Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Nehemia 6

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NEHEMIA 6

Het geroep van de verdrukte armoede tot bedaren gebracht zijnde, moeten wij thans nagaan hoe het met het werk aan de muur ging, en in dit hoofdstuk zien wij dat er met kracht aan voortgebouwd werd, en hoe hij met vreugde werd voltooid, in weerwil van de rusteloze pogingen van de poorten van de hel om het te verhinderen. Hoe de vijanden van de Joden teleurgesteld werden in hun poging om het werk door geweld te verhinderen, zagen wij tevoren, Hoofdst. 4. Hier zien wij hun pogingen verijdeld om er Nehemia van weg te drijven.

I. Toen zij aanzoek bij hem deden voor een onderhoud met hem, met de bedoeling hem kwaad te doen, wilde hij er niet op ingaan, Nehemiah 6:1..

II. Toen zij hem wilden doen geloven dat zijn onderneming voorgesteld werd als strekkende tot muiterij en verraad, stoorde hij er zich niet aan, Nehemiah 6:5.

III. Toen zij valse profeten huurden, die hem aanrieden om zich voor zijn eigen veiligheid terug te trekken in de tempel, bleef hij toch stand houden bij zijn werk, Nehemiah 6:10.

IV. In weerwil van de geheime briefwisseling tussen hen en sommige verraderlijke Joden, om hem tegen te werken, werd de arbeid toch in korte tijd ten einde gebracht, Nehemiah 6:15. Zodanig waren ook de worstelingen tussen de kerk en haar vijanden, maar Gods zaak is groot en heerlijk en zij zal voorspoedig zijn en de overwinning wegdragen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, NEHEMIA 6

Het geroep van de verdrukte armoede tot bedaren gebracht zijnde, moeten wij thans nagaan hoe het met het werk aan de muur ging, en in dit hoofdstuk zien wij dat er met kracht aan voortgebouwd werd, en hoe hij met vreugde werd voltooid, in weerwil van de rusteloze pogingen van de poorten van de hel om het te verhinderen. Hoe de vijanden van de Joden teleurgesteld werden in hun poging om het werk door geweld te verhinderen, zagen wij tevoren, Hoofdst. 4. Hier zien wij hun pogingen verijdeld om er Nehemia van weg te drijven.

I. Toen zij aanzoek bij hem deden voor een onderhoud met hem, met de bedoeling hem kwaad te doen, wilde hij er niet op ingaan, Nehemiah 6:1..

II. Toen zij hem wilden doen geloven dat zijn onderneming voorgesteld werd als strekkende tot muiterij en verraad, stoorde hij er zich niet aan, Nehemiah 6:5.

III. Toen zij valse profeten huurden, die hem aanrieden om zich voor zijn eigen veiligheid terug te trekken in de tempel, bleef hij toch stand houden bij zijn werk, Nehemiah 6:10.

IV. In weerwil van de geheime briefwisseling tussen hen en sommige verraderlijke Joden, om hem tegen te werken, werd de arbeid toch in korte tijd ten einde gebracht, Nehemiah 6:15. Zodanig waren ook de worstelingen tussen de kerk en haar vijanden, maar Gods zaak is groot en heerlijk en zij zal voorspoedig zijn en de overwinning wegdragen.

Verzen 1-9

Nehemia 6:1-9

Wij hebben hier een bericht van twee komplotten, die tegen Nehemia gesmeed werden hoe listig zijn vijanden ze hadden beraamd en hoe gelukkig zij door Gods goede voorzienigheid en zijn wijsheid verijdeld werden.

I. Een komplot om hem in een strik te lokken. De vijanden hadden bericht gekregen van de goede voortgang van het werk, dat al de scheuren in de muur dichtgemaakt waren zodat zij hem zo goed als voltooid beschouwden, hoewel toen de deuren nog niet in de poorten waren opgezet, Nehemiah 6:1. Daarom moeten zij, nu of nooit, door een stouter slag Nehemia ervan weg zien te krijgen. Zij hadden gehoord hoe goed hij op zijn hoede was, zodat het niet mogelijk was hem op die plaats zelf aan te vallen, daarom pogen zij hem door list en vleierij in hun midden te doen komen.

Merk op:

1. Met welk een helse list zij hem zochten te overreden om met hen samen te komen, niet in een stad, want dat zou aanleiding hebben gegeven om te vermoeden dat zij zich meester van hem wilden maken, maar in een dorp in de stam van Benjamin. "Kom, en laat ons tezamen vergaderen om te beraadslagen over de gemeenschappelijk belangen van onze gewesten." Of zij wilden hem doen denken dat zij aanzoek deden om zijn vriendschap, gaarne beter bekend met hem wilden worden, teneinde een goede verstandhouding tussen hen te vestigen. Maar zij bedoelden hem kwaad te doen. Waarschijnlijk had hij in het geheim bericht ontvangen dat hun plan was hem gevangen te nemen, of wel, hij kende hen zo goed dat hij, zonder aan de liefde tekort te doen, tot de gevolgtrekking kon komen dat zij het op zijn leven gemunt hadden, en daarom heeft hij, toen zij vriendelijk tot hem spraken, hen niet geloofd.

2. Zie, met hoe hemelse wijsheid hij hun voorstel afwees. Zijn God onderrichtte hem, om hun door zijn eigen boden dit voorzichtige antwoord te zenden. "Ik doe een groot werk en heb het zeer druk, ik zou niet gaarne willen dat het werk stilstond, als ik het verlaat om tot u af te komen," Nehemiah 6:3. Zijn zorg was: het werk niet te doen stilstaan, hij wist dat dit gebeuren zou, al zou hij het ook voor nog zo korte tijd verlaten, en waarom zou dit werk ophouden, terwijl ik het zou nalaten en tot ulieden afkomen? Hij zegt niets van zijn vermoedens, verwijt hun hun verraderlijke bedoeling niet, maar geeft hun een goede reden, een van de ware redenen-waarom hij niet wilde komen. Plichtplegingen moeten altijd wijken voor zaken, voor werk, dat gedaan moet worden. Laat hen, die door hun ijdele metgezellen in verzoeking gebracht worden om in vrolijke, ijdele gezelschappen te komen, aldus op de verzoeking antwoorden: Wij hebben werk te doen, en moeten dat niet verzuimen of veronachtzamen." Vier maal zijn zij met hetzelfde aanzoek tot hem gekomen, en even dikwijls heeft hij hun hetzelfde antwoord gegeven, dat hun, naar wij kunnen veronderstellen, zeer verdroot en ergerde, want het was juist het doen ophouden van het werk, dat zij bedoelden en het zal hun doen wanhopen om de onderneming te zien mislukken, als de ondernemer er zich zo met alle macht op toelegt, om haar tot een goed einde te brengen. Ik antwoordde hun, zegt hij, op dezelfde wijze, Nehemiah 6:4. Welke drang men ook op ons uitoefene om ons ertoe te brengen iets te doen, dat zondig of onvoorzichtig is, wij moeten voor die drang niet bezwijken, er ons niet door laten overwinnen maar met dezelfde redenen en dezelfde vastberadenheid aan de verzoeking weerstand bieden. II. Een komplot om hem van zijn werk weg te schrikken. Konden zij er hem slechts van wegdrijven, het werk zou als vanzelf ophouden. Hiertoe deed Sanballat nu een poging, maar tevergeefs.

1. Hij tracht Nehemia de vrees in te boezemen, dat zijn onderneming om de muren van Jeruzalem op te bouwen algemeen opgevat werd als een poging tot opstand en verraad, en als zodanig zeer euvel aan het Perzische hof werd opgenomen, Nehemiah 6:5. De beste mensen zijn, zelfs vanwege hun onschuldigste en voortreffelijkste daden, aldus onder verdenking gekomen. Dit wordt hem geschreven in een open brief als een zaak, die algemeen bekend was en overal besproken werd, dat dit bericht verspreid was onder de volken, en Gasmu zal er de waarheid van bevestigen, namelijk dat Nehemia zich tot koning wil doen uitroepen en het Perzische juk zal afschudden. Het is iets geheel gewoons, dat de bozen hun eigen begrippen voor de begrippen van het algemeen willen doen doorgaan. Nu wendt Sanballat voor Nehemia hiervan te verwittigen als zijn vriend, opdat hij zich heenspoede naar het hof om zijn onschuld te bewijzen, of wel zijn onderneming te staken, uit vrees dat men er zodanig een verkeerde voorstelling van zal geven, het is tenminste in die veronderstelling, dat hij hem dringt om met hem samen te komen. "Kom dan nu, en laat ons tezamen beraadslagen, hoe dit gerucht te smoren, " hopende hem door dit middel weg te krijgen, of tenminste hem weg te krijgen van zijn werk. Zo was zijn mond gladder dan boter, maar was zijn hart krijg, en hoopte hij, evenals Judas, hem met een kus te verraden en te doden. Maar zeker, het net wordt vergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte, Nehemia begreep spoedig wat de bedoeling was, namelijk hun handen van het werk te doen aflaten, Nehemiah 6:9, en dus ontkende hij niet slechts dat deze dingen waar waren, maar ook dat zij bericht waren, dat het gerucht ervan verspreid was, hij was te goed bekend om aldus verdacht te worden.

2. Aldus ontkwam hij aan de strik, en bleef hij standhouden, en wilde hij door geen winden en wolken van zaaien en oogsten worden weggeschrikt. Gesteld eens, dat dit gerucht verspreid was, dan moeten wij toch nooit de ons bekende plicht nalaten, uit vrees dat men er een verkeerde voorstelling van zal geven, maar zolang wij een goede consciëntie bewaren, aan God de zorg voor onze goede naam overlaten. Maar dit gerucht was ook werkelijk niet verbreid. Hoewel Gods volk genoegzaam overladen wordt met smaad en laster, hebben zij toch in werkelijkheid niet zo'n slechten naam, als sommigen het willen doen voorkomen.

Temidden van zijn klagen over hun boosaardigheid in hun poging om hem te willen verschrikken, om aldus zijn handen slap te maken, heft hij zijn hart op tot God in dit korte gebed: Nu dan, o God, sterk mijn handen, Nehemiah 6:9. Het is de steun en hulp van Godvruchtige mensen, dat zij in al hun benauwdheden en moeilijkheden een goede God hebben tot wie zij zich kunnen wenden, van wie zie door geloof en gebed genade kunnen verkrijgen, om hun vrees tot zwijgen te brengen en hun handen te sterken, als hun vijanden pogen hun schrik en angst in te boezemen en hun handen te verslappen. Als wij in onze Christelijke arbeid en strijd een bijzondere dienst hebben te verrichten en een zeer bijzondere strijd hebben te strijden, dan is dit een goed gebed om tot God op te zenden: "Ik heb een plicht te volbrengen, zo en zo een verzoeking te weerstaan, nu dan, 0 God, sterk mijn handen." Sommigen lezen dit niet als een gebed, maar als een heilig besluit (want de woorden: o God zijn in onze vertaling ingelast), nu dan ik zal mijn handen sterken. Christelijke kloekmoedigheid zal opgewekt en versterkt worden door tegenstand. Elke verzoeking om ons af te leiden van onze plicht moet ons aansporen om met zoveel te meer ijver onze plicht te betrachten.

Verzen 1-9

Nehemia 6:1-9

Wij hebben hier een bericht van twee komplotten, die tegen Nehemia gesmeed werden hoe listig zijn vijanden ze hadden beraamd en hoe gelukkig zij door Gods goede voorzienigheid en zijn wijsheid verijdeld werden.

I. Een komplot om hem in een strik te lokken. De vijanden hadden bericht gekregen van de goede voortgang van het werk, dat al de scheuren in de muur dichtgemaakt waren zodat zij hem zo goed als voltooid beschouwden, hoewel toen de deuren nog niet in de poorten waren opgezet, Nehemiah 6:1. Daarom moeten zij, nu of nooit, door een stouter slag Nehemia ervan weg zien te krijgen. Zij hadden gehoord hoe goed hij op zijn hoede was, zodat het niet mogelijk was hem op die plaats zelf aan te vallen, daarom pogen zij hem door list en vleierij in hun midden te doen komen.

Merk op:

1. Met welk een helse list zij hem zochten te overreden om met hen samen te komen, niet in een stad, want dat zou aanleiding hebben gegeven om te vermoeden dat zij zich meester van hem wilden maken, maar in een dorp in de stam van Benjamin. "Kom, en laat ons tezamen vergaderen om te beraadslagen over de gemeenschappelijk belangen van onze gewesten." Of zij wilden hem doen denken dat zij aanzoek deden om zijn vriendschap, gaarne beter bekend met hem wilden worden, teneinde een goede verstandhouding tussen hen te vestigen. Maar zij bedoelden hem kwaad te doen. Waarschijnlijk had hij in het geheim bericht ontvangen dat hun plan was hem gevangen te nemen, of wel, hij kende hen zo goed dat hij, zonder aan de liefde tekort te doen, tot de gevolgtrekking kon komen dat zij het op zijn leven gemunt hadden, en daarom heeft hij, toen zij vriendelijk tot hem spraken, hen niet geloofd.

2. Zie, met hoe hemelse wijsheid hij hun voorstel afwees. Zijn God onderrichtte hem, om hun door zijn eigen boden dit voorzichtige antwoord te zenden. "Ik doe een groot werk en heb het zeer druk, ik zou niet gaarne willen dat het werk stilstond, als ik het verlaat om tot u af te komen," Nehemiah 6:3. Zijn zorg was: het werk niet te doen stilstaan, hij wist dat dit gebeuren zou, al zou hij het ook voor nog zo korte tijd verlaten, en waarom zou dit werk ophouden, terwijl ik het zou nalaten en tot ulieden afkomen? Hij zegt niets van zijn vermoedens, verwijt hun hun verraderlijke bedoeling niet, maar geeft hun een goede reden, een van de ware redenen-waarom hij niet wilde komen. Plichtplegingen moeten altijd wijken voor zaken, voor werk, dat gedaan moet worden. Laat hen, die door hun ijdele metgezellen in verzoeking gebracht worden om in vrolijke, ijdele gezelschappen te komen, aldus op de verzoeking antwoorden: Wij hebben werk te doen, en moeten dat niet verzuimen of veronachtzamen." Vier maal zijn zij met hetzelfde aanzoek tot hem gekomen, en even dikwijls heeft hij hun hetzelfde antwoord gegeven, dat hun, naar wij kunnen veronderstellen, zeer verdroot en ergerde, want het was juist het doen ophouden van het werk, dat zij bedoelden en het zal hun doen wanhopen om de onderneming te zien mislukken, als de ondernemer er zich zo met alle macht op toelegt, om haar tot een goed einde te brengen. Ik antwoordde hun, zegt hij, op dezelfde wijze, Nehemiah 6:4. Welke drang men ook op ons uitoefene om ons ertoe te brengen iets te doen, dat zondig of onvoorzichtig is, wij moeten voor die drang niet bezwijken, er ons niet door laten overwinnen maar met dezelfde redenen en dezelfde vastberadenheid aan de verzoeking weerstand bieden. II. Een komplot om hem van zijn werk weg te schrikken. Konden zij er hem slechts van wegdrijven, het werk zou als vanzelf ophouden. Hiertoe deed Sanballat nu een poging, maar tevergeefs.

1. Hij tracht Nehemia de vrees in te boezemen, dat zijn onderneming om de muren van Jeruzalem op te bouwen algemeen opgevat werd als een poging tot opstand en verraad, en als zodanig zeer euvel aan het Perzische hof werd opgenomen, Nehemiah 6:5. De beste mensen zijn, zelfs vanwege hun onschuldigste en voortreffelijkste daden, aldus onder verdenking gekomen. Dit wordt hem geschreven in een open brief als een zaak, die algemeen bekend was en overal besproken werd, dat dit bericht verspreid was onder de volken, en Gasmu zal er de waarheid van bevestigen, namelijk dat Nehemia zich tot koning wil doen uitroepen en het Perzische juk zal afschudden. Het is iets geheel gewoons, dat de bozen hun eigen begrippen voor de begrippen van het algemeen willen doen doorgaan. Nu wendt Sanballat voor Nehemia hiervan te verwittigen als zijn vriend, opdat hij zich heenspoede naar het hof om zijn onschuld te bewijzen, of wel zijn onderneming te staken, uit vrees dat men er zodanig een verkeerde voorstelling van zal geven, het is tenminste in die veronderstelling, dat hij hem dringt om met hem samen te komen. "Kom dan nu, en laat ons tezamen beraadslagen, hoe dit gerucht te smoren, " hopende hem door dit middel weg te krijgen, of tenminste hem weg te krijgen van zijn werk. Zo was zijn mond gladder dan boter, maar was zijn hart krijg, en hoopte hij, evenals Judas, hem met een kus te verraden en te doden. Maar zeker, het net wordt vergeefs gespreid voor de ogen van allerlei gevogelte, Nehemia begreep spoedig wat de bedoeling was, namelijk hun handen van het werk te doen aflaten, Nehemiah 6:9, en dus ontkende hij niet slechts dat deze dingen waar waren, maar ook dat zij bericht waren, dat het gerucht ervan verspreid was, hij was te goed bekend om aldus verdacht te worden.

2. Aldus ontkwam hij aan de strik, en bleef hij standhouden, en wilde hij door geen winden en wolken van zaaien en oogsten worden weggeschrikt. Gesteld eens, dat dit gerucht verspreid was, dan moeten wij toch nooit de ons bekende plicht nalaten, uit vrees dat men er een verkeerde voorstelling van zal geven, maar zolang wij een goede consciëntie bewaren, aan God de zorg voor onze goede naam overlaten. Maar dit gerucht was ook werkelijk niet verbreid. Hoewel Gods volk genoegzaam overladen wordt met smaad en laster, hebben zij toch in werkelijkheid niet zo'n slechten naam, als sommigen het willen doen voorkomen.

Temidden van zijn klagen over hun boosaardigheid in hun poging om hem te willen verschrikken, om aldus zijn handen slap te maken, heft hij zijn hart op tot God in dit korte gebed: Nu dan, o God, sterk mijn handen, Nehemiah 6:9. Het is de steun en hulp van Godvruchtige mensen, dat zij in al hun benauwdheden en moeilijkheden een goede God hebben tot wie zij zich kunnen wenden, van wie zie door geloof en gebed genade kunnen verkrijgen, om hun vrees tot zwijgen te brengen en hun handen te sterken, als hun vijanden pogen hun schrik en angst in te boezemen en hun handen te verslappen. Als wij in onze Christelijke arbeid en strijd een bijzondere dienst hebben te verrichten en een zeer bijzondere strijd hebben te strijden, dan is dit een goed gebed om tot God op te zenden: "Ik heb een plicht te volbrengen, zo en zo een verzoeking te weerstaan, nu dan, 0 God, sterk mijn handen." Sommigen lezen dit niet als een gebed, maar als een heilig besluit (want de woorden: o God zijn in onze vertaling ingelast), nu dan ik zal mijn handen sterken. Christelijke kloekmoedigheid zal opgewekt en versterkt worden door tegenstand. Elke verzoeking om ons af te leiden van onze plicht moet ons aansporen om met zoveel te meer ijver onze plicht te betrachten.

Verzen 10-14

Nehemia 6:10-14

De vijanden van de Joden lieten geen middel onbeproefd om Nehemia van het werk om de muur rondom Jeruzalem te bouwen te doen aflaten, te die einde hadden zij beproefd hem tot zich naar buiten op het land te lokken, maar tevergeefs, nu trachten zij hem in de tempel te drijven om zich in veiligheid te stellen, hij zij overal waar hij wil, slechts niet aan zijn werk. Bemerkende dat hij een voorzichtig man was, willen zij trachten hun doel te bereiken door hem tot een lafaard te maken.

Merk op:

I. Hoe laaghartig de vijanden met deze verzoeking tewerk gingen.

1. Wat zij beoogden was Nehemia er toe te brengen een dwaze daad te doen, teneinde hem te kunnen bespotten, hem er over te beschimpen, om dan aldus zijn invloed te verzwakken, Nehemiah 6:13, opdat ik zou vrezen, en zo zouden zij dan iets hebben tot een kwade naam, opdat zij mij zouden honen. Dit was in waarheid het werk doen van de duivel, die de verleider is van de mensen om hun beschuldiger te kunnen zijn, de mensen tot zonde brengt om dan te kunnen juichen in hun schande. Het grootste kwaad, dat onze vijanden ons doen kunnen, is ons weg te schrikken van onze plicht en er ons toe te brengen om te doen wat zondig is.

2. De werktuigen, waarvan zij zich bedienden, waren een gewaande profeet en een profetes, die zij huurden om Nehemia te bewegen van zijn werk af te laten, en zich ter wille van zijn eigen veiligheid terug te trekken. De gewaande profeet was Semaja, van wie gezegd wordt dat hij in zijn eigen huis was opgesloten, hetzij onder voorgeven van de afzondering te zoeken om zich aan bepeinzing over te kunnen geven en met de wil Gods te rade te gaan, of wel om aan Nehemia een teken te geven om zich evenzo in afzondering te begeven. Nehemia schijnt achting voor hem gehad te hebben, want hij ging naar zijn huis om met hem te beraadslagen, Nehemiah 6:10. Er waren ook andere profeten, en een profetes, Noadja, Nehemiah 6:14, die de belangen van de vijanden van de Joden waren toegedaan, afhangelingen van hen en verraders van hun land waren. Of Zij aanspraak maakten op Goddelijke ingeving blijkt niet. Zij zeggen niet: Aldus spreekt de Heere, zoals de valse profeten vanouds, indien zij daar geen aanspraak op maakten, wilden zij toch gehouden worden voor mensen, die uitmuntten in kennis van God en in menselijke wijsheid en een buitengewone mate van inzicht in de dingen, weshalve zij, evenals vroeger de profeten, in moeilijke gevallen geraadpleegd werden. Dezulken worden door de vijanden gezocht en betaald om hen van raad te dienen. Laat ons naar aanleiding hiervan treuren:

a. Over de boosheid van slechte mensen, zoals deze profeten geweest zijn, dat ooit iemand zo verdorven kan zijn om de zaak van God en van zijn land te verraden, zelfs onder voorgeven van gemeenschapsoefening met God en zorg voor hun land.

b. Over het ongeluk van Godvruchtige mannen als Nehemia, die in gevaar zijn om door zulke bedriegers misleid te worden, en tot wie geen verzoeking met meer kracht komt dan die welke onder de dekmantel komt van de Godsdienst, of onder schijn van een openbaring van God, en door middel van profeten. 3. Het voorgeven liet zich wel horen. Deze profeten zeiden aan Nehemia, dat de vijanden zouden komen om hem te doden, en dat wel in de nacht, en hij had reden genoeg om dit te geloven, zij zouden het voorzeker doen, indien zij konden, indien zij durfden. Zij gaven voor zeer bezorgd te zijn voor zijn veiligheid, allen waren zij verloren indien hem een ongeluk wedervoer, en daarom was het hun ernstige raad aan hem, dat hij zich zou verbergen in de tempel, totdat het gevaar voorbij was. De tempel was een sterke en heilige plaats waar hij zich onder de bijzondere zorg des hemels zou bevinden, Psalms 27:5. Indien Nehemia zich had laten bewegen om dit te doen, dan zou het volk terstond het werk gestaakt hebben, de wapens hebben afgelegd en iedereen zou voor zijn eigen veiligheid hebben gezorgd, en dan zouden de vijanden gemakkelijk en zonder tegenstand te ontmoeten, het reeds gedane werk kunnen afbreken, de muur weer kunnen neerwerpen, en zo zouden zij dan hun doel hebben bereikt. Hoewel zelfbehoud een fundamenteel beginsel is van de wet van de natuur, is het toch niet altijd de beste en verstandigste raad, die men voorgeeft op dat beginsel gegrond te zijn.

II. Zie hoe kloekmoedig Nehemia over deze verzoeking heeft gezegevierd.

1. Onmiddellijk besloot hij er niet aan toe te geven, Nehemiah 6:11. Zie hier:

a. Hoe hij redeneert: "Zou een man als ik vlieden? Zou ik aflaten van mijn werk, of mijn eigen werklieden ontmoedigen, die ik gebruikt en aangemoedigd heb? Zal ik zo licht aan ieder gerucht geloof slaan en zo overbezorgd zijn voor mijn eigen leven? Ik, die de landvoogd ben, op wie zoveel ogen, beide van vrienden en vijanden, gericht zijn? Een ander zou kunnen vlieden, maar ik niet. Wie is er, zijnde als ik, op mijn post van eer en macht en vertrouwen, die in de tempel zou gaan, zich daar schuil zou houden, als er werk te doen is, al was het dan ook om zijn leven te redden?" Als wij tot zonde worden verzocht, dan moeten wij gedenken wie en wat wij zijn, opdat wij niet iets doen dat ons niet betaamt-niet betaamt aan onze belijdenis. "Het komt de koningen niet" "toe, o Lemuël!" Proverbs 31:4.

b. Wat het resultaat was van zijn redenering, hij komt tot een besluit. "Ik zal er niet ingaan, ik wil liever sterven, bezig zijnde aan mijn werk, dan leven door mij schandelijk ervan terug te trekken," Heilige kloekmoedigheid en grootheid van ziel zullen er ons toe leiden om, wat het ons ook moge kosten, nooit een goed werk af te wijzen, en nooit een slecht werk te doen.

2. Hij begreep terstond hoe de zaak eigenlijk gelegen was, Nehemiah 6:12. "Ik merkte, en zie, God had hem niet gezonden, dat hij die raad gaf, niet door bestuur of leiding van God, hetzij gewone of buitengewone, maar uit kwade bedoeling tegen mij." De slechtheid van zulke huurlingen zal vroeg of laat aan het licht gebracht worden. Nehemia zei dat hij twee dingen vreesde in hetgeen hem aangeraden werd.

a. Tegen God te zondigen, Hem te beledigen, dat ik zou vrezen, en alzo doen, en zondigen Zonde is hetgeen wij boven alles, wat het ook zij, moeten vrezen, en het is een goed voorbehoedmiddel tegen zonde, om voor niets te vrezen dan voor de zonde.

b. Zich te schande te maken, opdat zij mij zouden honen. Na het zondige van de zonde is dat het schandelijke ervan, dat wij moeten vrezen. 3. Hij vraagt ootmoedig aan God om met hen af te rekenen voor hun lage bedoelingen tegen hem, Nehemiah 6:14. Gedenk, mijn God, aan Tobia en aan Sanballat en aan de overigen van hen, naar deze hun werken. Evenals hij, toen hij van zijn eigen goede diensten had gesproken, niet met begeerlijkheid of eerzucht God had voorgeschreven welke beloning Hij hem geven zou, maar met bescheidenheid had gebeden: Gedenk mijner, mijn God, Hoofdst. 5:19, zo heeft hij ook hier niet wraakzuchtig bijzondere oordelen over zijn vijanden ingeroepen, maar de zaak aan God overgelaten: "Gij kent hun hart en zijt de wreker van leugen en bedrog, neem kennis van deze zaak, spreek recht tussen mij en hen, en vorder rekenschap van hen hoe en wanneer het U behaagt." Welk onrecht ons ook gedaan moge worden, wij moeten toch onszelf niet wreken, maar onze zaak overgeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt.

Verzen 10-14

Nehemia 6:10-14

De vijanden van de Joden lieten geen middel onbeproefd om Nehemia van het werk om de muur rondom Jeruzalem te bouwen te doen aflaten, te die einde hadden zij beproefd hem tot zich naar buiten op het land te lokken, maar tevergeefs, nu trachten zij hem in de tempel te drijven om zich in veiligheid te stellen, hij zij overal waar hij wil, slechts niet aan zijn werk. Bemerkende dat hij een voorzichtig man was, willen zij trachten hun doel te bereiken door hem tot een lafaard te maken.

Merk op:

I. Hoe laaghartig de vijanden met deze verzoeking tewerk gingen.

1. Wat zij beoogden was Nehemia er toe te brengen een dwaze daad te doen, teneinde hem te kunnen bespotten, hem er over te beschimpen, om dan aldus zijn invloed te verzwakken, Nehemiah 6:13, opdat ik zou vrezen, en zo zouden zij dan iets hebben tot een kwade naam, opdat zij mij zouden honen. Dit was in waarheid het werk doen van de duivel, die de verleider is van de mensen om hun beschuldiger te kunnen zijn, de mensen tot zonde brengt om dan te kunnen juichen in hun schande. Het grootste kwaad, dat onze vijanden ons doen kunnen, is ons weg te schrikken van onze plicht en er ons toe te brengen om te doen wat zondig is.

2. De werktuigen, waarvan zij zich bedienden, waren een gewaande profeet en een profetes, die zij huurden om Nehemia te bewegen van zijn werk af te laten, en zich ter wille van zijn eigen veiligheid terug te trekken. De gewaande profeet was Semaja, van wie gezegd wordt dat hij in zijn eigen huis was opgesloten, hetzij onder voorgeven van de afzondering te zoeken om zich aan bepeinzing over te kunnen geven en met de wil Gods te rade te gaan, of wel om aan Nehemia een teken te geven om zich evenzo in afzondering te begeven. Nehemia schijnt achting voor hem gehad te hebben, want hij ging naar zijn huis om met hem te beraadslagen, Nehemiah 6:10. Er waren ook andere profeten, en een profetes, Noadja, Nehemiah 6:14, die de belangen van de vijanden van de Joden waren toegedaan, afhangelingen van hen en verraders van hun land waren. Of Zij aanspraak maakten op Goddelijke ingeving blijkt niet. Zij zeggen niet: Aldus spreekt de Heere, zoals de valse profeten vanouds, indien zij daar geen aanspraak op maakten, wilden zij toch gehouden worden voor mensen, die uitmuntten in kennis van God en in menselijke wijsheid en een buitengewone mate van inzicht in de dingen, weshalve zij, evenals vroeger de profeten, in moeilijke gevallen geraadpleegd werden. Dezulken worden door de vijanden gezocht en betaald om hen van raad te dienen. Laat ons naar aanleiding hiervan treuren:

a. Over de boosheid van slechte mensen, zoals deze profeten geweest zijn, dat ooit iemand zo verdorven kan zijn om de zaak van God en van zijn land te verraden, zelfs onder voorgeven van gemeenschapsoefening met God en zorg voor hun land.

b. Over het ongeluk van Godvruchtige mannen als Nehemia, die in gevaar zijn om door zulke bedriegers misleid te worden, en tot wie geen verzoeking met meer kracht komt dan die welke onder de dekmantel komt van de Godsdienst, of onder schijn van een openbaring van God, en door middel van profeten. 3. Het voorgeven liet zich wel horen. Deze profeten zeiden aan Nehemia, dat de vijanden zouden komen om hem te doden, en dat wel in de nacht, en hij had reden genoeg om dit te geloven, zij zouden het voorzeker doen, indien zij konden, indien zij durfden. Zij gaven voor zeer bezorgd te zijn voor zijn veiligheid, allen waren zij verloren indien hem een ongeluk wedervoer, en daarom was het hun ernstige raad aan hem, dat hij zich zou verbergen in de tempel, totdat het gevaar voorbij was. De tempel was een sterke en heilige plaats waar hij zich onder de bijzondere zorg des hemels zou bevinden, Psalms 27:5. Indien Nehemia zich had laten bewegen om dit te doen, dan zou het volk terstond het werk gestaakt hebben, de wapens hebben afgelegd en iedereen zou voor zijn eigen veiligheid hebben gezorgd, en dan zouden de vijanden gemakkelijk en zonder tegenstand te ontmoeten, het reeds gedane werk kunnen afbreken, de muur weer kunnen neerwerpen, en zo zouden zij dan hun doel hebben bereikt. Hoewel zelfbehoud een fundamenteel beginsel is van de wet van de natuur, is het toch niet altijd de beste en verstandigste raad, die men voorgeeft op dat beginsel gegrond te zijn.

II. Zie hoe kloekmoedig Nehemia over deze verzoeking heeft gezegevierd.

1. Onmiddellijk besloot hij er niet aan toe te geven, Nehemiah 6:11. Zie hier:

a. Hoe hij redeneert: "Zou een man als ik vlieden? Zou ik aflaten van mijn werk, of mijn eigen werklieden ontmoedigen, die ik gebruikt en aangemoedigd heb? Zal ik zo licht aan ieder gerucht geloof slaan en zo overbezorgd zijn voor mijn eigen leven? Ik, die de landvoogd ben, op wie zoveel ogen, beide van vrienden en vijanden, gericht zijn? Een ander zou kunnen vlieden, maar ik niet. Wie is er, zijnde als ik, op mijn post van eer en macht en vertrouwen, die in de tempel zou gaan, zich daar schuil zou houden, als er werk te doen is, al was het dan ook om zijn leven te redden?" Als wij tot zonde worden verzocht, dan moeten wij gedenken wie en wat wij zijn, opdat wij niet iets doen dat ons niet betaamt-niet betaamt aan onze belijdenis. "Het komt de koningen niet" "toe, o Lemuël!" Proverbs 31:4.

b. Wat het resultaat was van zijn redenering, hij komt tot een besluit. "Ik zal er niet ingaan, ik wil liever sterven, bezig zijnde aan mijn werk, dan leven door mij schandelijk ervan terug te trekken," Heilige kloekmoedigheid en grootheid van ziel zullen er ons toe leiden om, wat het ons ook moge kosten, nooit een goed werk af te wijzen, en nooit een slecht werk te doen.

2. Hij begreep terstond hoe de zaak eigenlijk gelegen was, Nehemiah 6:12. "Ik merkte, en zie, God had hem niet gezonden, dat hij die raad gaf, niet door bestuur of leiding van God, hetzij gewone of buitengewone, maar uit kwade bedoeling tegen mij." De slechtheid van zulke huurlingen zal vroeg of laat aan het licht gebracht worden. Nehemia zei dat hij twee dingen vreesde in hetgeen hem aangeraden werd.

a. Tegen God te zondigen, Hem te beledigen, dat ik zou vrezen, en alzo doen, en zondigen Zonde is hetgeen wij boven alles, wat het ook zij, moeten vrezen, en het is een goed voorbehoedmiddel tegen zonde, om voor niets te vrezen dan voor de zonde.

b. Zich te schande te maken, opdat zij mij zouden honen. Na het zondige van de zonde is dat het schandelijke ervan, dat wij moeten vrezen. 3. Hij vraagt ootmoedig aan God om met hen af te rekenen voor hun lage bedoelingen tegen hem, Nehemiah 6:14. Gedenk, mijn God, aan Tobia en aan Sanballat en aan de overigen van hen, naar deze hun werken. Evenals hij, toen hij van zijn eigen goede diensten had gesproken, niet met begeerlijkheid of eerzucht God had voorgeschreven welke beloning Hij hem geven zou, maar met bescheidenheid had gebeden: Gedenk mijner, mijn God, Hoofdst. 5:19, zo heeft hij ook hier niet wraakzuchtig bijzondere oordelen over zijn vijanden ingeroepen, maar de zaak aan God overgelaten: "Gij kent hun hart en zijt de wreker van leugen en bedrog, neem kennis van deze zaak, spreek recht tussen mij en hen, en vorder rekenschap van hen hoe en wanneer het U behaagt." Welk onrecht ons ook gedaan moge worden, wij moeten toch onszelf niet wreken, maar onze zaak overgeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt.

Verzen 15-19

Nehemia 6:15-19

Hier voltooit Nehemia de muur van Jeruzalem, maar nog worden hem door zijn vijanden moeilijkheden bereid.

1. Tobia en de andere tegenstanders van de Joden hadden het verdriet om de muur opgebouwd te zien in weerwil van al hun pogingen om het te beletten. In twee en vijftig dagen was de bouw van de muur begonnen en voltooid, en toch hebben wij reden te geloven dat zij op de sabbatdagen hebben gerust, Nehemiah 6:15. Velen werden voor dit werk gebruikt, en er was plaats voor hen, wat zij deden deden zij blijmoedig, en zij gaven acht op hun werk omdat zij het liefhadden. De dreigementen van hun vijanden, die bedoeld waren om hen te verzwakken, hebben hen waarschijnlijk aangevuurd om met het werk zoveel krachtiger voort te gaan, opdat het volbracht zou zijn eer de vijand kwam. Alzo is uit de eter spijs voortgekomen. Zie hoeveel werk in weinig tijd gedaan zou kunnen worden, indien wij het slechts met ijver en volharding doen.

Toen de vijanden hoorden dat de muur voltooid was, v r er, naar zij dachten, nog goed mee begonnen was, en er niet aan twijfelden of zij zouden de verdere bouw ervan kunnen verhinderen vervielen zij zeer in hun ogen

a. Zij schaamden zich over hun vertrouwen dat zij het werk konden doen ophouden, de teleurstelling maakte hen neerslachtig en moedeloos. Zij benijdden de voorspoed van de Joden, het verdroot hun de muren van Jeruzalem opgebouwd te zien, terwijl de koningen van Perzië hun misschien niet hadden toegestaan de steden van Samaria te versterken. Toen Kain zijn broeder Abel benijdde, "betrok zijn gelaat" Genesis 4:5.

b. Zij wanhoopten er aan om hun ooit het kwaad te kunnen doen, dat zij tegen hen in de zin gehad hebben, hen tenonder te brengen, hen tot hun prooi te maken, en wl mochten zij daaraan wanhopen, want aan hun verwonderlijker voorspoed merkten zij dat dit werk van God gedaan was. Zelfs deze heidenen hadden besef genoeg:

A. Om de bijzondere voorzienigheid Gods te zien in de voorspoedige gang van de zaken voor de kerk, zij "zeiden onder de heidenen: de" "Heere heeft grote dingen voor deze gedaan." Het is Zijn doen, Psalms 126:2 God strijdt voor Israël en werkt met hen.

B. Om te geloven dat Gods werk volmaakt zal zijn, toen zij merkten dat het werk van God was, verwachtten zij niets anders dan dat het voort zou gaan en voorspoedig zou zijn.

C. Om tot de gevolgtrekking te komen dat zo het van God was, het doelloos zou zijn om het tegen te staan, daar het voorzeker de overhand zal hebben.

2. Nehemia had het verdriet om, in weerwil hiervan, sommigen van zijn eigen volk in verraderlijke briefwisseling te zien met Tobia, te zien dat zij zijn belangen dienden, en een grote smart en ontmoediging zal dit ongetwijfeld voor hem geweest zijn.

a. Zelfs onder de edelen van Juda waren er, die zo weinig eergevoel hadden en zo weinig besef van het welzijn van hun land, dat zij briefwisseling onderhielden met Tobia, Nehemiah 6:17. Zij schreven hem met al de vrijheid en gemeenzaamheid van vrienden, en heetten zijn brieven aan hen welkom. Konden edelen zo iets laags doen? Edelen van Juda iets dat z slecht was? Het schijnt wel dat voorname mannen niet altijd wijs, niet altijd eerlijk en oprecht zijn.

b. Velen in Juda waren in nauw, maar geheim verbond met hem, om de belangen van zijn land te bevorderen, hoewel dit gewis de ondergang van hun eigen land tengevolge zou hebben. Zij hadden hem gezworen, niet als hun vorst maar als hun vriend en bondgenoot, omdat hij en zijn zoon dochters van Israël hadden gehuwd, Nehemiah 6:18. Zie het kwaad van huwelijken met vreemden, voor n heiden, die er door bekeerd werd, werden tien Joden er door verdorven. Toen zij met Tobia verwant waren werden zij al spoedig zijn gezworen bondgenoten. Een zondige liefde leidt tot een zondige verbintenis.

c. Zij waren onbeschaamd genoeg om zelfs Nehemia in vriendschapsbetrekkingen met hem te willen brengen. "Zij verhaalden zijn goeddadigheden voor mijn aangezicht, stelden hem voor als een man met een verheven, edel gemoed, wel waardig om met mij bekend te zijn, een eerlijk man, in wie ik vertrouwen kon stellen." Wel is waar, er wordt ons gezegd van niemand kwaad te spreken, maar nooit is ons gezegd goed te spreken van slechte mensen, "die de wet verlaten," "prijzen de goddelozen," Proverbs 28:4.

d. Zij waren zo ontrouw dat zij Nehemia's raadslagen aan hem verrieden, zij brachten zijn woorden uit tot hem, verdraaiden ze nog ongetwijfeld, en gaven er een onjuiste betekenis aan, hetgeen Tobia van stof voorzag voor brieven om hem vreesachtig te maken, en hem aldus van zijn werk weg te drijven, er hem in te ontmoedigen. Aldus waren al hun gedachten tegen hem ten kwade, maar God gedacht hem ten goede.

Verzen 15-19

Nehemia 6:15-19

Hier voltooit Nehemia de muur van Jeruzalem, maar nog worden hem door zijn vijanden moeilijkheden bereid.

1. Tobia en de andere tegenstanders van de Joden hadden het verdriet om de muur opgebouwd te zien in weerwil van al hun pogingen om het te beletten. In twee en vijftig dagen was de bouw van de muur begonnen en voltooid, en toch hebben wij reden te geloven dat zij op de sabbatdagen hebben gerust, Nehemiah 6:15. Velen werden voor dit werk gebruikt, en er was plaats voor hen, wat zij deden deden zij blijmoedig, en zij gaven acht op hun werk omdat zij het liefhadden. De dreigementen van hun vijanden, die bedoeld waren om hen te verzwakken, hebben hen waarschijnlijk aangevuurd om met het werk zoveel krachtiger voort te gaan, opdat het volbracht zou zijn eer de vijand kwam. Alzo is uit de eter spijs voortgekomen. Zie hoeveel werk in weinig tijd gedaan zou kunnen worden, indien wij het slechts met ijver en volharding doen.

Toen de vijanden hoorden dat de muur voltooid was, v r er, naar zij dachten, nog goed mee begonnen was, en er niet aan twijfelden of zij zouden de verdere bouw ervan kunnen verhinderen vervielen zij zeer in hun ogen

a. Zij schaamden zich over hun vertrouwen dat zij het werk konden doen ophouden, de teleurstelling maakte hen neerslachtig en moedeloos. Zij benijdden de voorspoed van de Joden, het verdroot hun de muren van Jeruzalem opgebouwd te zien, terwijl de koningen van Perzië hun misschien niet hadden toegestaan de steden van Samaria te versterken. Toen Kain zijn broeder Abel benijdde, "betrok zijn gelaat" Genesis 4:5.

b. Zij wanhoopten er aan om hun ooit het kwaad te kunnen doen, dat zij tegen hen in de zin gehad hebben, hen tenonder te brengen, hen tot hun prooi te maken, en wl mochten zij daaraan wanhopen, want aan hun verwonderlijker voorspoed merkten zij dat dit werk van God gedaan was. Zelfs deze heidenen hadden besef genoeg:

A. Om de bijzondere voorzienigheid Gods te zien in de voorspoedige gang van de zaken voor de kerk, zij "zeiden onder de heidenen: de" "Heere heeft grote dingen voor deze gedaan." Het is Zijn doen, Psalms 126:2 God strijdt voor Israël en werkt met hen.

B. Om te geloven dat Gods werk volmaakt zal zijn, toen zij merkten dat het werk van God was, verwachtten zij niets anders dan dat het voort zou gaan en voorspoedig zou zijn.

C. Om tot de gevolgtrekking te komen dat zo het van God was, het doelloos zou zijn om het tegen te staan, daar het voorzeker de overhand zal hebben.

2. Nehemia had het verdriet om, in weerwil hiervan, sommigen van zijn eigen volk in verraderlijke briefwisseling te zien met Tobia, te zien dat zij zijn belangen dienden, en een grote smart en ontmoediging zal dit ongetwijfeld voor hem geweest zijn.

a. Zelfs onder de edelen van Juda waren er, die zo weinig eergevoel hadden en zo weinig besef van het welzijn van hun land, dat zij briefwisseling onderhielden met Tobia, Nehemiah 6:17. Zij schreven hem met al de vrijheid en gemeenzaamheid van vrienden, en heetten zijn brieven aan hen welkom. Konden edelen zo iets laags doen? Edelen van Juda iets dat z slecht was? Het schijnt wel dat voorname mannen niet altijd wijs, niet altijd eerlijk en oprecht zijn.

b. Velen in Juda waren in nauw, maar geheim verbond met hem, om de belangen van zijn land te bevorderen, hoewel dit gewis de ondergang van hun eigen land tengevolge zou hebben. Zij hadden hem gezworen, niet als hun vorst maar als hun vriend en bondgenoot, omdat hij en zijn zoon dochters van Israël hadden gehuwd, Nehemiah 6:18. Zie het kwaad van huwelijken met vreemden, voor n heiden, die er door bekeerd werd, werden tien Joden er door verdorven. Toen zij met Tobia verwant waren werden zij al spoedig zijn gezworen bondgenoten. Een zondige liefde leidt tot een zondige verbintenis.

c. Zij waren onbeschaamd genoeg om zelfs Nehemia in vriendschapsbetrekkingen met hem te willen brengen. "Zij verhaalden zijn goeddadigheden voor mijn aangezicht, stelden hem voor als een man met een verheven, edel gemoed, wel waardig om met mij bekend te zijn, een eerlijk man, in wie ik vertrouwen kon stellen." Wel is waar, er wordt ons gezegd van niemand kwaad te spreken, maar nooit is ons gezegd goed te spreken van slechte mensen, "die de wet verlaten," "prijzen de goddelozen," Proverbs 28:4.

d. Zij waren zo ontrouw dat zij Nehemia's raadslagen aan hem verrieden, zij brachten zijn woorden uit tot hem, verdraaiden ze nog ongetwijfeld, en gaven er een onjuiste betekenis aan, hetgeen Tobia van stof voorzag voor brieven om hem vreesachtig te maken, en hem aldus van zijn werk weg te drijven, er hem in te ontmoedigen. Aldus waren al hun gedachten tegen hem ten kwade, maar God gedacht hem ten goede.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Nehemiah 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/nehemiah-6.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile