Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Micha 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, MICHA 5

In dit hoofdstuk hebben wij,

I. Een voorspelling van de rampen en ellende van de Joodse natie, Micah 5:14.

II. Een belofte van de Messias en van Zijn koninkrijk, om Gods volk in de dag van deze rampen te ondersteunen.

1. Van de geboorte van de Messias, Micah 5:1, Micah 5:2.

2. Van Zijn voorspoed, Micah 5:3

3. Van Zijn bescherming over Zijn volk en Zijn zegepraal over hen en Zijn vijanden, Micah 5:4, Micah 5:5.

4. Van de grote wasdom van de kerk en de zegeningen, die van de wereld door haar te beurt zullen vallen. Micah 5:6.

5. Van de verwoesting van de vijanden van Zijn kerk, zowel van die buiten zijn en haar aantasten, als van die binnen zijn en haar inwendig verderven. Micah 5:7.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, MICHA 5

In dit hoofdstuk hebben wij,

I. Een voorspelling van de rampen en ellende van de Joodse natie, Micah 5:14.

II. Een belofte van de Messias en van Zijn koninkrijk, om Gods volk in de dag van deze rampen te ondersteunen.

1. Van de geboorte van de Messias, Micah 5:1, Micah 5:2.

2. Van Zijn voorspoed, Micah 5:3

3. Van Zijn bescherming over Zijn volk en Zijn zegepraal over hen en Zijn vijanden, Micah 5:4, Micah 5:5.

4. Van de grote wasdom van de kerk en de zegeningen, die van de wereld door haar te beurt zullen vallen. Micah 5:6.

5. Van de verwoesting van de vijanden van Zijn kerk, zowel van die buiten zijn en haar aantasten, als van die binnen zijn en haar inwendig verderven. Micah 5:7.

Verzen 1-15

Micha 5:1-15

Hier hebben wij, als tevoren,

I. De vernedering en ellende van Sion, Micah 5:14. Reeds vele dagen voor de ballingschap begon de Joodse natie te verminderen en in ongenade te vallen: Nu, vormt u samen tot benden, gij dochter van de bende! Dat is of een oproeping aan Sions vijanden, die troepen tot beschikking hadden om te komen en Sion zoveel kwaad te doen als zij maar konden (voorzover God dit toeliet), of een sommatie aan Sions vrienden, die in gelijk geval verkeerden, om hun best voor haar te doen. Laat ze tot benden vormen, het zal niet baten, want, zegt de profeet in de naam van Jeruzalems bewoners, hij zal een belegering tegen ons stellen. Dat heeft de koning van Assyrië, dat heeft de koning van Babel gedaan, en wij wisten niet hoe wij ons tegen hen verdedigen zouden, zodat de vijanden het wonnen en het zover brachten, dat zij de Rechter Israëls met de roede op het kinnebakken sloegen, de koning, de opperste machthebber en alle lagere rechters, met een roede als een smaad voor hen en hun waardigheid. Hen gevangen genomen hebbende, zullen ze hen even schandelijk behandelen als gewone gevangenen. Over de rechters van Israël is geklaagd, Micah 3:11, dat zij bedorven waren en zich lieten omkopen, deze smaad kwam dan rechtvaardig over hen om het misbruik hunner macht, toch was het ook voor Israël een grote ergernis, dat hun rechters zo diep vernederd werden. Sommigen zien hierin de reden, waarom de legerscharen, de benden (dat is: de Romeinse legermacht), het beleg om Jeruzalem zullen slaan, omdat de Joden de Rechter Israëls met de roede op het kinnebakken zouden slaan, dat is: om de mishandeling, die ze de Messias, de Rechter Israëls, zouden aandoen, toen zij Hem kinnebakslagen graven en zeiden: "Profeteer ons Christus! wie is het, die U geslagen heeft?" Maar de voorafgaande verklaring is aannemelijker, namelijk dat er sprake is van de belegering van Jeruzalem, niet door de Romeinen, maar door de Chaldeën, en de vervulling ligt in de vernedering, koning Zedekia en de vorsten uit het huis van David aangedaan.

II. De voorspoed van Sions koning. Na aangetoond te hebben, hoe laag het huis van David gezonken was en hoe smadelijk het schild van die machtige koningsfamilie was weggeworpen als ware zij niet met olie gezalfd, voegt de profeet, om het geloof van Gods volk aan te moedigen, dat nu wel kon denken, dat het verbond met Huis van David nu vervallen was (naar de klacht van de psalmist, Psalms 89:39, Psalms 89:40) er een beeldrijke profetie aangaande de Messias aan toe, in Wie dat verbond zou bevestigd worden, de eer van dat huis zou herleven, en het huis zelf groot gemaakt tot in eeuwigheid. Laat ons nu zien,

1. Hoe de Messias hier beschreven wordt. Hij zal de Heerser zijn, Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen van de eeuwigheid. Hier hebben wij,

a. Zijn eeuwig bestaan, als God. Zijn uitgangen of afkomst, gelijk de uitgang van de zonnestralen van de zon, zijn of waren van ouds, van de dagen van de eeuwigheid, hetgeen, naar Dr. Pocock zegt, zo karakteristiek Christus' eeuwige generatie, Zijn uitgang als de Zone Gods, door de Vader van eeuwigheid gegenereerd, uitspreekt, dat deze profetie niemand kan bedoelen dan Hem, en op niemand anders toepasselijk is. Ze spreekt van een uitgang, die reeds tot het verleden behoorde, toen de profeet sprak, ze kon alleen gelezen worden zijn, niet zullen zijn, waaruit blijkt, dat ze in striktste zin moeten verstaan worden, gelijk deze woorden van Psalms 90:2, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God Dit kan van niemand gezegd worden dan van Hem, die betuigen kon: Eer Abraham was, ben Ik, John 8:58. Dr. Pocock merkt op, dat uitgangen in Deuteronomy 8:3 gebruikt is, daar vertaald door uit de mond uitgaat, en dus zeer juist op Hem wordt toegepast, die nu Woord van God genoemd wordt, John 1:1, John 1:2.

b. Zijn ambt als Middelaar, Hij zou Heerser zijn in Israël, koning van Zijn kerk, Hij zou regeren over het huis Jakobs in eeuwigheid, Luke 1:32, Luke 1:33. De Joden maken de tegenwerping, dat de Heer Jezus de Messias niet kon zijn, omdat Hij wel verre van Heerser te zijn in Israël, door Israël beheerst en aan het kruis genageld werd, toen zij verklaard hadden, dat zij Hem niet als koning begeerden. Maar Hij heeft die tegenwerping zelf beantwoord, toen Hij zei: Mijn koninkrijk is niet van deze wereld, John 18:31. Hij regeert over een geestelijk Israël, over de kinderen van de belofte, de volgers van de gelovigen Abraham en de biddende Jacob. In van deze harten heerst Hij door Zijn Geest en genade, en in hun gemeenschap door Zijn woord en verordeningen. En was Hij geen Heerser in Israël, Wie winden en golven gehoorzaamden, aan Wie legioenen duivelen zich moesten onderwerpen. Die ziekten en kwalen genas en de doden uit hun graven tot het leven terugriep? Niemand dan Hij, Wiens uitgangen waren van ouds, van de dagen van de eeuwigheid, was waardig, Heerser in Israël te zijn, het Hoofd over Zijn kerk en het Hoofd over alle dingen.

2. Wat hier aangaande Hem voorzegd wordt.

a. Dat Bethlehem Zijn geboorteplaats zou zijn, Micah 5:1. Dit was de schriftuurplaats, waarop de schriftgeleerden zich beriepen, toen zij Herodes met grote gewisheid mededeelden, waar de koning van de Joden moest geboren worden, Matthew 2:6, en waardoor het onder de Joden algemeen bekend was, dat Christus komen zou uit het vlek Bethlehem, waar David was, John 7:42. Bethlehem betekent: Broodhuis, de geschiktste plaats, waar Hij geboren kon worden, Die het Brood des levens is. En, omdat het de stad Davids was, was het ook door bijzonder bestel van de Voorzienigheid, dat Hij daar zou geboren worden als de Zoon van David, Zijn erfgenaam en Zijn opvolger voor eeuwig. Het heet Bethlehem-Efrata, beide namen voor dezelfde plaats, naar uit Genesis 35:19 blijkt. Het was klein onder de vele duizenden van Juda, onbetekenend zowel om het geringe aantal van zijn bewoners als om zijn onbeduidend aanzien naar buiten, het had niets, waarom het geëerd zou worden. Maar God koos ook nu, gelijk in zo menig ander geval, het nederige om het te verhogen, Luke 1:52. Christus zou deze plaats door Zijn geboorte verheerlijken en er Zelf geen eer aan ontlenen. Zijt gij klein, dat is alhoewel gij klein zijt, toch zal Ik u groot maken. Of gelijk Matthes in zijn Evangelie schrijft: Gij zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda, maar zult nu ver boven hen uitsteken. Betrekking tot Christus maakt groot wat in deze wereld klein is.

b. Dat hij in de volheid des tijds zou geboren worden uit een vrouw, Micah 5:2. Daarom zal Hij henlieden overgeven. Hij zal Zijn volk overgeven aan ellende en moeite en hun verlossing uitstellen, die zo lang beloofd en verwacht was, tot de tijd toe, de gezetter tijd, dat Zij, die baren zal, gebaard heeft, of zoals sommigen lezen, dat zij, die voortbrengen zal, voortgebracht heeft, dat de gezegende maagd, die de moeder van de Messias zijn zal, Hem te Bethlehem op de bepaalde tijd gebaard heeft. Die acht Dr. Pocock de meest juiste zin van de woorden. Ofschoon de uitgangen van de Messias van de dagen van de eeuwigheid waren, toch moest op de verlossing in Jeruzalem, de vertroosting Israëls gewacht worden, Luke 2:25, tot de tijd, dat zij, die baren zoude (zo wordt Maria aangeduid, gelijk Christus Zelf genoemd wordt Hij, die komen zou, gebaard heeft, en intussen zal Hij henlieden overgeven. Goddelijke verlossingen moeten verwacht worden, tot de tijd, die ervoor bestemd is. c. Dan zullen de overige van Zijn broederen zich bekeren met de kinderen Israëls. Het overblijfsel van de Joden zal terugkeren tot de geest van de echte kinderen Israëls, en het volk in verbond met God, de harten van de kinderen zullen wedergebracht worden tot hunne vaderen, Malachi 4:6.. Sommigen verstaan dit van alle gelovigen, heidenen zowel als Joden, zij zullen allen ingelijfd worden in het geestelijk Israël, en gelijk ze allen elkanders broederen zijn, zo schaamt Hij Zich niet, hen broeders te noemen, Hebrews 2:11.

d. Dat Hij een roemrijk Vorst zal zijn, en Zijn onderdanen gelukkig onder Zijn bestuur, Micah 5:3. En Hij zal staan en zal weiden, dat is Hij zal beide onderrichten en regeren, en dat voortdurend als een goede Herder, met wijsheid en zorg en liefde. Zo was het voorspeld. Hij zal zijn kudde weiden als een Herder, zal groene weiden voor ze zoeken en onderherders om ze in die groene weiden te leiden. Hij is de goede Herder, die voor Zijn schapen heengaat en onder hen regeert. Hij zal dit doen, niet als een gewoon mens, maar in de kracht des Heeren, als En, met goddelijke macht bekleed om Zijn werk te doen en alle bezwaren te overwinnen, zodat Hij niet zal falen noch ontmoedigd worden. Hij zal handelen in de hoogheid van de Naam des Heeren Zijns Gods, zodat duidelijk blijkt, dat Gods Naam in het binnenste van Hem is, Exodus 23:21, de hoogheid van Zijn Naam, want Hij zal leren als macht hebbende, en niet als de Schriftgeleerden. De profeten leidden hun profetie in met de woorden: "Aldus zegt de Heer", maar Christus spreekt, niet als dienaar, maar als de Zoon: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u!" Dat was weiden in de kracht des Heeren en in de hoogheid van de Naam des Heeren Zijns Gods. Alle macht was Hem gegeven in hemel en op aarde, een macht over alle vlees, krachtens welke Hij nog regeert in de hoogheid van de Naam des Heeren Zijns Gods, een naam boven allen naam. Christus' regering zal zijn,

A. Zeer gelukkig voor Zijn onderdanen, want zij zullen wonen, zij zullen veilig en op hun gemak zijn en dat immer blijven. Omdat Hij leeft, zullen zij leven. Zij zullen neerliggen in de grazige weiden, waarheen Hij ze leiden zal, en in Zijn lust verkeren in eeuwigheden, Psalms 61:5. Zijn kerk zal wonen en Hij in haar en met haar, altijd tot aan het einde van de wereld.

B. Roemvol voor Hemzelf. Nu zal Hij groot zijn tot aan de einden van de aarde. Nu Hij staat en Zijn kudde weidt, zal Hij groot zijn. Want Christus acht het grootheid, goed te doen. Nu zal Hij groot zijn tot aan de einden van de aarde, want de einden van de aarde zullen Hem gegeven worden tot Zijn bezitting, en de einden van de wereld zullen Zijn heil zien.

e. Dat Hij de vrede en de welvaart van Zijn kerk en volk tegen alle aanslagen van Zijn en haar vijanden zal beschutten. Micah 5:4, Micah 5:5. En deze, als koning en Heerser, zal vrede zijn, wanneer Assur in ons land zal komen. Dit zinspeelt op de verlossing van Hizkia en zijn koninkrijk uit de macht van Sanherib, die in zijn land was gevallen, als type, maar tegelijk is het een belofte voor de Nieuwtestamentische kerk en voor alle gelovigen tegen de sluwheid en de listige aanslagen van de machten van de duisternis. Satan en zijn werktuigen, de draak en zijn engelen, die de gemeente van de eerstgeborenen met allen, die daartoe behoren, zoeken te verslinden.

Merk op

A. Het gevaar, waarin Christus' onderdanen verondersteld worden te verkeren. De Assyriër, een machtige vijand, zal in hun land komen Micah 5:4, Micah 5:5, zal in hun landpalen treden, ja, zal in hun paleizen treden, het zal een dal van beroering en van vertreding zijn, wanneer Sanherib over Juda komt, alle vaste steden neemt en het beleg om Jeruzalem slaat Isaiah 36:1, Isaiah 37:3. Dit stelt de poorten van de hel voor, strijdende tegen het koninkrijk van Christus, de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad omringende en dreigende, alles voor zich neer te werpen. Wanneer de verschrikkingen van de wet zich tegen een overtuigde ziel richten, wanneer de verzoekingen van Satan het volk van God aanstellen, en de bekommernissen van deze wereld het van alle troost dreigen te beroven, dan komen de Assyriërs in hun land en treden in hun paleizen. Van buiten strijd, van binnen vrees.

B. De bescherming en verdediging, die Zijn onderdanen dan zeker bewaren.

Ten eerste zal Christus zelf hun vrede zijn. Wanneer de Assyriër met zulk een macht in het land komt kan dan op andere wijze vrede verwacht worden dan in makke onderwerping en weerloze verwoesting? Ja, want de Koning van de kerk is de Bewaarder van de vrede van de kerk en zal haar schuilplaats wezen, Isaiah 32:1, Isaiah 32:2. Christus is onze vrede als Hogepriester, die onze zonden draagt en ons met God verzoent, Hij is onze vrede als Koning, die onze vijanden overwint en verontrustende vrees en hartstocht neerwerpt, Hij schept de vrucht van de lippen, vrede, Isaiah 57:19. Zelfs als de Assyriër in het land komt, wanneer wij in de grootste ellende en het nijpendst gevaar verkeren, en in ons zelf reeds het vonnis des doods vernomen hebben, dan zal Deze vrede zijn. In Mij, zegt Christus, zult gij vrede hebben, als gij in de wereld verdrukking hebt, dan zullen onze zielen in Hem zeker wonen.

Ten tweede zal Hij de geschikte werktuigen vinden om voor hun bescherming en bevrijding gebruikt te worden, opdat de vijand verslagen worde: zo zullen wij tegen hen stellen zeven herders en acht vorsten uit de mensen, dit is een voldoend aantal personen, bekwaam om de vijand te weerstaan, hem het hoofd te bieden en de kerk van God in vrede te beschermen, personen, die de tere zorg van een herder met de moed en het gezag van oversten en vorsten onder de mensen zullen verenigen. Zeven en acht zijn bepaalde getallen, om onbepaalde uit te drukken. Zie, als God wat te doen heeft, zullen Hem de geschikte instrumenten niet ontbreken. Wanneer het Hem behaagt, volbrengt Hij Zijn werk met weinige, Hij behoeft er geen duizenden, zeven of acht dienen Hem even goed, als Hij met hen is. Overheidspersonen en predikanten zijn herders en voorgangers, verwekt tot verdediging van de rechtvaardige zaak van de kerk tegen de macht van zonde en Satan in deze wereld.

Ten derde zal het verzet tegen de kerk overwonnen, en de vijand te niet gedaan worden. Dit wordt voorgesteld door de verwoesting van Assyrië en Chaldea, welke twee volken de geduchtste vijanden van het Israël Gods waren, en hun verwoesting betekent, dat Christus' vijanden tot een voetbank van Zijn voeten gemaakt worden: die zullen het land van Assur afweiden met het zwaard en het land van Nimrod in hun ingangen, zij zullen invallen doen in die landen en met het zwaard doden allen, die zich tegen hen stellen. Zie, zij, die de kerk van God met verstoring bedreigen, zullen zelf verstoord worden, en hun verstoring is de verlossing van de kerk, alzo zal Hij ons redden van Assur. Wanneer Satan als een bliksem uit de hemel valt voor de prediking des Evangelies, en Christus' vijanden, die niet willen dat Hij Koning over hen zijn zal, voor Hem doodgeslagen worden, dan wordt deze profetie vervuld.

Heerlijke dingen worden hier aangaande het overblijfsel van Jacob besproken, dat overblijfsel, hetwelk zij, die hinkende was, voortbracht, Micah 4:7, en het schijnt dat overblijfsel te zijn, dat de Heer zal roepen, Joel 2:32, waarop de Geest zal uitgestort worden, dat overblijfsel, dat behouden zal worden, Romans 9:27. Zie, Gods volk is slechts een overblijfsel, een klein getal in vergelijking tot de velen, die verloren gaan, een kuddeke, maar zij zijn het overblijfsel van Jacob, een volk in verbond met God, en in Zijn gunst staande. Aangaande dat overblijfsel dan wordt hier beloofd, I. Dat het zal zijn als een dauw van de Heer, Micah 5:6. Gods kerk is verspreid over de ganse wereld, in het midden van vele volken, als goud in het erts, tarwe in de hoop. Israël naar het vlees heeft alleen gewoond en was niet geteld onder de naties, maar het geestelijk Israël is verspreid in het midden van vele volken, als het zout van de aarde, of als zaad, in de akker gezaaid, hier een korrel en daar een korrel, Hoz. 2:23. Dit overblijfsel nu zal zijn als een dauw van de Heer.

1. Zij zullen zijn als iets uit de hemel, als dauw van de Heer die de Vader van de regen is en Die de druppelen van de dauw baart, Job 38:28. Zij zijn van Boven geboren, en niet uit de aarde, zij hebben geen smaak in de dingen van de aarde.

2. Zij zullen even talrijk zijn als de druppels dauw op een zomermorgen, Psalms 110:3 :uit de baarmoeder van de dageraad zal de dauw van uw jeugd zijn.

3. Zij zullen zuiver en helder zijn, niet modderig en bedorven, maar kristaldruppels van het water des levens.

4. Zij zullen in stilte en zonder geraas voortgebracht worden, gelijk de dauw in stilte ontstaat, wij weten niet hoe, zo is de weg des Geestes.

5. Zij zullen in bestendige afhankelijkheid van God leven en voortdurend alles van Hem verwachten, gelijk de dauw, die op geen man wacht noch mensenkinderen verbeidt. Zij zullen niet steunen op menselijke hulp en krachten, maar op goddelijke genade en erkennen dat zij niet meer zijn dan de vrije genade Gods dagelijks van hen maakt.

6. Zij zullen een grote zegen zijn voor degenen, in wier midden zij leven, als de dauw en de regenbuien voor het gras om het te doen groeien zonder mensenhulp of mensenzorg. Hun leer, voorbeeld en gebeden zullen hen als dauw maken, om anderen te verzachten en te verkwikken en vruchtbaar te maken. Hun rede zal vloeien als een dauw, Deuteronomy 32:2, en alles rondom hen zal op hen wachten gelijk naar de regen, Job 29:23. Het volk, in welks midden ze zullen verkeren, zal zijn als het gras, dat alleen groeit door de zegen Gods en niet door kunst of zorg van mensen. Zij zullen een weldaad zijn voor degenen, die rondom hen zijn, door Gods zegen over hen te brengen, gelijk Jacob over Labans huis, en door Gods toorn te verzachten en af te keren, die anders over de goddelozen zou ontbranden, gelijk de dauw het gras bewaart van door de zon verschroeid te worden (naar Dr. Pocock schrijft). Zij zullen zacht en vriendelijk zijn in hun gedrag, als hun Meester, die nederdaalt als een regen op het nagras, Psalms 72:6.

II. Dat zij zullen zijn als een leeuw onder de beesten des wouds, die vertreedt en verscheurt, Micah 5:7. Naar zij stil en zachtmoedig en mededeelzaam zijn jegens degenen, die de waarheid beminnen en dus aannemen, zijn zij stoutmoedig als een leeuw in hun getuigen tegen de verdorvenheid des tijds en van de plaatsen, waarin zij leven, en sterk als een leeuw, door de kracht Gods, om hun geestelijke vijanden te weerstaan en te overwinnen. De wapens van hun strijd zijn krachtig door God tot neerwerping van de sterkten, 2 Corinthiers 10:i. Zij zullen een moed hebben, die niet zullen kunnen tegenspreken noch weerstaan allen, die zich tegen hen zetten, Luke 21:15, gelijk de leeuw verscheurt, en daar is niemand, die uit zijn hand redt. Wanneer het ongeloof zwijgt, en alle ongerechtigheid de mond gestopt wordt, wanneer zondaars overtuigd en bekeerd worden door de kracht van het Evangelie, door de leer van de predikers en de godzalige wandel van de belijders, dan is het overblijfsel van Jacob gelijk een leeuw. Dit wordt in Micah 5:8 verklaard: Uw hand zal verhoogd zijn boven uw wederpartijders, de kerk zal tenslotte de bovenhand houden over allen, die zich tegen haar verzetten. Haar vijanden zullen uitgeroeid worden, zij zullen ophouden, vijanden te zijn, hun vijandschap zal afgesneden worden. Christus' pijlen ter overtuiging zullen in hun hart dringen, zodat zij dodelijk getroffen worden, zij zullen zich aan Hem onderwerpen, Psalms 45:5, en gelukkig overwonnen en tot onderdanen gemaakt worden, Psalms 110:2.

III. Dat zij afgebracht zullen worden van hun vleselijk vertrouwen, dat hen misleid heeft, door Gods voorzienigheid zullen zij zulk een veiligheid genieten, dat zij geen vleselijke hulp meer behoeven, en door de genade Gods zullen zij de dwaasheid ervan leren inzien. Het was zonde in Israël, dat zij zich ruimschoots van paarden en wagens voorzagen, en waarzeggers en afgodendienaars waren, Isaiah 2:6. Maar hier wordt beloofd, dat zij ze niet meer zullen aanzien. De rust van Christus' koninkrijk is met die belofte bedoeld, die dit woord verklaart, Zacheria 9:10. En Ik zal de wagens uit Efraïm uitroeien, en de paarden uit Jeruzalem. Zie, het is grote genade verlost te worden van die dingen, waarop wij ons vertrouwen stelden in plaats van op God, die wij tot onze arm gesteld, en achter welke wij afgehoereerd hebben. Laat ons de bijzonderheden nagaan:

1. Zij hadden op paarden en wagens vertrouwd en ze vermenigvuldigd, Psalms 20:8 maar nu zal God hun paarden uit het midden van hen uitroeien, en hun wapens verdoen, gelijk David, 2 Samuel 8:10, de wagenpaarden ontzenuwde. Zij zullen ze niet langer bezitten, om niet verzocht te worden, er weer op te vertrouwen.

2. Zij hadden op hun sterkten en ommuurde steden vertrouwd en gemeend, daarbinnen veilig te zijn, maar God zal zorgen, dat ze afgebroken zullen worden, Micah 5:10. Ik zal de steden van uw land uitroeien, en Ik zal uw vestingen afbreken. Zij zullen ze tot woonsteden en niet tot garnizoen- of wapenplaatsen gebruiken, maar God wil alleen hun toevlucht, hun hoog vertrek, hun Verlosser zijn.

3. Velen van hen hadden hun vertrouwen gesteld op het woord en de raad van bezweerders, tovenaars en goochelaars, maar God zal die afsnijden, niet alleen als zwakke stutten, die niet sleuren konden, maar tevens als goddeloosheden, die hen ten val konden brengen, Micah 5:11. En Ik zal de toverijen uit uw hand uitroeien, zodat gij er niet langer gebruik van kunt maken, en gij zult geen goochelaars hebben, want gij zult gewaar worden, dat al hun beweringen bedrog zijn. Het recht van het land zal ze, overeenkomstig de wet, afsnijden, Leviticus 20:27. De prediking des Evangelies bracht de mensen terug van ijdele kunsten, Acts 19:19.

4. Velen onder hen hadden tot het werk van hun handen gezegd: "gij zijt onze goden": maar nu zal de afgoderij afgeschaft en verlaten worden, Micah 5:12. Ik zal uw gesneden beelden en uw opgerichte beelden uit het midden van u uitroeien, zowel de verplaatsbare als de vaste, zij zullen verdaan worden door de macht van Mozes' wet en verlaten door de macht van Christus' Evangelie, zodat gij u niet meer zult neerbuigen voor het werk van uw handen, maar beschaamd zult staan, dat ge u ooit zo hebt laten bedriegen. Onder andere monumenten van afgoderij zal Ik voorts uw bossen uit het midden van u uitroeien, Micah 5:13. Die zijn geplant en onderhouden ter ere uwer afgoden en in hun dienst misbruikt, er was bevolen ze te verbranden, Deuteronomy 12:2, Deuteronomy 12:3, en zo niet, dan zal God ze uitroeien, zodat ze er niet meer op konden vertrouwen. En Ik zal uw steden verdelgen, de steden namelijk, die de afgoden gewijd waren, tot mesthopen of iets dergelijks maken, omdat ze daarvan bescherming verwacht hadden. IV. Dat zij, die zich tegen het Evangelie van Christus zouden blijven verzetten en het verbond met hun afgoderijen en toverijen bestendigen, onder Gods toorn zouden vallen en erdoor verteerd worden, Micah 5:14. En Ik zal in toorn en grimmigheid wrake doen aan de heidenen, dat is, aan het heidendom, die niet hoven, de afgoderij zal teniet, en de afgodendienaars beschaamd worden. Ik zal wraak doen over de heidenen, die niet gehoord hebben (gelijk sommigen vertalen), of niet wilden horen en de leer van Christus aannemen. God zal Zijn Zoon of de nek of het hart van Zijn vijanden geven, om ze of de voetbank van Zijn voeten of Zijn vrienden te maken.

Verzen 1-15

Micha 5:1-15

Hier hebben wij, als tevoren,

I. De vernedering en ellende van Sion, Micah 5:14. Reeds vele dagen voor de ballingschap begon de Joodse natie te verminderen en in ongenade te vallen: Nu, vormt u samen tot benden, gij dochter van de bende! Dat is of een oproeping aan Sions vijanden, die troepen tot beschikking hadden om te komen en Sion zoveel kwaad te doen als zij maar konden (voorzover God dit toeliet), of een sommatie aan Sions vrienden, die in gelijk geval verkeerden, om hun best voor haar te doen. Laat ze tot benden vormen, het zal niet baten, want, zegt de profeet in de naam van Jeruzalems bewoners, hij zal een belegering tegen ons stellen. Dat heeft de koning van Assyrië, dat heeft de koning van Babel gedaan, en wij wisten niet hoe wij ons tegen hen verdedigen zouden, zodat de vijanden het wonnen en het zover brachten, dat zij de Rechter Israëls met de roede op het kinnebakken sloegen, de koning, de opperste machthebber en alle lagere rechters, met een roede als een smaad voor hen en hun waardigheid. Hen gevangen genomen hebbende, zullen ze hen even schandelijk behandelen als gewone gevangenen. Over de rechters van Israël is geklaagd, Micah 3:11, dat zij bedorven waren en zich lieten omkopen, deze smaad kwam dan rechtvaardig over hen om het misbruik hunner macht, toch was het ook voor Israël een grote ergernis, dat hun rechters zo diep vernederd werden. Sommigen zien hierin de reden, waarom de legerscharen, de benden (dat is: de Romeinse legermacht), het beleg om Jeruzalem zullen slaan, omdat de Joden de Rechter Israëls met de roede op het kinnebakken zouden slaan, dat is: om de mishandeling, die ze de Messias, de Rechter Israëls, zouden aandoen, toen zij Hem kinnebakslagen graven en zeiden: "Profeteer ons Christus! wie is het, die U geslagen heeft?" Maar de voorafgaande verklaring is aannemelijker, namelijk dat er sprake is van de belegering van Jeruzalem, niet door de Romeinen, maar door de Chaldeën, en de vervulling ligt in de vernedering, koning Zedekia en de vorsten uit het huis van David aangedaan.

II. De voorspoed van Sions koning. Na aangetoond te hebben, hoe laag het huis van David gezonken was en hoe smadelijk het schild van die machtige koningsfamilie was weggeworpen als ware zij niet met olie gezalfd, voegt de profeet, om het geloof van Gods volk aan te moedigen, dat nu wel kon denken, dat het verbond met Huis van David nu vervallen was (naar de klacht van de psalmist, Psalms 89:39, Psalms 89:40) er een beeldrijke profetie aangaande de Messias aan toe, in Wie dat verbond zou bevestigd worden, de eer van dat huis zou herleven, en het huis zelf groot gemaakt tot in eeuwigheid. Laat ons nu zien,

1. Hoe de Messias hier beschreven wordt. Hij zal de Heerser zijn, Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen van de eeuwigheid. Hier hebben wij,

a. Zijn eeuwig bestaan, als God. Zijn uitgangen of afkomst, gelijk de uitgang van de zonnestralen van de zon, zijn of waren van ouds, van de dagen van de eeuwigheid, hetgeen, naar Dr. Pocock zegt, zo karakteristiek Christus' eeuwige generatie, Zijn uitgang als de Zone Gods, door de Vader van eeuwigheid gegenereerd, uitspreekt, dat deze profetie niemand kan bedoelen dan Hem, en op niemand anders toepasselijk is. Ze spreekt van een uitgang, die reeds tot het verleden behoorde, toen de profeet sprak, ze kon alleen gelezen worden zijn, niet zullen zijn, waaruit blijkt, dat ze in striktste zin moeten verstaan worden, gelijk deze woorden van Psalms 90:2, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God Dit kan van niemand gezegd worden dan van Hem, die betuigen kon: Eer Abraham was, ben Ik, John 8:58. Dr. Pocock merkt op, dat uitgangen in Deuteronomy 8:3 gebruikt is, daar vertaald door uit de mond uitgaat, en dus zeer juist op Hem wordt toegepast, die nu Woord van God genoemd wordt, John 1:1, John 1:2.

b. Zijn ambt als Middelaar, Hij zou Heerser zijn in Israël, koning van Zijn kerk, Hij zou regeren over het huis Jakobs in eeuwigheid, Luke 1:32, Luke 1:33. De Joden maken de tegenwerping, dat de Heer Jezus de Messias niet kon zijn, omdat Hij wel verre van Heerser te zijn in Israël, door Israël beheerst en aan het kruis genageld werd, toen zij verklaard hadden, dat zij Hem niet als koning begeerden. Maar Hij heeft die tegenwerping zelf beantwoord, toen Hij zei: Mijn koninkrijk is niet van deze wereld, John 18:31. Hij regeert over een geestelijk Israël, over de kinderen van de belofte, de volgers van de gelovigen Abraham en de biddende Jacob. In van deze harten heerst Hij door Zijn Geest en genade, en in hun gemeenschap door Zijn woord en verordeningen. En was Hij geen Heerser in Israël, Wie winden en golven gehoorzaamden, aan Wie legioenen duivelen zich moesten onderwerpen. Die ziekten en kwalen genas en de doden uit hun graven tot het leven terugriep? Niemand dan Hij, Wiens uitgangen waren van ouds, van de dagen van de eeuwigheid, was waardig, Heerser in Israël te zijn, het Hoofd over Zijn kerk en het Hoofd over alle dingen.

2. Wat hier aangaande Hem voorzegd wordt.

a. Dat Bethlehem Zijn geboorteplaats zou zijn, Micah 5:1. Dit was de schriftuurplaats, waarop de schriftgeleerden zich beriepen, toen zij Herodes met grote gewisheid mededeelden, waar de koning van de Joden moest geboren worden, Matthew 2:6, en waardoor het onder de Joden algemeen bekend was, dat Christus komen zou uit het vlek Bethlehem, waar David was, John 7:42. Bethlehem betekent: Broodhuis, de geschiktste plaats, waar Hij geboren kon worden, Die het Brood des levens is. En, omdat het de stad Davids was, was het ook door bijzonder bestel van de Voorzienigheid, dat Hij daar zou geboren worden als de Zoon van David, Zijn erfgenaam en Zijn opvolger voor eeuwig. Het heet Bethlehem-Efrata, beide namen voor dezelfde plaats, naar uit Genesis 35:19 blijkt. Het was klein onder de vele duizenden van Juda, onbetekenend zowel om het geringe aantal van zijn bewoners als om zijn onbeduidend aanzien naar buiten, het had niets, waarom het geëerd zou worden. Maar God koos ook nu, gelijk in zo menig ander geval, het nederige om het te verhogen, Luke 1:52. Christus zou deze plaats door Zijn geboorte verheerlijken en er Zelf geen eer aan ontlenen. Zijt gij klein, dat is alhoewel gij klein zijt, toch zal Ik u groot maken. Of gelijk Matthes in zijn Evangelie schrijft: Gij zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda, maar zult nu ver boven hen uitsteken. Betrekking tot Christus maakt groot wat in deze wereld klein is.

b. Dat hij in de volheid des tijds zou geboren worden uit een vrouw, Micah 5:2. Daarom zal Hij henlieden overgeven. Hij zal Zijn volk overgeven aan ellende en moeite en hun verlossing uitstellen, die zo lang beloofd en verwacht was, tot de tijd toe, de gezetter tijd, dat Zij, die baren zal, gebaard heeft, of zoals sommigen lezen, dat zij, die voortbrengen zal, voortgebracht heeft, dat de gezegende maagd, die de moeder van de Messias zijn zal, Hem te Bethlehem op de bepaalde tijd gebaard heeft. Die acht Dr. Pocock de meest juiste zin van de woorden. Ofschoon de uitgangen van de Messias van de dagen van de eeuwigheid waren, toch moest op de verlossing in Jeruzalem, de vertroosting Israëls gewacht worden, Luke 2:25, tot de tijd, dat zij, die baren zoude (zo wordt Maria aangeduid, gelijk Christus Zelf genoemd wordt Hij, die komen zou, gebaard heeft, en intussen zal Hij henlieden overgeven. Goddelijke verlossingen moeten verwacht worden, tot de tijd, die ervoor bestemd is. c. Dan zullen de overige van Zijn broederen zich bekeren met de kinderen Israëls. Het overblijfsel van de Joden zal terugkeren tot de geest van de echte kinderen Israëls, en het volk in verbond met God, de harten van de kinderen zullen wedergebracht worden tot hunne vaderen, Malachi 4:6.. Sommigen verstaan dit van alle gelovigen, heidenen zowel als Joden, zij zullen allen ingelijfd worden in het geestelijk Israël, en gelijk ze allen elkanders broederen zijn, zo schaamt Hij Zich niet, hen broeders te noemen, Hebrews 2:11.

d. Dat Hij een roemrijk Vorst zal zijn, en Zijn onderdanen gelukkig onder Zijn bestuur, Micah 5:3. En Hij zal staan en zal weiden, dat is Hij zal beide onderrichten en regeren, en dat voortdurend als een goede Herder, met wijsheid en zorg en liefde. Zo was het voorspeld. Hij zal zijn kudde weiden als een Herder, zal groene weiden voor ze zoeken en onderherders om ze in die groene weiden te leiden. Hij is de goede Herder, die voor Zijn schapen heengaat en onder hen regeert. Hij zal dit doen, niet als een gewoon mens, maar in de kracht des Heeren, als En, met goddelijke macht bekleed om Zijn werk te doen en alle bezwaren te overwinnen, zodat Hij niet zal falen noch ontmoedigd worden. Hij zal handelen in de hoogheid van de Naam des Heeren Zijns Gods, zodat duidelijk blijkt, dat Gods Naam in het binnenste van Hem is, Exodus 23:21, de hoogheid van Zijn Naam, want Hij zal leren als macht hebbende, en niet als de Schriftgeleerden. De profeten leidden hun profetie in met de woorden: "Aldus zegt de Heer", maar Christus spreekt, niet als dienaar, maar als de Zoon: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u!" Dat was weiden in de kracht des Heeren en in de hoogheid van de Naam des Heeren Zijns Gods. Alle macht was Hem gegeven in hemel en op aarde, een macht over alle vlees, krachtens welke Hij nog regeert in de hoogheid van de Naam des Heeren Zijns Gods, een naam boven allen naam. Christus' regering zal zijn,

A. Zeer gelukkig voor Zijn onderdanen, want zij zullen wonen, zij zullen veilig en op hun gemak zijn en dat immer blijven. Omdat Hij leeft, zullen zij leven. Zij zullen neerliggen in de grazige weiden, waarheen Hij ze leiden zal, en in Zijn lust verkeren in eeuwigheden, Psalms 61:5. Zijn kerk zal wonen en Hij in haar en met haar, altijd tot aan het einde van de wereld.

B. Roemvol voor Hemzelf. Nu zal Hij groot zijn tot aan de einden van de aarde. Nu Hij staat en Zijn kudde weidt, zal Hij groot zijn. Want Christus acht het grootheid, goed te doen. Nu zal Hij groot zijn tot aan de einden van de aarde, want de einden van de aarde zullen Hem gegeven worden tot Zijn bezitting, en de einden van de wereld zullen Zijn heil zien.

e. Dat Hij de vrede en de welvaart van Zijn kerk en volk tegen alle aanslagen van Zijn en haar vijanden zal beschutten. Micah 5:4, Micah 5:5. En deze, als koning en Heerser, zal vrede zijn, wanneer Assur in ons land zal komen. Dit zinspeelt op de verlossing van Hizkia en zijn koninkrijk uit de macht van Sanherib, die in zijn land was gevallen, als type, maar tegelijk is het een belofte voor de Nieuwtestamentische kerk en voor alle gelovigen tegen de sluwheid en de listige aanslagen van de machten van de duisternis. Satan en zijn werktuigen, de draak en zijn engelen, die de gemeente van de eerstgeborenen met allen, die daartoe behoren, zoeken te verslinden.

Merk op

A. Het gevaar, waarin Christus' onderdanen verondersteld worden te verkeren. De Assyriër, een machtige vijand, zal in hun land komen Micah 5:4, Micah 5:5, zal in hun landpalen treden, ja, zal in hun paleizen treden, het zal een dal van beroering en van vertreding zijn, wanneer Sanherib over Juda komt, alle vaste steden neemt en het beleg om Jeruzalem slaat Isaiah 36:1, Isaiah 37:3. Dit stelt de poorten van de hel voor, strijdende tegen het koninkrijk van Christus, de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad omringende en dreigende, alles voor zich neer te werpen. Wanneer de verschrikkingen van de wet zich tegen een overtuigde ziel richten, wanneer de verzoekingen van Satan het volk van God aanstellen, en de bekommernissen van deze wereld het van alle troost dreigen te beroven, dan komen de Assyriërs in hun land en treden in hun paleizen. Van buiten strijd, van binnen vrees.

B. De bescherming en verdediging, die Zijn onderdanen dan zeker bewaren.

Ten eerste zal Christus zelf hun vrede zijn. Wanneer de Assyriër met zulk een macht in het land komt kan dan op andere wijze vrede verwacht worden dan in makke onderwerping en weerloze verwoesting? Ja, want de Koning van de kerk is de Bewaarder van de vrede van de kerk en zal haar schuilplaats wezen, Isaiah 32:1, Isaiah 32:2. Christus is onze vrede als Hogepriester, die onze zonden draagt en ons met God verzoent, Hij is onze vrede als Koning, die onze vijanden overwint en verontrustende vrees en hartstocht neerwerpt, Hij schept de vrucht van de lippen, vrede, Isaiah 57:19. Zelfs als de Assyriër in het land komt, wanneer wij in de grootste ellende en het nijpendst gevaar verkeren, en in ons zelf reeds het vonnis des doods vernomen hebben, dan zal Deze vrede zijn. In Mij, zegt Christus, zult gij vrede hebben, als gij in de wereld verdrukking hebt, dan zullen onze zielen in Hem zeker wonen.

Ten tweede zal Hij de geschikte werktuigen vinden om voor hun bescherming en bevrijding gebruikt te worden, opdat de vijand verslagen worde: zo zullen wij tegen hen stellen zeven herders en acht vorsten uit de mensen, dit is een voldoend aantal personen, bekwaam om de vijand te weerstaan, hem het hoofd te bieden en de kerk van God in vrede te beschermen, personen, die de tere zorg van een herder met de moed en het gezag van oversten en vorsten onder de mensen zullen verenigen. Zeven en acht zijn bepaalde getallen, om onbepaalde uit te drukken. Zie, als God wat te doen heeft, zullen Hem de geschikte instrumenten niet ontbreken. Wanneer het Hem behaagt, volbrengt Hij Zijn werk met weinige, Hij behoeft er geen duizenden, zeven of acht dienen Hem even goed, als Hij met hen is. Overheidspersonen en predikanten zijn herders en voorgangers, verwekt tot verdediging van de rechtvaardige zaak van de kerk tegen de macht van zonde en Satan in deze wereld.

Ten derde zal het verzet tegen de kerk overwonnen, en de vijand te niet gedaan worden. Dit wordt voorgesteld door de verwoesting van Assyrië en Chaldea, welke twee volken de geduchtste vijanden van het Israël Gods waren, en hun verwoesting betekent, dat Christus' vijanden tot een voetbank van Zijn voeten gemaakt worden: die zullen het land van Assur afweiden met het zwaard en het land van Nimrod in hun ingangen, zij zullen invallen doen in die landen en met het zwaard doden allen, die zich tegen hen stellen. Zie, zij, die de kerk van God met verstoring bedreigen, zullen zelf verstoord worden, en hun verstoring is de verlossing van de kerk, alzo zal Hij ons redden van Assur. Wanneer Satan als een bliksem uit de hemel valt voor de prediking des Evangelies, en Christus' vijanden, die niet willen dat Hij Koning over hen zijn zal, voor Hem doodgeslagen worden, dan wordt deze profetie vervuld.

Heerlijke dingen worden hier aangaande het overblijfsel van Jacob besproken, dat overblijfsel, hetwelk zij, die hinkende was, voortbracht, Micah 4:7, en het schijnt dat overblijfsel te zijn, dat de Heer zal roepen, Joel 2:32, waarop de Geest zal uitgestort worden, dat overblijfsel, dat behouden zal worden, Romans 9:27. Zie, Gods volk is slechts een overblijfsel, een klein getal in vergelijking tot de velen, die verloren gaan, een kuddeke, maar zij zijn het overblijfsel van Jacob, een volk in verbond met God, en in Zijn gunst staande. Aangaande dat overblijfsel dan wordt hier beloofd, I. Dat het zal zijn als een dauw van de Heer, Micah 5:6. Gods kerk is verspreid over de ganse wereld, in het midden van vele volken, als goud in het erts, tarwe in de hoop. Israël naar het vlees heeft alleen gewoond en was niet geteld onder de naties, maar het geestelijk Israël is verspreid in het midden van vele volken, als het zout van de aarde, of als zaad, in de akker gezaaid, hier een korrel en daar een korrel, Hoz. 2:23. Dit overblijfsel nu zal zijn als een dauw van de Heer.

1. Zij zullen zijn als iets uit de hemel, als dauw van de Heer die de Vader van de regen is en Die de druppelen van de dauw baart, Job 38:28. Zij zijn van Boven geboren, en niet uit de aarde, zij hebben geen smaak in de dingen van de aarde.

2. Zij zullen even talrijk zijn als de druppels dauw op een zomermorgen, Psalms 110:3 :uit de baarmoeder van de dageraad zal de dauw van uw jeugd zijn.

3. Zij zullen zuiver en helder zijn, niet modderig en bedorven, maar kristaldruppels van het water des levens.

4. Zij zullen in stilte en zonder geraas voortgebracht worden, gelijk de dauw in stilte ontstaat, wij weten niet hoe, zo is de weg des Geestes.

5. Zij zullen in bestendige afhankelijkheid van God leven en voortdurend alles van Hem verwachten, gelijk de dauw, die op geen man wacht noch mensenkinderen verbeidt. Zij zullen niet steunen op menselijke hulp en krachten, maar op goddelijke genade en erkennen dat zij niet meer zijn dan de vrije genade Gods dagelijks van hen maakt.

6. Zij zullen een grote zegen zijn voor degenen, in wier midden zij leven, als de dauw en de regenbuien voor het gras om het te doen groeien zonder mensenhulp of mensenzorg. Hun leer, voorbeeld en gebeden zullen hen als dauw maken, om anderen te verzachten en te verkwikken en vruchtbaar te maken. Hun rede zal vloeien als een dauw, Deuteronomy 32:2, en alles rondom hen zal op hen wachten gelijk naar de regen, Job 29:23. Het volk, in welks midden ze zullen verkeren, zal zijn als het gras, dat alleen groeit door de zegen Gods en niet door kunst of zorg van mensen. Zij zullen een weldaad zijn voor degenen, die rondom hen zijn, door Gods zegen over hen te brengen, gelijk Jacob over Labans huis, en door Gods toorn te verzachten en af te keren, die anders over de goddelozen zou ontbranden, gelijk de dauw het gras bewaart van door de zon verschroeid te worden (naar Dr. Pocock schrijft). Zij zullen zacht en vriendelijk zijn in hun gedrag, als hun Meester, die nederdaalt als een regen op het nagras, Psalms 72:6.

II. Dat zij zullen zijn als een leeuw onder de beesten des wouds, die vertreedt en verscheurt, Micah 5:7. Naar zij stil en zachtmoedig en mededeelzaam zijn jegens degenen, die de waarheid beminnen en dus aannemen, zijn zij stoutmoedig als een leeuw in hun getuigen tegen de verdorvenheid des tijds en van de plaatsen, waarin zij leven, en sterk als een leeuw, door de kracht Gods, om hun geestelijke vijanden te weerstaan en te overwinnen. De wapens van hun strijd zijn krachtig door God tot neerwerping van de sterkten, 2 Corinthiers 10:i. Zij zullen een moed hebben, die niet zullen kunnen tegenspreken noch weerstaan allen, die zich tegen hen zetten, Luke 21:15, gelijk de leeuw verscheurt, en daar is niemand, die uit zijn hand redt. Wanneer het ongeloof zwijgt, en alle ongerechtigheid de mond gestopt wordt, wanneer zondaars overtuigd en bekeerd worden door de kracht van het Evangelie, door de leer van de predikers en de godzalige wandel van de belijders, dan is het overblijfsel van Jacob gelijk een leeuw. Dit wordt in Micah 5:8 verklaard: Uw hand zal verhoogd zijn boven uw wederpartijders, de kerk zal tenslotte de bovenhand houden over allen, die zich tegen haar verzetten. Haar vijanden zullen uitgeroeid worden, zij zullen ophouden, vijanden te zijn, hun vijandschap zal afgesneden worden. Christus' pijlen ter overtuiging zullen in hun hart dringen, zodat zij dodelijk getroffen worden, zij zullen zich aan Hem onderwerpen, Psalms 45:5, en gelukkig overwonnen en tot onderdanen gemaakt worden, Psalms 110:2.

III. Dat zij afgebracht zullen worden van hun vleselijk vertrouwen, dat hen misleid heeft, door Gods voorzienigheid zullen zij zulk een veiligheid genieten, dat zij geen vleselijke hulp meer behoeven, en door de genade Gods zullen zij de dwaasheid ervan leren inzien. Het was zonde in Israël, dat zij zich ruimschoots van paarden en wagens voorzagen, en waarzeggers en afgodendienaars waren, Isaiah 2:6. Maar hier wordt beloofd, dat zij ze niet meer zullen aanzien. De rust van Christus' koninkrijk is met die belofte bedoeld, die dit woord verklaart, Zacheria 9:10. En Ik zal de wagens uit Efraïm uitroeien, en de paarden uit Jeruzalem. Zie, het is grote genade verlost te worden van die dingen, waarop wij ons vertrouwen stelden in plaats van op God, die wij tot onze arm gesteld, en achter welke wij afgehoereerd hebben. Laat ons de bijzonderheden nagaan:

1. Zij hadden op paarden en wagens vertrouwd en ze vermenigvuldigd, Psalms 20:8 maar nu zal God hun paarden uit het midden van hen uitroeien, en hun wapens verdoen, gelijk David, 2 Samuel 8:10, de wagenpaarden ontzenuwde. Zij zullen ze niet langer bezitten, om niet verzocht te worden, er weer op te vertrouwen.

2. Zij hadden op hun sterkten en ommuurde steden vertrouwd en gemeend, daarbinnen veilig te zijn, maar God zal zorgen, dat ze afgebroken zullen worden, Micah 5:10. Ik zal de steden van uw land uitroeien, en Ik zal uw vestingen afbreken. Zij zullen ze tot woonsteden en niet tot garnizoen- of wapenplaatsen gebruiken, maar God wil alleen hun toevlucht, hun hoog vertrek, hun Verlosser zijn.

3. Velen van hen hadden hun vertrouwen gesteld op het woord en de raad van bezweerders, tovenaars en goochelaars, maar God zal die afsnijden, niet alleen als zwakke stutten, die niet sleuren konden, maar tevens als goddeloosheden, die hen ten val konden brengen, Micah 5:11. En Ik zal de toverijen uit uw hand uitroeien, zodat gij er niet langer gebruik van kunt maken, en gij zult geen goochelaars hebben, want gij zult gewaar worden, dat al hun beweringen bedrog zijn. Het recht van het land zal ze, overeenkomstig de wet, afsnijden, Leviticus 20:27. De prediking des Evangelies bracht de mensen terug van ijdele kunsten, Acts 19:19.

4. Velen onder hen hadden tot het werk van hun handen gezegd: "gij zijt onze goden": maar nu zal de afgoderij afgeschaft en verlaten worden, Micah 5:12. Ik zal uw gesneden beelden en uw opgerichte beelden uit het midden van u uitroeien, zowel de verplaatsbare als de vaste, zij zullen verdaan worden door de macht van Mozes' wet en verlaten door de macht van Christus' Evangelie, zodat gij u niet meer zult neerbuigen voor het werk van uw handen, maar beschaamd zult staan, dat ge u ooit zo hebt laten bedriegen. Onder andere monumenten van afgoderij zal Ik voorts uw bossen uit het midden van u uitroeien, Micah 5:13. Die zijn geplant en onderhouden ter ere uwer afgoden en in hun dienst misbruikt, er was bevolen ze te verbranden, Deuteronomy 12:2, Deuteronomy 12:3, en zo niet, dan zal God ze uitroeien, zodat ze er niet meer op konden vertrouwen. En Ik zal uw steden verdelgen, de steden namelijk, die de afgoden gewijd waren, tot mesthopen of iets dergelijks maken, omdat ze daarvan bescherming verwacht hadden. IV. Dat zij, die zich tegen het Evangelie van Christus zouden blijven verzetten en het verbond met hun afgoderijen en toverijen bestendigen, onder Gods toorn zouden vallen en erdoor verteerd worden, Micah 5:14. En Ik zal in toorn en grimmigheid wrake doen aan de heidenen, dat is, aan het heidendom, die niet hoven, de afgoderij zal teniet, en de afgodendienaars beschaamd worden. Ik zal wraak doen over de heidenen, die niet gehoord hebben (gelijk sommigen vertalen), of niet wilden horen en de leer van Christus aannemen. God zal Zijn Zoon of de nek of het hart van Zijn vijanden geven, om ze of de voetbank van Zijn voeten of Zijn vrienden te maken.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Micah 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/micah-5.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile