Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Samuël 21

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 21

1 Samuel 21:1.

DAVID HONGERT, VLUCHT EN HOUDT ZICH ALS EEN KRANKZINNIGE.

I. 1 Samuel 21:1-1 Samuel 21:9. David neemt aanstonds zijn toevlucht tot de hogepriester Achimelech te Nob; omdat deze hem tegemoet komt met grote verwondering, dat de schoonzoon van de koning alleen reist verbergt hij de eigenlijke toedracht achter het voorwendsel, dat hij een geheime opdracht van Saul ten uitvoer moet brengen, en om die reden zijn begeleiders buiten de stad achtergelaten heeft. Hierop weet hij Achimelech over te halen, dat deze hem vijf van de weggenomen toonbroden mee op de weg geeft, benevens het zwaard van Goliath, dat bij het heiligdom bewaard werd.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 21

1 Samuel 21:1.

DAVID HONGERT, VLUCHT EN HOUDT ZICH ALS EEN KRANKZINNIGE.

I. 1 Samuel 21:1-1 Samuel 21:9. David neemt aanstonds zijn toevlucht tot de hogepriester Achimelech te Nob; omdat deze hem tegemoet komt met grote verwondering, dat de schoonzoon van de koning alleen reist verbergt hij de eigenlijke toedracht achter het voorwendsel, dat hij een geheime opdracht van Saul ten uitvoer moet brengen, en om die reden zijn begeleiders buiten de stad achtergelaten heeft. Hierop weet hij Achimelech over te halen, dat deze hem vijf van de weggenomen toonbroden mee op de weg geeft, benevens het zwaard van Goliath, dat bij het heiligdom bewaard werd.

Vers 1

1. Toen kwam David, nadat hij van Jonathan gescheiden was (20:43) te Nob 1) (= voorzegging) (2 Samuel 21:16 Isaiah 10:32 Nehemiah 11:32), waar in die tijd de tent der samenkomst maar zonder de ark van het verbond stond (Joshua 18:1), ongeveer ruim n uur zuidoostelijk van Gibea (22:19), tot de hogepriester Achimelech 1) (= broeder van de koning), om vooreerst bij deze toevlucht te zoeken, en bij hem over zijn verdere vlucht door de Uriem en Tummim raad te vragen. En Achimelech kwam bevende David tegemoet, om hem te begroeten, want hij vreesde dat dit onverwachte bezoek van de schoonzoon van de koning in zo'n haast en zonder enige begeleider niets goeds te betekenen had, en hij zei tot hem: Waarom zijt gij alleen, en geen man met u?

1) Volgens de gewone opvatting is deze Achimelech dezelfde als de in 14:3 vermelde Ahia, zodat de naam Achimelech, d.i. broeder of vriend van de koning, van God, de onzichtbare koning, slechts een andere vorm zou zijn voor Ahia, d.i. broeder of vriend van de HEERE. Wij menen echter, dat Ahia ten tijde van onze geschiedenis reeds gestorven was en zijn broeder Achimelech in zijn plaats als hogepriester gekomen was (1 Samuel 2:31); want tussen de gebeurtenis in 14 en die in dit is een tijdruimte van 10-12 jaar..

De reden, waarom David allereerst naar Nob gaat, kan geen andere zijn, dan om de mond van de Heere om raad te vragen, omdat daar de hogepriester woonde. Wellicht ook om bij laatstgenoemde hulp en raad te zoeken. De houding van Achimelech doet David echter veranderen van plan. Van deze bevende en vrezende man heeft hij niets te verwachten. Hij zal voor hem de Heere niet om raad waren, als David hem meedeelt, dat hij voor Saul is vluchtende, omwille van zijn leven. Hij zal hem dus alleen maar vragen om levensmiddelen en daarom stelt hij; de zaak anders voor dan zij is en maakt gebruik van een noodleugen..

Op dit ogenblik is het met de tederheid van het geweten van David enigszins gedaan. In plaats van zijn vertrouwen op de Heere te stellen, verwacht hij het van de bergen en de heuvelen van de aarde..

Vers 1

1. Toen kwam David, nadat hij van Jonathan gescheiden was (20:43) te Nob 1) (= voorzegging) (2 Samuel 21:16 Isaiah 10:32 Nehemiah 11:32), waar in die tijd de tent der samenkomst maar zonder de ark van het verbond stond (Joshua 18:1), ongeveer ruim n uur zuidoostelijk van Gibea (22:19), tot de hogepriester Achimelech 1) (= broeder van de koning), om vooreerst bij deze toevlucht te zoeken, en bij hem over zijn verdere vlucht door de Uriem en Tummim raad te vragen. En Achimelech kwam bevende David tegemoet, om hem te begroeten, want hij vreesde dat dit onverwachte bezoek van de schoonzoon van de koning in zo'n haast en zonder enige begeleider niets goeds te betekenen had, en hij zei tot hem: Waarom zijt gij alleen, en geen man met u?

1) Volgens de gewone opvatting is deze Achimelech dezelfde als de in 14:3 vermelde Ahia, zodat de naam Achimelech, d.i. broeder of vriend van de koning, van God, de onzichtbare koning, slechts een andere vorm zou zijn voor Ahia, d.i. broeder of vriend van de HEERE. Wij menen echter, dat Ahia ten tijde van onze geschiedenis reeds gestorven was en zijn broeder Achimelech in zijn plaats als hogepriester gekomen was (1 Samuel 2:31); want tussen de gebeurtenis in 14 en die in dit is een tijdruimte van 10-12 jaar..

De reden, waarom David allereerst naar Nob gaat, kan geen andere zijn, dan om de mond van de Heere om raad te vragen, omdat daar de hogepriester woonde. Wellicht ook om bij laatstgenoemde hulp en raad te zoeken. De houding van Achimelech doet David echter veranderen van plan. Van deze bevende en vrezende man heeft hij niets te verwachten. Hij zal voor hem de Heere niet om raad waren, als David hem meedeelt, dat hij voor Saul is vluchtende, omwille van zijn leven. Hij zal hem dus alleen maar vragen om levensmiddelen en daarom stelt hij; de zaak anders voor dan zij is en maakt gebruik van een noodleugen..

Op dit ogenblik is het met de tederheid van het geweten van David enigszins gedaan. In plaats van zijn vertrouwen op de Heere te stellen, verwacht hij het van de bergen en de heuvelen van de aarde..

Vers 2

2. Die vraag van schrik maakte op David de indruk, dat hij bij de man, die zo angstig voor zichzelf was, bezwaarlijk hulp zou vinden, wanneer hij zich bekend maakte als vluchtende voor het aangezicht van de koning. En David, zich weer (20:5vv.) van een noodleugen bedienende, zei tot de priester Achimelech: De koning heeft mij een zaak bevolen, die in het geheim moet volbracht worden, en zei tot mij: Laat niemand iets van de zaak weten, waarom ik u gezonden, en die ik u geboden heb, daarom kom ik in zo'n haast en zonder enig geleide; de jongelingen nu, die mij vergezellen, heb ik de plaats van zo'n te kennen gegeven, 1) heb ik op een plaats, die ik u niet mag noemen (Ru 4:1), achtergelaten, om alle opzien te vermijden.

1) Vroeger zagen wij David zo versierd met de uitstekende gave van Gods Geest, dat hij de bewondering van allen gaande maakte, nu in waarheid door zwakheid gevallen en in gevaar verkerende, zien wij, dat hij zich niet anders dan door een noodleugen weet te beveiligen. Des te ijveriger hebben wij God te bidden, dat Hij zelf ons besture en Zijn Geest ons in moeilijke en dubbelzinnige zaken raad geve en wel zo, dat hoe ook de beproevingen toenemen, wij nooit met onze tong mogen zondigen..

Vers 2

2. Die vraag van schrik maakte op David de indruk, dat hij bij de man, die zo angstig voor zichzelf was, bezwaarlijk hulp zou vinden, wanneer hij zich bekend maakte als vluchtende voor het aangezicht van de koning. En David, zich weer (20:5vv.) van een noodleugen bedienende, zei tot de priester Achimelech: De koning heeft mij een zaak bevolen, die in het geheim moet volbracht worden, en zei tot mij: Laat niemand iets van de zaak weten, waarom ik u gezonden, en die ik u geboden heb, daarom kom ik in zo'n haast en zonder enig geleide; de jongelingen nu, die mij vergezellen, heb ik de plaats van zo'n te kennen gegeven, 1) heb ik op een plaats, die ik u niet mag noemen (Ru 4:1), achtergelaten, om alle opzien te vermijden.

1) Vroeger zagen wij David zo versierd met de uitstekende gave van Gods Geest, dat hij de bewondering van allen gaande maakte, nu in waarheid door zwakheid gevallen en in gevaar verkerende, zien wij, dat hij zich niet anders dan door een noodleugen weet te beveiligen. Des te ijveriger hebben wij God te bidden, dat Hij zelf ons besture en Zijn Geest ons in moeilijke en dubbelzinnige zaken raad geve en wel zo, dat hoe ook de beproevingen toenemen, wij nooit met onze tong mogen zondigen..

Vers 3

3. En nu, omdat ik mij in allerijl op weg heb begeven en mij en mijn geleiders niet van levensmiddelen voorzien heb, en ik niet bij anderen daarom vragen kan, zonder nieuwsgierigheid op te wekken, voorzie gij mij daarvan. Wat is er onder uw hand? hoeveel hebt gij? Geef mij bij voorbeeld vijf broden in mijn hand, of wanneer gij zoveel niet bezit, geef wat er gevonden wordt. 1)

1) In waarheid wilde David zichzelf voor meerdere dagen van spijze voorzien, omdat hij niet wist, wanneer hij weer gelegenheid zou hebben, om in het bezit van levensmiddelen te komen..

Werkelijk is hij door enige jongelingen vergezeld geweest, die hij buiten Nob achtergelaten had (Matthew 12:3vv. Mark 2:25vv.)..

De uitkomst van deze geschiedenis (22:6vv.) bewijst het hoogst verderfelijke van de noodleugen, zoals zo velen in het Oude Testament zich die veroorloofden (Genesis 12:11vv. 12:11), hoewel telkens de uitslag die veroordeelde..

Vers 3

3. En nu, omdat ik mij in allerijl op weg heb begeven en mij en mijn geleiders niet van levensmiddelen voorzien heb, en ik niet bij anderen daarom vragen kan, zonder nieuwsgierigheid op te wekken, voorzie gij mij daarvan. Wat is er onder uw hand? hoeveel hebt gij? Geef mij bij voorbeeld vijf broden in mijn hand, of wanneer gij zoveel niet bezit, geef wat er gevonden wordt. 1)

1) In waarheid wilde David zichzelf voor meerdere dagen van spijze voorzien, omdat hij niet wist, wanneer hij weer gelegenheid zou hebben, om in het bezit van levensmiddelen te komen..

Werkelijk is hij door enige jongelingen vergezeld geweest, die hij buiten Nob achtergelaten had (Matthew 12:3vv. Mark 2:25vv.)..

De uitkomst van deze geschiedenis (22:6vv.) bewijst het hoogst verderfelijke van de noodleugen, zoals zo velen in het Oude Testament zich die veroorloofden (Genesis 12:11vv. 12:11), hoewel telkens de uitslag die veroordeelde..

Vers 5

5. David nu, die hier volle verzekerdheid kon geven, omdat hij reeds 3 of 4 dagen op de vlucht was (19:18vv. ), antwoordde de priester, en zei tot hem: Ja trouwens, hierin is geen bezwaar, de vrouwen zijn ons onthouden geweest gisteren en eergisteren, toen ik uitging, en de vaten 1) van de jongelingen, hun kleren en alles wat zij bij zich hebben, zijn heilig, omdat reeds zo lang geen aanraking met de vrouwen heeft plaatsgehad (Leviticus 5:17); en het is enigerwijze gewoon brood, te meer omdat heden ander in de vaten2) geheiligd zal worden.

1) Het Hebreeuwse woord werktuig, vat, hetzelfde als het Griekse skeuov, wordt niet zelden van de personen, van hun lichamen gebruikt (Isaiah 13:5 Jeremiah 50:25; Jeremiah 50:1 Petrus .3:7.

2) In het Hebreeuws staat er letterlijk: "Is deze weg onheilig, zo wordt zij toch heilig door het werktuig." Onze Statenvertalers hebben het laten slaan op het brood. Ons inziens wil David hier dit zeggen, want wij moeten hier de letterlijke vertaling houden: Is ook al de weg, waarop wij op dit ogenblik wandelen, n.l. het doel waartoe wij zijn uitgezonden, niet goed, ik ben niet alleen een afgezant van de koning, maar ook de Gezalfde van de Heere, de toekomstige koning, die in nood wel van dit brood mag eten. Hoe het echter ook zij, n door de uitbreiding van de Statenvertalers n door onze vertaling komt het uit, dat David Achimelech wil overreden, om over zijn bezwaren heen te stappen en hem het begeerde brood te geven..

Onder werktuig hebben wij hier te verstaan de persoon van David zelf. Lange, in navolging van Thenius en Erdmuller, is van mening, dat door werktuig of vat niet David, maar de hogepriester moet worden verstaan in de zin van, al is de zaak op zichzelf niet goed, wanneer de priester het doet, als drager van het ambt, dan mag het geschieden. Deze verklaring bevalt ons echter niet. Wij kunnen niet anders zien, of David heeft met het vat of het werktuig zichzelf op het oog gehad. Als de Heere Jezus Christus deze plaats aanhaalt tegen Zijn vijanden, dan wil de Heere ook hierop wijzen, dat de nood het bij David vorderde. David zondigde dan ook niet, omdat hij de toonbroden at, maar omdat hij zich van een noodleugen bediende..

Vers 5

5. David nu, die hier volle verzekerdheid kon geven, omdat hij reeds 3 of 4 dagen op de vlucht was (19:18vv. ), antwoordde de priester, en zei tot hem: Ja trouwens, hierin is geen bezwaar, de vrouwen zijn ons onthouden geweest gisteren en eergisteren, toen ik uitging, en de vaten 1) van de jongelingen, hun kleren en alles wat zij bij zich hebben, zijn heilig, omdat reeds zo lang geen aanraking met de vrouwen heeft plaatsgehad (Leviticus 5:17); en het is enigerwijze gewoon brood, te meer omdat heden ander in de vaten2) geheiligd zal worden.

1) Het Hebreeuwse woord werktuig, vat, hetzelfde als het Griekse skeuov, wordt niet zelden van de personen, van hun lichamen gebruikt (Isaiah 13:5 Jeremiah 50:25; Jeremiah 50:1 Petrus .3:7.

2) In het Hebreeuws staat er letterlijk: "Is deze weg onheilig, zo wordt zij toch heilig door het werktuig." Onze Statenvertalers hebben het laten slaan op het brood. Ons inziens wil David hier dit zeggen, want wij moeten hier de letterlijke vertaling houden: Is ook al de weg, waarop wij op dit ogenblik wandelen, n.l. het doel waartoe wij zijn uitgezonden, niet goed, ik ben niet alleen een afgezant van de koning, maar ook de Gezalfde van de Heere, de toekomstige koning, die in nood wel van dit brood mag eten. Hoe het echter ook zij, n door de uitbreiding van de Statenvertalers n door onze vertaling komt het uit, dat David Achimelech wil overreden, om over zijn bezwaren heen te stappen en hem het begeerde brood te geven..

Onder werktuig hebben wij hier te verstaan de persoon van David zelf. Lange, in navolging van Thenius en Erdmuller, is van mening, dat door werktuig of vat niet David, maar de hogepriester moet worden verstaan in de zin van, al is de zaak op zichzelf niet goed, wanneer de priester het doet, als drager van het ambt, dan mag het geschieden. Deze verklaring bevalt ons echter niet. Wij kunnen niet anders zien, of David heeft met het vat of het werktuig zichzelf op het oog gehad. Als de Heere Jezus Christus deze plaats aanhaalt tegen Zijn vijanden, dan wil de Heere ook hierop wijzen, dat de nood het bij David vorderde. David zondigde dan ook niet, omdat hij de toonbroden at, maar omdat hij zich van een noodleugen bediende..

Vers 6

6. Toen a) gaf de priester zonder bedenking hem dat heilige brood, vijf van de weggenomen toonbroden, omdat er, zoals in 1 Samuel 21:4 reeds gezegd is, geen brood was dan de toonbroden, 1) die van voor het aangezicht van de HEERE weggenomen waren, waar zij zeven dagenlang gelegen hadden, en van waar zij op de morgen van de laatste Sabbat weggenomen waren, opdat men er het warm brood legde, volgens de bepaling (Leviticus 4:8), ten dage als dat weggenomen werd.2)

a)Matthew 12:3 Mark 2:25 Luke 6:3

1) De toonbroden lagen eigenlijk uitgespreid voor de Heere, die bij de ark van het verbond aanwezig was en deze tot Zijn troon had (Exodus 25:30); de ark bevond zich echter toen niet in de tabernakel, maar nog te Kirjath-Jearim (1 Samuel 7:1). Intussen bleef toch, ondanks het tijdelijk verval van het heiligdom, een geregelde godsdienst voortduren, zoals die in de wet bepaald was, zoals uit het volgende vers blijkt..

2) Uit deze en andere geschiedenissen (2 Samuel 3:27; 2 Samuel 20:10; 2 Samuel 13:13; 2 Samuel 14:11 men dat de koningen, priesters en oversten dikwijls in de wet hebben ingegrepen, waar geloof en liefde het eisten, dat deze dus over de wetten heersen, en die in hun macht hebben. Omdat toch alle wetten tot geloof en liefde moeten leiden, mag geen van deze in aanmerking komen, waar zij geloof of liefde in de weg staan..

Vers 6

6. Toen a) gaf de priester zonder bedenking hem dat heilige brood, vijf van de weggenomen toonbroden, omdat er, zoals in 1 Samuel 21:4 reeds gezegd is, geen brood was dan de toonbroden, 1) die van voor het aangezicht van de HEERE weggenomen waren, waar zij zeven dagenlang gelegen hadden, en van waar zij op de morgen van de laatste Sabbat weggenomen waren, opdat men er het warm brood legde, volgens de bepaling (Leviticus 4:8), ten dage als dat weggenomen werd.2)

a)Matthew 12:3 Mark 2:25 Luke 6:3

1) De toonbroden lagen eigenlijk uitgespreid voor de Heere, die bij de ark van het verbond aanwezig was en deze tot Zijn troon had (Exodus 25:30); de ark bevond zich echter toen niet in de tabernakel, maar nog te Kirjath-Jearim (1 Samuel 7:1). Intussen bleef toch, ondanks het tijdelijk verval van het heiligdom, een geregelde godsdienst voortduren, zoals die in de wet bepaald was, zoals uit het volgende vers blijkt..

2) Uit deze en andere geschiedenissen (2 Samuel 3:27; 2 Samuel 20:10; 2 Samuel 13:13; 2 Samuel 14:11 men dat de koningen, priesters en oversten dikwijls in de wet hebben ingegrepen, waar geloof en liefde het eisten, dat deze dus over de wetten heersen, en die in hun macht hebben. Omdat toch alle wetten tot geloof en liefde moeten leiden, mag geen van deze in aanmerking komen, waar zij geloof of liefde in de weg staan..

Vers 7

7. Daar was nu, zoals wij hier, om hetgeen in (22:6vv.) zal worden meegedeeld, reeds willen opmerken, een man van de knechten van Saul, op dezelfde dag, toen Achimelech op de tevoren beschreven wijze met David handelde, opgehouden voor het aangezicht van de HEERE, in de tot het heiligdom behorende ruimte (1 Samuel 3:2), misschien omdat hij van melaatsheid verdacht werd (Leviticus 3:4vv.); en zijn naam was Doëg (= vreesachtig), een Edomiet, 1)de machtigste onder de herders, die Saul had, de opziener over Sauls herders (Genesis 47:6). Deze hoorde uit zijn verblijfplaats alles aan, wat er gesproken werd en verraadde het later aan de koning. 1) Dat Doëg een proseliet geweest is en tot de plechtigheden, die voor zijn opname in Israël's volksgemeenschap nodig waren, bij het heiligdom was, wordt wel door veel verklaarders aangenomen, maar is volgens de bepaling in Deuteronomy 23:7,Deuteronomy 23:8 niet waarschijnlijk..

Vers 7

7. Daar was nu, zoals wij hier, om hetgeen in (22:6vv.) zal worden meegedeeld, reeds willen opmerken, een man van de knechten van Saul, op dezelfde dag, toen Achimelech op de tevoren beschreven wijze met David handelde, opgehouden voor het aangezicht van de HEERE, in de tot het heiligdom behorende ruimte (1 Samuel 3:2), misschien omdat hij van melaatsheid verdacht werd (Leviticus 3:4vv.); en zijn naam was Doëg (= vreesachtig), een Edomiet, 1)de machtigste onder de herders, die Saul had, de opziener over Sauls herders (Genesis 47:6). Deze hoorde uit zijn verblijfplaats alles aan, wat er gesproken werd en verraadde het later aan de koning. 1) Dat Doëg een proseliet geweest is en tot de plechtigheden, die voor zijn opname in Israël's volksgemeenschap nodig waren, bij het heiligdom was, wordt wel door veel verklaarders aangenomen, maar is volgens de bepaling in Deuteronomy 23:7,Deuteronomy 23:8 niet waarschijnlijk..

Vers 9

9. Toen zei de priester: Het zwaard van Goliath, de Filistijn, die gij sloeg in het eikedal, 1) hebt gij vroeger tot het heiligdom gebracht als een geschenk voor den Heere (17:54), zie, dat is hier, gewonden in een kleed, en zorgvuldig bewaard in de kamer, waar de hogepriesterlijke klederen hangen, achter de Efod (Exodus 28:6vv.): indien gij u dat nemen wilt, zo neem het, want hier, in de tent der samenkomst, is geen ander dan dat. David nu zei: Er is zijn gelijke niet, geen ander heeft voor mij zo grote waarde en zo hoge betekenis, als dit, geef het mij. En Achimelech gaf het aan David.

1) Is het niet, alsof God, de Heere, Zijn knecht, die op de dwaalwegen van twijfelmoedigheid geraakt was, onzichtbaar na wandelde, om hem weer genadig terecht te brengen? Wat ware meer geschikt, om David te herinneren aan hetgeen, waarvan hij vervallen was, en hem tot het kinderlijk, vast geloof terug te roepen, dan juist het zwaard van de Filistijn? dan de woorden van Achimelech: "die gij sloeg in het eikedal?" Leefde dan die God niet meer, die Zijn geliefde uit den muil van de leeuw en van de beer, en uit de hand van de reus gered had? Maar bij het zien van het zwaard, dat zo luide de nietigheid van alle vleselijke hulp predikte, raadde David's eigen hart, in plaats van de terugkeer, het toevlucht nemen tot de Filistijnen (1 Samuel 21:10vv.), die vijanden van God en Zijn volk aan. Wij zien, het ongeloof groeit spoedig aan, daarom ontstaat ook spoedig de leugen (1 Samuel 21:13)..

Eens had onze held genoeg aan een slinger; nu vraagt hij om een zwaard, dat zelfs die niet hielp, voor wiens reuzenvuist het gesmeed was; hij noemt het een zwaard zonder gelijke, alsof de overwinning aan een wapen verbonden was, en niet alleen aan de arm van de Heere. Arme David! Maar geduld; de Heere zal hem wel weer op de juiste plaats weten te brengen..

II. 1 Samuel 21:10-1 Samuel 21:15. Van Nob vlucht David zuidwestelijk naar Gath, een ongeveer op 6 mijl afstand gelegen stad van de Filistijnen; daar wordt hij echter spoedig door de hovelingen van de koning Achis als Israël's meest gevierde held en als de gevaarlijkste vijand van de Filistijnen erkend en voor de koning gebracht. In zijn wanhopige toestand beproeft hij zich daardoor te redden, dat hij zich waanzinnig houdt. Werkelijk gelukt hem de list, want Achis laat de vermeende razende wegvoeren en over de grenzen van zijn land brengen.

Vers 9

9. Toen zei de priester: Het zwaard van Goliath, de Filistijn, die gij sloeg in het eikedal, 1) hebt gij vroeger tot het heiligdom gebracht als een geschenk voor den Heere (17:54), zie, dat is hier, gewonden in een kleed, en zorgvuldig bewaard in de kamer, waar de hogepriesterlijke klederen hangen, achter de Efod (Exodus 28:6vv.): indien gij u dat nemen wilt, zo neem het, want hier, in de tent der samenkomst, is geen ander dan dat. David nu zei: Er is zijn gelijke niet, geen ander heeft voor mij zo grote waarde en zo hoge betekenis, als dit, geef het mij. En Achimelech gaf het aan David.

1) Is het niet, alsof God, de Heere, Zijn knecht, die op de dwaalwegen van twijfelmoedigheid geraakt was, onzichtbaar na wandelde, om hem weer genadig terecht te brengen? Wat ware meer geschikt, om David te herinneren aan hetgeen, waarvan hij vervallen was, en hem tot het kinderlijk, vast geloof terug te roepen, dan juist het zwaard van de Filistijn? dan de woorden van Achimelech: "die gij sloeg in het eikedal?" Leefde dan die God niet meer, die Zijn geliefde uit den muil van de leeuw en van de beer, en uit de hand van de reus gered had? Maar bij het zien van het zwaard, dat zo luide de nietigheid van alle vleselijke hulp predikte, raadde David's eigen hart, in plaats van de terugkeer, het toevlucht nemen tot de Filistijnen (1 Samuel 21:10vv.), die vijanden van God en Zijn volk aan. Wij zien, het ongeloof groeit spoedig aan, daarom ontstaat ook spoedig de leugen (1 Samuel 21:13)..

Eens had onze held genoeg aan een slinger; nu vraagt hij om een zwaard, dat zelfs die niet hielp, voor wiens reuzenvuist het gesmeed was; hij noemt het een zwaard zonder gelijke, alsof de overwinning aan een wapen verbonden was, en niet alleen aan de arm van de Heere. Arme David! Maar geduld; de Heere zal hem wel weer op de juiste plaats weten te brengen..

II. 1 Samuel 21:10-1 Samuel 21:15. Van Nob vlucht David zuidwestelijk naar Gath, een ongeveer op 6 mijl afstand gelegen stad van de Filistijnen; daar wordt hij echter spoedig door de hovelingen van de koning Achis als Israël's meest gevierde held en als de gevaarlijkste vijand van de Filistijnen erkend en voor de koning gebracht. In zijn wanhopige toestand beproeft hij zich daardoor te redden, dat hij zich waanzinnig houdt. Werkelijk gelukt hem de list, want Achis laat de vermeende razende wegvoeren en over de grenzen van zijn land brengen.

Vers 10

10. En David, met brood en het zwaard van Goliath voorzien, maakte zich op van Nob, en vluchtte op die dag van het aangezicht van Saul. Bij Achimelech, die bij de eerste begroeting een zo grote vrees geopenbaard had, had hij geen schuilplaats durven vragen, daarom vluchtte hij buiten Israël, en hij kwam tot Achis, 1) de koning van Gath (Joshua 13:3), in wiens gebied hij hoopte voor zijn vervolger bewaard te zullen blijven.

1) Tot Achis zelf begaf zich David wel niet, maar hij vluchtte slechts in zijn rijk, daar hij erop rekende, dat de Filistijnen bestendig op de voet van oorlog met Saul stonden, en deze dus hem, een door Saul vervolgde vluchteling, niet zouden tegenstaan. Dat men hem voor de overwinnaar van Goliath zou herkennen en voor degene, die hun nog menige andere nederlaag had toegebracht, daaraan dacht hij in zijn angst even zo min, als daaraan, dat Gath toch de geboorteplaats van Goliath was (17:4), en hij het zwaard van de reus aan zijn zijde droeg; persoonlijk was hij de Filistijnen niet bekend en sinds de tweestrijd in het eikedal was er zeker meer dan een jaar verlopen; daarop vertrouwde hij..

Hieruit blijkt wel, wat een zware vervolging David ondergaan heeft, waar hij nergens anders bescherming weet, dan bij de doodsvijanden van de kerk van God. Want toentertijd waren de Israëlieten in aanhoudende oorlog met de Filistijnen gewikkeld, zoals wij hebben gezien en verder zien zullen, en David had reeds gedurende enige tijd aan het hoofd van legerbenden gestaan en goed succes tegen de Filistijnen gehad. Want Saul had hem dikwijls aan gevaar blootgesteld, en bij wijze van spreken, ter slachtbank gezonden. Maar God had hem een gelukkige en gemakkelijke overwinning over zijn vijanden, tot grote smart en verontwaardiging van Saul, gegeven. Zodat het niet twijfelachtig is, of hij had de gruwelijkste en dodelijkste haat van de Filistijnen tegen zich gaande gemaakt, en voornamelijk door die uitstekende en roemwaardige daad, toen hij Goliath had verslagen en gedood. Waarom het wel een teken is, dat hij in de grootste ongelegenheid verkeerde en als het ware twijfelde aan zijn behoud, en meende, dat zijn leven aan een zijden draad hing, waar er voor David geen andere plaats van behoud over scheen, dan zich te geven in de handen van de vijanden, terwijl hij toch niets anders kon verwachten, dan de vreselijke wreedheid en woestheid van de Filistijnen tegen zich gewaar te worden. Hieruit blijkt wel, dat door de Heere het geloof en het geduld van David tot op het hoogste is beproefd. Waarvan de kennis voor ons heden ten dage wel noodzakelijk is, opdat wij geduldig zijn in het verduren van de tegenspoeden, die de Heere ons zendt..

Vers 10

10. En David, met brood en het zwaard van Goliath voorzien, maakte zich op van Nob, en vluchtte op die dag van het aangezicht van Saul. Bij Achimelech, die bij de eerste begroeting een zo grote vrees geopenbaard had, had hij geen schuilplaats durven vragen, daarom vluchtte hij buiten Israël, en hij kwam tot Achis, 1) de koning van Gath (Joshua 13:3), in wiens gebied hij hoopte voor zijn vervolger bewaard te zullen blijven.

1) Tot Achis zelf begaf zich David wel niet, maar hij vluchtte slechts in zijn rijk, daar hij erop rekende, dat de Filistijnen bestendig op de voet van oorlog met Saul stonden, en deze dus hem, een door Saul vervolgde vluchteling, niet zouden tegenstaan. Dat men hem voor de overwinnaar van Goliath zou herkennen en voor degene, die hun nog menige andere nederlaag had toegebracht, daaraan dacht hij in zijn angst even zo min, als daaraan, dat Gath toch de geboorteplaats van Goliath was (17:4), en hij het zwaard van de reus aan zijn zijde droeg; persoonlijk was hij de Filistijnen niet bekend en sinds de tweestrijd in het eikedal was er zeker meer dan een jaar verlopen; daarop vertrouwde hij..

Hieruit blijkt wel, wat een zware vervolging David ondergaan heeft, waar hij nergens anders bescherming weet, dan bij de doodsvijanden van de kerk van God. Want toentertijd waren de Israëlieten in aanhoudende oorlog met de Filistijnen gewikkeld, zoals wij hebben gezien en verder zien zullen, en David had reeds gedurende enige tijd aan het hoofd van legerbenden gestaan en goed succes tegen de Filistijnen gehad. Want Saul had hem dikwijls aan gevaar blootgesteld, en bij wijze van spreken, ter slachtbank gezonden. Maar God had hem een gelukkige en gemakkelijke overwinning over zijn vijanden, tot grote smart en verontwaardiging van Saul, gegeven. Zodat het niet twijfelachtig is, of hij had de gruwelijkste en dodelijkste haat van de Filistijnen tegen zich gaande gemaakt, en voornamelijk door die uitstekende en roemwaardige daad, toen hij Goliath had verslagen en gedood. Waarom het wel een teken is, dat hij in de grootste ongelegenheid verkeerde en als het ware twijfelde aan zijn behoud, en meende, dat zijn leven aan een zijden draad hing, waar er voor David geen andere plaats van behoud over scheen, dan zich te geven in de handen van de vijanden, terwijl hij toch niets anders kon verwachten, dan de vreselijke wreedheid en woestheid van de Filistijnen tegen zich gewaar te worden. Hieruit blijkt wel, dat door de Heere het geloof en het geduld van David tot op het hoogste is beproefd. Waarvan de kennis voor ons heden ten dage wel noodzakelijk is, opdat wij geduldig zijn in het verduren van de tegenspoeden, die de Heere ons zendt..

Vers 11

11. Maar de knechten, 1) de hovelingen van Achis, die, evenals alle koningen van de Filistijnen, ook de erenaam Abimelech, d.i. koningsvader, voerde (Psalms 34:1 en "Genesis 26:1) herkende de vluchteling, en zeiden, toen zij hun koning de zaak meedeelden, en toestemming vraagden tot gevangenneming, tot hem, tot Achis: Is deze niet David, de koning van het land, die in Israël nog meer betekent dan de koning zelf? Zong men niet van deze in de rijen, bij gelegenheid van het feest van de over ons behaalde overwinning (18:6), zeggende: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden?

1) David is niet in de weg van God, wanneer hij vlucht tot de erfvijanden van zijn volk en van zijn God. Al meent hij, dat de Heere hem daar zal beschermen, toch zal hij ervaren, dat de Heere de kromme wegen van zijn kinderen niet goedkeurt, maar ook aan de andere zijde, dat de trouw van de Heere door de trouweloosheid van zijn kinderen niet wordt teniet gedaan. Want toch spoedig merkt hij, dat zijn leven ook daar gevaar loopt, omdat zij hem herkennen als de overwinnaar van Goliath en als de machtigste veldheer van Saul. Toch zou zijn tijdelijk leven gespaard worden, hoewel hij aan zijn geloofsleven schade zou lijden door de list, die hij aanwendt, om weer vrij te komen. Als echter later David ook dezen zijn weg overdenkt en (Psalms 34:1) zijn redding bezingt, heeft hij het verstaan, dat de Heere hem gered heeft en hem het leven heeft geschonken..

Vers 11

11. Maar de knechten, 1) de hovelingen van Achis, die, evenals alle koningen van de Filistijnen, ook de erenaam Abimelech, d.i. koningsvader, voerde (Psalms 34:1 en "Genesis 26:1) herkende de vluchteling, en zeiden, toen zij hun koning de zaak meedeelden, en toestemming vraagden tot gevangenneming, tot hem, tot Achis: Is deze niet David, de koning van het land, die in Israël nog meer betekent dan de koning zelf? Zong men niet van deze in de rijen, bij gelegenheid van het feest van de over ons behaalde overwinning (18:6), zeggende: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden?

1) David is niet in de weg van God, wanneer hij vlucht tot de erfvijanden van zijn volk en van zijn God. Al meent hij, dat de Heere hem daar zal beschermen, toch zal hij ervaren, dat de Heere de kromme wegen van zijn kinderen niet goedkeurt, maar ook aan de andere zijde, dat de trouw van de Heere door de trouweloosheid van zijn kinderen niet wordt teniet gedaan. Want toch spoedig merkt hij, dat zijn leven ook daar gevaar loopt, omdat zij hem herkennen als de overwinnaar van Goliath en als de machtigste veldheer van Saul. Toch zou zijn tijdelijk leven gespaard worden, hoewel hij aan zijn geloofsleven schade zou lijden door de list, die hij aanwendt, om weer vrij te komen. Als echter later David ook dezen zijn weg overdenkt en (Psalms 34:1) zijn redding bezingt, heeft hij het verstaan, dat de Heere hem gered heeft en hem het leven heeft geschonken..

Vers 12

12. En David legde deze woorden in zijn hart; het viel hem, toen de knechten van de koning hem grepen, zwaar op het hart, dat men hem herkend had, en hij was zeer bevreesd 1) voor het aangezicht van Achis, de koning van Gath, tot wie men hem nu zou heenvoeren, omdat hij wel kon voorzien, dat hem daar niets goeds wachtte.

1) In de angst van zijn ziel, die David op de weg naar Achis uitstond, nam hij zijn toevlucht tot gebed en werd hij aldus zijn angst meester, getuige de 56ste Psalm, die op dezen zijnen toestand betrekking heeft en aan het slot zowel als in de derde strofe (1 Samuel 21:5,1 Samuel 21:12) de belijdenis bevat: "Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen, wat zou mij de mens doen?" In deze Psalm ziet hij de hulp van God zo vertrouwend tegemoet, dat hij de Heere reeds voor de redding dankt, voor zij nog aanwezig is (1 Samuel 21:12,1 Samuel 21:14)..

Vers 12

12. En David legde deze woorden in zijn hart; het viel hem, toen de knechten van de koning hem grepen, zwaar op het hart, dat men hem herkend had, en hij was zeer bevreesd 1) voor het aangezicht van Achis, de koning van Gath, tot wie men hem nu zou heenvoeren, omdat hij wel kon voorzien, dat hem daar niets goeds wachtte.

1) In de angst van zijn ziel, die David op de weg naar Achis uitstond, nam hij zijn toevlucht tot gebed en werd hij aldus zijn angst meester, getuige de 56ste Psalm, die op dezen zijnen toestand betrekking heeft en aan het slot zowel als in de derde strofe (1 Samuel 21:5,1 Samuel 21:12) de belijdenis bevat: "Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen, wat zou mij de mens doen?" In deze Psalm ziet hij de hulp van God zo vertrouwend tegemoet, dat hij de Heere reeds voor de redding dankt, voor zij nog aanwezig is (1 Samuel 21:12,1 Samuel 21:14)..

Vers 13

13. David was op die tocht op een list bedacht, opdat hij de vrijheid weer verkrijgen zou; daarom veranderde hij zijn gelaat voor hun ogen, 1) hij stelde zich waanzinnig aan, en hij maakte zichzelf gek onder hun handen, zodat zij hem nauwelijks konden houden; en hij bekrabbelde de deuren van de poort, 2) waardoor hij binnengebracht werd, en hij liet zijn zever, zijn speeksel, in zijn baard aflopen, zodat hij geheel met het uiterlijke van een krankzinnige voor de koning stond.

1)Hebreeuws: "hij veranderde zich ten opzichte van zijn verstand" = hij hield zich als een razende..

Het middel, waarvan zich David hier tot zijn redding bediende, is weer een noodleugen, waarbij (27:10vv.) nog weer een nieuwe komt. Wanneer echter de Heere het middel toch zegende en de list liet gelukken, zo was dit "die wondere genade van God, die rekent naar hetgeen een ieder gegeven is, en gedenkt welk maaksel wij zijn", waarvan wij bij Joshua 2:6 gesproken hebben. Een voorbeeld van navolging zal een waar Christen nooit aan dit gedrag van David willen ontlenen..

2) De LXX vertaalt: "hij sloeg, bonsde op de deur.".

Vers 13

13. David was op die tocht op een list bedacht, opdat hij de vrijheid weer verkrijgen zou; daarom veranderde hij zijn gelaat voor hun ogen, 1) hij stelde zich waanzinnig aan, en hij maakte zichzelf gek onder hun handen, zodat zij hem nauwelijks konden houden; en hij bekrabbelde de deuren van de poort, 2) waardoor hij binnengebracht werd, en hij liet zijn zever, zijn speeksel, in zijn baard aflopen, zodat hij geheel met het uiterlijke van een krankzinnige voor de koning stond.

1)Hebreeuws: "hij veranderde zich ten opzichte van zijn verstand" = hij hield zich als een razende..

Het middel, waarvan zich David hier tot zijn redding bediende, is weer een noodleugen, waarbij (27:10vv.) nog weer een nieuwe komt. Wanneer echter de Heere het middel toch zegende en de list liet gelukken, zo was dit "die wondere genade van God, die rekent naar hetgeen een ieder gegeven is, en gedenkt welk maaksel wij zijn", waarvan wij bij Joshua 2:6 gesproken hebben. Een voorbeeld van navolging zal een waar Christen nooit aan dit gedrag van David willen ontlenen..

2) De LXX vertaalt: "hij sloeg, bonsde op de deur.".

Vers 15

15. Heb ik aan razenden gebrek, heb ik ze te weinig in mijn land, dat gij deze gebracht hebt, om voor mij te razen, Meent gij, dat ik nimmer zo iemand gezien heb, dat gij mij in de gelegenheid wilde stellen, hem te zien? Zal deze in mijn huis komen? 1) Brengt hem aanstonds weg uit mijn ogen.

1) In het Oosten had men vanouds zekere eerbied voor krankzinnigen en beschouwt men hen nog enigermate als onschendbare personen..

Dat David zijn redding uit dit gevaar niet aan zijn list maar aan de hulp van God toeschreef, ja hoe hij zijn list als een onrein middel leerde kennen, bewijst de 34ste Psalm, waarmee hij de in Psalms 56:13vv. aan God beloofde dank betaalt..

Vers 15

15. Heb ik aan razenden gebrek, heb ik ze te weinig in mijn land, dat gij deze gebracht hebt, om voor mij te razen, Meent gij, dat ik nimmer zo iemand gezien heb, dat gij mij in de gelegenheid wilde stellen, hem te zien? Zal deze in mijn huis komen? 1) Brengt hem aanstonds weg uit mijn ogen.

1) In het Oosten had men vanouds zekere eerbied voor krankzinnigen en beschouwt men hen nog enigermate als onschendbare personen..

Dat David zijn redding uit dit gevaar niet aan zijn list maar aan de hulp van God toeschreef, ja hoe hij zijn list als een onrein middel leerde kennen, bewijst de 34ste Psalm, waarmee hij de in Psalms 56:13vv. aan God beloofde dank betaalt..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 21". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-21.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile