aan deze altaren gediend hebben. Izebel, een vreemdelinge, heeft dit gedaan, 1 Kings 18:4, maar het wordt aan geheel het volk ten laste gelegd, omdat de meerderheid van hen een welbehagen hadden in hun dood.

4. Hij geeft de reden op, waarom hij zich in deze woestijn had teruggetrokken, en zijn woonplaats in deze spelonk had opgeslagen.

a. Omdat hij geen nut kon doen met in het openbaar te verschijnen. "Ik alleen ben overgebleven, en heb niemand om mij te steunen of bij te staan in de goede zaak. Allen hebben gezegd: De Heere is God, maar niemand van hen wilde mij bijstaan, heeft gepoogd mij te beschutten. Wat toen gewonnen was ging terstond weer teloor, en Izebel kan meer doen om hen te verderven, dan ik om hen te hervormen. Wat vermag een man tegenover duizenden?" Wanhoop aan succes staat menige goede onderneming in de weg. Niemand is bereid zich alleen te wagen, vergetende dat wie God aan zijn zijde heeft niet alleen is. b. Het was omdat hij niet veilig in het openbaar kon verschijnen. "Zij zoeken mijn ziel om die weg te nemen, en het is beter dat ik mijn leven doorbreng in een nutteloze eenzaamheid dan het te verliezen in een vruchteloze poging om hen te hervormen die niet hervormd willen zijn".

IV. God openbaart zich aan hem. Is hij hier gekomen om God te ontmoeten? Hij zal bevinden dat God niet in gebreke zal blijven om tot hem te komen. Mozes werd in de spelonk of in de kloof van de steenrots gesteld, toen Gods heerlijkheid hem voorbijging, maar Elia werd naar buiten geroepen, om te staan op de berg voor het aangezicht des Heeren, 1 Kings 19:11. Hij zag generlei gelijkenis evenmin als Israël toen God tot hen sprak op Horeb. Maar:

1. Hij hoorde een sterke wind, en zag er de verschrikkelijke uitwerkingen van, want de bergen scheurden en de steenrotsen braken. Aldus werd de bazuin geblazen voor de rechter van hemel en aarde door Zijn engelen die Hij geesten of winden maakt, en wel zo luid, dat niet slechts de aarde weerklonk, maar scheurde.

2. Hij gevoelde de schok van een aardbeving.

3. Hij zag een uitbarsting van vuur, 1 Kings 19:12. Dit alles moest de openbaring inleiden van de Goddelijke heerlijkheid, engelen daarvoor gebruikt zijnde, die Hij tot een vlammend vuur maakt, en die, als Zijn dienaren, voor Hem heengaan om in de wildernis een baan recht te maken voor onze God. Maar,

4. Eindelijk bespeurde hij het suizen van een zachte stilte, waarin de Heere was, dat is: waarin Hij tot hem sprak, maar niet in de wind, of de aardbeving, of het vuur, deze alle vervulden hem met ontzag, wekten zijn aandacht op, en boezemden hem eerbied in en ootmoed, maar God verkoos hem Zijn wil bekend te maken in zachte fluisteringen, niet in die ontzagwekkende geluiden. En toen hij die stille zachte stem hoorde:

A. Omwond hij zijn aangezicht met zijn mantel als een, die bevreesd is om de heerlijkheid Gods te zien, vreesde dat zij zijn ogen zou verblinden en hem zou overweldigen. De engelen "bedekken hun aangezicht" voor God, ten teken van eerbied, Isaiah 6:2. Elia bedekte zijn aangezicht, beschaamd zijnde dat hij zo lafhartig was geweest om terug te deinzen voor zijn plicht, als hij toch zo'n machtig God had om er hem in bij te staan. De wind, de aardbeving en het vuur hebben hem zijn aangezicht niet doen bewinden, maar het suizen van de zachte stilte heeft dit wl gedaan. Godvruchtige zielen worden meer aangedaan door de barmhartigheden des Heeren dan door Zijn verschrikkingen.

B. Hij stond aan de ingang van de spelonk, gereed om te horen wat de Heere tot hem zeggen zou. Deze methode, naar welke God zich hier bij de berg Horeb openbaarde, schijnt te verwijzen naar Gods vroegere openbaringen van zichzelf te van deze plaats aan Mozes.

a. Toen was er een onweer, en een aardbeving, en vuur, Hebrews 12:18, maar toen God aan Mozes Zijn heerlijkheid wilde ontdekken, heeft Hij Zijn goedheid voor zijn aangezicht laten voorbijgaan, zo ook hier: Hij was het Woord, was in de stille zachte stem. b. Aldus werd toen de wet aan Israël gegeven: eerst met de verschijnselen van de verschrikking, en daarna met een stem van woorden, en Elia nu geroepen zijnde om die wet te doen herleven, in het bijzonder de eerste twee geboden er van, wordt hem hier getoond, hoe daarbij te handelen, hij moet het volk niet slechts doen ontwaken en hen verschrikken door ontzaglijke tekenen, zoals de aardbeving en het vuur maar hij moet door een zachte stille stem, het suizen van een zachte stilte, het volk pogen te overtuigen en te bewegen, en, als hij dat deed hen niet verlaten. Het geloof is door het gehoor, door het woord Gods te horen, wonderen bereiden er slechts de weg voor.

c. Toen sprak God tot het volk met verschrikking, maar in het Evangelie van Christus, dat door de geest en de kracht van Elia ingeleid zal worden, zal Hij met een stille zachte stem spreken, welke verschrikking ons niet bevreesd zal maken. Zie Hebrews 12:18 en verv.

V. De orders, die God hem gaf uit te voeren. Hij herhaalt de vraag, die Hij hem tevoren gedaan heeft: "Wat doet gij hier? Dit is thans geen plaats voor u." Elia geeft hetzelfde antwoord, 1 Kings 19:14, klaagt over Israëls afval van God, en het verval van de Godsdienst onder hen. Hierop geeft God hem een antwoord. Toen hij wenste te sterven, 1 Kings 19:4, heeft God hem niet geantwoord naar zijn dwaasheid maar heeft hem z weinig laten sterven, dat Hij hem toen niet slechts in het leven behield, maar er in heeft voorzien dat hij nooit zou sterven, maar weggenomen zou worden. Maar als hij klaagt over zijn ontmoediging (en waar zullen Gods profeten met hun klachten van die aard anders heengaan dan tot hun Meester?) heeft God hem een antwoord gegeven. Hij zendt hem terug met aanwijzingen om Hazaël tot koning over Syrië aan te stellen, 1 Kings 19:15 Jehu tot koning over Israël, en Elisa tot zijn opvolger in het profetisch ambt, 1 Kings 19:16, hetgeen bedoeld is als een voorzegging dat God door deze de ontaarde Israëlieten zal kastijden Zijn eigen zaak onder hen zal bepleiten, en de twist van Zijn verbond zal wreken, 1 Kings 19:17. Elia klaagde dat de goddeloosheid van Israël ongestraft bleef, het oordeel van de hongersnood was te zacht, had hen niet tot bekering gebracht, het werd weggenomen voordat zij bekeerd waren. "Ik heb zeer geijverd ", zegt hij, "voor Gods naam, maar Hijzelf scheen er niet ijverig over te zijn." "Welnu", zegt God, "wees tevreden, het zal alles komen op zijn tijd, gerichten zijn voor de spotters bereid, al zijn zij nu ook nog niet gezonden, de personen zijn gekozen, en zullen nu benoemd worden, want zij zijn reeds in wezen, die ze ten uitvoer zullen brengen."

1. Als Hazaël koning van Syrië zal zijn, zal hij bloedig werk doen onder het volk, 2 Kings 8:12, en hen aldus straffen voor hun afgoderij."

2. Als Jehu koning van Israël wordt, zal hij bloedig werk doen onder de koninklijke familie, het huis van Achab ten enenmale uitroeien, dat de afgoderij had ingevoerd en staande gehouden.

3. "Elisa zal, zolang gij nog op aarde zijt, uw handen sterken, en als gij weggenomen zult wezen, zal hij uw werk voortzetten en een blijvend getuige zijn tegen Israëls afval, en zelfs zal hij de kinderen van Bethel doden, van Bethel, die afgodische stad." De goddelozen worden bewaard voor het oordeel. Het kwaad vervolgt de zondaren, en er is geen ontkomen aan, pogen te ontkomen is slechts van de punt van het een zwaard naar het andere te lopen. Zie Jeremiah 48:44. "Die van de vrees ontvliedt, zal in de kuil vallen, en die uit de kuil opkomt, zal in de strik gevangen worden." Met het zwaard des Geestes zal Elisa de consciëntie verschrikken en wonden van hen, die aan het oorlogszwaard van Hazaël ontkomen, evenals aan Jehu's zwaard van de gerechtigheid, "met de adem van zijn lippen zal hij de goddeloze doden" Isaiah 11:4, 2 Thessalonians 2:8, Hosea 6:5. Het is voor Godvruchtige mensen en vrome leraren een grote vertroosting te denken, dat God nooit verlegen zal zijn om werktuigen, om op Zijn tijd Zijn werk te doen, maar dat, als zij heengegaan zijn, anderen opgewekt zullen worden om het werk voort te zetten.

Vl. De troostrijke mededeling, die God hem doet van het getal van de Israëlieten, die nog aan hun oprechtheid vasthielden, hoewel hij dacht dat hij alleen was overgebleven, 1 Kings 19:18. Ik heb in Israël doen overblijven zeven duizend, ( buiten en behalve nog Juda), alle knieën, die zich niet gebogen hebben voor Bal. In tijden van de grootste ontaarding en afval heeft God nog altijd gehad, en zal Hij nog altijd hebben, een overblijfsel, dat Hem getrouw is, sommigen, die aan hun oprechtheid vasthouden, en zich niet laten meevoeren door de stroom. De apostel vermeldt dit antwoord van God aan Elia, Romans 11:4, en past het toe op zijn eigen tijd, toen de Joden over het algemeen het Evangelie hebben verworpen, alzo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd, zegt hij, een overblijfsel geworden, 1 Kings 19:5. Het is Gods werk dat overblijfsel te bewaren, en het te onderscheiden van de overigen, want zonder Zijn genade zouden zij zich niet hebben kunnen onderscheiden. Ik heb doen overblijven, daarom wordt het gezegd een overblijfsel te zijn naar de verkiezing van de genade. Het is slechts een klein overblijfsel in vergelijking met geheel het ontaarde geslacht, wat zijn zeven duizend bij de duizenden van Israël? Maar als die van elke eeuw samenkomen, dan zullen zij bevonden worden veel meer te zijn, twaalf duizend verzegelden uit iedere stam, Revelation 7:4. Gods getrouwen zijn dikwijls Zijn verborgenen, Psalms 83:4, en de zichtbare kerk is nauwelijks zichtbaar, de tarwe verloren in het kaf, en het goud in het schuim, totdat de dag van de schifting, van de loutering, van de afscheiding komt. De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, hoewel wij hen niet kennen. Hij ziet in het verborgen. Er zijn meer Godvruchtige mensen in de wereld dan sommige wijze en heilige mannen denken. Hun ijveren over zichzelf en voor God doet hen denken dat het bederf algemeen is, maar God ziet niet zoals zij zien. Als wij in de hemel komen zullen wij zeer velen missen, die wij gedacht hebben daar te ontmoeten, en er zeer velen ontmoeten, die wij nooit gedacht hebben daar te zullen vinden. Gods liefde blijkt dikwijls ruimer te zijn dan de barmhartigheid van de mensen, en veel meer omvattend.

Verzen 9-18

1 Koningen 19:9-18

I. Hier is Elia gehuisvest in een spelonk van de berg Horeb, die de berg Gods genaamd wordt, omdat God er vroeger Zijn heerlijkheid had geopenbaard, en misschien was dit wel dezelfde spelonk of kloof van de steenrots, waarin Mozes verborgen was, toen "de Heere voor zijn aangezicht voorbijging en zijn naam uitriep" Exodus 34:6. Wat Elia zich voorstelde toen hij hier kwam vernachten, weet ik niet, tenzij het was om toe te geven aan zijn droefgeestigheid of om zijn weetgierigheid te bevredigen, en een hulp te vinden voor zijn geloof en zijn Godsvrucht in de aanblik van die vermaarde plaats, waar de wet was gegeven en zoveel grote dingen gedaan werden, hopende er God zelf te ontmoeten waar Mozes Hem ontmoet heeft, of ten teken, dat Hij Zijn volk Israël had verlaten, dat niet hervormd willen worden, en zo komt dit overeen met Jeremia's wens: "Och, dat ik in de woestijn een herberg van de wandelaars had, zo zou ik mijn volk verlaten en van hen trekken, want zij zijn allen overspelers, een trouweloze hoop," Jeremiah 9:2, en zo was het een slecht voorteken dat God hen ging verlaten. Of misschien dacht hij nergens anders veilig te kunnen zijn, en op dit voorbeeld van het lijden en de ontbering, waartoe deze Godvruchtige man gekomen was, wijst de apostel, Hebrews 11:38. Zij "hebben in woestijnen gedoold en op bergen, en in spelonken, en in de holen van de aarde."

II. Het bezoek, dat God hem daar bracht, en de vraag, die Hij hem deed. Het woord des Heeren kwam tot hem. Nergens kunnen wij heengaan, waar wij buiten het bereik zijn van Gods oog, Zijn arm en Zijn woord. "Waar zou ik heengaan voor Uw Geest,' Psalms 139:7 en verv. God zal zorgdragen voor Zijn verstotenen, en hen, die om Zijnentwil van onder de mensen verdreven zijn, zal Hij vinden, en erkennen, en vergaderen met eeuwige goedertierenheid. Johannes heeft de gezichten des Almachtigen gezien, toen hij in ballingschap op het eiland Patmos was, Revelation 1:9. De vraag, die God hem doet, is. Wat doet gij hier, Elia? 1 Kings 19:9, en opnieuw in 1 Kings 19:13. Dit is een bestraffing

1. Voor zijn herwaarts vluchten. "Wat brengt u zover weg van thuis? Vlucht gij voor Izebel? Kon gij niet op de Almachtige vertrouwen voor uw bescherming? (Leg de nadruk op gij.) Hoe, gij! Zo'n grote man, zo'n grote profeet, zo vermaard om zijn vastberadenheid, ontvlucht gij uw land, verlaat gij aldus uw vaandel?" Deze lafhartigheid zou meer te verontschuldigen zijn geweest in een ander, en dan ook niet zo'n slecht voorbeeld zijn geweest. Zou "een man als ik vlieden?" Nehemiah 6:11. Huilt, gij dennen! als de cederen aldus bewogen zijn.

2. Om zijn zich vestigen aldaar. "Wat maakt gij hier in deze spelonk? Is dit een plaats voor een profeet des Heeren om in te vernachten? Is dit een tijd voor zulke mannen om zich terug te trekken, als het publiek hen zo nodig heeft?" In de afzondering, waarin God hem gezonden heeft, 1 Kings 17:1, was hij een zegen voor een arme weduwe van Zarfath, maar hier heeft hij geen gelegenheid om goed te doen. Het is ons dikwijls nodig ons af te vragen of wij in onze plaats zijn, en in de weg van onze plicht. "Ben ik waar ik behoor te zijn, waar God mij roept, waar mijn werk is, en waar ik voor anderen ten zegen kan zijn?"

III. Het bericht, dat hij geeft omtrent zichzelf in antwoord op de vraag, die hem gedaan is, en in antwoord op dezelfde vraag in 1 Kings 19:14. Waarin: 1. Hij zich verontschuldigt, en verlangt dat het niet toegeschreven zal worden aan gebrek aan ijver in hem voor de reformatie, maar aan zijn wanhoop aan succes. Want God wist, en zijn eigen geweten getuigt voor hem, dat hij, zolang er enige hoop was om goed te doen, zeer geijverd heeft voor de Heere, de God van de heirscharen, maar dat hij, nu hij tevergeefs gearbeid had, en al zijn pogingen vruchteloos waren gebleven, dacht dat het nu tijd was om de zaak maar op te geven en te treuren over hetgeen hij niet veranderen of verbeteren kon. "Abi in cellam, et dic: Miserere mei-Ga in uw cel, en roep: Ontferm u ove mij."

2. Hij klaagt over het volk, over hun hardnekkigheid in de zonde, en de diepte van goddeloosheid, waartoe zij vervallen zijn. De kinderen van Israël hebben Uw verbond verlaten, en dat is de reden waarom ik hen verlaten heb. Wie kan onder hen vertoeven om te zien dat al wat heilig is verdorven en verguisd wordt?" Dit noemt de apostel zijn "aanspreken van God tegen Israël," Romans 11:2, Romans 11:3. Hij is dikwijls naar keus hun voorspraak geweest, maar nu is hij genoodzaakt hun beschuldiger te zijn bij God. Aldus in John 5:45 :"Die u verklaagt is Mozes, op welke gij gehoopt hebt." Diegenen zijn in waarheid ongelukkig, die het getuigenis en de gebeden van Gods profeten tegen zich hebben.

3. Hij beschuldigt hen Gods verbond te hebben verlaten, hoewel zij de besnijdenis behielden, het teken en het zegel er van, maar zij hadden Zijn aanbidding en Zijn dienst verlaten, die er de bedoeling van waren. Zij, die Gods inzettingen veronachtzamen en hun gemeenschap met Hem afbreken, verlaten in werkelijkheid Zijn verbond. Hij legt hun ten laste dat zij Zijn altaren hebben neergeworpen, zij hebben ze niet slechts verlaten, en ze bouwvallig laten worden, maar in hun ijver voor de aanbidding van Bal hebben zij ze moedwillig afgebroken. Hij doelt op altaren, die de profeten des Heeren hadden, en waar Godvruchtige mensen kwamen offeren, die niet konden opgaan naar Jeruzalem, en de kalveren niet wilden aanbidden noch Bal. Deze altaren schenen wel inbreuk te maken op de eenheid van de kerk, daar zij echter opgericht waren door hen, die oprecht de eer Gods bedoelden en Hem in getrouwheid dienden, werd de schijnbare scheurmakerij voorbijgezien, en heeft God ze erkend als Zijn altaren, zowel als dat te Jeruzalem, en het neerwerpen er van wordt Israël ten laste gelegd als een schreiende, hemeltergende zonde. Maar dit was nog niet alles. Zij hebben uw profeten met het zwaard gedood die naar alle waarschijnlijkheid aan deze altaren gediend hebben. Izebel, een vreemdelinge, heeft dit gedaan, 1 Kings 18:4, maar het wordt aan geheel het volk ten laste gelegd, omdat de meerderheid van hen een welbehagen hadden in hun dood.

4. Hij geeft de reden op, waarom hij zich in deze woestijn had teruggetrokken, en zijn woonplaats in deze spelonk had opgeslagen.

a. Omdat hij geen nut kon doen met in het openbaar te verschijnen. "Ik alleen ben overgebleven, en heb niemand om mij te steunen of bij te staan in de goede zaak. Allen hebben gezegd: De Heere is God, maar niemand van hen wilde mij bijstaan, heeft gepoogd mij te beschutten. Wat toen gewonnen was ging terstond weer teloor, en Izebel kan meer doen om hen te verderven, dan ik om hen te hervormen. Wat vermag een man tegenover duizenden?" Wanhoop aan succes staat menige goede onderneming in de weg. Niemand is bereid zich alleen te wagen, vergetende dat wie God aan zijn zijde heeft niet alleen is. b. Het was omdat hij niet veilig in het openbaar kon verschijnen. "Zij zoeken mijn ziel om die weg te nemen, en het is beter dat ik mijn leven doorbreng in een nutteloze eenzaamheid dan het te verliezen in een vruchteloze poging om hen te hervormen die niet hervormd willen zijn".

IV. God openbaart zich aan hem. Is hij hier gekomen om God te ontmoeten? Hij zal bevinden dat God niet in gebreke zal blijven om tot hem te komen. Mozes werd in de spelonk of in de kloof van de steenrots gesteld, toen Gods heerlijkheid hem voorbijging, maar Elia werd naar buiten geroepen, om te staan op de berg voor het aangezicht des Heeren, 1 Kings 19:11. Hij zag generlei gelijkenis evenmin als Israël toen God tot hen sprak op Horeb. Maar:

1. Hij hoorde een sterke wind, en zag er de verschrikkelijke uitwerkingen van, want de bergen scheurden en de steenrotsen braken. Aldus werd de bazuin geblazen voor de rechter van hemel en aarde door Zijn engelen die Hij geesten of winden maakt, en wel zo luid, dat niet slechts de aarde weerklonk, maar scheurde.

2. Hij gevoelde de schok van een aardbeving.

3. Hij zag een uitbarsting van vuur, 1 Kings 19:12. Dit alles moest de openbaring inleiden van de Goddelijke heerlijkheid, engelen daarvoor gebruikt zijnde, die Hij tot een vlammend vuur maakt, en die, als Zijn dienaren, voor Hem heengaan om in de wildernis een baan recht te maken voor onze God. Maar,

4. Eindelijk bespeurde hij het suizen van een zachte stilte, waarin de Heere was, dat is: waarin Hij tot hem sprak, maar niet in de wind, of de aardbeving, of het vuur, deze alle vervulden hem met ontzag, wekten zijn aandacht op, en boezemden hem eerbied in en ootmoed, maar God verkoos hem Zijn wil bekend te maken in zachte fluisteringen, niet in die ontzagwekkende geluiden. En toen hij die stille zachte stem hoorde:

A. Omwond hij zijn aangezicht met zijn mantel als een, die bevreesd is om de heerlijkheid Gods te zien, vreesde dat zij zijn ogen zou verblinden en hem zou overweldigen. De engelen "bedekken hun aangezicht" voor God, ten teken van eerbied, Isaiah 6:2. Elia bedekte zijn aangezicht, beschaamd zijnde dat hij zo lafhartig was geweest om terug te deinzen voor zijn plicht, als hij toch zo'n machtig God had om er hem in bij te staan. De wind, de aardbeving en het vuur hebben hem zijn aangezicht niet doen bewinden, maar het suizen van de zachte stilte heeft dit wl gedaan. Godvruchtige zielen worden meer aangedaan door de barmhartigheden des Heeren dan door Zijn verschrikkingen.

B. Hij stond aan de ingang van de spelonk, gereed om te horen wat de Heere tot hem zeggen zou. Deze methode, naar welke God zich hier bij de berg Horeb openbaarde, schijnt te verwijzen naar Gods vroegere openbaringen van zichzelf te van deze plaats aan Mozes.

a. Toen was er een onweer, en een aardbeving, en vuur, Hebrews 12:18, maar toen God aan Mozes Zijn heerlijkheid wilde ontdekken, heeft Hij Zijn goedheid voor zijn aangezicht laten voorbijgaan, zo ook hier: Hij was het Woord, was in de stille zachte stem. b. Aldus werd toen de wet aan Israël gegeven: eerst met de verschijnselen van de verschrikking, en daarna met een stem van woorden, en Elia nu geroepen zijnde om die wet te doen herleven, in het bijzonder de eerste twee geboden er van, wordt hem hier getoond, hoe daarbij te handelen, hij moet het volk niet slechts doen ontwaken en hen verschrikken door ontzaglijke tekenen, zoals de aardbeving en het vuur maar hij moet door een zachte stille stem, het suizen van een zachte stilte, het volk pogen te overtuigen en te bewegen, en, als hij dat deed hen niet verlaten. Het geloof is door het gehoor, door het woord Gods te horen, wonderen bereiden er slechts de weg voor.

c. Toen sprak God tot het volk met verschrikking, maar in het Evangelie van Christus, dat door de geest en de kracht van Elia ingeleid zal worden, zal Hij met een stille zachte stem spreken, welke verschrikking ons niet bevreesd zal maken. Zie Hebrews 12:18 en verv.

V. De orders, die God hem gaf uit te voeren. Hij herhaalt de vraag, die Hij hem tevoren gedaan heeft: "Wat doet gij hier? Dit is thans geen plaats voor u." Elia geeft hetzelfde antwoord, 1 Kings 19:14, klaagt over Israëls afval van God, en het verval van de Godsdienst onder hen. Hierop geeft God hem een antwoord. Toen hij wenste te sterven, 1 Kings 19:4, heeft God hem niet geantwoord naar zijn dwaasheid maar heeft hem z weinig laten sterven, dat Hij hem toen niet slechts in het leven behield, maar er in heeft voorzien dat hij nooit zou sterven, maar weggenomen zou worden. Maar als hij klaagt over zijn ontmoediging (en waar zullen Gods profeten met hun klachten van die aard anders heengaan dan tot hun Meester?) heeft God hem een antwoord gegeven. Hij zendt hem terug met aanwijzingen om Hazaël tot koning over Syrië aan te stellen, 1 Kings 19:15 Jehu tot koning over Israël, en Elisa tot zijn opvolger in het profetisch ambt, 1 Kings 19:16, hetgeen bedoeld is als een voorzegging dat God door deze de ontaarde Israëlieten zal kastijden Zijn eigen zaak onder hen zal bepleiten, en de twist van Zijn verbond zal wreken, 1 Kings 19:17. Elia klaagde dat de goddeloosheid van Israël ongestraft bleef, het oordeel van de hongersnood was te zacht, had hen niet tot bekering gebracht, het werd weggenomen voordat zij bekeerd waren. "Ik heb zeer geijverd ", zegt hij, "voor Gods naam, maar Hijzelf scheen er niet ijverig over te zijn." "Welnu", zegt God, "wees tevreden, het zal alles komen op zijn tijd, gerichten zijn voor de spotters bereid, al zijn zij nu ook nog niet gezonden, de personen zijn gekozen, en zullen nu benoemd worden, want zij zijn reeds in wezen, die ze ten uitvoer zullen brengen."

1. Als Hazaël koning van Syrië zal zijn, zal hij bloedig werk doen onder het volk, 2 Kings 8:12, en hen aldus straffen voor hun afgoderij."

2. Als Jehu koning van Israël wordt, zal hij bloedig werk doen onder de koninklijke familie, het huis van Achab ten enenmale uitroeien, dat de afgoderij had ingevoerd en staande gehouden.

3. "Elisa zal, zolang gij nog op aarde zijt, uw handen sterken, en als gij weggenomen zult wezen, zal hij uw werk voortzetten en een blijvend getuige zijn tegen Israëls afval, en zelfs zal hij de kinderen van Bethel doden, van Bethel, die afgodische stad." De goddelozen worden bewaard voor het oordeel. Het kwaad vervolgt de zondaren, en er is geen ontkomen aan, pogen te ontkomen is slechts van de punt van het een zwaard naar het andere te lopen. Zie Jeremiah 48:44. "Die van de vrees ontvliedt, zal in de kuil vallen, en die uit de kuil opkomt, zal in de strik gevangen worden." Met het zwaard des Geestes zal Elisa de consciëntie verschrikken en wonden van hen, die aan het oorlogszwaard van Hazaël ontkomen, evenals aan Jehu's zwaard van de gerechtigheid, "met de adem van zijn lippen zal hij de goddeloze doden" Isaiah 11:4, 2 Thessalonians 2:8, Hosea 6:5. Het is voor Godvruchtige mensen en vrome leraren een grote vertroosting te denken, dat God nooit verlegen zal zijn om werktuigen, om op Zijn tijd Zijn werk te doen, maar dat, als zij heengegaan zijn, anderen opgewekt zullen worden om het werk voort te zetten.

Vl. De troostrijke mededeling, die God hem doet van het getal van de Israëlieten, die nog aan hun oprechtheid vasthielden, hoewel hij dacht dat hij alleen was overgebleven, 1 Kings 19:18. Ik heb in Israël doen overblijven zeven duizend, ( buiten en behalve nog Juda), alle knieën, die zich niet gebogen hebben voor Bal. In tijden van de grootste ontaarding en afval heeft God nog altijd gehad, en zal Hij nog altijd hebben, een overblijfsel, dat Hem getrouw is, sommigen, die aan hun oprechtheid vasthouden, en zich niet laten meevoeren door de stroom. De apostel vermeldt dit antwoord van God aan Elia, Romans 11:4, en past het toe op zijn eigen tijd, toen de Joden over het algemeen het Evangelie hebben verworpen, alzo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd, zegt hij, een overblijfsel geworden, 1 Kings 19:5. Het is Gods werk dat overblijfsel te bewaren, en het te onderscheiden van de overigen, want zonder Zijn genade zouden zij zich niet hebben kunnen onderscheiden. Ik heb doen overblijven, daarom wordt het gezegd een overblijfsel te zijn naar de verkiezing van de genade. Het is slechts een klein overblijfsel in vergelijking met geheel het ontaarde geslacht, wat zijn zeven duizend bij de duizenden van Israël? Maar als die van elke eeuw samenkomen, dan zullen zij bevonden worden veel meer te zijn, twaalf duizend verzegelden uit iedere stam, Revelation 7:4. Gods getrouwen zijn dikwijls Zijn verborgenen, Psalms 83:4, en de zichtbare kerk is nauwelijks zichtbaar, de tarwe verloren in het kaf, en het goud in het schuim, totdat de dag van de schifting, van de loutering, van de afscheiding komt. De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, hoewel wij hen niet kennen. Hij ziet in het verborgen. Er zijn meer Godvruchtige mensen in de wereld dan sommige wijze en heilige mannen denken. Hun ijveren over zichzelf en voor God doet hen denken dat het bederf algemeen is, maar God ziet niet zoals zij zien. Als wij in de hemel komen zullen wij zeer velen missen, die wij gedacht hebben daar te ontmoeten, en er zeer velen ontmoeten, die wij nooit gedacht hebben daar te zullen vinden. Gods liefde blijkt dikwijls ruimer te zijn dan de barmhartigheid van de mensen, en veel meer omvattend.

Verzen 19-21

1 Koningen 19:19-21

In de orders, die God aan Elia gaf, was Elisa het laatst genoemd, maar hij wordt het eerst geroepen, door hem moesten de twee anderen geroepen worden. Hij moet in Elia's plaats komen, maar Elia is ijverig om hem te verheffen, en is verre van naijverig op zijn opvolger, veeleer verheugt hij zich dat hij het werk Gods in zulke goede handen zal laten

Betreffende Elisa's roeping valt op te merken:

l. Dat het een verrassende roeping was. Elia vond hem door Goddelijke aanwijzing, of misschien is hij tevoren met hem bekend geweest, en wist hij waar hij hem kon vinden. Hij vond hem, niet in de profetenscholen, maar in het veld, niet lezende, noch biddende, noch offeranden offerende, maar ploegende, 1 Kings 19:19. Hoewel hij een vermogend man was (zoals blijkt uit zijn maaltijd, 1 Kings 19:2, eigenaar was van de grond en de ossen, heer was van de dienstknechten, achtte hij het toch geen verkleining voor zich om zelf zijn zaken te doen niet slechts toezicht te houden over zijn dienstknechten, maar zelf zijn handen aan de ploeg te slaan. Luiheid is niemand tot eer, en het landbouwbedrijf is niemand tot schande. Een eerlijk beroep in deze wereld brengt ons volstrekt niet buiten de weg van onze hemelse roeping, evenmin als het Elisa in de weg was, die genomen werd van achter de ploeg om Israël te weiden en het zaad des woords te zaaien, zoals de apostelen van hun vissen geroepen werden om vissers van de mensen te worden. Elisa heeft naar Elia niet gevraagd, zijn roeping voorkwam hem. Wij hebben God lief, en verkiezen Hem, omdat Hij ons eerst verkoren heeft en heeft liefgehad.

2. Dat het een krachtdadige roeping was. Elia heeft slechts zijn mantel op hem geworpen 1 Kings 19:19, ten teken van vriendschap, dat hij hem onder zijn zorg en onderricht zou nemen zoals hij hem onder zijn mantel nam, om een met hem te wezen in hetzelfde gewaad, of ten teken van begiftigd te zijn met de geest van Elia, hij heeft nu iets van zijn eer op hem gelegd, zoals Mozes op Jozua, Numbers 27:20, maar toen Elia naar de hemel ging, ontving hij de hele mantel, 2 Kings 2:13. En terstond verliet hij de runderen, hij liet ze gaan waarheen zij wilden, en liep Elia na, en verzekerde hem dat hij hem dadelijk ging volgen, 1 Kings 19:20. Een onzichtbare hand raakte zijn hart aan, en heeft hem op onverklaarbare wijze, door een verborgen macht en zonder uitwendige overredingsmiddelen, geneigd om zijn landbouwersbedrijf te verlaten en zich aan de dienst des Heeren te wijden. Het is ten dage van Zijn heirkracht, dat Christus' onderdanen gewillig worden gemaakt, Psalms 110:3, en niemand zou tot Christus komen, zonder aldus getrokken te zijn. Elisa kwam terstond tot een besluit, maar verzocht om een weinig tijd, niet om zijn ouders om verlof te vragen, maar om afscheid van hen te nemen. Dit was geen voorwendsel ten einde uitstel te verkrijgen, zoals Luke 9:61, waar wij lezen van de man, die begeerde afscheid te gaan nemen van degenen, die in zijn huis zijn, maar slechts een voorbehoud om aan de plicht van de eerbied te kunnen voldoen, die hij aan zijn vader en moeder verschuldigd was. Elia zei hem terug te gaan om dit te doen, hij wilde het hem niet verhinderen, ja meer, indien hij het wilde, kon hij teruggaan en niet tot hem wederkeren. Hij wil geen dwang op hem uitoefenen, hem niet meenemen tegen zijn wil, Iaat hem nederzitten en de kosten overrekenen, en het dan tot zijn eigen vrijwillige daad maken. De kracht van Gods genade bewaart de aangeboren vrijheid van des mensen wil, zodat zij, die goed en Godvruchtig zijn, het zijn door keus en niet door dwang, het zijn geen gepresten, maar vrijwilligers. 3. Dat het hem een lieflijke, aangename roeping was, hetgeen blijkt uit het afscheidsmaal, dat hij voor zijn familie bereidde, 1 Kings 19:21. Toch heeft hij niet alleen al de gemakken en genoegens van zijn vaders huis verlaten, maar zich blootgesteld aan de kwaadwilligheid van Izebel en haar aanhangers, het was een ontmoedigende tijd voor profeten, om als profeten uit te gaan. Iemand, die met vlees en bloed te rade was gegaan, zou niet gesteld zijn geweest op Elia's mantel, noch gaarne zijn rok hebben gedragen. Maar Elisa verlaat blijmoedig alles, om hem te vergezellen. Zo heeft Matthes een groten maaltijd aangericht, toen hij het tolhuis verliet om Christus te volgen.

4. Dat het een krachtdadige roeping was. Elia bleef niet op hem wachten, opdat het de schijn niet zou hebben dat hij hem dwong, maar liet hem over aan zijn eigen keus, en weldra stond hij op, en volgde Elia na, hij heeft hem niet alleen vergezeld, maar hij diende hem, was hem ten dienaar, goot water op zijn handen, 2 Kings 3:11. Het is voor jonge leraren zeer nuttig, om enige tijd door te brengen onder de leiding van hen, die oud en ervaren zien, wier jaren wijsheid leren, en het geen oneer achten om, als de gelegenheid het meebrengt, hen te dienen. Zij, die bekwaam willen zijn om te onderwijzen, moeten tijd hebben om te leren, en zij, die later verhoogd zullen worden, moeten eerst bereid en gewillig zijn om zich neer te buigen en te dienen.

Verzen 19-21

1 Koningen 19:19-21

In de orders, die God aan Elia gaf, was Elisa het laatst genoemd, maar hij wordt het eerst geroepen, door hem moesten de twee anderen geroepen worden. Hij moet in Elia's plaats komen, maar Elia is ijverig om hem te verheffen, en is verre van naijverig op zijn opvolger, veeleer verheugt hij zich dat hij het werk Gods in zulke goede handen zal laten

Betreffende Elisa's roeping valt op te merken:

l. Dat het een verrassende roeping was. Elia vond hem door Goddelijke aanwijzing, of misschien is hij tevoren met hem bekend geweest, en wist hij waar hij hem kon vinden. Hij vond hem, niet in de profetenscholen, maar in het veld, niet lezende, noch biddende, noch offeranden offerende, maar ploegende, 1 Kings 19:19. Hoewel hij een vermogend man was (zoals blijkt uit zijn maaltijd, 1 Kings 19:2, eigenaar was van de grond en de ossen, heer was van de dienstknechten, achtte hij het toch geen verkleining voor zich om zelf zijn zaken te doen niet slechts toezicht te houden over zijn dienstknechten, maar zelf zijn handen aan de ploeg te slaan. Luiheid is niemand tot eer, en het landbouwbedrijf is niemand tot schande. Een eerlijk beroep in deze wereld brengt ons volstrekt niet buiten de weg van onze hemelse roeping, evenmin als het Elisa in de weg was, die genomen werd van achter de ploeg om Israël te weiden en het zaad des woords te zaaien, zoals de apostelen van hun vissen geroepen werden om vissers van de mensen te worden. Elisa heeft naar Elia niet gevraagd, zijn roeping voorkwam hem. Wij hebben God lief, en verkiezen Hem, omdat Hij ons eerst verkoren heeft en heeft liefgehad.

2. Dat het een krachtdadige roeping was. Elia heeft slechts zijn mantel op hem geworpen 1 Kings 19:19, ten teken van vriendschap, dat hij hem onder zijn zorg en onderricht zou nemen zoals hij hem onder zijn mantel nam, om een met hem te wezen in hetzelfde gewaad, of ten teken van begiftigd te zijn met de geest van Elia, hij heeft nu iets van zijn eer op hem gelegd, zoals Mozes op Jozua, Numbers 27:20, maar toen Elia naar de hemel ging, ontving hij de hele mantel, 2 Kings 2:13. En terstond verliet hij de runderen, hij liet ze gaan waarheen zij wilden, en liep Elia na, en verzekerde hem dat hij hem dadelijk ging volgen, 1 Kings 19:20. Een onzichtbare hand raakte zijn hart aan, en heeft hem op onverklaarbare wijze, door een verborgen macht en zonder uitwendige overredingsmiddelen, geneigd om zijn landbouwersbedrijf te verlaten en zich aan de dienst des Heeren te wijden. Het is ten dage van Zijn heirkracht, dat Christus' onderdanen gewillig worden gemaakt, Psalms 110:3, en niemand zou tot Christus komen, zonder aldus getrokken te zijn. Elisa kwam terstond tot een besluit, maar verzocht om een weinig tijd, niet om zijn ouders om verlof te vragen, maar om afscheid van hen te nemen. Dit was geen voorwendsel ten einde uitstel te verkrijgen, zoals Luke 9:61, waar wij lezen van de man, die begeerde afscheid te gaan nemen van degenen, die in zijn huis zijn, maar slechts een voorbehoud om aan de plicht van de eerbied te kunnen voldoen, die hij aan zijn vader en moeder verschuldigd was. Elia zei hem terug te gaan om dit te doen, hij wilde het hem niet verhinderen, ja meer, indien hij het wilde, kon hij teruggaan en niet tot hem wederkeren. Hij wil geen dwang op hem uitoefenen, hem niet meenemen tegen zijn wil, Iaat hem nederzitten en de kosten overrekenen, en het dan tot zijn eigen vrijwillige daad maken. De kracht van Gods genade bewaart de aangeboren vrijheid van des mensen wil, zodat zij, die goed en Godvruchtig zijn, het zijn door keus en niet door dwang, het zijn geen gepresten, maar vrijwilligers. 3. Dat het hem een lieflijke, aangename roeping was, hetgeen blijkt uit het afscheidsmaal, dat hij voor zijn familie bereidde, 1 Kings 19:21. Toch heeft hij niet alleen al de gemakken en genoegens van zijn vaders huis verlaten, maar zich blootgesteld aan de kwaadwilligheid van Izebel en haar aanhangers, het was een ontmoedigende tijd voor profeten, om als profeten uit te gaan. Iemand, die met vlees en bloed te rade was gegaan, zou niet gesteld zijn geweest op Elia's mantel, noch gaarne zijn rok hebben gedragen. Maar Elisa verlaat blijmoedig alles, om hem te vergezellen. Zo heeft Matthes een groten maaltijd aangericht, toen hij het tolhuis verliet om Christus te volgen.

4. Dat het een krachtdadige roeping was. Elia bleef niet op hem wachten, opdat het de schijn niet zou hebben dat hij hem dwong, maar liet hem over aan zijn eigen keus, en weldra stond hij op, en volgde Elia na, hij heeft hem niet alleen vergezeld, maar hij diende hem, was hem ten dienaar, goot water op zijn handen, 2 Kings 3:11. Het is voor jonge leraren zeer nuttig, om enige tijd door te brengen onder de leiding van hen, die oud en ervaren zien, wier jaren wijsheid leren, en het geen oneer achten om, als de gelegenheid het meebrengt, hen te dienen. Zij, die bekwaam willen zijn om te onderwijzen, moeten tijd hebben om te leren, en zij, die later verhoogd zullen worden, moeten eerst bereid en gewillig zijn om zich neer te buigen en te dienen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 19". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-kings-19.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile