Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Samuël 20

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 20

1 Samuel 20:1.

VRIENDSCHAP VAN JONATHAN EN DAVID.

I. 1 Samuel 20:1-1 Samuel 20:11. Gedurende Sauls langdurige geestverrukking vlucht David van Najoth naar Gibea en zoekt daar Jonathan op. Voor deze stort hij zijn bewogen hart uit en bidt hem naar de gezindheid van zijn vader onderzoek te doen bij gelegenheid van het feest van de nieuwe naam op de beide volgende dagen, en vraagt hem daarvan mededeling te doen. Jonathan belooft hem niet alleen alles, maar begeeft zich ook met hem naar buiten op het veld waar de beide vrienden hun wederkerig verbond vernieuwen, daarop met elkaar een teken afspreken, waardoor Jonathan, zonder verdenking op te wekken, aan zijn vriend te kennen zal geven, hoe de zaak bij de koning staat.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 20

1 Samuel 20:1.

VRIENDSCHAP VAN JONATHAN EN DAVID.

I. 1 Samuel 20:1-1 Samuel 20:11. Gedurende Sauls langdurige geestverrukking vlucht David van Najoth naar Gibea en zoekt daar Jonathan op. Voor deze stort hij zijn bewogen hart uit en bidt hem naar de gezindheid van zijn vader onderzoek te doen bij gelegenheid van het feest van de nieuwe naam op de beide volgende dagen, en vraagt hem daarvan mededeling te doen. Jonathan belooft hem niet alleen alles, maar begeeft zich ook met hem naar buiten op het veld waar de beide vrienden hun wederkerig verbond vernieuwen, daarop met elkaar een teken afspreken, waardoor Jonathan, zonder verdenking op te wekken, aan zijn vriend te kennen zal geven, hoe de zaak bij de koning staat.

Vers 1

1. Toen vluchtte David van Najoth bij Rama, terwijl de koning nog in die toestand (19:24) op aarde lag, en hij kwam te Gibea, waarheen hij zich voor dat ogenblik om de toestand van de koning nog kon wagen, en hij zei voor het aangezicht van Jonathan, die hij aanstonds opzocht: Wat heb ik gedaan, wat is mijn misdaad en wat is mijn zonde voor het aangezicht van uw vader, dat hij mijn ziel zoekt. 1)

1) Uit deze en de volgende woorden blijkt duidelijk, dat David enigszins in een moedeloze en gedrukte toestand verkeert. Hij weet het wel, dat de Heere een machtige helper is, dat heeft hij ook nu weer ondervonden, maar geen ogenblik, weet hij, is hij zijn leven zeker. Wat krenkt hem echter vooral? Dat al zijn ijver voor het welzijn van Saul en het volk, betoond in zijn strijd tegen de Filistijnen, met zo'n zwarte ondank wordt beloond. David kan het niet hebben, dat hij, waar hij geheel onschuldig is, zo door Saul vervolgd wordt, als de grootste misdadiger. Uit die moedeloze toestand is ook te verklaren, dat hij niet alleen kracht zoekt bij Jonathan, maar ook tot een noodleugen de toevlucht neemt. David is de geloofsheld; de man naar Gods hart, maar ook in hem wordt het gedurig openbaar, dat de menselijke zwakheden hem niet vreemd zijn. Integendeel, dat ook bij hem gedurig de strijd tussen vlees en geest zichtbaar is. David kon door de trouw van zijn Verbondsgod zo hoog staan, maar hij wist ook van de afgronden van de ellende en van de moerassen van twijfel en moedeloosheid te spreken..

Vers 1

1. Toen vluchtte David van Najoth bij Rama, terwijl de koning nog in die toestand (19:24) op aarde lag, en hij kwam te Gibea, waarheen hij zich voor dat ogenblik om de toestand van de koning nog kon wagen, en hij zei voor het aangezicht van Jonathan, die hij aanstonds opzocht: Wat heb ik gedaan, wat is mijn misdaad en wat is mijn zonde voor het aangezicht van uw vader, dat hij mijn ziel zoekt. 1)

1) Uit deze en de volgende woorden blijkt duidelijk, dat David enigszins in een moedeloze en gedrukte toestand verkeert. Hij weet het wel, dat de Heere een machtige helper is, dat heeft hij ook nu weer ondervonden, maar geen ogenblik, weet hij, is hij zijn leven zeker. Wat krenkt hem echter vooral? Dat al zijn ijver voor het welzijn van Saul en het volk, betoond in zijn strijd tegen de Filistijnen, met zo'n zwarte ondank wordt beloond. David kan het niet hebben, dat hij, waar hij geheel onschuldig is, zo door Saul vervolgd wordt, als de grootste misdadiger. Uit die moedeloze toestand is ook te verklaren, dat hij niet alleen kracht zoekt bij Jonathan, maar ook tot een noodleugen de toevlucht neemt. David is de geloofsheld; de man naar Gods hart, maar ook in hem wordt het gedurig openbaar, dat de menselijke zwakheden hem niet vreemd zijn. Integendeel, dat ook bij hem gedurig de strijd tussen vlees en geest zichtbaar is. David kon door de trouw van zijn Verbondsgod zo hoog staan, maar hij wist ook van de afgronden van de ellende en van de moerassen van twijfel en moedeloosheid te spreken..

Vers 3

3. Toen zwoer David verder, hij bevestigde het met een eed, wat hem de beide vorige dagen overkomen was, en zei: Uw vader weet zeer goed, dat ik genade in uw ogen gevonden heb, dat gij mij bijzonder liefhebt, daarom heeft hij gezegd: Dat Jonathan dit niet wete, dat ik besloten heb David om te brengen, opdat hij zich niet bekommere. Hoewel gij er niets van weet, is het zoals ik u zeg, en zeker, zo waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel leeft (Ru 3:13), er is maar als een schrede tussen mij en tussen de dood! 1) bij iedere tred, die ik doe, moet ik van uw vader de dood vrezen.

1) Soms zien wij dit, altijd is het zo en moeten wij op de dood bereid zijn. Maar hoewel de gevaren steeds dreigender worden, kunnen wij niet sterven, voordat het voornemen van God met ons volvoerd is.. Het was Gods besluit hem op de troon te plaatsen en niets kon dit verhinderen. God waakte over hem met vaderlijke tederheid. Maar Hij plaatste hem niet aanstonds in de bezitting van het koninkrijk; Hij leidde hem door vele moeiten. Hij mocht dan niet klagen over zijn lot, noch Gods zorg wantrouwen, maar kon voorwaarts zien met blijde verwachting naar de kroon, die voor hem was weggelegd..

Christenen! ook voor u is de kroon weggelegd. Vreest niet, al is de strijd zwaar en bang. Jezus leeft!.

Was aan David plotseling alle moed ontzonken? Dat zij verre! Maar hoe zou het hem onverschillig hebben kunnen zijn, of hij zijn leven onder de handen van een moordenaar verloor, of dat hij het in de dienst van God tot een God welgevallige prijs gaf. Tot het laatste was hij ieder ogenblik gereed, door Sauls slagen en zijn wens was over diens eigen hoofd en over het volk een onheil gekomen. Vergeten wij het bovendien niet, dat voor de gelovigen van het Oude Verbond de dood nog geen engel met de palm van de vrede was, als voor hen, die door het Evangelie weten, dat "het leven en de onsterfelijkheid aan het licht gebracht is"..

Vers 3

3. Toen zwoer David verder, hij bevestigde het met een eed, wat hem de beide vorige dagen overkomen was, en zei: Uw vader weet zeer goed, dat ik genade in uw ogen gevonden heb, dat gij mij bijzonder liefhebt, daarom heeft hij gezegd: Dat Jonathan dit niet wete, dat ik besloten heb David om te brengen, opdat hij zich niet bekommere. Hoewel gij er niets van weet, is het zoals ik u zeg, en zeker, zo waarachtig als de HEERE leeft, en uw ziel leeft (Ru 3:13), er is maar als een schrede tussen mij en tussen de dood! 1) bij iedere tred, die ik doe, moet ik van uw vader de dood vrezen.

1) Soms zien wij dit, altijd is het zo en moeten wij op de dood bereid zijn. Maar hoewel de gevaren steeds dreigender worden, kunnen wij niet sterven, voordat het voornemen van God met ons volvoerd is.. Het was Gods besluit hem op de troon te plaatsen en niets kon dit verhinderen. God waakte over hem met vaderlijke tederheid. Maar Hij plaatste hem niet aanstonds in de bezitting van het koninkrijk; Hij leidde hem door vele moeiten. Hij mocht dan niet klagen over zijn lot, noch Gods zorg wantrouwen, maar kon voorwaarts zien met blijde verwachting naar de kroon, die voor hem was weggelegd..

Christenen! ook voor u is de kroon weggelegd. Vreest niet, al is de strijd zwaar en bang. Jezus leeft!.

Was aan David plotseling alle moed ontzonken? Dat zij verre! Maar hoe zou het hem onverschillig hebben kunnen zijn, of hij zijn leven onder de handen van een moordenaar verloor, of dat hij het in de dienst van God tot een God welgevallige prijs gaf. Tot het laatste was hij ieder ogenblik gereed, door Sauls slagen en zijn wens was over diens eigen hoofd en over het volk een onheil gekomen. Vergeten wij het bovendien niet, dat voor de gelovigen van het Oude Verbond de dood nog geen engel met de palm van de vrede was, als voor hen, die door het Evangelie weten, dat "het leven en de onsterfelijkheid aan het licht gebracht is"..

Vers 5

5. En David, wie er veel aan gelegen lag, voordat hij tot een bepaalde vlucht besloot, duidelijk te weten, of de aanslag ten gevolge van een nieuwe aanval van razernij had plaatsgehad, of dat Saul, na tot zijn verstand gekomen te zijn, in dezelfde woede zou voortgaan met vervolgen, zei tot Jonathan: Beproef de koning, hoe hij jegens mij gezind is. De gelegenheid biedt zich aanstonds aan. Zie, morgen is de nieuwe maan, 1) de tijd, dat de koning aan zijn hovelingen een feestmaal geeft, en dat ik zeker met de koning zou aanzitten om te eten; zo laat mij gaan, geef mij toestemming, dat ik mij van de koninklijke tafel verwijderd hou, en mij op het veld verberg tot aan de derde avond, wanneer het feest is afgelopen. Gedurende die tijd zal het wel blijken, hoe de koning jegens mij gezind is, wanneer gij wilt doen, wat ik u zeg.

1) Volgens de wet werden de dagen van de nieuwe maan, of de eerste van de maand, door een bijzonder offer geheiligd, (Numbers 28:15) waarbij de priesters op de zilveren trompetten bliezen. Hier vernemen wij, dat aan het hof van de koning een grote maaltijd was, en hier het feest nog de volgende dag werd voortgezet (1 Samuel 20:19). Evenzo stelden sommige families of geslachten hun jaarlijks dankoffer op een dag van de nieuwe maan. Dit kon men toen, bij het verval van het hoofdheiligdom, niet op de plaats van de tabernakel (Deuteronomy 12:4vv.) doen, men deed dit dan op verschillende plaatsen van het land, waar zich, zoals te Bethlehem, een altaar bevond (16:2vv.)..

Vers 5

5. En David, wie er veel aan gelegen lag, voordat hij tot een bepaalde vlucht besloot, duidelijk te weten, of de aanslag ten gevolge van een nieuwe aanval van razernij had plaatsgehad, of dat Saul, na tot zijn verstand gekomen te zijn, in dezelfde woede zou voortgaan met vervolgen, zei tot Jonathan: Beproef de koning, hoe hij jegens mij gezind is. De gelegenheid biedt zich aanstonds aan. Zie, morgen is de nieuwe maan, 1) de tijd, dat de koning aan zijn hovelingen een feestmaal geeft, en dat ik zeker met de koning zou aanzitten om te eten; zo laat mij gaan, geef mij toestemming, dat ik mij van de koninklijke tafel verwijderd hou, en mij op het veld verberg tot aan de derde avond, wanneer het feest is afgelopen. Gedurende die tijd zal het wel blijken, hoe de koning jegens mij gezind is, wanneer gij wilt doen, wat ik u zeg.

1) Volgens de wet werden de dagen van de nieuwe maan, of de eerste van de maand, door een bijzonder offer geheiligd, (Numbers 28:15) waarbij de priesters op de zilveren trompetten bliezen. Hier vernemen wij, dat aan het hof van de koning een grote maaltijd was, en hier het feest nog de volgende dag werd voortgezet (1 Samuel 20:19). Evenzo stelden sommige families of geslachten hun jaarlijks dankoffer op een dag van de nieuwe maan. Dit kon men toen, bij het verval van het hoofdheiligdom, niet op de plaats van de tabernakel (Deuteronomy 12:4vv.) doen, men deed dit dan op verschillende plaatsen van het land, waar zich, zoals te Bethlehem, een altaar bevond (16:2vv.)..

Vers 6

6. Indien uw vader mij gewis mist, en vraagt waar ik ben en waarom ik niet ter tafel gekomen ben, zoals hij zeker doen zal, 1) zult gij; zeggen: David heeft van mij zeer begeerd, dat hij tot zijn stad Bethlehem mocht lopen, want daar is op dit feest van de nieuwe maan een jaarlijks offer voor het gehele geslacht van de Perezieten (Numbers 26:20), waartoe hij behoort (Ruth 4:18vv.), en zijn oudste broeder Eliab, die aan het hoofd van de familie staat, heeft hem nog bijzonder daartoe genodigd (1 Samuel 20:29), zodat hij niet wegblijven kon. 2) 1) Het schijnt vreemd, dat na het voorgevallene (19:9-24), David het noch zijn plicht acht, zich aan de tafel van de koning te bevinden en hij ook van Saul verwacht, dat deze naar hem zal vragen, alsof er niets was voorgevallen. Wat het eerste aangaat, herinneren wij aan de opmerking (1 Samuel 18:10); wat Saul aangaat, zo had, zoals in 19:1-7, Jonathan, zo nu de Heere Zichzelf tot een middel gesteld, om de koning met David te verzoenen. Nu was het noodzakelijk uit te zoeken, welke indruk de gebeurtenis uit 19:23vv. in het hart van Saul had achtergelaten. Dat deze naar David zou vragen, was in elk geval te verwachten. Was hij nu weer verzoend, zo zou het hem zeker een behoefte zijn, aan David daarvan kennis te geven; was hij daarentegen nog met de vorige gedachten van moord vervuld, dan zocht hij zeker gelegenheid, om David in zijn nabijheid te krijgen, en rekende hij bepaald op deze gelegenheid, nu het de plicht van David, als van een koninklijk beambte, was aan de tafel te verschijnen..

2) Op te merken valt hier, dat David door enige zwakheid is overvallen, waar hij, voor zijn afwezigheid, het jaarlijks offer als voorwendsel gebruikt, wat echter niet zo was. En zo heeft hij tot een leugen zijn toevlucht genomen. Indien iemand herinnert, dat hij niemand heeft geschaad, dat hij niemand heeft willen bedriegen, dan is deze verontschuldiging niet voldoende. Want God bemint de waarheid, zodat, indien iemand tot een leugen de toevlucht neemt, hij tegen Hem een zware zonde pleegt. Waarom, ofschoon hij niets boos had gezegd en niemand over het onrecht hem aangedaan geklaagd, zijn leugen toch altijd is te veroordelen. Want God, altijd zichzelf gelijk, kan nooit veranderd worden, en bemint de waarheid, omdat Hij zelf de Waarheid is, waarom Hij alles, wat met Zijn Majesteit in strijd is, moet verafschuwen en veroordelen. Niemand kan daarom David's geveinsd voorwendsel verontschuldigen, maar liever moeten wij door dit voorval leren en in onze herinnering terugroepen, wat ons dikwijls in de Heilige Schrift wordt voorgesteld, dat ook de kinderen van God wel tot een goed einde komen, maar toch kunnen vallen en afdwalen. David stond wel op de rechte weg en had ook wel een gezicht op het doel, wat moest worden bereikt, n.l. dat hij God oprecht en zuiver moest dienen en op Hem en Zijn mededogen zijn vertrouwen stellen, kortom, vertrouwen op hetgeen hem door middel van Samuël was beloofd. Waarom de volmaaktheid van David in het oog vallend en bijna de engelen gelijk was, maar toch, er bleef iets menselijks in hem over. Waaruit wij moeten leren dat, ofschoon wij God niet met die vurige ijver kunnen dienen, zoals het behoort, wij daarom echter niet de moed moeten verliezen, maar liever naar onze krachten voortvaren en ondertussen erkennen, dat ook de beste van onze werken nog voor Hem onvolmaakt, ja, verwerpelijk zouden zijn, indien zij niet genadig werden aangenomen en geduld..

Zonder twijfel was het, zoals David hier zegt, dat zijn geslacht een jaarlijks dankoffer op de hier genoemde dag bracht; dat hij daaraan echter zou deelnemen en, zoals Jonathan (1 Samuel 20:29) daarbij voegt, door een bijzondere uitnodiging van zijn broeder genoodzaakt, daaraan moest deelnemen, en dit ook werkelijk wilde, is een noodleugen, want David wilde zich op het veld verbergen en volstrekt niet naar Bethlehem gaan. Waarom begeerde David de leugen van Jonathan? Wist hij niet, dat Jonathan moed genoeg had voor zijn vriend open en eerlijk met zij vader te spreken. En waarom bewilligde Jonathan in die leugen? Had hij niet zelf ondervonden, dat zijn openhartige en vrijmoedige taal de toorn van zijn vader overwonnen had? De Heere is genadig, Hij liet de leugen niet lukken, maar liet haar als een verpletterende steen op het hoofd van de vriend terugvallen. Toen Jonathan de leugen voor zijn vader uitsprak, doorzag deze haar gemakkelijk en spoedig, Jonathan gaf zijn geveinsde rol op, en sprak met de vorige vrijmoedigheid tot zijn vader. Maar eenmaal door de leugen opgewekt, kon de vertoornde de tegenspraak van de waarheid niet verdragen; hij wierp zijn spies naar zijn eigen zoon, en werd met driemaal heviger toorn dan tevoren tegen David vervuld (1 Samuel 20:27vv.). Een dergelijk gevaar brengen zij op het hoofd, die een verbond in de Heere en voor de Heere gemaakt hebben, en toch buiten de Heere en Zijn gemeenschap gaan dwalen en met loze strikken van onwaarheid zich samenkoppelen. Onze voorvaders verhaalden dat de duivel het bij geen maaltijd kon uithouden, waarbij zout op de tafel stond; zo kan de verzoeker geen gemeenschap schaden en verderven, wanneer het zout van waarheid en oprechtheid onder haar leden heerst; daarvoor vlucht hij..

Wij berispen het in David niet, dat hij met alle vlijt middelen in het werk stelde om zich te beveiligen; maar het betaamde hem het woord van God te geloven, en verzekerd te zijn, dat Saul niets tegen hem vermocht. Het geloof is niet om onze pogingen te weerhouden, maar om ons daartoe aan te moedigen en ons van een gelukkig einde zeker te doen zijn. Zijn wij terneergedrukt door een gevoel van schuld? Laat ons de belofte vasthouden dat Christus niemand uitwerpt, die tot Hem komt..

Vers 6

6. Indien uw vader mij gewis mist, en vraagt waar ik ben en waarom ik niet ter tafel gekomen ben, zoals hij zeker doen zal, 1) zult gij; zeggen: David heeft van mij zeer begeerd, dat hij tot zijn stad Bethlehem mocht lopen, want daar is op dit feest van de nieuwe maan een jaarlijks offer voor het gehele geslacht van de Perezieten (Numbers 26:20), waartoe hij behoort (Ruth 4:18vv.), en zijn oudste broeder Eliab, die aan het hoofd van de familie staat, heeft hem nog bijzonder daartoe genodigd (1 Samuel 20:29), zodat hij niet wegblijven kon. 2) 1) Het schijnt vreemd, dat na het voorgevallene (19:9-24), David het noch zijn plicht acht, zich aan de tafel van de koning te bevinden en hij ook van Saul verwacht, dat deze naar hem zal vragen, alsof er niets was voorgevallen. Wat het eerste aangaat, herinneren wij aan de opmerking (1 Samuel 18:10); wat Saul aangaat, zo had, zoals in 19:1-7, Jonathan, zo nu de Heere Zichzelf tot een middel gesteld, om de koning met David te verzoenen. Nu was het noodzakelijk uit te zoeken, welke indruk de gebeurtenis uit 19:23vv. in het hart van Saul had achtergelaten. Dat deze naar David zou vragen, was in elk geval te verwachten. Was hij nu weer verzoend, zo zou het hem zeker een behoefte zijn, aan David daarvan kennis te geven; was hij daarentegen nog met de vorige gedachten van moord vervuld, dan zocht hij zeker gelegenheid, om David in zijn nabijheid te krijgen, en rekende hij bepaald op deze gelegenheid, nu het de plicht van David, als van een koninklijk beambte, was aan de tafel te verschijnen..

2) Op te merken valt hier, dat David door enige zwakheid is overvallen, waar hij, voor zijn afwezigheid, het jaarlijks offer als voorwendsel gebruikt, wat echter niet zo was. En zo heeft hij tot een leugen zijn toevlucht genomen. Indien iemand herinnert, dat hij niemand heeft geschaad, dat hij niemand heeft willen bedriegen, dan is deze verontschuldiging niet voldoende. Want God bemint de waarheid, zodat, indien iemand tot een leugen de toevlucht neemt, hij tegen Hem een zware zonde pleegt. Waarom, ofschoon hij niets boos had gezegd en niemand over het onrecht hem aangedaan geklaagd, zijn leugen toch altijd is te veroordelen. Want God, altijd zichzelf gelijk, kan nooit veranderd worden, en bemint de waarheid, omdat Hij zelf de Waarheid is, waarom Hij alles, wat met Zijn Majesteit in strijd is, moet verafschuwen en veroordelen. Niemand kan daarom David's geveinsd voorwendsel verontschuldigen, maar liever moeten wij door dit voorval leren en in onze herinnering terugroepen, wat ons dikwijls in de Heilige Schrift wordt voorgesteld, dat ook de kinderen van God wel tot een goed einde komen, maar toch kunnen vallen en afdwalen. David stond wel op de rechte weg en had ook wel een gezicht op het doel, wat moest worden bereikt, n.l. dat hij God oprecht en zuiver moest dienen en op Hem en Zijn mededogen zijn vertrouwen stellen, kortom, vertrouwen op hetgeen hem door middel van Samuël was beloofd. Waarom de volmaaktheid van David in het oog vallend en bijna de engelen gelijk was, maar toch, er bleef iets menselijks in hem over. Waaruit wij moeten leren dat, ofschoon wij God niet met die vurige ijver kunnen dienen, zoals het behoort, wij daarom echter niet de moed moeten verliezen, maar liever naar onze krachten voortvaren en ondertussen erkennen, dat ook de beste van onze werken nog voor Hem onvolmaakt, ja, verwerpelijk zouden zijn, indien zij niet genadig werden aangenomen en geduld..

Zonder twijfel was het, zoals David hier zegt, dat zijn geslacht een jaarlijks dankoffer op de hier genoemde dag bracht; dat hij daaraan echter zou deelnemen en, zoals Jonathan (1 Samuel 20:29) daarbij voegt, door een bijzondere uitnodiging van zijn broeder genoodzaakt, daaraan moest deelnemen, en dit ook werkelijk wilde, is een noodleugen, want David wilde zich op het veld verbergen en volstrekt niet naar Bethlehem gaan. Waarom begeerde David de leugen van Jonathan? Wist hij niet, dat Jonathan moed genoeg had voor zijn vriend open en eerlijk met zij vader te spreken. En waarom bewilligde Jonathan in die leugen? Had hij niet zelf ondervonden, dat zijn openhartige en vrijmoedige taal de toorn van zijn vader overwonnen had? De Heere is genadig, Hij liet de leugen niet lukken, maar liet haar als een verpletterende steen op het hoofd van de vriend terugvallen. Toen Jonathan de leugen voor zijn vader uitsprak, doorzag deze haar gemakkelijk en spoedig, Jonathan gaf zijn geveinsde rol op, en sprak met de vorige vrijmoedigheid tot zijn vader. Maar eenmaal door de leugen opgewekt, kon de vertoornde de tegenspraak van de waarheid niet verdragen; hij wierp zijn spies naar zijn eigen zoon, en werd met driemaal heviger toorn dan tevoren tegen David vervuld (1 Samuel 20:27vv.). Een dergelijk gevaar brengen zij op het hoofd, die een verbond in de Heere en voor de Heere gemaakt hebben, en toch buiten de Heere en Zijn gemeenschap gaan dwalen en met loze strikken van onwaarheid zich samenkoppelen. Onze voorvaders verhaalden dat de duivel het bij geen maaltijd kon uithouden, waarbij zout op de tafel stond; zo kan de verzoeker geen gemeenschap schaden en verderven, wanneer het zout van waarheid en oprechtheid onder haar leden heerst; daarvoor vlucht hij..

Wij berispen het in David niet, dat hij met alle vlijt middelen in het werk stelde om zich te beveiligen; maar het betaamde hem het woord van God te geloven, en verzekerd te zijn, dat Saul niets tegen hem vermocht. Het geloof is niet om onze pogingen te weerhouden, maar om ons daartoe aan te moedigen en ons van een gelukkig einde zeker te doen zijn. Zijn wij terneergedrukt door een gevoel van schuld? Laat ons de belofte vasthouden dat Christus niemand uitwerpt, die tot Hem komt..

Vers 8

8. Doe dan barmhartigheid aan uw knecht, en doe niet alleen onderzoek naar uw vaders gezindheid jegens mij, maar maak die ook aan mij bekend, opdat ik ontvluchtte, zo het kwaad bij hem ten volle besloten is. Doe alzo, want gij hebt uw knecht in een verbond van de HEERE met u gebracht (18:3vv.); maar is er een misdaad in mij, houdt gij mij voor de dood waardig, zo dood gij mij zelf, waarom zou gij mij toch tot uw vader brengen, 1) dat die mij doodde?

1) Hiermee wil David zijn onschuld betuigen, die aan Jonathan voldoende bekend was. Hij noemt het verbond een verbond van de Heere, omdat het als in de heilige aanwezigheid van God was gesloten. Het was een verbond voor heel het leven aangegaan en waaraan de dood alleen een einde kon maken. Het was een verbond door Jonathan, de koningszoon, gesloten, waar hij zich overtuigd hield, dat David een gelovig man was, en in de gunst van de Heere deelde. Daarom verzocht hij hem om, indien hij meende iets kwaads in hem gevonden te hebben, hem te doden, opdat hij zelf een einde maakte aan het verbond, met hem gesloten..

Vers 8

8. Doe dan barmhartigheid aan uw knecht, en doe niet alleen onderzoek naar uw vaders gezindheid jegens mij, maar maak die ook aan mij bekend, opdat ik ontvluchtte, zo het kwaad bij hem ten volle besloten is. Doe alzo, want gij hebt uw knecht in een verbond van de HEERE met u gebracht (18:3vv.); maar is er een misdaad in mij, houdt gij mij voor de dood waardig, zo dood gij mij zelf, waarom zou gij mij toch tot uw vader brengen, 1) dat die mij doodde?

1) Hiermee wil David zijn onschuld betuigen, die aan Jonathan voldoende bekend was. Hij noemt het verbond een verbond van de Heere, omdat het als in de heilige aanwezigheid van God was gesloten. Het was een verbond voor heel het leven aangegaan en waaraan de dood alleen een einde kon maken. Het was een verbond door Jonathan, de koningszoon, gesloten, waar hij zich overtuigd hield, dat David een gelovig man was, en in de gunst van de Heere deelde. Daarom verzocht hij hem om, indien hij meende iets kwaads in hem gevonden te hebben, hem te doden, opdat hij zelf een einde maakte aan het verbond, met hem gesloten..

Vers 10

10. David nu zei tot Jonathan: Wie zal het mij te kennen geven, hoe uw vader over mij denkt, of, indien uw vader u wat hards antwoordt? 1) In zo'n geval toch zal uw vader u wel verhinderen zelf bericht te brengen, omdat hij wel weet dat gij mijn vriend zijt.

1) David spreekt hier het alleszins gewettigd vermoeden uit, dat Saul, wetende van de verhouding tussen Jonathan en hem, wel middelen zal in het werk stellen om te verhinderen, dat hij door Jonathan wordt gewaarschuwd..

Vers 10

10. David nu zei tot Jonathan: Wie zal het mij te kennen geven, hoe uw vader over mij denkt, of, indien uw vader u wat hards antwoordt? 1) In zo'n geval toch zal uw vader u wel verhinderen zelf bericht te brengen, omdat hij wel weet dat gij mijn vriend zijt.

1) David spreekt hier het alleszins gewettigd vermoeden uit, dat Saul, wetende van de verhouding tussen Jonathan en hem, wel middelen zal in het werk stellen om te verhinderen, dat hij door Jonathan wordt gewaarschuwd..

Vers 12

12. En Jonathan zei tot David, toen zij buiten gekomen waren en wisten, dat zij alleen voor het aangezicht van de Heere waren: De HEERE, de God van Israël, 1) indien ik mijn vader onderzocht zal hebben omtrent deze tijd, morgen of overmorgen, en zie, het is goed voor David, en ik dan tot u niet zende en voor uw oor openbare;

1) Jonathan roept eerst de naam des Heren aan en dan is hier de vertaling beter: O Heere, God van Israël! Calvijn tekent daarom ook hierbij aan: "Met deze woorden belijdt hij, dat God over hen beiden als rechter zit, en vervolgens verklaart hij daarmee, dat hij zich oprecht en getrouw zal houden, wetende dat hij met God deze zaken begonnen is en dat deze zijn Rechter is; en op zijn beurt vermaant hij David wederkerig aan zijn plicht." Jonathan verklaart daarom, dat hij geheel onder de indruk is van de aanwezigheid van God en van Zijn Alwetendheid. Hij zal volbrengen wat hij belooft, maar vraagt ook aan David om na te komen, wat hij van hem begeren zal. De grootheid van ziel van Jonathan is in de mensenwereld schier zonder weerga..

Vers 12

12. En Jonathan zei tot David, toen zij buiten gekomen waren en wisten, dat zij alleen voor het aangezicht van de Heere waren: De HEERE, de God van Israël, 1) indien ik mijn vader onderzocht zal hebben omtrent deze tijd, morgen of overmorgen, en zie, het is goed voor David, en ik dan tot u niet zende en voor uw oor openbare;

1) Jonathan roept eerst de naam des Heren aan en dan is hier de vertaling beter: O Heere, God van Israël! Calvijn tekent daarom ook hierbij aan: "Met deze woorden belijdt hij, dat God over hen beiden als rechter zit, en vervolgens verklaart hij daarmee, dat hij zich oprecht en getrouw zal houden, wetende dat hij met God deze zaken begonnen is en dat deze zijn Rechter is; en op zijn beurt vermaant hij David wederkerig aan zijn plicht." Jonathan verklaart daarom, dat hij geheel onder de indruk is van de aanwezigheid van God en van Zijn Alwetendheid. Hij zal volbrengen wat hij belooft, maar vraagt ook aan David om na te komen, wat hij van hem begeren zal. De grootheid van ziel van Jonathan is in de mensenwereld schier zonder weerga..

Vers 13

13. Alzo doe de HEERE tot straf voor zo'n ontrouw, kwaad aan Jonathan, en alzo doe Hij daartoe! Ik geef mij geheel aan Zijn straffende rechtvaardigheid over, dat Hij mij naar verdienste doe. Als mijn vader het kwaad over u behaagt, en voornemens is u om te brengen, zo zal ik het voor uw oor ontdekken, zoals ik u gezworen heb, en ik zal u laten vertrekken, dat gij in vrede heengaat, om een veilige schuilplaats te zoeken; En de HEERE zij met u, zoals Hij met mijn vader geweest is, toen Hij hem tot een vorst over Zijn volk zette. Dat de Heere het voornemen heeft u tot koning te maken in mijn vaders plaats, weet ik; maar ik voor mijn deel sta vrijwillig van alle aanspraak af. 1)

1) Dat David van zijn zalving door Samuël hem verteld heeft, of deze zelf in haar betekenis ten volle gekend heeft, wordt niet vermeld; daarom moeten wij aannemen, dat Jonathan zelf uit zo vele tekens heeft leren kennen, waarheen God het wilde leiden..

Met die woorden schijnt hij geheel en al de koninklijke waardigheid aan David af te staan, niet gedwongen, maar vrijwillig, omdat hij de overtuiging heeft, dat dit de wil van God is. De gehele macht van de koninklijke waardigheid staat hij aan David af, die het geslacht van Saul scheen te kunnen vorderen, alsof hij zeggen wilde: God heeft door Samuël geopenbaard, dat Hij van mijn vader het rijk zou afnemen, ziedaar, ik buig mij vrijwillig voor het besluit van God; aan mijn vader moge het bewind ontnomen worden, aan mij, zijn opvolger, kortom aan de gehele familie, gij, David, regeer gij, en behoud de gunst van de Heere, die tevoren op ons geslacht rustte. Waaruit voldoende blijkt, dat Jonathan niet zijn eigen belang op het oog had, maar zich geheel aan de wil van God onderwierp..

Vers 13

13. Alzo doe de HEERE tot straf voor zo'n ontrouw, kwaad aan Jonathan, en alzo doe Hij daartoe! Ik geef mij geheel aan Zijn straffende rechtvaardigheid over, dat Hij mij naar verdienste doe. Als mijn vader het kwaad over u behaagt, en voornemens is u om te brengen, zo zal ik het voor uw oor ontdekken, zoals ik u gezworen heb, en ik zal u laten vertrekken, dat gij in vrede heengaat, om een veilige schuilplaats te zoeken; En de HEERE zij met u, zoals Hij met mijn vader geweest is, toen Hij hem tot een vorst over Zijn volk zette. Dat de Heere het voornemen heeft u tot koning te maken in mijn vaders plaats, weet ik; maar ik voor mijn deel sta vrijwillig van alle aanspraak af. 1)

1) Dat David van zijn zalving door Samuël hem verteld heeft, of deze zelf in haar betekenis ten volle gekend heeft, wordt niet vermeld; daarom moeten wij aannemen, dat Jonathan zelf uit zo vele tekens heeft leren kennen, waarheen God het wilde leiden..

Met die woorden schijnt hij geheel en al de koninklijke waardigheid aan David af te staan, niet gedwongen, maar vrijwillig, omdat hij de overtuiging heeft, dat dit de wil van God is. De gehele macht van de koninklijke waardigheid staat hij aan David af, die het geslacht van Saul scheen te kunnen vorderen, alsof hij zeggen wilde: God heeft door Samuël geopenbaard, dat Hij van mijn vader het rijk zou afnemen, ziedaar, ik buig mij vrijwillig voor het besluit van God; aan mijn vader moge het bewind ontnomen worden, aan mij, zijn opvolger, kortom aan de gehele familie, gij, David, regeer gij, en behoud de gunst van de Heere, die tevoren op ons geslacht rustte. Waaruit voldoende blijkt, dat Jonathan niet zijn eigen belang op het oog had, maar zich geheel aan de wil van God onderwierp..

Vers 14

14. En zult gij niet, wanneer gij eens koning geworden zult zijn, indien ik dan nog leve, ja zult gij niet de weldadigheid van de HEERE aan mij doen, 1) dat ik niet sterve? Ik weet het, gij zult niet doen naar de gewoonte van de nieuwe heerser, die alle overgeblevenen van het vorige koningshuis doodt.

1) Hier plaatsen sommigen, zoals Keil e.a., in navolging van de Syrische en Arabische vertaling "een" en vertalen dan het volgende, en zo ik sterf, ook niet uw weldadigheid enz. Zo heeft Calvijn het ook opgevat. O.i. is echter de Statenvertaling beter, omdat het niet zelden de gewoonte was bij de Oosterse volken dat, wanneer er een ander geslacht tot de troon verheven werd, het de leden van het vorige geheel en al uitroeide..

Vers 14

14. En zult gij niet, wanneer gij eens koning geworden zult zijn, indien ik dan nog leve, ja zult gij niet de weldadigheid van de HEERE aan mij doen, 1) dat ik niet sterve? Ik weet het, gij zult niet doen naar de gewoonte van de nieuwe heerser, die alle overgeblevenen van het vorige koningshuis doodt.

1) Hier plaatsen sommigen, zoals Keil e.a., in navolging van de Syrische en Arabische vertaling "een" en vertalen dan het volgende, en zo ik sterf, ook niet uw weldadigheid enz. Zo heeft Calvijn het ook opgevat. O.i. is echter de Statenvertaling beter, omdat het niet zelden de gewoonte was bij de Oosterse volken dat, wanneer er een ander geslacht tot de troon verheven werd, het de leden van het vorige geheel en al uitroeide..

Vers 15

15. En niet alleen zult gij mij niet doden, ook zult gij uw weldadigheid niet afsnijden van mijn huis tot in eeuwigheid; wreek het op niemand van mijn huis, dat gij hem uitroeien zou, omdat mijn vader u kwaad heeft aangedaan, ook niet wanneer de HEERE een ieder van de vijanden van David van de aardbodem zal afgesneden hebben, 1) en ook mijn verblinde vader en zijn huis gevonnist zal hebben.

1) Jonathan legt niet uit zwakke toegevendheid, maar met mannelijke zelfverloochening kroon en scepter aan David's voeten, omdat hij weet, dat hij dit offer aan de allerhoogste Leenheer bracht, die Zich de alleenheerschappij over Israël voorbehouden had. Waar ter wereld vinden wij een zelfde voorbeeld van zelfverloochenende onderwerping onder het goddelijk raadsbesluit en van zo geheiligde vriendschap als dit? Men moet wel een kluizenaarsleven geleid hebben en zeker verre van de hoven van de "goden van deze aarde" zijn dagen hebben doorgebracht om zich te kunnen inbeelden, dat zelfs te midden van de Christenheid de Jonathanszielen meer dan uiterst zeldzame paarlen zijn. Hoe menigvuldig zijn daar tonelen van de beklagenswaardigste aard! En het is niet nodig, dat het om een kroon te doen is, nee, slechts om het verkrijgen van een titel, een verhoging van rang, een ereteken, of welk ander menselijk gunstbewijs ook, heeft een wedrennen, een kleingeestige jaloezie, een ijverzuchtig indringen van de een boven de ander, zelfs tussen vrienden plaats. Ten smaad van het Evangelie ontbreekt het zelfs onder die afgunstigen niet aan de zodanige, die het uithangbord van rechtgelovigheid voor zich dragen en misschien zelfs in de priesterrok pronken. Hoe veroordeelt Jonathans voorbeeld dezen!.

Ware vriendschap rust op een vaste grondslag, zij is sterker dan de dood, en kan jaloezie en eigenbaat tot zwijgen brengen. Maar wie kan de liefde van Jezus begrijpen, die Zichzelf heeft gegeven tot een offer voor weerspannige, met schuld beladen zondaars? Wat een kracht en uitwerking behoorde dan niet onze liefde voor Hem, Zijn zaak en Zijn volk te hebben!.

Vers 15

15. En niet alleen zult gij mij niet doden, ook zult gij uw weldadigheid niet afsnijden van mijn huis tot in eeuwigheid; wreek het op niemand van mijn huis, dat gij hem uitroeien zou, omdat mijn vader u kwaad heeft aangedaan, ook niet wanneer de HEERE een ieder van de vijanden van David van de aardbodem zal afgesneden hebben, 1) en ook mijn verblinde vader en zijn huis gevonnist zal hebben.

1) Jonathan legt niet uit zwakke toegevendheid, maar met mannelijke zelfverloochening kroon en scepter aan David's voeten, omdat hij weet, dat hij dit offer aan de allerhoogste Leenheer bracht, die Zich de alleenheerschappij over Israël voorbehouden had. Waar ter wereld vinden wij een zelfde voorbeeld van zelfverloochenende onderwerping onder het goddelijk raadsbesluit en van zo geheiligde vriendschap als dit? Men moet wel een kluizenaarsleven geleid hebben en zeker verre van de hoven van de "goden van deze aarde" zijn dagen hebben doorgebracht om zich te kunnen inbeelden, dat zelfs te midden van de Christenheid de Jonathanszielen meer dan uiterst zeldzame paarlen zijn. Hoe menigvuldig zijn daar tonelen van de beklagenswaardigste aard! En het is niet nodig, dat het om een kroon te doen is, nee, slechts om het verkrijgen van een titel, een verhoging van rang, een ereteken, of welk ander menselijk gunstbewijs ook, heeft een wedrennen, een kleingeestige jaloezie, een ijverzuchtig indringen van de een boven de ander, zelfs tussen vrienden plaats. Ten smaad van het Evangelie ontbreekt het zelfs onder die afgunstigen niet aan de zodanige, die het uithangbord van rechtgelovigheid voor zich dragen en misschien zelfs in de priesterrok pronken. Hoe veroordeelt Jonathans voorbeeld dezen!.

Ware vriendschap rust op een vaste grondslag, zij is sterker dan de dood, en kan jaloezie en eigenbaat tot zwijgen brengen. Maar wie kan de liefde van Jezus begrijpen, die Zichzelf heeft gegeven tot een offer voor weerspannige, met schuld beladen zondaars? Wat een kracht en uitwerking behoorde dan niet onze liefde voor Hem, Zijn zaak en Zijn volk te hebben!.

Vers 16

16. Zo maakte Jonathan een verbond met het huis van David, omdat zij wederkerig trouw en barmhartigheid beloofden, zeggende: 1) Dat het de HEERE eise van de hand van de vijanden van David, al het kwaad dat zij hem aandoen!

1) Het woord "zeggende" staat niet in de grondtekst, men kan daarom het volgende ook voor een uitdrukking van de schrijver houden en lezen: "en de Heere heeft het ook van de hand van de vijanden van David geëist.".

Deze opmerking is zeer juist. Grammaticaal is de invoeging van het woord zeggende niet te verdedigen..

Vers 16

16. Zo maakte Jonathan een verbond met het huis van David, omdat zij wederkerig trouw en barmhartigheid beloofden, zeggende: 1) Dat het de HEERE eise van de hand van de vijanden van David, al het kwaad dat zij hem aandoen!

1) Het woord "zeggende" staat niet in de grondtekst, men kan daarom het volgende ook voor een uitdrukking van de schrijver houden en lezen: "en de Heere heeft het ook van de hand van de vijanden van David geëist.".

Deze opmerking is zeer juist. Grammaticaal is de invoeging van het woord zeggende niet te verdedigen..

Vers 17

17. En Jonathan ging voort met David te doen zweren, dat hij ook hem trouw zou blijven, omdat hij hem liefhad 1) en bij de drang van zijn liefde zich alleen kon tevreden stellen met de verzekering van even sterke en innige tegenliefde: want hij had hem lief met de liefde van zijn ziel 2) (18:1,3). 1) Wel blijkt hier de trouw en hechte vriendschap van Jonathan en deze is wel te bewonderen. Want hij was de zoon van koning Saul, wiens naam en familie toen niemand dacht uit te roeien, tenzij misschien de vijanden, tegen wie hij toen oorlog voerde, n.l. de Filistijnen. Want bij het gehele volk had Saul geen enkele mededinger, geen bijzondere vijanden, geen die hem zo haatte, dat hij hem kroon en scepter niet graag liet behouden. En toch desalniettemin geeft Jonathan David de scepter over. Wat was dit nu? Dat hij erkende, dat David koning zou zijn, ofschoon hij op dit ogenblik zeer gejaagd en door velerlei dingen bezwaard was, zo zelfs, dat hij geen enkel ogenblik ergens veilig scheen, om van zijn leven verzekerd te zijn, zoals wij vervolgens zullen zien. Daarom, ofschoon David vluchtende was, gehaat en benijd door Saul, toch erkent en belijdt Jonathan hem als koning. Hoe kon dat, indien hij geen rekening hield met de goddelijke belofte, en, van de zekerheid ervan overtuigd, de onzienlijke dingen zich voor ogen stelde en ze omhelsde..

Jonathan bezwoer David bij zijn liefde, die teder en innig was, omdat hij hem met al de kracht van zijn ziel liefhad; dit is toch de bedoeling om hem en zijn kinderen genade te bewijzen. Omdat hij David innig liefhad, moet hij een beroep doen op diens weldadigheid om, als hij eenmaal koning zou zijn, hem na zijn dood, alsmede zijn kinderen de vrucht van deze vriendschap te doen ervaren..

2) De grootheid van zijn liefde deed hem denken, dat hij nooit te veel kon doen, om de vriendschap van David met alle geslachten te bevestigen, en deze deed hem wensen, dat niet alleen hij, maar ook de zijnen door hem geliefd mochten worden..

Vers 17

17. En Jonathan ging voort met David te doen zweren, dat hij ook hem trouw zou blijven, omdat hij hem liefhad 1) en bij de drang van zijn liefde zich alleen kon tevreden stellen met de verzekering van even sterke en innige tegenliefde: want hij had hem lief met de liefde van zijn ziel 2) (18:1,3). 1) Wel blijkt hier de trouw en hechte vriendschap van Jonathan en deze is wel te bewonderen. Want hij was de zoon van koning Saul, wiens naam en familie toen niemand dacht uit te roeien, tenzij misschien de vijanden, tegen wie hij toen oorlog voerde, n.l. de Filistijnen. Want bij het gehele volk had Saul geen enkele mededinger, geen bijzondere vijanden, geen die hem zo haatte, dat hij hem kroon en scepter niet graag liet behouden. En toch desalniettemin geeft Jonathan David de scepter over. Wat was dit nu? Dat hij erkende, dat David koning zou zijn, ofschoon hij op dit ogenblik zeer gejaagd en door velerlei dingen bezwaard was, zo zelfs, dat hij geen enkel ogenblik ergens veilig scheen, om van zijn leven verzekerd te zijn, zoals wij vervolgens zullen zien. Daarom, ofschoon David vluchtende was, gehaat en benijd door Saul, toch erkent en belijdt Jonathan hem als koning. Hoe kon dat, indien hij geen rekening hield met de goddelijke belofte, en, van de zekerheid ervan overtuigd, de onzienlijke dingen zich voor ogen stelde en ze omhelsde..

Jonathan bezwoer David bij zijn liefde, die teder en innig was, omdat hij hem met al de kracht van zijn ziel liefhad; dit is toch de bedoeling om hem en zijn kinderen genade te bewijzen. Omdat hij David innig liefhad, moet hij een beroep doen op diens weldadigheid om, als hij eenmaal koning zou zijn, hem na zijn dood, alsmede zijn kinderen de vrucht van deze vriendschap te doen ervaren..

2) De grootheid van zijn liefde deed hem denken, dat hij nooit te veel kon doen, om de vriendschap van David met alle geslachten te bevestigen, en deze deed hem wensen, dat niet alleen hij, maar ook de zijnen door hem geliefd mochten worden..

Vers 19

19. En als gij de drie dagen zult uitgebleven zijn, dus overmorgenavond, als het feest 1) geëindigd is, en ik u bepaald bericht over de stand van zaken geven kan, kom haastig af, en ga tot die plaats, waar gij u verborgen had ten dage van de handeling; kom tot dezelfde plaats, waar wij nu zijn, en blijf bij de steen Ezel.

1) De dag van de nieuwe maan was, zoals wij bij Numbers 28:15 gezien hebben, geen eigenlijke feestdag met sabbatsrust; toch worden zij dikwijls genoeg bij de profeten naast de Sabbat vermeldde feestdagen, waarop handel en arbeid rustte, en die men voor godsdienstige verrichtingen afzonderde (vgl. 2 Kings 4:23). Nu vinden wij hier een dubbele feestdag; dit geeft ons aanleiding om aan de dag van de nieuwe maan van de zevende maand (Tisri), of aan de trompettendag te denken, waarvoor de wet (Numbers 29:1-Numbers 29:6 Leviticus 3:23vv.) een verdubbeling van het offer van de nieuwe maan voorschrijft, benevens een geklank met de zilveren trompetten, in plaats van het gewone blazen op deze. Deze dag heeft geheel en al het karakter van de Sabbat en het ligt voor de hand, dat ook op de volgende dag de gewone burgerlijke werkzaamheden (Exodus 31:15) stilstonden. Gedurende beide dagen kon David zich ook op andere plaatsen verbergen; hij had geen ontdekking te vrezen, omdat op de velden geen arbeiders waren. Met de derde dag begonnen weer de werkdagen (de uitdrukking staat ook in Ezekiel 46:1 voor werkdag in tegenstelling tot de Sabbat en de nieuwe maan), dan was er meer voorzichtigheid en een bijzondere schuilplaats voor David nodig, die Jonathan hem hier in de nabijheid van de steen "Ezel" aanwijst, opdat hij kon weten, waar hem te vinden, als hij het antwoord wilde brengen. Wat met dit woord bedoeld wordt kan niet juist bepaald worden. De Septuaginta heeft daarvan Ergab of Argab (= argob d.i. steenhoop, Deuteronomy 3:4) gemaakt en aan een natuurlijke grote steenmassa gedacht, waarin zich misschien een hol bevond; gewoonlijk echter leidt men de naam af van het Hebreeuwse asal = weggaan, en neemt men aan, dat de steen pas later die naam ontvangen heeft, omdat hier Jonathan en David van elkaar scheiden (1 Samuel 20:43), zodat alzo de uitdrukking moet verklaard worden: "afscheidssteen"..

Vers 19

19. En als gij de drie dagen zult uitgebleven zijn, dus overmorgenavond, als het feest 1) geëindigd is, en ik u bepaald bericht over de stand van zaken geven kan, kom haastig af, en ga tot die plaats, waar gij u verborgen had ten dage van de handeling; kom tot dezelfde plaats, waar wij nu zijn, en blijf bij de steen Ezel.

1) De dag van de nieuwe maan was, zoals wij bij Numbers 28:15 gezien hebben, geen eigenlijke feestdag met sabbatsrust; toch worden zij dikwijls genoeg bij de profeten naast de Sabbat vermeldde feestdagen, waarop handel en arbeid rustte, en die men voor godsdienstige verrichtingen afzonderde (vgl. 2 Kings 4:23). Nu vinden wij hier een dubbele feestdag; dit geeft ons aanleiding om aan de dag van de nieuwe maan van de zevende maand (Tisri), of aan de trompettendag te denken, waarvoor de wet (Numbers 29:1-Numbers 29:6 Leviticus 3:23vv.) een verdubbeling van het offer van de nieuwe maan voorschrijft, benevens een geklank met de zilveren trompetten, in plaats van het gewone blazen op deze. Deze dag heeft geheel en al het karakter van de Sabbat en het ligt voor de hand, dat ook op de volgende dag de gewone burgerlijke werkzaamheden (Exodus 31:15) stilstonden. Gedurende beide dagen kon David zich ook op andere plaatsen verbergen; hij had geen ontdekking te vrezen, omdat op de velden geen arbeiders waren. Met de derde dag begonnen weer de werkdagen (de uitdrukking staat ook in Ezekiel 46:1 voor werkdag in tegenstelling tot de Sabbat en de nieuwe maan), dan was er meer voorzichtigheid en een bijzondere schuilplaats voor David nodig, die Jonathan hem hier in de nabijheid van de steen "Ezel" aanwijst, opdat hij kon weten, waar hem te vinden, als hij het antwoord wilde brengen. Wat met dit woord bedoeld wordt kan niet juist bepaald worden. De Septuaginta heeft daarvan Ergab of Argab (= argob d.i. steenhoop, Deuteronomy 3:4) gemaakt en aan een natuurlijke grote steenmassa gedacht, waarin zich misschien een hol bevond; gewoonlijk echter leidt men de naam af van het Hebreeuwse asal = weggaan, en neemt men aan, dat de steen pas later die naam ontvangen heeft, omdat hier Jonathan en David van elkaar scheiden (1 Samuel 20:43), zodat alzo de uitdrukking moet verklaard worden: "afscheidssteen"..

Vers 23

23. En aangaande de zaak, 1) waarvan ik en gij gesproken hebben, zie, de HEERE zij tussen mij en tussen u getuige en rechter tot in eeuwigheid! wij willen getrouw houden wat wij gezworen hebben.

1) Dit heeft niet alleen betrekking op de laatste afspraak, omtrent het teken van de pijlen, maar op alles, wat zij besproken en elkaar beloofd hebben. De Heere wordt als getuige aangeroepen in het geval dat iemand het verbond mocht breken, opdat hij daarvoor door de Heere werd gestraft. Zo diep wortelt de vriendschap van Jonathan voor David, dat hij gerust de Heere als de Wreker van het verbond durft aanroepen, overtuigd dat hij in de kracht van zijn God het verbond zal houden..

II. 1 Samuel 20:24-1 Samuel 20:43. Op de eerste dag van het feest van de nieuwe maan, als David bij de koninklijke tafel gemist wordt, gaat Saul de zaak met stilzwijgen voorbij, omdat hij zichzelf een verklaring daarvan geeft; als echter op de tweede dag David weer afwezig is en Jonathan Sauls onderzoeking volgens de afspraak beantwoordt, doorziet deze aanstonds het verbond met de vriend en slingert in hevige woede zijn spies naar zijn eigen zoon, omdat deze nu openlijk voor David optrad. Jonathan verlaat de tafel, zonder op die dag een bete te genieten. Op de volgende dag geeft hij door het afgesproken teken aan David bericht. De beide vrienden zien zich echter op dat ogenblik zo geheel vrij van ontdekt te zullen worden, dat zij nog eens aan elkanders hart liggen, voordat zij van elkaar scheiden, terwijl voor David de langdurige tijd van vluchten en omdwalen in het land begint.

Vers 23

23. En aangaande de zaak, 1) waarvan ik en gij gesproken hebben, zie, de HEERE zij tussen mij en tussen u getuige en rechter tot in eeuwigheid! wij willen getrouw houden wat wij gezworen hebben.

1) Dit heeft niet alleen betrekking op de laatste afspraak, omtrent het teken van de pijlen, maar op alles, wat zij besproken en elkaar beloofd hebben. De Heere wordt als getuige aangeroepen in het geval dat iemand het verbond mocht breken, opdat hij daarvoor door de Heere werd gestraft. Zo diep wortelt de vriendschap van Jonathan voor David, dat hij gerust de Heere als de Wreker van het verbond durft aanroepen, overtuigd dat hij in de kracht van zijn God het verbond zal houden..

II. 1 Samuel 20:24-1 Samuel 20:43. Op de eerste dag van het feest van de nieuwe maan, als David bij de koninklijke tafel gemist wordt, gaat Saul de zaak met stilzwijgen voorbij, omdat hij zichzelf een verklaring daarvan geeft; als echter op de tweede dag David weer afwezig is en Jonathan Sauls onderzoeking volgens de afspraak beantwoordt, doorziet deze aanstonds het verbond met de vriend en slingert in hevige woede zijn spies naar zijn eigen zoon, omdat deze nu openlijk voor David optrad. Jonathan verlaat de tafel, zonder op die dag een bete te genieten. Op de volgende dag geeft hij door het afgesproken teken aan David bericht. De beide vrienden zien zich echter op dat ogenblik zo geheel vrij van ontdekt te zullen worden, dat zij nog eens aan elkanders hart liggen, voordat zij van elkaar scheiden, terwijl voor David de langdurige tijd van vluchten en omdwalen in het land begint.

Vers 24

24. David nu verborg zich, terwijl Jonathan naar Gibea terugging, in het veld; en toen het nieuwe maan was en het gewone uur van de maaltijd was aangebroken, zat1) de koning bij de spijze, om te eten.

1) Het aanliggen aan de tafel werd pas later gewoonte (Om 6:4)..

Vers 24

24. David nu verborg zich, terwijl Jonathan naar Gibea terugging, in het veld; en toen het nieuwe maan was en het gewone uur van de maaltijd was aangebroken, zat1) de koning bij de spijze, om te eten.

1) Het aanliggen aan de tafel werd pas later gewoonte (Om 6:4)..

Vers 25

25. Toen zich de koning gezet had op zijn zitplaats, ook ditmaal gelijk de andere maal, zoals hij gewoon was, aan de stede bij de wand, zoals nog heden bij de Oosterlingen de plaats in de hoek van de eetkamer voor de hoogste gehouden wordt, zo stond Jonathan, die tegelijk met zijn vader binnengetreden was en aan diens rechterzijde plaatsgenomen had, dadelijk weer op, 1)om liever een meer nederige plaats recht tegenover de koning (1 Samuel 20:33) in te nemen, en Abner, de veldoverste van de koning (14:50; 17:55vv. 14:50 17:55) zat aan Sauls zijde, en David's plaats werd leeg gevonden.

1) Waarom stond Jonathan op en verwisselde hij van plaats? Wij geloven, dat hij bedacht, hoe hij niet de erfgenaam van de troon zou zijn, volgens de raad en de wil van God, en hij zinnebeeldig voor het aangezicht van de Heere afstand van zijn aanspraak op de kroon wilde doen. Iets van betekenis moet het in elk geval geweest zijn, anders had de Schrift die zaak niet vermeld. Dat Jonathan aan Abner de ereplaats bij de koning heeft willen overlaten, zoals verscheidene uitleggers menen, is niet te denken; wat bekommerde hij zich bij zijn gemoedsstemming om Abner?.

Vers 25

25. Toen zich de koning gezet had op zijn zitplaats, ook ditmaal gelijk de andere maal, zoals hij gewoon was, aan de stede bij de wand, zoals nog heden bij de Oosterlingen de plaats in de hoek van de eetkamer voor de hoogste gehouden wordt, zo stond Jonathan, die tegelijk met zijn vader binnengetreden was en aan diens rechterzijde plaatsgenomen had, dadelijk weer op, 1)om liever een meer nederige plaats recht tegenover de koning (1 Samuel 20:33) in te nemen, en Abner, de veldoverste van de koning (14:50; 17:55vv. 14:50 17:55) zat aan Sauls zijde, en David's plaats werd leeg gevonden.

1) Waarom stond Jonathan op en verwisselde hij van plaats? Wij geloven, dat hij bedacht, hoe hij niet de erfgenaam van de troon zou zijn, volgens de raad en de wil van God, en hij zinnebeeldig voor het aangezicht van de Heere afstand van zijn aanspraak op de kroon wilde doen. Iets van betekenis moet het in elk geval geweest zijn, anders had de Schrift die zaak niet vermeld. Dat Jonathan aan Abner de ereplaats bij de koning heeft willen overlaten, zoals verscheidene uitleggers menen, is niet te denken; wat bekommerde hij zich bij zijn gemoedsstemming om Abner?.

Vers 27

27. Het geschiedde nu de volgende dag, de tweede van de nieuwe maan, toen David's plaats weer leeg gevonden werd, zo zei Saul, 1) voor wie dit wegblijven onverklaarbaar was, omdat de door hem aangenomen omstandigheid daarvan niet weer heden de reden kon zijn, tot zijn zoon Jonathan: Waarom is de zoon van Isaï noch gisteren noch heden tot de spijze gekomen?2)

1) Wanneer iemand zich verontreinigd had, mocht hij niet alleen niet aan een godsdienstige plechtigheid deelnemen, maar moest zich ook van een feestmaal onthouden. Daarom maakt Saul er geen melding van als hij de eerste dag David mist. Deze gedwongen onthouding duurde echter niet langer dan vierentwintig uur. Als daarom Saul David ook de volgende dag mist, begint hij argwaan te krijgen, en vermoedt, dat hij opzettelijk, vrezende voor de toorn van de koning, is weggebleven. Uit de gehele houding van Saul en uit zijn enigszins verachtelijke vraag; Waar is de zoon van Isaï enz., en niet, waar is David, of mijn schoonzoon enz.? blijkt genoeg de gesteldheid van zijn hart omtrent David..

2) De koning is op zijn stoel gezeten bij het offerfeest, met een hart vol nijd tegen David. Reeds had hij zich moeten verzoenen en dan zijn gaven offeren; in plaats daarvan hoopte hij op dit feest David's bloed te vergieten. Wat een afschuwelijke zaak was het een offer met zo'n gemoed te brengen! (Proverbs 21:27).

Vers 27

27. Het geschiedde nu de volgende dag, de tweede van de nieuwe maan, toen David's plaats weer leeg gevonden werd, zo zei Saul, 1) voor wie dit wegblijven onverklaarbaar was, omdat de door hem aangenomen omstandigheid daarvan niet weer heden de reden kon zijn, tot zijn zoon Jonathan: Waarom is de zoon van Isaï noch gisteren noch heden tot de spijze gekomen?2)

1) Wanneer iemand zich verontreinigd had, mocht hij niet alleen niet aan een godsdienstige plechtigheid deelnemen, maar moest zich ook van een feestmaal onthouden. Daarom maakt Saul er geen melding van als hij de eerste dag David mist. Deze gedwongen onthouding duurde echter niet langer dan vierentwintig uur. Als daarom Saul David ook de volgende dag mist, begint hij argwaan te krijgen, en vermoedt, dat hij opzettelijk, vrezende voor de toorn van de koning, is weggebleven. Uit de gehele houding van Saul en uit zijn enigszins verachtelijke vraag; Waar is de zoon van Isaï enz., en niet, waar is David, of mijn schoonzoon enz.? blijkt genoeg de gesteldheid van zijn hart omtrent David..

2) De koning is op zijn stoel gezeten bij het offerfeest, met een hart vol nijd tegen David. Reeds had hij zich moeten verzoenen en dan zijn gaven offeren; in plaats daarvan hoopte hij op dit feest David's bloed te vergieten. Wat een afschuwelijke zaak was het een offer met zo'n gemoed te brengen! (Proverbs 21:27).

Vers 30

30. Toen ontstak de toorn van Saul tegen Jonathan, en hij zei tot hem: Gij zoon van de verkeerde in weerspannigheid! 1) die de verkeerdheid en weerspannigheid met de moedermelk ingezogen hebt. Weet ik het niet, dat gij de zoon van Isaï tot uw vriend en bondgenoot verkoren hebt, en dit tot uw schande, en tot schande van de naaktheid van uw moeder? 2) Gij wilt hem in zijn zoeken naar het koninkrijk ondersteunen, alsof gij een bastaard was en niet het in wettig huwelijk verwekte erfgenaam van de troon.

1) In het Hebreeuws Ben-nawath hamardoth. Letterlijk: Zoon van een verkeerde van de weerspannigheid, d.i. zoon van een verkeerde en weerspannige vrouw. Zover gaat de euvelmoed van Saul, dat hij niet alleen Jonathan, maar ook zijn moeder beschimpt, en daarom eigenlijk ook zichzelf. Hij is een fanaticus geworden, die in zijn woede niet meer weet, wat hij zegt, en voor wie alle woorden goed genoeg zijn, als zij maar de tegenstander te dieper kunnen verwonden. Zover gaat de macht van de boze over Saul, dat hij niet meer een slachtoffer is, maar reeds werktuig, om, ware het mogelijk, de raad van God te verijdelen. Zelfs zijn eigen zoon wil hij liever doden, dan ook maar iets ten voordele van David horen..

Door de medebeschimping van de moeder wordt de beschimping voor de zoon des te groter..

Bij Oosterse volken is de ergste belediging kwaad van de moeder te spreken. Park verhaalt de uitdrukking van een Afrikaan: "Dood mij, maar vloek mijn moeder niet.". 2) Niet Jonathan was de oorzaak van David's keuze en Sauls val, maar Sauls eigen zonde. Dit ziet Saul over het hoofd. Hiervoor zijn zijn ogen gesloten, of dat wil hij niet zien. Het gaat hem als iedere onbekeerde, die geen oog heeft voor de ware oorzaak van de ellende, n.l. de zonde. De eerste oorzaak ziet men voorbij en men zoekt naar een tweede tot schade van de ziel en tot oneer van God, de Heere..

Vers 30

30. Toen ontstak de toorn van Saul tegen Jonathan, en hij zei tot hem: Gij zoon van de verkeerde in weerspannigheid! 1) die de verkeerdheid en weerspannigheid met de moedermelk ingezogen hebt. Weet ik het niet, dat gij de zoon van Isaï tot uw vriend en bondgenoot verkoren hebt, en dit tot uw schande, en tot schande van de naaktheid van uw moeder? 2) Gij wilt hem in zijn zoeken naar het koninkrijk ondersteunen, alsof gij een bastaard was en niet het in wettig huwelijk verwekte erfgenaam van de troon.

1) In het Hebreeuws Ben-nawath hamardoth. Letterlijk: Zoon van een verkeerde van de weerspannigheid, d.i. zoon van een verkeerde en weerspannige vrouw. Zover gaat de euvelmoed van Saul, dat hij niet alleen Jonathan, maar ook zijn moeder beschimpt, en daarom eigenlijk ook zichzelf. Hij is een fanaticus geworden, die in zijn woede niet meer weet, wat hij zegt, en voor wie alle woorden goed genoeg zijn, als zij maar de tegenstander te dieper kunnen verwonden. Zover gaat de macht van de boze over Saul, dat hij niet meer een slachtoffer is, maar reeds werktuig, om, ware het mogelijk, de raad van God te verijdelen. Zelfs zijn eigen zoon wil hij liever doden, dan ook maar iets ten voordele van David horen..

Door de medebeschimping van de moeder wordt de beschimping voor de zoon des te groter..

Bij Oosterse volken is de ergste belediging kwaad van de moeder te spreken. Park verhaalt de uitdrukking van een Afrikaan: "Dood mij, maar vloek mijn moeder niet.". 2) Niet Jonathan was de oorzaak van David's keuze en Sauls val, maar Sauls eigen zonde. Dit ziet Saul over het hoofd. Hiervoor zijn zijn ogen gesloten, of dat wil hij niet zien. Het gaat hem als iedere onbekeerde, die geen oog heeft voor de ware oorzaak van de ellende, n.l. de zonde. De eerste oorzaak ziet men voorbij en men zoekt naar een tweede tot schade van de ziel en tot oneer van God, de Heere..

Vers 32

32. Toen antwoordde Jonathan Saul, zijn vader, en zei tot hem, omdat hij nogmaals beproefde, zoals eerder (19:4) tot zijn geweten te spreken: Waarom zal hij gedood 1) worden? Wat heeft hij gedaan, dat de dood waardig is?

1) Wij kunnen hieruit duidelijk opmaken, uit de kort uitgestoten woorden, dat Jonathan verontwaardigd is over zo'n haat en toorn van Saul tegen zijn boezemvriend. Saul heeft ook hem diep gegriefd door zulke woorden tegen hem te spreken als hij geuit heeft, maar dat ziet hij voorbij. Het is hem te doen, om voor het leven, in alle geval voor de onschuld van David op te komen, en niet zonder protest zal hij Saul laten volharden in zijn boosheid. Jonathan is hier een kostelijk voorbeeld, om te allen tijde op te komen voor het recht van de onschuldig vertrapten, om als in de kracht van God op te komen tegen alle geweld en willekeur, door wie die ook begaan wordt..

Vers 32

32. Toen antwoordde Jonathan Saul, zijn vader, en zei tot hem, omdat hij nogmaals beproefde, zoals eerder (19:4) tot zijn geweten te spreken: Waarom zal hij gedood 1) worden? Wat heeft hij gedaan, dat de dood waardig is?

1) Wij kunnen hieruit duidelijk opmaken, uit de kort uitgestoten woorden, dat Jonathan verontwaardigd is over zo'n haat en toorn van Saul tegen zijn boezemvriend. Saul heeft ook hem diep gegriefd door zulke woorden tegen hem te spreken als hij geuit heeft, maar dat ziet hij voorbij. Het is hem te doen, om voor het leven, in alle geval voor de onschuld van David op te komen, en niet zonder protest zal hij Saul laten volharden in zijn boosheid. Jonathan is hier een kostelijk voorbeeld, om te allen tijde op te komen voor het recht van de onschuldig vertrapten, om als in de kracht van God op te komen tegen alle geweld en willekeur, door wie die ook begaan wordt..

Vers 33

33. Toen schoot (18:11) Saul, die door deze voorspraak in des te groter woede geraakte, de spies op hem, om hem te slaan. 1) Zo merkte Jonathan, dat dit ten volle door zijn vader besloten was, David te doden, en dus alle verdere middelen niet zouden baten.

1) Ofschoon Jonathan dit gevaar schijnt te hebben voorzien, toch was het voor hem een harde en zware beproeving waar hij ziet dat zijn vader zo op hem in woede en toorn uitvaart, dat hij de spies op hem richt om zijn zoon met eigen hand te doden, indien God de worp niet had afgewend, hoewel Saul van plan was om zijn zoon te doorboren. Hieruit mogen wij leren dat, indien wij door goed te doen in haat en verachting bij de mensen komen, wij echter geen berouw over onze weldaden behoeven te krijgen. Want Jonathan is ons tot een voorbeeld, die zeker hevig is aangedaan, toen hij zijn vader met zo grote woede tegen hem zag samenspannen en die toch daarom van zijn plicht niet is afgegaan..

Vers 33

33. Toen schoot (18:11) Saul, die door deze voorspraak in des te groter woede geraakte, de spies op hem, om hem te slaan. 1) Zo merkte Jonathan, dat dit ten volle door zijn vader besloten was, David te doden, en dus alle verdere middelen niet zouden baten.

1) Ofschoon Jonathan dit gevaar schijnt te hebben voorzien, toch was het voor hem een harde en zware beproeving waar hij ziet dat zijn vader zo op hem in woede en toorn uitvaart, dat hij de spies op hem richt om zijn zoon met eigen hand te doden, indien God de worp niet had afgewend, hoewel Saul van plan was om zijn zoon te doorboren. Hieruit mogen wij leren dat, indien wij door goed te doen in haat en verachting bij de mensen komen, wij echter geen berouw over onze weldaden behoeven te krijgen. Want Jonathan is ons tot een voorbeeld, die zeker hevig is aangedaan, toen hij zijn vader met zo grote woede tegen hem zag samenspannen en die toch daarom van zijn plicht niet is afgegaan..

Vers 34

34. Daarom stond Jonathan van de tafel op in de hitte van de toorn, en hij at op de tweede dag van de nieuwe maan geen brood, want hij was bekommerd om David, omdat zijn vader hem 1) gesmaad had, hem voor een de dood waardige kroonrover uitgescholden had.

1) Onder hem wordt niet Jonathan verstaan, maar David. Jonathan was bekommerd om David, want hij weet nu zeker dat hij door Saul gezocht werd. Hij wist nu, dat David vluchten moest, zou hij niet door Saul worden gevat beschuldigd worden van hem naar de kroon te steken, en daarom gedood. Zijn toorn was een edele verontwaardiging om het verschrikkelijk onrecht en de valse beschuldiging tegen David, door zijn vader, ingebracht..

Vers 34

34. Daarom stond Jonathan van de tafel op in de hitte van de toorn, en hij at op de tweede dag van de nieuwe maan geen brood, want hij was bekommerd om David, omdat zijn vader hem 1) gesmaad had, hem voor een de dood waardige kroonrover uitgescholden had.

1) Onder hem wordt niet Jonathan verstaan, maar David. Jonathan was bekommerd om David, want hij weet nu zeker dat hij door Saul gezocht werd. Hij wist nu, dat David vluchten moest, zou hij niet door Saul worden gevat beschuldigd worden van hem naar de kroon te steken, en daarom gedood. Zijn toorn was een edele verontwaardiging om het verschrikkelijk onrecht en de valse beschuldiging tegen David, door zijn vader, ingebracht..

Vers 38

38. Opnieuw riep Jonathan de jongen na om David tevens te kennen te geven, dat hij in allerijl moest vluchten, omdat het zeer slecht met hem stond: Haast u, spoed u, sta niet stil! De jongen van Jonathan nu raapte de pijl op, en hij kwam tot zijn heer. Jonathan drijft de jongen aan, opdat hij geen tijd zou hebben hier en daar te kijken en zo David in zijn schuilplaats te ontdekken..

Vers 38

38. Opnieuw riep Jonathan de jongen na om David tevens te kennen te geven, dat hij in allerijl moest vluchten, omdat het zeer slecht met hem stond: Haast u, spoed u, sta niet stil! De jongen van Jonathan nu raapte de pijl op, en hij kwam tot zijn heer. Jonathan drijft de jongen aan, opdat hij geen tijd zou hebben hier en daar te kijken en zo David in zijn schuilplaats te ontdekken..

Vers 41

41. Toen de jongen heenging, reeds een goed eind op de weg naar Gibea was, zo stond David op van de zuidzijde, uit de schuilplaats, die ten zuiden van Jonathan was, en hij viel op zijn aangezicht ter aarde (Genesis 33:3) om hem door dat diepe eerbewijs voor zijn trouwe dienst te danken, en hij boog zich driemaal; 1) en zij kusten daarop elkaar en weenden met elkaar), 2) omdat zij zo bewogen van hart waren, dat zij niet veel konden spreken, totdat het David geheel veel deed, 3) gevoelig voor de trouw, die hij van Jonathan ondervond.

1)Ongetwijfeld heeft David daarmee zijn innige erkentelijkheid willen betuigen voor de onschatbare diensten hem bewezen. Hij heeft toch in directe zin aan Jonathan het behoud van zijn leven te danken voor deze keer..

2)Woordelijk: "Zij beweenden elkander". Ten bewijze van hun trouwe vriendschap gedacht de n bovenal aan het leed dat de ander te wachten stond.

3) D.i. totdat hij luid begon te wenen. Wat zal er op dat ogenblik niet in David's ziel zijn omgegaan? Hij, de aanstaande koning van Israël, van Gods wege daartoe gezalfd, en nu een balling, die omwille van zijn leven moet vluchten, scheiden van de vriend, met wie hij zich zo innig verbonden voelde, en die hij wellicht nooit meer zal terugzien. Elk bewijs van voorspoed, elke overwinning heeft er steeds toe bijgedragen, om Sauls haat op te wekken en te vermeerderen. Geen ogenblik en nergens is hij meer veilig voor de hand van Saul. Waarlijk, indien zijn vertrouwen niet geweest was op de Heere Heere, hij zou in al zijn nood en ellende zijn vergaan. Voor hem begint nu een leven vol beproevingen, maar waardoor ook zijn geloof geoefend zou worden. Wel zou dat geloof soms dreigen schipbreuk te lijden, maar David zou het ervaren, dat de Heere hem uit alle benauwdheden zou redden. Het water zou wel tot aan de lippen komen, maar zijn Verbondsgod zou ervoor zorgen, dat hij straks op bijzondere wijze de Heere zijn Helper zou mogen noemen..

Vers 41

41. Toen de jongen heenging, reeds een goed eind op de weg naar Gibea was, zo stond David op van de zuidzijde, uit de schuilplaats, die ten zuiden van Jonathan was, en hij viel op zijn aangezicht ter aarde (Genesis 33:3) om hem door dat diepe eerbewijs voor zijn trouwe dienst te danken, en hij boog zich driemaal; 1) en zij kusten daarop elkaar en weenden met elkaar), 2) omdat zij zo bewogen van hart waren, dat zij niet veel konden spreken, totdat het David geheel veel deed, 3) gevoelig voor de trouw, die hij van Jonathan ondervond.

1)Ongetwijfeld heeft David daarmee zijn innige erkentelijkheid willen betuigen voor de onschatbare diensten hem bewezen. Hij heeft toch in directe zin aan Jonathan het behoud van zijn leven te danken voor deze keer..

2)Woordelijk: "Zij beweenden elkander". Ten bewijze van hun trouwe vriendschap gedacht de n bovenal aan het leed dat de ander te wachten stond.

3) D.i. totdat hij luid begon te wenen. Wat zal er op dat ogenblik niet in David's ziel zijn omgegaan? Hij, de aanstaande koning van Israël, van Gods wege daartoe gezalfd, en nu een balling, die omwille van zijn leven moet vluchten, scheiden van de vriend, met wie hij zich zo innig verbonden voelde, en die hij wellicht nooit meer zal terugzien. Elk bewijs van voorspoed, elke overwinning heeft er steeds toe bijgedragen, om Sauls haat op te wekken en te vermeerderen. Geen ogenblik en nergens is hij meer veilig voor de hand van Saul. Waarlijk, indien zijn vertrouwen niet geweest was op de Heere Heere, hij zou in al zijn nood en ellende zijn vergaan. Voor hem begint nu een leven vol beproevingen, maar waardoor ook zijn geloof geoefend zou worden. Wel zou dat geloof soms dreigen schipbreuk te lijden, maar David zou het ervaren, dat de Heere hem uit alle benauwdheden zou redden. Het water zou wel tot aan de lippen komen, maar zijn Verbondsgod zou ervoor zorgen, dat hij straks op bijzondere wijze de Heere zijn Helper zou mogen noemen..

Vers 42

42. Toen zei Jonathan tot David: Ga in vrede, waarheen God u leiden zal! Hetgeen wij beiden in de naam van de HEERE gezworen hebben, zeggende: De HEERE zij getuige en rechter tussen mij en tussen u, en tussen mijn nageslacht en tussen uw nageslacht, dat zij en blijve tot in eeuwigheid! 1)

1) Jonathan beëindigt de zin niet (want er had nog moeten volgen: "dat blijve zo), zo aangedaan en geroerd is hij. Hij kan niet meer spreken, zijn stem stokt hem in de keel. Het is ook genoeg. Zij begrijpen elkaar volkomen..

Vers 42

42. Toen zei Jonathan tot David: Ga in vrede, waarheen God u leiden zal! Hetgeen wij beiden in de naam van de HEERE gezworen hebben, zeggende: De HEERE zij getuige en rechter tussen mij en tussen u, en tussen mijn nageslacht en tussen uw nageslacht, dat zij en blijve tot in eeuwigheid! 1)

1) Jonathan beëindigt de zin niet (want er had nog moeten volgen: "dat blijve zo), zo aangedaan en geroerd is hij. Hij kan niet meer spreken, zijn stem stokt hem in de keel. Het is ook genoeg. Zij begrijpen elkaar volkomen..

Vers 43

43. Daarna stond hij (David) op en ging heen, en Jonathan kwam in de stad Gibea.

Indien wij David's oefenschool en zijn beproevingen naarstig overwegen, dan is het zeker, dat wij niet zo week en verwijfd moeten zijn in het verduren van de tegenspoeden als wij gewoon zijn. En wanneer God ons door verschillende verliezen en harde slagen wil oefenen, moeten wij niet slechts niet de moed laten zinken, maar met steeds vuriger gebeden tot Hem de toevlucht nemen, opdat Hij ons een onwrikbare standvastigheid schenke, zoals aan David, en moeten wij onze zwakheid des te meer bewust zijn, want het gebeurt, dat zelfs de gemoederen van de dappersten bij de lichtste gevaren aan het wankelen worden gebracht en de eerste poging terstond schipbreuk lijdt, tenzij wij door de kracht van Gods Geest worden ondersteund en bekrachtigd..

Vers 43

43. Daarna stond hij (David) op en ging heen, en Jonathan kwam in de stad Gibea.

Indien wij David's oefenschool en zijn beproevingen naarstig overwegen, dan is het zeker, dat wij niet zo week en verwijfd moeten zijn in het verduren van de tegenspoeden als wij gewoon zijn. En wanneer God ons door verschillende verliezen en harde slagen wil oefenen, moeten wij niet slechts niet de moed laten zinken, maar met steeds vuriger gebeden tot Hem de toevlucht nemen, opdat Hij ons een onwrikbare standvastigheid schenke, zoals aan David, en moeten wij onze zwakheid des te meer bewust zijn, want het gebeurt, dat zelfs de gemoederen van de dappersten bij de lichtste gevaren aan het wankelen worden gebracht en de eerste poging terstond schipbreuk lijdt, tenzij wij door de kracht van Gods Geest worden ondersteund en bekrachtigd..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 20". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-20.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile