Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Hebreeën 2

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HEBREEËN 2

De apostel, in dit hoofdstuk:

I. Bespreekt verder de leer in het vorige neergelegd betreffende de uitnemendheid van den persoon van Christus, en wel in den vorm van een waarschuwing, Hebrews 2:1,

II. Gaat voort met het aantonen van Christus' uitnemendheid boven de engelen, Hebrews 2:5,

III. Neemt de ergernis des kruizes weg, Hebrews 2:10,

IV. Bespreekt de vleeswording van Christus, die niet de natuur der engelen aannam, maar die van het zaad Abrahams, en wijst op de reden waarom Hij zo handelde, Hebrews 2:16.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HEBREEËN 2

De apostel, in dit hoofdstuk:

I. Bespreekt verder de leer in het vorige neergelegd betreffende de uitnemendheid van den persoon van Christus, en wel in den vorm van een waarschuwing, Hebrews 2:1,

II. Gaat voort met het aantonen van Christus' uitnemendheid boven de engelen, Hebrews 2:5,

III. Neemt de ergernis des kruizes weg, Hebrews 2:10,

IV. Bespreekt de vleeswording van Christus, die niet de natuur der engelen aannam, maar die van het zaad Abrahams, en wijst op de reden waarom Hij zo handelde, Hebrews 2:16.

Verzen 1-4

Hebreeën 2:1-4

De apostel gaat in dit hoofdstuk voort met de duidelijke, nuttige wijze van leer en reden. Wij hebben hier de toepassing van de boven gestelde en bewezen waarheden, dat blijkt uit het woordje Daarom, waarmee dit hoofdstuk aanvangt, en dat zijn samenhang met het vorige toont. Daarin had de apostel bewezen dat Christus uitnemender is dan de engelen, door wier tussenkomst de wet was gegeven, en dat derhalve de bedeling des Evangelies uitnemender moest zijn dan die der wet. Nu komt hij tot de toepassing van deze leer, beide door waarschuwing en bewijsvoering.

I. Door waarschuwing. Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, Hebrews 2:1. Dit is de eerste wijze, waarop wij onze achting voor Christus en het Evangelie tonen moeten. Het is de grote roeping van ieder, die onder het Evangelie leeft, om den meesten ernst te tonen voor de openbaringen en terechtwijzingen van het Evangelie, ze in zijn voordeel hogelijk te schatten als zaken van het grootste belang, met ijver naar ze te luisteren bij alle gelegenheden, die zich daartoe voor hem opdoen, ze geregeld te lezen, ze nauwgezet te overpeinzen en ze van harte te geloven. Wij moeten ze met ons gehele hart en met al onze liefde omhelzen, ze in ons geheugen bewaren, en daarnaar al onze woorden en daden regelen.

II. Door bewijsvoering. Hij voegt sterke bewijzen bij deze vermaning.

1. Het grote verlies, dat wij lijden zullen, indien wij ons niet ernstig houden bij hetgeen wij gehoord hebben. Opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien. Zij zullen afglijden en ontglippen uit ons hoofd, onze lippen, ons leven, en wij zullen door ons verzuim veel verliezen. We leren hieruit:

A. Wanneer wij de Evangelische waarheden in onze zielen opgenomen hebben, lopen wij gevaar van ze te laten ontglippen. Onze zielen en geheugens zijn gelijk lekke vaten, slechts met de grootste moeite behouden zij wat zij bevatten. Dat is een gevolg van de verdorvenheid van onze natuur, de vijandschap en listigheid van Satan, die het woord weg steelt, de beslommeringen en strikken der wereld en de doornen, die het goede zaad verstikken.

B. Zij lijden aan onherstelbaar verlies, die de waarheden des Evangelies, welke zij ontvangen hadden, uit hun zielen laten ontglippen, zij verliezen een schat, die meer waard is dan duizenden van goud en zilver, het zaad is verloren, hun tijd en moeite van horen zijn verloren, hun hoop op een goeden oogst is verloren, alles is verloren, wanneer het Evangelie verloren is.

C. Deze overweging is een sterke beweegreden om onze aandacht aan het Evangelie te wijden en ons er aan te houden, inderdaad, wanneer wij hier niet zeer op letten, zullen wij het Woord Gods niet lang bewaren, onoplettende hoorders worden spoedig vergeetachtige hoorders.

2. Een andere beweegreden is ontleend aan de verschrikkelijke straf, die wij ondergaan zullen, indien wij onzen plicht niet doen, een vreeslijker straf dan hen trof, die de wet verwaarloosden en haar ongehoorzaam waren, Hebrews 2:2, Hebrews 2:3. Merk hier op:

A. Hoe de wet beschreven is, zij was een woord, door de engelen gesproken, en dat vast is geweest. Het was een woord door de engelen gesproken, omdat het door den dienst der engelen werd gegeven, zij bliezen de bazuinen en vormden waarschijnlijk de klanken der woorden op Gods aanwijzing. God zal als rechter ten tweeden male de engelen doen dienen om de bazuin te blazen en allen voor Zijn rechterstoel te vergaderen, om gevonnist te worden, naar dat zij overeenkomstig of tegen de wet gehandeld hebben. Het woord dezer wet is vast geweest, het was gelijk de belofte: ja en amen, het is getrouw en waarachtig, en het zal blijven en zijn kracht behouden hetzij de mensen er aan gehoorzamen of niet, want alle overtreding en ongehoorzaamheid heeft rechtvaardige vergelding ontvangen. De mensen mogen met de wet van God onderhandelen, maar die wet onderhandelt niet met hen, zij hield de zondaren van vroegere eeuwen vast en zij zal de zondaren van alle eeuwen vasthouden. God, als een rechtvaardig heerser en rechter eenmaal de wet gegeven hebbende, zal haar verachting en overtreding niet ongestraft laten, maar Hij heeft alle tijden door de overtreders gestraft en hen vergolden naar de natuur en de grootheid van hun ongehoorzaamheid. De strengste straf, ooit door God op zondaren toegepast, is niet meer dan de zonde verdiende, zij was rechtvaardige vergelding. Straffen, die recht waren, en zowel door de zonde verdiend als beloning door gehoorzaamheid verdiend wordt, ja meer verdiend dan beloning door gebrekkige gehoorzaamheid ooit verdiend worden kan.

B. Hoe het Evangelie beschreven wordt. Het is zaligheid, grote zaligheid, zo grote zaligheid dat geen andere zaligheid met haar vergeleken kan worden. Zo groot dat niemand kan uitdrukken, of zelfs maar bevatten, hoe groot zij is. Het is een grote zaligheid, die het Evangelie ons ontdekt, want het predikt ons een groten Zaligmaker, die ons geopenbaard heeft dat God met onze natuur verzoend is en verzoenen wil met onze personen, het toont ons hoe wij gered kunnen worden van zo grote zonde en zo zware ellende, en gebracht worden tot zo grote heiligheid en zo grote gelukzaligheid. Het Evangelie ontdekt ons een groten Heiligmaker, om ons voor de zaligheid geschikt te maken en ons tot den Zaligmaker te brengen. Het Evangelie ontplooit ons een grote en uitnemende bedeling van genade, een nieuw verbond, de grote daad van sluiting des verbonds is geschied en wordt verzekerd aan allen, die in den band des verbonds komen.

C. Hoe de zonde tegen het Evangelie wordt omschreven. Zij wordt verklaard te zijn een geen acht nemen op zo grote zaligheid, zij is een belediging van Gods genade in Christus, een licht-achten, een zorgeloos bejegenen, een het niet de moeite waard achten om er mede in aanraking te komen, een niet letten op het woord van evangelische genade, zomin als op eigen gebrek daaraan en eigen verloren toestand zonder dat, een niet-inspannen van krachten om de waarheid ervan te ontdekken, en toe te stemmen, of de goedheid er van in te zien, te smaken en op zich zelven toe te passen. In deze dingen tonen zij een volslagen verwaarlozing van deze grote zaligheid. Laat ons allen op onze hoede zijn, dat wij niet mogen behoren tot deze slechte, ellendige zondaren, die geen acht geven op de genade van het Evangelie.

D. Hoe de ellende van zulke zondaren wordt beschreven. Er wordt verklaard, dat ze niet te ontvlieden is, Hebrews 2:3. Hoe zullen wij ontvlieden? Dit toont aan:

a. Dat de verachters van deze zaligheid alrede veroordeeld zijn, zich reeds onder de hand der gerechtigheid bevinden. Zij zijn dat reeds door de zonde van Adam, en zij hebben hun banden nauwer dicht gehaald door hun eigen overtredingen. Die niet gelooft is alrede veroordeeld, John 3:18.

b. Er is geen ontkomen aan dezen staat van veroordeling dan door het aannemen van de grote zaligheid, in het Evangelie ons geopenbaard, en zij, die daar geen acht op geven, op hen blijft de toorn Gods en hij zal op hen blijven, zij kunnen er zich niet aan onttrekken, zij kunnen niet ontvlieden, zij kunnen aan den vloek niet ontkomen.

c. Er is echter een zwaarder vloek en verdoemenis wachtende voor al degenen, die de genade Gods in Christus verachten, en dezen zwaarsten vloek kunnen zij niet ontvlieden, zij kunnen zich niet verbergen in den groten dag, het feit niet ontkennen, den rechter niet omkopen, de gevangenis niet openen. Er is voor hen geen deur van barmhartigheid meer opengebleven, voor hen is er geen slachtoffer meer voor de zonden, zij zijn onherroepelijk verloren. De onmogelijkheid om aan die ellende te ontkomen wordt hier geschilderd in den vorm van een vraag: Hoe zullen wij ontvlieden? Het is een beroep op onze algemene rede, op de gewetens van de zondaren zelf, het is een wekstem tot al hun krachten en begaafdheden, al hun belangen, een vraag of zij, of een hunner, kan uitvinden, kan openen een weg om te ontkomen aan de wrekende gerechtigheid en toorn Gods. Het toont aan dat de verwaarlozers van deze grote zaligheid zullen gelaten worden niet alleen zonder macht, maar ook zonder voorspraak en verontschuldiging, op den groten dag, wanneer hun gevraagd zal worden of zij iets in `t midden te brengen hebben waarom het vonnis niet zou voltrokken worden, zullen zij sprakeloos staan, door hun eigen geweten veroordeeld, zelfs tot hoger trap van ellende dan zij, die het gezag der wet verwaarloosd, of zonder wet gezondigd hebben.

3. Een andere bewijsgrond om de waarschuwing te versterken is ontleend aan de waardigheid en uitnemendheid van den persoon, door wie het Evangelie is begonnen verkondigd te worden, Hebrews 2:3. Dewelke begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, dat is de Heere Jezus Christus, dewelke is Jehova, de Heere des levens en der heerlijkheid, de Heere van allen, en die als zodanig bezit onfeilbare en vlekkeloze wijsheid, oneindige en onuitputtelijke goedheid, onbetwistbare en onveranderlijke waarachtigheid en getrouwheid, volstrekte opperheerschappij en gezag, en onweerstaanbare macht. Deze grote Heere was van allen de eerste, die begon te spreken over die zaligheid, duidelijk en helder, zonder typen en schaduwen, zoals eertijds geschiedde. Nu mag dan ook zeker wel verwacht worden, dat allen dien Heere zullen eerbiedigen en acht geven op een Evangelie, hetwelk is begonnen verkondigd te worden door iemand die sprak, zoals geen mens ooit gesproken heeft.

4. Een andere bewijsgrond wordt ontleend aan het karakter van hen, die getuigen waren van Christus en het Evangelie, Hebrews 2:3. Het is aan ons bevestigd geworden door degenen, die Hem gehoord hebben, God bovendien mede-getuigende. Merk op:

A. De verkondiging van het Evangelie werd voortgezet en bevestigd door degenen, die Christus gehoord hebben, door de evangelisten en apostelen, die oog- en oorgetuigen waren geweest van hetgeen Jezus Christus was begonnen beide te doen en te leren, Acts 1:1. Deze getuigen konden er voor zich zelven geen werelds doel of belang bij hebben om hiertoe te dienen. Niets kon hen nopen om hun getuigenis af te leggen dan de eer van den Verlosser, en hun eigen zaligheid en die van anderen, zij stelden zich door hun getuigenis bloot aan het verlies van al wat hun in dit leven dierbaar was, en velen hunner bezegelden het met hun bloed.

B. God zelf getuigde mede met hen, die de getuigen van Christus waren, Hij bevestigde hetgeen zij door Christus gemachtigd en gezonden waren te prediken tot redding der wereld. En hoe getuigde Hij mede? Niet alleen door hun groten vrede in hun zielen te geven, groot geduld onder al hun lijden, en onuitsprekelijken moed en vreugde, ofschoon die voor hen zelven getuigen en bewijzen waren. Maar Hij getuigde mede door tekenen, en wonderen, en menigerlei krachten en bedelingen des Geestes naar Zijnen wil, Hebrews 2:4.

a. Door tekenen, tekenen van Zijn genadevolle nabijheid en van Zijne in hen werkende macht.

b. Door wonderen, werken, die boven de natuurlijke macht gingen, de aanschouwers met verwondering vervulden, en hen aanspoorden om te letten op de gepredikte leer en er onderzoek naar te doen.

c. Door menigerlei krachten, of machtige werken, waarin een almachtige handeling geopenbaard werd, boven alle redelijke tegenspraak.

d. Door bedelingen des Heiligen Geestes, bekwaam makende, instaat stellende en aansporende tot het werk, waartoe zij geroepen waren, verscheidenheid van gaven, bedieningen en werkingen, 1 Corinthians 12:4 en v.v. En dat alles naar Zijnen wil. Het was de wil van God dat wij zulk een steun voor ons geloof hebben zouden, en een sterken grondslag voor onze hoop, bij de aanneming van het Evangelie. Gelijk er bij het afkondigen van de wet tekenen en wonderen waren, waardoor God haar gezag en hare uitnemendheid bevestigde, zo getuigde Hij voor het Evangelie door meer en groter wonderen, omdat het een heerlijker en een blijvende bedeling was.

Verzen 1-4

Hebreeën 2:1-4

De apostel gaat in dit hoofdstuk voort met de duidelijke, nuttige wijze van leer en reden. Wij hebben hier de toepassing van de boven gestelde en bewezen waarheden, dat blijkt uit het woordje Daarom, waarmee dit hoofdstuk aanvangt, en dat zijn samenhang met het vorige toont. Daarin had de apostel bewezen dat Christus uitnemender is dan de engelen, door wier tussenkomst de wet was gegeven, en dat derhalve de bedeling des Evangelies uitnemender moest zijn dan die der wet. Nu komt hij tot de toepassing van deze leer, beide door waarschuwing en bewijsvoering.

I. Door waarschuwing. Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, Hebrews 2:1. Dit is de eerste wijze, waarop wij onze achting voor Christus en het Evangelie tonen moeten. Het is de grote roeping van ieder, die onder het Evangelie leeft, om den meesten ernst te tonen voor de openbaringen en terechtwijzingen van het Evangelie, ze in zijn voordeel hogelijk te schatten als zaken van het grootste belang, met ijver naar ze te luisteren bij alle gelegenheden, die zich daartoe voor hem opdoen, ze geregeld te lezen, ze nauwgezet te overpeinzen en ze van harte te geloven. Wij moeten ze met ons gehele hart en met al onze liefde omhelzen, ze in ons geheugen bewaren, en daarnaar al onze woorden en daden regelen.

II. Door bewijsvoering. Hij voegt sterke bewijzen bij deze vermaning.

1. Het grote verlies, dat wij lijden zullen, indien wij ons niet ernstig houden bij hetgeen wij gehoord hebben. Opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien. Zij zullen afglijden en ontglippen uit ons hoofd, onze lippen, ons leven, en wij zullen door ons verzuim veel verliezen. We leren hieruit:

A. Wanneer wij de Evangelische waarheden in onze zielen opgenomen hebben, lopen wij gevaar van ze te laten ontglippen. Onze zielen en geheugens zijn gelijk lekke vaten, slechts met de grootste moeite behouden zij wat zij bevatten. Dat is een gevolg van de verdorvenheid van onze natuur, de vijandschap en listigheid van Satan, die het woord weg steelt, de beslommeringen en strikken der wereld en de doornen, die het goede zaad verstikken.

B. Zij lijden aan onherstelbaar verlies, die de waarheden des Evangelies, welke zij ontvangen hadden, uit hun zielen laten ontglippen, zij verliezen een schat, die meer waard is dan duizenden van goud en zilver, het zaad is verloren, hun tijd en moeite van horen zijn verloren, hun hoop op een goeden oogst is verloren, alles is verloren, wanneer het Evangelie verloren is.

C. Deze overweging is een sterke beweegreden om onze aandacht aan het Evangelie te wijden en ons er aan te houden, inderdaad, wanneer wij hier niet zeer op letten, zullen wij het Woord Gods niet lang bewaren, onoplettende hoorders worden spoedig vergeetachtige hoorders.

2. Een andere beweegreden is ontleend aan de verschrikkelijke straf, die wij ondergaan zullen, indien wij onzen plicht niet doen, een vreeslijker straf dan hen trof, die de wet verwaarloosden en haar ongehoorzaam waren, Hebrews 2:2, Hebrews 2:3. Merk hier op:

A. Hoe de wet beschreven is, zij was een woord, door de engelen gesproken, en dat vast is geweest. Het was een woord door de engelen gesproken, omdat het door den dienst der engelen werd gegeven, zij bliezen de bazuinen en vormden waarschijnlijk de klanken der woorden op Gods aanwijzing. God zal als rechter ten tweeden male de engelen doen dienen om de bazuin te blazen en allen voor Zijn rechterstoel te vergaderen, om gevonnist te worden, naar dat zij overeenkomstig of tegen de wet gehandeld hebben. Het woord dezer wet is vast geweest, het was gelijk de belofte: ja en amen, het is getrouw en waarachtig, en het zal blijven en zijn kracht behouden hetzij de mensen er aan gehoorzamen of niet, want alle overtreding en ongehoorzaamheid heeft rechtvaardige vergelding ontvangen. De mensen mogen met de wet van God onderhandelen, maar die wet onderhandelt niet met hen, zij hield de zondaren van vroegere eeuwen vast en zij zal de zondaren van alle eeuwen vasthouden. God, als een rechtvaardig heerser en rechter eenmaal de wet gegeven hebbende, zal haar verachting en overtreding niet ongestraft laten, maar Hij heeft alle tijden door de overtreders gestraft en hen vergolden naar de natuur en de grootheid van hun ongehoorzaamheid. De strengste straf, ooit door God op zondaren toegepast, is niet meer dan de zonde verdiende, zij was rechtvaardige vergelding. Straffen, die recht waren, en zowel door de zonde verdiend als beloning door gehoorzaamheid verdiend wordt, ja meer verdiend dan beloning door gebrekkige gehoorzaamheid ooit verdiend worden kan.

B. Hoe het Evangelie beschreven wordt. Het is zaligheid, grote zaligheid, zo grote zaligheid dat geen andere zaligheid met haar vergeleken kan worden. Zo groot dat niemand kan uitdrukken, of zelfs maar bevatten, hoe groot zij is. Het is een grote zaligheid, die het Evangelie ons ontdekt, want het predikt ons een groten Zaligmaker, die ons geopenbaard heeft dat God met onze natuur verzoend is en verzoenen wil met onze personen, het toont ons hoe wij gered kunnen worden van zo grote zonde en zo zware ellende, en gebracht worden tot zo grote heiligheid en zo grote gelukzaligheid. Het Evangelie ontdekt ons een groten Heiligmaker, om ons voor de zaligheid geschikt te maken en ons tot den Zaligmaker te brengen. Het Evangelie ontplooit ons een grote en uitnemende bedeling van genade, een nieuw verbond, de grote daad van sluiting des verbonds is geschied en wordt verzekerd aan allen, die in den band des verbonds komen.

C. Hoe de zonde tegen het Evangelie wordt omschreven. Zij wordt verklaard te zijn een geen acht nemen op zo grote zaligheid, zij is een belediging van Gods genade in Christus, een licht-achten, een zorgeloos bejegenen, een het niet de moeite waard achten om er mede in aanraking te komen, een niet letten op het woord van evangelische genade, zomin als op eigen gebrek daaraan en eigen verloren toestand zonder dat, een niet-inspannen van krachten om de waarheid ervan te ontdekken, en toe te stemmen, of de goedheid er van in te zien, te smaken en op zich zelven toe te passen. In deze dingen tonen zij een volslagen verwaarlozing van deze grote zaligheid. Laat ons allen op onze hoede zijn, dat wij niet mogen behoren tot deze slechte, ellendige zondaren, die geen acht geven op de genade van het Evangelie.

D. Hoe de ellende van zulke zondaren wordt beschreven. Er wordt verklaard, dat ze niet te ontvlieden is, Hebrews 2:3. Hoe zullen wij ontvlieden? Dit toont aan:

a. Dat de verachters van deze zaligheid alrede veroordeeld zijn, zich reeds onder de hand der gerechtigheid bevinden. Zij zijn dat reeds door de zonde van Adam, en zij hebben hun banden nauwer dicht gehaald door hun eigen overtredingen. Die niet gelooft is alrede veroordeeld, John 3:18.

b. Er is geen ontkomen aan dezen staat van veroordeling dan door het aannemen van de grote zaligheid, in het Evangelie ons geopenbaard, en zij, die daar geen acht op geven, op hen blijft de toorn Gods en hij zal op hen blijven, zij kunnen er zich niet aan onttrekken, zij kunnen niet ontvlieden, zij kunnen aan den vloek niet ontkomen.

c. Er is echter een zwaarder vloek en verdoemenis wachtende voor al degenen, die de genade Gods in Christus verachten, en dezen zwaarsten vloek kunnen zij niet ontvlieden, zij kunnen zich niet verbergen in den groten dag, het feit niet ontkennen, den rechter niet omkopen, de gevangenis niet openen. Er is voor hen geen deur van barmhartigheid meer opengebleven, voor hen is er geen slachtoffer meer voor de zonden, zij zijn onherroepelijk verloren. De onmogelijkheid om aan die ellende te ontkomen wordt hier geschilderd in den vorm van een vraag: Hoe zullen wij ontvlieden? Het is een beroep op onze algemene rede, op de gewetens van de zondaren zelf, het is een wekstem tot al hun krachten en begaafdheden, al hun belangen, een vraag of zij, of een hunner, kan uitvinden, kan openen een weg om te ontkomen aan de wrekende gerechtigheid en toorn Gods. Het toont aan dat de verwaarlozers van deze grote zaligheid zullen gelaten worden niet alleen zonder macht, maar ook zonder voorspraak en verontschuldiging, op den groten dag, wanneer hun gevraagd zal worden of zij iets in `t midden te brengen hebben waarom het vonnis niet zou voltrokken worden, zullen zij sprakeloos staan, door hun eigen geweten veroordeeld, zelfs tot hoger trap van ellende dan zij, die het gezag der wet verwaarloosd, of zonder wet gezondigd hebben.

3. Een andere bewijsgrond om de waarschuwing te versterken is ontleend aan de waardigheid en uitnemendheid van den persoon, door wie het Evangelie is begonnen verkondigd te worden, Hebrews 2:3. Dewelke begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, dat is de Heere Jezus Christus, dewelke is Jehova, de Heere des levens en der heerlijkheid, de Heere van allen, en die als zodanig bezit onfeilbare en vlekkeloze wijsheid, oneindige en onuitputtelijke goedheid, onbetwistbare en onveranderlijke waarachtigheid en getrouwheid, volstrekte opperheerschappij en gezag, en onweerstaanbare macht. Deze grote Heere was van allen de eerste, die begon te spreken over die zaligheid, duidelijk en helder, zonder typen en schaduwen, zoals eertijds geschiedde. Nu mag dan ook zeker wel verwacht worden, dat allen dien Heere zullen eerbiedigen en acht geven op een Evangelie, hetwelk is begonnen verkondigd te worden door iemand die sprak, zoals geen mens ooit gesproken heeft.

4. Een andere bewijsgrond wordt ontleend aan het karakter van hen, die getuigen waren van Christus en het Evangelie, Hebrews 2:3. Het is aan ons bevestigd geworden door degenen, die Hem gehoord hebben, God bovendien mede-getuigende. Merk op:

A. De verkondiging van het Evangelie werd voortgezet en bevestigd door degenen, die Christus gehoord hebben, door de evangelisten en apostelen, die oog- en oorgetuigen waren geweest van hetgeen Jezus Christus was begonnen beide te doen en te leren, Acts 1:1. Deze getuigen konden er voor zich zelven geen werelds doel of belang bij hebben om hiertoe te dienen. Niets kon hen nopen om hun getuigenis af te leggen dan de eer van den Verlosser, en hun eigen zaligheid en die van anderen, zij stelden zich door hun getuigenis bloot aan het verlies van al wat hun in dit leven dierbaar was, en velen hunner bezegelden het met hun bloed.

B. God zelf getuigde mede met hen, die de getuigen van Christus waren, Hij bevestigde hetgeen zij door Christus gemachtigd en gezonden waren te prediken tot redding der wereld. En hoe getuigde Hij mede? Niet alleen door hun groten vrede in hun zielen te geven, groot geduld onder al hun lijden, en onuitsprekelijken moed en vreugde, ofschoon die voor hen zelven getuigen en bewijzen waren. Maar Hij getuigde mede door tekenen, en wonderen, en menigerlei krachten en bedelingen des Geestes naar Zijnen wil, Hebrews 2:4.

a. Door tekenen, tekenen van Zijn genadevolle nabijheid en van Zijne in hen werkende macht.

b. Door wonderen, werken, die boven de natuurlijke macht gingen, de aanschouwers met verwondering vervulden, en hen aanspoorden om te letten op de gepredikte leer en er onderzoek naar te doen.

c. Door menigerlei krachten, of machtige werken, waarin een almachtige handeling geopenbaard werd, boven alle redelijke tegenspraak.

d. Door bedelingen des Heiligen Geestes, bekwaam makende, instaat stellende en aansporende tot het werk, waartoe zij geroepen waren, verscheidenheid van gaven, bedieningen en werkingen, 1 Corinthians 12:4 en v.v. En dat alles naar Zijnen wil. Het was de wil van God dat wij zulk een steun voor ons geloof hebben zouden, en een sterken grondslag voor onze hoop, bij de aanneming van het Evangelie. Gelijk er bij het afkondigen van de wet tekenen en wonderen waren, waardoor God haar gezag en hare uitnemendheid bevestigde, zo getuigde Hij voor het Evangelie door meer en groter wonderen, omdat het een heerlijker en een blijvende bedeling was.

Verzen 5-9

Hebreeën 2:5-9

De apostel, na deze verheven verklaring omtrent de leer van de persoonlijke voortreffelijkheid van Christus boven de engelen gegeven te hebben, keert nu tot dat aangename onderwerp opnieuw terug en vervolgt het, Hebrews 2:5.

Want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld, van welke wij spreken.

I. Hier geeft de apostel ene ontkenning, die ene bevestiging insluit. De staat van de evangelische gemeente, hier de toekomende wereld genoemd, is niet onderworpen aan de engelen, maar onder de persoonlijke zorg en regering van den Verlosser zelf. Zomin de staat van de gemeente, zoals zij thans is, als die geheel herstelde staat, waarin zij verkeren zal als de overste der wereld zal zijn buiten geworpen en de koninkrijken der aarde het koninkrijk van Christus zullen geworden zijn, is overgelaten aan de regering der engelen, maar Jezus Christus zal Zijn grote macht aannemen en zegevieren. Hij maakt van den dienst der engelen niet hetzelfde gebruik bij het geven van het Evangelie als bij het geven der wet, die was de staat van de oude of verouderende wereld. De nieuwe wereld is onderworpen aan Christus en onder Zijn volstrekte en enige heerschappij gesteld, in alle geestelijke en eeuwige opzichten. Christus heeft de regering van de gemeente des Evangelies, hetgeen tegelijkertijd de eer van Christus en de gelukzaligheid en veiligheid der gemeente te kennen geeft. Het is zeker dat noch de eerste stichting van de gemeente des Evangelies, noch haar verdere opbouw en regering, noch haar eindoordeel en volmaking aan de engelen is opgedragen, maar aan Christus. Zo grote belangen wilde God niet aan Zijne heiligen overlaten, voor zulk een taak zijn de engelen te zwak.

II. Hier volgt een beschrijving uit de Schrift van dien gezegenden Jezus, aan wie de wereld des Evangelies onderworpen is. Zij is genomen uit Psalms 8:5. Maar iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt? Of des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt? enz. Deze woorden moeten beschouwd worden als toepasselijk zowel op de mensheid in het algemeen, als, zoals hier geschiedt, op den Heere Jezus Christus.

1. Toepasselijk op de mensheid in het algemeen. In dien zin vinden wij hier een hartelijke, dankbare lofverheffing van den groten God voor Zijn wonderbare neerbuiging en vriendelijkheid voor de kinderen der mensen.

A. Hij gedenkt hunner en is zorgzaam voor hen, zij bestaan alleen door den raad Zijner goddelijke liefde. De gunsten van God voor de mensen ontspringen alle uit Zijn eeuwige gedachten en voornemens van barmhartigheid voor hen, gelijk al onze plichtmatige eerbied voor God zijn oorsprong vindt in ons gedachtigzijn aan Hem. God is altijd bezig met ons, laat ons nooit Hem vergeten.

B. Hij bezoekt hen. Gods genadig voornemen met de mensen is vruchtbaar in genadige bezoeken aan hen, Hij komt om ons te zien, hoe het met ons is, wat wij najagen, wat ons ontbreekt, aan welke gevaren wij blootgesteld zijn, welke moeilijkheden wij ontmoeten, en door Zijn bezoeken wordt onze geest bewaard. Laat ons zo Gode gedenken, dat wij dagelijks in den weg van plicht Hem naderen. C. Hij maakt den mens het hoofd van alle schepselen in deze lagere wereld, den gevelsteen van Zijn gebouw, het voornaamste doel van Gods wegen op aarde, en alleen een weinig minder dan de engelen in plaats en ten opzichte van het lichaam zolang hij hier is, om te worden gelijk de engelen en de gelijke der engelen, bij de opstanding der rechtvaardigen, Luke 20:36.

D. Hij kroont hem met heerlijkheid en eer, de eer van te bezitten edele krachten en vermogens der ziel, uitnemende leden en delen des lichaams, waardoor hij aan beide werelden verbonden is, bekwaam om de belangen der beide werelden te dienen en om van beide de gelukzaligheid te genieten.

E. Hij geeft hem recht en heerschappij over de lagere schepselen, welke voortduren zolang hij voortgaat in verbinding met God en in zijn plicht jegens God.

2. In toepassing op den Heere Jezus. En alles wat hier gezegd wordt is op Hem toepasselijk, en op Hem alleen, Hebrews 2:8, Hebrews 2:9. En hier kunnen wij opmerken:

A. Welke de bewegende oorzaak is van al de vriendelijkheid door God aan de mensen betoond, door Christus voor hen en aan hen te geven. Dat is de genade van God. Want: wat is de mens?

B. Wat de vruchten van deze vrije genade Gods zijn, ten opzichte van de gave van Christus voor ons en aan ons, zoals zij opgenoemd worden in deze Schriftuurplaats.

a. Dat God voor ons aan Christus gedacht in het verbond der verzoening.

b. Dat God om onzentwil Christus bezocht, en tussen hen beiden besloten werd dat Christus in de volheid der tijden in de wereld komen zou als de grote waarachtige offerande.

c. Dat God Hem een weinig minder dan de engelen gemaakt heeft, door Hem mens te maken om te kunnen lijden en zich te vernederen tot den dood toe.

d. Dat God de menselijke natuur van Christus met heerlijkheid en ere kroonde, die in haar wezen volkomen heilig was, en den Geest had zonder mate, en in welke door een onafscheidelijke vereniging met de goddelijke natuur in den tweeden Persoon van de Drie-eenheid de volheid der Godheid lichamelijk woonde, opdat Hij door Zijn lijden voldoening aanbrengen zou, voor allen den dood smakende, krachtig gevoelende en ondergaande de bittere angsten van dien schandelijken, smartelijken en vervloekten kruisdood, en daardoor de gehele mensheid in een nieuwen proefstaat overbrengende.

e. Dat Hij met heerlijkheid en eer gekroond werd, als een beloning voor Zijne vernedering in het lijden des doods, bevorderd tot de hoogste waardigheid in den hemel, bekleed met volstrekte regeermacht over alle dingen, en dat daardoor die oude Schriftuurplaats in Christus vervuld werd, welke nooit zo volkomen vervuld was in enigen mens, die ooit op aarde leefde.

Verzen 5-9

Hebreeën 2:5-9

De apostel, na deze verheven verklaring omtrent de leer van de persoonlijke voortreffelijkheid van Christus boven de engelen gegeven te hebben, keert nu tot dat aangename onderwerp opnieuw terug en vervolgt het, Hebrews 2:5.

Want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld, van welke wij spreken.

I. Hier geeft de apostel ene ontkenning, die ene bevestiging insluit. De staat van de evangelische gemeente, hier de toekomende wereld genoemd, is niet onderworpen aan de engelen, maar onder de persoonlijke zorg en regering van den Verlosser zelf. Zomin de staat van de gemeente, zoals zij thans is, als die geheel herstelde staat, waarin zij verkeren zal als de overste der wereld zal zijn buiten geworpen en de koninkrijken der aarde het koninkrijk van Christus zullen geworden zijn, is overgelaten aan de regering der engelen, maar Jezus Christus zal Zijn grote macht aannemen en zegevieren. Hij maakt van den dienst der engelen niet hetzelfde gebruik bij het geven van het Evangelie als bij het geven der wet, die was de staat van de oude of verouderende wereld. De nieuwe wereld is onderworpen aan Christus en onder Zijn volstrekte en enige heerschappij gesteld, in alle geestelijke en eeuwige opzichten. Christus heeft de regering van de gemeente des Evangelies, hetgeen tegelijkertijd de eer van Christus en de gelukzaligheid en veiligheid der gemeente te kennen geeft. Het is zeker dat noch de eerste stichting van de gemeente des Evangelies, noch haar verdere opbouw en regering, noch haar eindoordeel en volmaking aan de engelen is opgedragen, maar aan Christus. Zo grote belangen wilde God niet aan Zijne heiligen overlaten, voor zulk een taak zijn de engelen te zwak.

II. Hier volgt een beschrijving uit de Schrift van dien gezegenden Jezus, aan wie de wereld des Evangelies onderworpen is. Zij is genomen uit Psalms 8:5. Maar iemand heeft ergens betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt? Of des mensen zoon, dat Gij hem bezoekt? enz. Deze woorden moeten beschouwd worden als toepasselijk zowel op de mensheid in het algemeen, als, zoals hier geschiedt, op den Heere Jezus Christus.

1. Toepasselijk op de mensheid in het algemeen. In dien zin vinden wij hier een hartelijke, dankbare lofverheffing van den groten God voor Zijn wonderbare neerbuiging en vriendelijkheid voor de kinderen der mensen.

A. Hij gedenkt hunner en is zorgzaam voor hen, zij bestaan alleen door den raad Zijner goddelijke liefde. De gunsten van God voor de mensen ontspringen alle uit Zijn eeuwige gedachten en voornemens van barmhartigheid voor hen, gelijk al onze plichtmatige eerbied voor God zijn oorsprong vindt in ons gedachtigzijn aan Hem. God is altijd bezig met ons, laat ons nooit Hem vergeten.

B. Hij bezoekt hen. Gods genadig voornemen met de mensen is vruchtbaar in genadige bezoeken aan hen, Hij komt om ons te zien, hoe het met ons is, wat wij najagen, wat ons ontbreekt, aan welke gevaren wij blootgesteld zijn, welke moeilijkheden wij ontmoeten, en door Zijn bezoeken wordt onze geest bewaard. Laat ons zo Gode gedenken, dat wij dagelijks in den weg van plicht Hem naderen. C. Hij maakt den mens het hoofd van alle schepselen in deze lagere wereld, den gevelsteen van Zijn gebouw, het voornaamste doel van Gods wegen op aarde, en alleen een weinig minder dan de engelen in plaats en ten opzichte van het lichaam zolang hij hier is, om te worden gelijk de engelen en de gelijke der engelen, bij de opstanding der rechtvaardigen, Luke 20:36.

D. Hij kroont hem met heerlijkheid en eer, de eer van te bezitten edele krachten en vermogens der ziel, uitnemende leden en delen des lichaams, waardoor hij aan beide werelden verbonden is, bekwaam om de belangen der beide werelden te dienen en om van beide de gelukzaligheid te genieten.

E. Hij geeft hem recht en heerschappij over de lagere schepselen, welke voortduren zolang hij voortgaat in verbinding met God en in zijn plicht jegens God.

2. In toepassing op den Heere Jezus. En alles wat hier gezegd wordt is op Hem toepasselijk, en op Hem alleen, Hebrews 2:8, Hebrews 2:9. En hier kunnen wij opmerken:

A. Welke de bewegende oorzaak is van al de vriendelijkheid door God aan de mensen betoond, door Christus voor hen en aan hen te geven. Dat is de genade van God. Want: wat is de mens?

B. Wat de vruchten van deze vrije genade Gods zijn, ten opzichte van de gave van Christus voor ons en aan ons, zoals zij opgenoemd worden in deze Schriftuurplaats.

a. Dat God voor ons aan Christus gedacht in het verbond der verzoening.

b. Dat God om onzentwil Christus bezocht, en tussen hen beiden besloten werd dat Christus in de volheid der tijden in de wereld komen zou als de grote waarachtige offerande.

c. Dat God Hem een weinig minder dan de engelen gemaakt heeft, door Hem mens te maken om te kunnen lijden en zich te vernederen tot den dood toe.

d. Dat God de menselijke natuur van Christus met heerlijkheid en ere kroonde, die in haar wezen volkomen heilig was, en den Geest had zonder mate, en in welke door een onafscheidelijke vereniging met de goddelijke natuur in den tweeden Persoon van de Drie-eenheid de volheid der Godheid lichamelijk woonde, opdat Hij door Zijn lijden voldoening aanbrengen zou, voor allen den dood smakende, krachtig gevoelende en ondergaande de bittere angsten van dien schandelijken, smartelijken en vervloekten kruisdood, en daardoor de gehele mensheid in een nieuwen proefstaat overbrengende.

e. Dat Hij met heerlijkheid en eer gekroond werd, als een beloning voor Zijne vernedering in het lijden des doods, bevorderd tot de hoogste waardigheid in den hemel, bekleed met volstrekte regeermacht over alle dingen, en dat daardoor die oude Schriftuurplaats in Christus vervuld werd, welke nooit zo volkomen vervuld was in enigen mens, die ooit op aarde leefde.

Verzen 10-13

Hebreeën 2:10-13

Na den dood van Christus vermeld te hebben, gaat de apostel hier voort de schande des kruizes op den voorgrond te stellen, en dat doet hij door aan te tonen hoe het Gode betaamde, dat Christus zou lijden en hoezeer de mens door dat lijden gezegend zou worden.

I. Hoe het Gode betaamde, dat Christus zou lijden. Want het betaamde Hem, om welken alle dingen zijn, en door welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen, Hebrews 2:10.

1. God wordt hier beschreven als het einde en de eerste oorzaak van alle dingen. En het betaamde Hem Zijn eigen heerlijkheid te verzekeren in alles wat Hij deed, niet alleen zo te handelen dat Hij in niets zich zelven onteren zou, maar zo dat alles Hem een bron van heerlijkheid zou worden.

2. Er wordt gezegd dat Hij naar dien heerlijken maatstaf gehandeld heeft in het werk der verzoening, zowel in de keuze van het doel als van de middelen.

A. In de keuze van het doel, en dat was: vele kinderen tot de heerlijkheid te leiden, tot tegenwoordige heerlijkheid door het genieten van de heerlijke voorrechten des Evangelies, en tot toekomstige heerlijkheid in den hemel, waar inderdaad een gans zeer uitnemend gewicht van eeuwige heerlijkheid zijn zal.

a. Wij moeten kinderen Gods zijn, beide door aanneming en door wedergeboorte, alvorens wij tot de heerlijkheid des hemels kunnen gebracht worden. De hemel is de erfenis, en alleen zij, die kinderen zijn, zijn erfgenamen van die erfenis.

b. Alle ware gelovigen zijn kinderen van God, hun, die Christus aangenomen hebben, heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, zo velen in Zijn naam geloven, John 1:12.

c. Ofschoon de kinderen Gods in dezelfde plaats en terzelfder tijd slechts weinigen zijn, toch zal, wanneer zij alleen bijeengebracht zijn, blijken dat zij velen zijn. Christus is de eerstgeborene van vele broederen.

d. Al de kinderen Gods, hoevelen zij ook zijn, en hoe ook verstrooid en verdeeld, zullen ten laatste in heerlijkheid bijeengebracht worden.

B. In de keuze der middelen.

a. Door het vinden van iemand, die de overste leidsman onzer zaligheid kon zijn. Zij, die gezaligd worden, moeten tot die zaligheid komen onder leiding van een leidsman, die voor dat doel voldoende is. Zij moeten moeiten verdragen als goede krijgsknechten van Christus, zij moeten hun leidsman volgen, allen onder Zijne banier in dienst genomen en geschaard, en zij, die dat doen, zullen veilig overgebracht worden en grote eer en heerlijkheid beërven.

b. Door dien oversten leidsman onzer zaligheid door lijden te heiligen. God de Vader maakte den Heere Jezus Christus den oversten leidsman onzer zaligheid, dat is: Hij wijdde, Hij bestemde Hem tot dien dienst, Hij gaf Hem de opdracht daartoe, en Hij maakte Hem een volmaakten leidsman. Hij was volmaakt in wijsheid, in moed, in kracht, door den Geest van onzen Heere, dien Hij zonder mate bezat. Hij werd volmaakt door lijden, dat is: Hij volmaakte het werk van onze verlossing door het storten van Zijn bloed, en was daardoor volmaakt geschikt om een middelaar tussen God en mensen te zijn. Hij vond Zijn weg tot de kroon door het kruis, en zo moeten de Zijnen ook doen. De uitnemende Dr. Owen merkt op dat de Heere Jezus Christus, door lijden geheiligd en volmaakt zijnde, den lijdensweg geheiligd heeft voor al Zijn volgelingen, om in de heerlijkheid over te gaan, en daardoor is hun lijden noodzakelijk en onvermijdelijk geworden, zij worden daardoor eerwaardig en nuttig.

II. Hij toont aan hoezeer zij gezegend zijn door het kruis en het lijden van Christus. Indien daar niets in was, wat God en Christus niet betaamde, zo was er in dat lijden veel, dat zeer zegenrijk zou zijn voor de mensen. Hierdoor worden zij gebracht in nauwe vereniging met Christus en in zeer dierbare betrekking tot Hem.

1. In nauwer vereniging, Hebrews 2:11. En Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit een. Christus is het, die heiligt, Hij heeft den heiligenden Geest verworven en gezonden, Hij is het hoofd van alle heiligende invloeden. De Geest heiligt als Geest van Christus. Ware gelovigen zijn zij, die geheiligd zijn, begiftigd met heilige beginselen en krachten, afgezonderd en afzonderlijk gehouden van lage en gemene doeleinden tot hoge en heilige beginselen en doeleinden, want dat moet geschieden alvorens zij tot de heerlijkheid kunnen geleid worden. Nu is Christus, die de leidsman is in dit werk der heiliging, en zijn de Christenen, die de bewerking ondergaan, allen uit een. Hoe? Omdat:

A. Zij zijn allen van een hemelsen Vader, en dat is God. God is de Vader van Christus door eeuwige generatie en wonderdadige ontvangenis, en van de Christenen door aanneming en wedergeboorte.

B. Zij zijn van een aardsen vader: Adam. Christus en de gelovigen hebben dezelfde menselijke natuur.

C. Van een geest, een heilige en hemelse geaardheid, dezelfde Geest is in hen, die in Christus was, ofschoon niet in dezelfde mate, dezelfde Geest bezielt en leidt het hoofd en al de leden.

2. In zeer dierbare betrekking. Dit spruit uit die vereniging voort. En nu verklaart hij eerst welke die betrekking is en haalt daarna drie teksten uit het Oude Testament aan om het gezegde toe te lichten en te bewijzen.

A. Hij verklaart welke deze betrekking is. Christus en de gelovigen zijn allen uit een, en daarom schaamt Hij zich niet hen broeders te noemen.

a. Christus en de gelovigen zijn broederen, niet alleen been van Zijn been en vlees van Zijn vlees, maar geest van Zijn geest-broederen in den volsten zin des woords, zowel hemels als aards.

b. Christus schaamt zich voor die verwantschap niet, Hij schaamt zich niet hen broeders te noemen. Dat is in Hem wonderbare neerbuiging en goedheid, wanneer men in aanmerking neemt hun geringheid van natuur en hun slechtheid door de zonde, maar Hij zal zich nooit schamen voor iemand, die zich voor Hem niet schaamt en zorg draagt, dat Hij geen reden van schaamte en verwijt aan Hem en aan zich zelven geeft.

B. Hij licht dit toe met drie Schriftuurplaatsen.

a. De eerste is Psalms 22:23. Ik zal Uwen naam Mijnen broederen verkondigen, in het midden der gemeente zal Ik U lofzingen. Deze psalm is een uitnemende voorzegging van het lijden van Christus, hij begint met Zijn kruiswoord: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten! Welnu, hier is voorzegd: Ten eerste. Dat Christus op aarde zou hebben ene kerk of gemeente, ene vergadering van vrijwilligers, vrijwillig lerend om Hem te volgen.

Ten tweede. Dat dezen niet alleen elkanders broederen zullen zijn, maar ook broederen van Christus zelf.

Ten derde. Dat Hij hun den naam Zijns Vaders zou verkondigen, dat is: diens natuur en eigenschappen, diens geest en wil, Hij deed dit in eigen persoon toen Hij onder hen wandelde, en door Zijn Geest, die uitgestort werd op Zijne discipelen, ten einde hen te bekwamen de kennis van God in de wereld te verspreiden van geslacht tot geslacht, tot aan het einde der dagen.

Ten vierde. Dat Christus den lof Zijns Vaders zou zingen in die gemeente. De heerlijkheid Zijns Vaders beoogde Christus, daar was Zijn hart op gezet, daarvoor gaf Hij zich zelven over, en Hij wilde dat Zijn volk daarin met Hem zou samenstemmen.

b. De tweede Schriftuurplaats is genomen uit Psalm 18:3: Ik zal mijn betrouwen op Hem stellen. Deze psalm behandelt de moeiten van David, als type van Christus, en hoe hij in al die moeilijkheden zijn betrouwen op God stelde. Dit toont aan dat Hij, behalve Zijn goddelijke natuur welke geen ondersteuning behoefde, een andere natuur zou aannemen, die de ondersteuning nodig had, welke niemand dan God haar geven kon. Hij leed en vertrouwde als ons hoofd en onze voorganger. Zijn broederen moeten ook lijden en betrouwen.

c. De derde Schriftuurplaats is genomen uitjes. 8:18. Zie daar ik en de kinderen, die mij God gegeven heeft. Dit toont aan dat Christus werkelijk en waarachtig mens was, want ouders en kinderen hebben dezelfde natuur. Christus' kinderen werden Hem door den Vader gegeven, in den raad Zijner eeuwige liefde en van het verbond des vredes, dat tussen hen was. En zij werden Christus gegeven door hun bekering. Wanneer zij Zijn verbond aannemen, dan ontvangt Christus hen, regeert over hen, verheugt zich in hen, maakt al hun zaken recht, neemt hen op ten hemel en stelt hen daar aan Zijnen Vader voor: Zie daar Ik en de kinderen, die Gij Mij gegeven hebt.

Verzen 10-13

Hebreeën 2:10-13

Na den dood van Christus vermeld te hebben, gaat de apostel hier voort de schande des kruizes op den voorgrond te stellen, en dat doet hij door aan te tonen hoe het Gode betaamde, dat Christus zou lijden en hoezeer de mens door dat lijden gezegend zou worden.

I. Hoe het Gode betaamde, dat Christus zou lijden. Want het betaamde Hem, om welken alle dingen zijn, en door welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen, Hebrews 2:10.

1. God wordt hier beschreven als het einde en de eerste oorzaak van alle dingen. En het betaamde Hem Zijn eigen heerlijkheid te verzekeren in alles wat Hij deed, niet alleen zo te handelen dat Hij in niets zich zelven onteren zou, maar zo dat alles Hem een bron van heerlijkheid zou worden.

2. Er wordt gezegd dat Hij naar dien heerlijken maatstaf gehandeld heeft in het werk der verzoening, zowel in de keuze van het doel als van de middelen.

A. In de keuze van het doel, en dat was: vele kinderen tot de heerlijkheid te leiden, tot tegenwoordige heerlijkheid door het genieten van de heerlijke voorrechten des Evangelies, en tot toekomstige heerlijkheid in den hemel, waar inderdaad een gans zeer uitnemend gewicht van eeuwige heerlijkheid zijn zal.

a. Wij moeten kinderen Gods zijn, beide door aanneming en door wedergeboorte, alvorens wij tot de heerlijkheid des hemels kunnen gebracht worden. De hemel is de erfenis, en alleen zij, die kinderen zijn, zijn erfgenamen van die erfenis.

b. Alle ware gelovigen zijn kinderen van God, hun, die Christus aangenomen hebben, heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, zo velen in Zijn naam geloven, John 1:12.

c. Ofschoon de kinderen Gods in dezelfde plaats en terzelfder tijd slechts weinigen zijn, toch zal, wanneer zij alleen bijeengebracht zijn, blijken dat zij velen zijn. Christus is de eerstgeborene van vele broederen.

d. Al de kinderen Gods, hoevelen zij ook zijn, en hoe ook verstrooid en verdeeld, zullen ten laatste in heerlijkheid bijeengebracht worden.

B. In de keuze der middelen.

a. Door het vinden van iemand, die de overste leidsman onzer zaligheid kon zijn. Zij, die gezaligd worden, moeten tot die zaligheid komen onder leiding van een leidsman, die voor dat doel voldoende is. Zij moeten moeiten verdragen als goede krijgsknechten van Christus, zij moeten hun leidsman volgen, allen onder Zijne banier in dienst genomen en geschaard, en zij, die dat doen, zullen veilig overgebracht worden en grote eer en heerlijkheid beërven.

b. Door dien oversten leidsman onzer zaligheid door lijden te heiligen. God de Vader maakte den Heere Jezus Christus den oversten leidsman onzer zaligheid, dat is: Hij wijdde, Hij bestemde Hem tot dien dienst, Hij gaf Hem de opdracht daartoe, en Hij maakte Hem een volmaakten leidsman. Hij was volmaakt in wijsheid, in moed, in kracht, door den Geest van onzen Heere, dien Hij zonder mate bezat. Hij werd volmaakt door lijden, dat is: Hij volmaakte het werk van onze verlossing door het storten van Zijn bloed, en was daardoor volmaakt geschikt om een middelaar tussen God en mensen te zijn. Hij vond Zijn weg tot de kroon door het kruis, en zo moeten de Zijnen ook doen. De uitnemende Dr. Owen merkt op dat de Heere Jezus Christus, door lijden geheiligd en volmaakt zijnde, den lijdensweg geheiligd heeft voor al Zijn volgelingen, om in de heerlijkheid over te gaan, en daardoor is hun lijden noodzakelijk en onvermijdelijk geworden, zij worden daardoor eerwaardig en nuttig.

II. Hij toont aan hoezeer zij gezegend zijn door het kruis en het lijden van Christus. Indien daar niets in was, wat God en Christus niet betaamde, zo was er in dat lijden veel, dat zeer zegenrijk zou zijn voor de mensen. Hierdoor worden zij gebracht in nauwe vereniging met Christus en in zeer dierbare betrekking tot Hem.

1. In nauwer vereniging, Hebrews 2:11. En Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit een. Christus is het, die heiligt, Hij heeft den heiligenden Geest verworven en gezonden, Hij is het hoofd van alle heiligende invloeden. De Geest heiligt als Geest van Christus. Ware gelovigen zijn zij, die geheiligd zijn, begiftigd met heilige beginselen en krachten, afgezonderd en afzonderlijk gehouden van lage en gemene doeleinden tot hoge en heilige beginselen en doeleinden, want dat moet geschieden alvorens zij tot de heerlijkheid kunnen geleid worden. Nu is Christus, die de leidsman is in dit werk der heiliging, en zijn de Christenen, die de bewerking ondergaan, allen uit een. Hoe? Omdat:

A. Zij zijn allen van een hemelsen Vader, en dat is God. God is de Vader van Christus door eeuwige generatie en wonderdadige ontvangenis, en van de Christenen door aanneming en wedergeboorte.

B. Zij zijn van een aardsen vader: Adam. Christus en de gelovigen hebben dezelfde menselijke natuur.

C. Van een geest, een heilige en hemelse geaardheid, dezelfde Geest is in hen, die in Christus was, ofschoon niet in dezelfde mate, dezelfde Geest bezielt en leidt het hoofd en al de leden.

2. In zeer dierbare betrekking. Dit spruit uit die vereniging voort. En nu verklaart hij eerst welke die betrekking is en haalt daarna drie teksten uit het Oude Testament aan om het gezegde toe te lichten en te bewijzen.

A. Hij verklaart welke deze betrekking is. Christus en de gelovigen zijn allen uit een, en daarom schaamt Hij zich niet hen broeders te noemen.

a. Christus en de gelovigen zijn broederen, niet alleen been van Zijn been en vlees van Zijn vlees, maar geest van Zijn geest-broederen in den volsten zin des woords, zowel hemels als aards.

b. Christus schaamt zich voor die verwantschap niet, Hij schaamt zich niet hen broeders te noemen. Dat is in Hem wonderbare neerbuiging en goedheid, wanneer men in aanmerking neemt hun geringheid van natuur en hun slechtheid door de zonde, maar Hij zal zich nooit schamen voor iemand, die zich voor Hem niet schaamt en zorg draagt, dat Hij geen reden van schaamte en verwijt aan Hem en aan zich zelven geeft.

B. Hij licht dit toe met drie Schriftuurplaatsen.

a. De eerste is Psalms 22:23. Ik zal Uwen naam Mijnen broederen verkondigen, in het midden der gemeente zal Ik U lofzingen. Deze psalm is een uitnemende voorzegging van het lijden van Christus, hij begint met Zijn kruiswoord: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten! Welnu, hier is voorzegd: Ten eerste. Dat Christus op aarde zou hebben ene kerk of gemeente, ene vergadering van vrijwilligers, vrijwillig lerend om Hem te volgen.

Ten tweede. Dat dezen niet alleen elkanders broederen zullen zijn, maar ook broederen van Christus zelf.

Ten derde. Dat Hij hun den naam Zijns Vaders zou verkondigen, dat is: diens natuur en eigenschappen, diens geest en wil, Hij deed dit in eigen persoon toen Hij onder hen wandelde, en door Zijn Geest, die uitgestort werd op Zijne discipelen, ten einde hen te bekwamen de kennis van God in de wereld te verspreiden van geslacht tot geslacht, tot aan het einde der dagen.

Ten vierde. Dat Christus den lof Zijns Vaders zou zingen in die gemeente. De heerlijkheid Zijns Vaders beoogde Christus, daar was Zijn hart op gezet, daarvoor gaf Hij zich zelven over, en Hij wilde dat Zijn volk daarin met Hem zou samenstemmen.

b. De tweede Schriftuurplaats is genomen uit Psalm 18:3: Ik zal mijn betrouwen op Hem stellen. Deze psalm behandelt de moeiten van David, als type van Christus, en hoe hij in al die moeilijkheden zijn betrouwen op God stelde. Dit toont aan dat Hij, behalve Zijn goddelijke natuur welke geen ondersteuning behoefde, een andere natuur zou aannemen, die de ondersteuning nodig had, welke niemand dan God haar geven kon. Hij leed en vertrouwde als ons hoofd en onze voorganger. Zijn broederen moeten ook lijden en betrouwen.

c. De derde Schriftuurplaats is genomen uitjes. 8:18. Zie daar ik en de kinderen, die mij God gegeven heeft. Dit toont aan dat Christus werkelijk en waarachtig mens was, want ouders en kinderen hebben dezelfde natuur. Christus' kinderen werden Hem door den Vader gegeven, in den raad Zijner eeuwige liefde en van het verbond des vredes, dat tussen hen was. En zij werden Christus gegeven door hun bekering. Wanneer zij Zijn verbond aannemen, dan ontvangt Christus hen, regeert over hen, verheugt zich in hen, maakt al hun zaken recht, neemt hen op ten hemel en stelt hen daar aan Zijnen Vader voor: Zie daar Ik en de kinderen, die Gij Mij gegeven hebt.

Verzen 14-18

Hebreeën 2:14-18

Hier gaat de apostel voort met de handhaving van de vleeswording van Christus, die niet de natuur der engelen aannam, maar die van het zaad Abrahams, en hij toont aan de reden en het oogmerk daarvan.

I. De vleeswording van Christus wordt gehandhaafd. Waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan, Hebrews 2:16. Hij nam vlees en bloed aan. Ofschoon Hij als God voorbestond van alle eeuwigheid, toch nam Hij in de volheid der tijden onze natuur aan in vereniging met Zijn goddelijke natuur, en werd werkelijk en waarachtig mens. Hij nam niet de engelen aan, maar Hij nam het zaad Abrahams aan. De engelen vielen, maar Hij liet hen over aan zich zelven, liggende onder de ellende en heerschappij hunner zonden, zonder hoop op redding. Christus had nooit het voornemen om de Zaligmaker der gevallen engelen te worden, zoals hun boom viel zo ligt hij en zo moet hij in eeuwigheid liggen, en daarom nam Hij hun natuur niet aan. De natuur der engelen kon geen verzoenend offer zijn voor de zonden der mensen. Nu, Christus besloot het zaad van Abraham te herstellen en uit zijn gevallen staat op te heffen, en daarom nam Hij de menselijke natuur aan uit ene afstammelinge uit de lenden van Abraham, opdat dezelfde natuur, die gezondigd had, ook zou lijden, om de menselijke natuur te herstellen tot een staat van hoop en proef, en allen, die de barmhartigheid aannamen, tot een staat van bijzondere gunst en zaligheid. Nu is er hoop en hulp voor den voornaamsten zondaar, in en door Christus. Hier is een prijs betaald, voldoende voor allen en geschikt voor allen, want het was in onze eigen natuur. Laat ons allen dan acht geven op den dag onzer zalige bezoeking en de onderscheidende barmhartigheid waarderen, welke bewezen werd aan gevallen mensen, en niet aan gevallen engelen.

II. De reden en het oogmerk van de vleeswording van Christus worden verklaard.

1. Overmits dan de kinderen des vlezes en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelven deelachtig geworden, en den broederen in alles gelijk geworden, Hebrews 2:14,Hebrews 2:17. Want geen hogere of lagere natuur dan die des mensen, welke gezondigd had, kon voor de zonden der mensen lijden om de gerechtigheid Gods te voldoen en den mens tot een staat van hoop te verheffen, en de gelovigen kinderen van God en dus broeders van Christus te maken.

2. Hij werd mens om te kunnen sterven, want als God kon Hij niet sterven, en daarom nam Hij een andere natuur en staat aan. Hierin wordt de wondervolle liefde Gods openbaar, dat Christus, ofschoon wetende dat Hij in onze natuur zou moeten lijden en hoe Hij in die natuur zou moeten sterven, haar nochtans gewillig aannam. De offeranden der wet kon God niet aannemen als een middel ter verzoening. Daarom werd voor Christus het lichaam toebereid, en Hij zei: Zie, Ik kom om Uwen wil te doen!

3. Opdat Hij door den dood teniet doen zou degenen, die het geweld des doods had, dat is den duivel, Hebrews 2:14. De duivel was de eerste zondaar, en de eerste verleider tot zonde, en de zonde was de oorzaak van den dood, hij kan dus gezegd worden het geweld des doods te hebben, omdat hij de mensen in de zonde trok, waarvan de wegen die des doods zijn, en omdat hem dikwijls toegestaan wordt de gewetens der mensen te verschrikken met de vreze des doods, en omdat hij is de uitvoerder van de goddelijke gerechtigheid, die hun zielen van hun lichamen scheidt om te verschijnen voor Gods rechterstoel teneinde daar hun vonnis te ontvangen, waarna hij hun pijniger wordt zoals hij vroeger hun verleider was. In deze opzichten kan van hem gezegd worden, dat hij het geweld des doods heeft gehad. Maar nu heeft Christus hem, die het geweld des doods had, in zoverre teniet gedaan, dat hij niemand meer onder de macht van den geestelijken dood houden kan. Ook kan hij niemand in de zonde trekken, die de oorzaak des doods is, en van niemand de ziel uit het lichaam eisen, en over niemand het vonnis uitvoeren, dan over hen, die verkiezen en voortgaan zijn gewillige slaven te zijn en volharden in hun vijandschap tegen God.

4. Opdat Hij Zijn volk mocht verlossen van de slaafse vrees des doods, waaraan zij dikwijls onderworpen zijn. Dit kan zien op de Oud-Testamentische heiligen, die meer in den geest der dienstbaarheid verkeerden, omdat het leven en de onsterflijkheid niet zo ten volle aan het licht gebracht waren als door het Evangelie. Ook kan het zien op al Gods volk, zowel onder het Nieuwe als onder het Oude Testament, wier zielen dikwijls verkeren in ontmoedigende vrees voor dood en eeuwigheid. Christus werd mens en stierf om hen te verlossen van die verslagenheid des geestes, door hun kenbaar te maken, dat de dood niet alleen is een overwonnen vijand, maar een verzoende vriend, die niet gezonden wordt om de ziel te benadelen of haar van de liefde Gods te scheiden, maar om een einde te maken aan al haar ellenden en klachten en haar den doorgang te geven naar eeuwig leven en gelukzaligheid. De dood is dus nu niet in handen van Satan, maar van Christus, niet Satans dienstknecht, maar die van Christus, niet de hel volgt hem na, maar de hemel voor allen, die in Christus zijn.

5. Christus moest Zijnen broederen gelijk gemaakt worden, opdat Hij mocht zijn een barmhartig en getrouw hogepriester in de dingen, die te doen waren om de gerechtigheid en de eer Gods te voldoen en tot redding en vertroosting van Zijn volk. Hij moest zijn getrouw aan God en barmhartig jegens de mensen.

A. In de dingen, die bij God te doen waren, voor Zijne gerechtigheid en Zijne eer, om verzoening aan te brengen voor de zonden van het volk, om te bewerken dat al de eigenschappen van de goddelijke natuur, en al de personen in het Wezen Gods, overeenkwamen in het herstel van den mens, en om God en mens met elkaar te verzoenen. Er was een grote breuk en twist tussen God en mens, ter oorzake van de zonde, maar Christus heeft, door mens te worden en te sterven, dien twist beslecht en verzoening teweeggebracht, zodat God bereid is allen in gunst en vriendschap te ontvangen, die in Christus tot Hem komen.

B. In de dingen, die de mensen aangaan, voor hun redding en troost: In hetgeen Hijzelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, te hulp komen, Hebrews 2:18. Merk hier op:

a. Het lijden van Christus: Hij leed verzocht zijnde en Zijne verzoekingen waren niet het kleinste deel van Zijn lijden. Hij werd in alle dingen verzocht gelijk wij, maar zonder zonden, Hebrews 4:15.

b. Het medelijden van Christus. Hij kan degenen, die verzocht worden, te hulp komen. Hij heeft gevoel voor onze zwakheden, Hij is een meevoelende, tedere en kundige geneesheer, Hij weet hoe men om moet gaan met verzochte, bezwaarde zielen, want Hij heeft aan dezelfde ziekte geleden, niet van de zonde, maar van de verzoeking en beroering der ziel. De herinnering aan Zijn eigen zorgen en verzoekingen maakt Hem oplettend voor de beproevingen van Zijn volk en gereed om hen te helpen. Merk hier op: Ten eerste. De beste Christenen zijn onderworpen aan verzoekingen, aan menigerlei verzoekingen, zolang zij in deze wereld zijn, laat ons nooit rekenen op volkomen vrij blijven van verzoekingen in deze wereld.

Ten tweede. Verzoekingen brengen onze zielen in zoveel droefenis en gevaar, dat zij troost en hulp behoeven.

Ten derde. Christus is bereid en gewillig om hen te helpen, die onder hun verzoekingen tot Hem roepen, en Hij werd mens en werd verzocht, opdat Hij in alle opzichten bekwaam zou zijn om Zijn volk te helpen.

Verzen 14-18

Hebreeën 2:14-18

Hier gaat de apostel voort met de handhaving van de vleeswording van Christus, die niet de natuur der engelen aannam, maar die van het zaad Abrahams, en hij toont aan de reden en het oogmerk daarvan.

I. De vleeswording van Christus wordt gehandhaafd. Waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan, Hebrews 2:16. Hij nam vlees en bloed aan. Ofschoon Hij als God voorbestond van alle eeuwigheid, toch nam Hij in de volheid der tijden onze natuur aan in vereniging met Zijn goddelijke natuur, en werd werkelijk en waarachtig mens. Hij nam niet de engelen aan, maar Hij nam het zaad Abrahams aan. De engelen vielen, maar Hij liet hen over aan zich zelven, liggende onder de ellende en heerschappij hunner zonden, zonder hoop op redding. Christus had nooit het voornemen om de Zaligmaker der gevallen engelen te worden, zoals hun boom viel zo ligt hij en zo moet hij in eeuwigheid liggen, en daarom nam Hij hun natuur niet aan. De natuur der engelen kon geen verzoenend offer zijn voor de zonden der mensen. Nu, Christus besloot het zaad van Abraham te herstellen en uit zijn gevallen staat op te heffen, en daarom nam Hij de menselijke natuur aan uit ene afstammelinge uit de lenden van Abraham, opdat dezelfde natuur, die gezondigd had, ook zou lijden, om de menselijke natuur te herstellen tot een staat van hoop en proef, en allen, die de barmhartigheid aannamen, tot een staat van bijzondere gunst en zaligheid. Nu is er hoop en hulp voor den voornaamsten zondaar, in en door Christus. Hier is een prijs betaald, voldoende voor allen en geschikt voor allen, want het was in onze eigen natuur. Laat ons allen dan acht geven op den dag onzer zalige bezoeking en de onderscheidende barmhartigheid waarderen, welke bewezen werd aan gevallen mensen, en niet aan gevallen engelen.

II. De reden en het oogmerk van de vleeswording van Christus worden verklaard.

1. Overmits dan de kinderen des vlezes en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelven deelachtig geworden, en den broederen in alles gelijk geworden, Hebrews 2:14,Hebrews 2:17. Want geen hogere of lagere natuur dan die des mensen, welke gezondigd had, kon voor de zonden der mensen lijden om de gerechtigheid Gods te voldoen en den mens tot een staat van hoop te verheffen, en de gelovigen kinderen van God en dus broeders van Christus te maken.

2. Hij werd mens om te kunnen sterven, want als God kon Hij niet sterven, en daarom nam Hij een andere natuur en staat aan. Hierin wordt de wondervolle liefde Gods openbaar, dat Christus, ofschoon wetende dat Hij in onze natuur zou moeten lijden en hoe Hij in die natuur zou moeten sterven, haar nochtans gewillig aannam. De offeranden der wet kon God niet aannemen als een middel ter verzoening. Daarom werd voor Christus het lichaam toebereid, en Hij zei: Zie, Ik kom om Uwen wil te doen!

3. Opdat Hij door den dood teniet doen zou degenen, die het geweld des doods had, dat is den duivel, Hebrews 2:14. De duivel was de eerste zondaar, en de eerste verleider tot zonde, en de zonde was de oorzaak van den dood, hij kan dus gezegd worden het geweld des doods te hebben, omdat hij de mensen in de zonde trok, waarvan de wegen die des doods zijn, en omdat hem dikwijls toegestaan wordt de gewetens der mensen te verschrikken met de vreze des doods, en omdat hij is de uitvoerder van de goddelijke gerechtigheid, die hun zielen van hun lichamen scheidt om te verschijnen voor Gods rechterstoel teneinde daar hun vonnis te ontvangen, waarna hij hun pijniger wordt zoals hij vroeger hun verleider was. In deze opzichten kan van hem gezegd worden, dat hij het geweld des doods heeft gehad. Maar nu heeft Christus hem, die het geweld des doods had, in zoverre teniet gedaan, dat hij niemand meer onder de macht van den geestelijken dood houden kan. Ook kan hij niemand in de zonde trekken, die de oorzaak des doods is, en van niemand de ziel uit het lichaam eisen, en over niemand het vonnis uitvoeren, dan over hen, die verkiezen en voortgaan zijn gewillige slaven te zijn en volharden in hun vijandschap tegen God.

4. Opdat Hij Zijn volk mocht verlossen van de slaafse vrees des doods, waaraan zij dikwijls onderworpen zijn. Dit kan zien op de Oud-Testamentische heiligen, die meer in den geest der dienstbaarheid verkeerden, omdat het leven en de onsterflijkheid niet zo ten volle aan het licht gebracht waren als door het Evangelie. Ook kan het zien op al Gods volk, zowel onder het Nieuwe als onder het Oude Testament, wier zielen dikwijls verkeren in ontmoedigende vrees voor dood en eeuwigheid. Christus werd mens en stierf om hen te verlossen van die verslagenheid des geestes, door hun kenbaar te maken, dat de dood niet alleen is een overwonnen vijand, maar een verzoende vriend, die niet gezonden wordt om de ziel te benadelen of haar van de liefde Gods te scheiden, maar om een einde te maken aan al haar ellenden en klachten en haar den doorgang te geven naar eeuwig leven en gelukzaligheid. De dood is dus nu niet in handen van Satan, maar van Christus, niet Satans dienstknecht, maar die van Christus, niet de hel volgt hem na, maar de hemel voor allen, die in Christus zijn.

5. Christus moest Zijnen broederen gelijk gemaakt worden, opdat Hij mocht zijn een barmhartig en getrouw hogepriester in de dingen, die te doen waren om de gerechtigheid en de eer Gods te voldoen en tot redding en vertroosting van Zijn volk. Hij moest zijn getrouw aan God en barmhartig jegens de mensen.

A. In de dingen, die bij God te doen waren, voor Zijne gerechtigheid en Zijne eer, om verzoening aan te brengen voor de zonden van het volk, om te bewerken dat al de eigenschappen van de goddelijke natuur, en al de personen in het Wezen Gods, overeenkwamen in het herstel van den mens, en om God en mens met elkaar te verzoenen. Er was een grote breuk en twist tussen God en mens, ter oorzake van de zonde, maar Christus heeft, door mens te worden en te sterven, dien twist beslecht en verzoening teweeggebracht, zodat God bereid is allen in gunst en vriendschap te ontvangen, die in Christus tot Hem komen.

B. In de dingen, die de mensen aangaan, voor hun redding en troost: In hetgeen Hijzelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, te hulp komen, Hebrews 2:18. Merk hier op:

a. Het lijden van Christus: Hij leed verzocht zijnde en Zijne verzoekingen waren niet het kleinste deel van Zijn lijden. Hij werd in alle dingen verzocht gelijk wij, maar zonder zonden, Hebrews 4:15.

b. Het medelijden van Christus. Hij kan degenen, die verzocht worden, te hulp komen. Hij heeft gevoel voor onze zwakheden, Hij is een meevoelende, tedere en kundige geneesheer, Hij weet hoe men om moet gaan met verzochte, bezwaarde zielen, want Hij heeft aan dezelfde ziekte geleden, niet van de zonde, maar van de verzoeking en beroering der ziel. De herinnering aan Zijn eigen zorgen en verzoekingen maakt Hem oplettend voor de beproevingen van Zijn volk en gereed om hen te helpen. Merk hier op: Ten eerste. De beste Christenen zijn onderworpen aan verzoekingen, aan menigerlei verzoekingen, zolang zij in deze wereld zijn, laat ons nooit rekenen op volkomen vrij blijven van verzoekingen in deze wereld.

Ten tweede. Verzoekingen brengen onze zielen in zoveel droefenis en gevaar, dat zij troost en hulp behoeven.

Ten derde. Christus is bereid en gewillig om hen te helpen, die onder hun verzoekingen tot Hem roepen, en Hij werd mens en werd verzocht, opdat Hij in alle opzichten bekwaam zou zijn om Zijn volk te helpen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Hebrews 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/hebrews-2.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile