Lectionary Calendar
Sunday, June 2nd, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
2 Samuël 7

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 SAMUËL 7

2 Samuel 7:1.

DAVID ONTVANGT DE BELOFTE VAN DE MESSIAS, ALS HIJ EEN TEMPEL WIL BOUWEN.

I. 2 Samuel 7:1-2 Samuel 7:17. Met de in het vorige hoofdstuk vertelde geschiedenis van de overbrenging van de ark naar de berg Sion, staat in nauw verband, ofschoon misschien niet in onmiddellijke tijdsorde, het plan van David om de Heere een vast stenen huis te bouwen ter vervanging van de tent. De Heere verklaart hem echter door een openbaring aan de profeet Nathan dat hij, David, hiertoe niet geroepen was, maar pas zijn zoon na hem en geeft hem bij deze gelegenheid de belofte van een zoon, die uit zijn lijf voortkomen en een eeuwig koninkrijk hebben zal (Vergelijk 1 Chronicles 17:1-1 Chronicles 17:14.).

1) Naar chronologische orde moet misschien 7 pas na 8 gelezen worden..

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 SAMUËL 7

2 Samuel 7:1.

DAVID ONTVANGT DE BELOFTE VAN DE MESSIAS, ALS HIJ EEN TEMPEL WIL BOUWEN.

I. 2 Samuel 7:1-2 Samuel 7:17. Met de in het vorige hoofdstuk vertelde geschiedenis van de overbrenging van de ark naar de berg Sion, staat in nauw verband, ofschoon misschien niet in onmiddellijke tijdsorde, het plan van David om de Heere een vast stenen huis te bouwen ter vervanging van de tent. De Heere verklaart hem echter door een openbaring aan de profeet Nathan dat hij, David, hiertoe niet geroepen was, maar pas zijn zoon na hem en geeft hem bij deze gelegenheid de belofte van een zoon, die uit zijn lijf voortkomen en een eeuwig koninkrijk hebben zal (Vergelijk 1 Chronicles 17:1-1 Chronicles 17:14.).

1) Naar chronologische orde moet misschien 7 pas na 8 gelezen worden..

Vers 1

1. En het geschiedde, toen de koning in zijn huis, in het cederen paleis, dat hij zich op de berg Sion had laten bouwen (5:11) zat, woonde, en de HEERE, nadat de strijd tegen de Filistijnen (5:17-25) en nog andere oorlogen, waarvan in 8, 10 10 zal gesproken worden, ten einde gebracht waren, hem rust gegeven had van al zijn vijanden rondom, zodat hij niet te vrezen had, dat in de eerstvolgende tijd weer iets door hen zou worden ondernomen;

Vers 1

1. En het geschiedde, toen de koning in zijn huis, in het cederen paleis, dat hij zich op de berg Sion had laten bouwen (5:11) zat, woonde, en de HEERE, nadat de strijd tegen de Filistijnen (5:17-25) en nog andere oorlogen, waarvan in 8, 10 10 zal gesproken worden, ten einde gebracht waren, hem rust gegeven had van al zijn vijanden rondom, zodat hij niet te vrezen had, dat in de eerstvolgende tijd weer iets door hen zou worden ondernomen;

Vers 2

2. Zo zei de koning tot de profeet Nathan, 1) wiens raad hij in alle gewichtige gelegenheden, vooral die de godsdienst betroffen, gewoon was in te winnen (12:25; 1 Kings 1:5vv.; 2 Chronicles 29:25): Zie toch, ik woon heerlijk en gemakkelijk in een cederen huis, en de ark van God daarentegen, de zetel van de Heere Zebaoth onder Zijn volk, woont nog altijd in het midden van de gordijnen, 2) onder een kale tent (6:17); deze verkeerde toestand kan ik niet langer rustig aanzien. Zo ik in de tent van mijn huis inga, zo ik op de koets van mijn bed klim, zo ik mijn ogen slaap geef, mijn oogleden sluimering, totdat ik voor de Heere een plaats gevonden zal hebben, woningen voor de Machtige van Jakob (Psalms 132:3-Psalms 132:5 Acts 7:46).

1) Van Nathans afstamming is niets naders bekend. Is hij de in 1 Chronicles 2:36 genoemde Nathan hetgeen men zou vermoeden, omdat van de laatste een zoon "Sabad" wordt opgegeven en in 1 Kings 4:5 zekere "Sabud" als Salomo's vertrouweling of vriend voorkomt die de zoon was van de profeet Nathan, (niet, zoals anderen aannemen, van de evenzo geheten zoon van David; 2 Samuel 5:14) dan was zijn grootvader een Egyptische slaaf, Jarha geheten, die door zijn heer, de Judeeër Sesan aan zijn dochter Ahlai (1 Chronicles 2:31) was uitgehuwelijkt en in zijn geslacht was opgenomen. Dan zou Nathans geslachtsregister aldus zijn:

Juda Sela, Serah, Perez Hezron, Hamul

Hezron 1) Onam Nadab Jeseï Ahlai= Jarha Nathan Sabad.

Hezron 2) Ram Chalubai (Kaleb) Nahesson Boas Isaï Salomo Met recht beschouwt men hem als de erfgenaam van Samuëls rang en als het model van een echte opperhofprediker (12)..

Wij kunnen niet nalaten er in het voorbijgaan op te wijzen, hoe David met een even mooi als zeldzaam voorbeeld onder de groten van de aarde daardoor uitmunt, dat hij zo'n man naast zich had, die hem als een waarlijk trouwe raadsman dienen, en hem ook als het nodig was, vreselijke waarheden zeggen kon. Het is duidelijk, dat David dit alleen daarom kon doen, omdat hij in deze man van zijn vertrouwen niet enkel de trouwe onderdaan en vriend erkende, maar ook de man, door wie de Heere Zijn woord hem liet verkondigen; en voor een op zo'n gevaarlijke grond geplaatste man was het bewaren van zijn zelfstandigheid tegenover David's machtige geest en het vermijden van mensenvrees of vleierij slechts mogelijk door het bewustzijn om te dragen, dat hij krachtens een hogere Majesteit daar stond en spreken moest. (PREISWERK).

De overlevering wijst het graf van de profeet aan te Halhul, 1 1/2 uur noordelijk van Hebron (Joshua 15:58)..

2) Hiermee toont David duidelijk, dat hij zich de dienaar van de Heere voelt. Nu hij voor dit ogenblik niet geroepen wordt om de oorlogen van de Heere te voeren, rijpt bij hem het voornemen om de Heere een huis te bouwen. Hij kan het niet goed krijgen, dat hij zelf in een prachtig paleis woont en de Heere in een tent met gordijnen. Hij voelt zichzelf zo klein en heeft zulke hoge gedachten van de Heere der heerscharen..

Vers 2

2. Zo zei de koning tot de profeet Nathan, 1) wiens raad hij in alle gewichtige gelegenheden, vooral die de godsdienst betroffen, gewoon was in te winnen (12:25; 1 Kings 1:5vv.; 2 Chronicles 29:25): Zie toch, ik woon heerlijk en gemakkelijk in een cederen huis, en de ark van God daarentegen, de zetel van de Heere Zebaoth onder Zijn volk, woont nog altijd in het midden van de gordijnen, 2) onder een kale tent (6:17); deze verkeerde toestand kan ik niet langer rustig aanzien. Zo ik in de tent van mijn huis inga, zo ik op de koets van mijn bed klim, zo ik mijn ogen slaap geef, mijn oogleden sluimering, totdat ik voor de Heere een plaats gevonden zal hebben, woningen voor de Machtige van Jakob (Psalms 132:3-Psalms 132:5 Acts 7:46).

1) Van Nathans afstamming is niets naders bekend. Is hij de in 1 Chronicles 2:36 genoemde Nathan hetgeen men zou vermoeden, omdat van de laatste een zoon "Sabad" wordt opgegeven en in 1 Kings 4:5 zekere "Sabud" als Salomo's vertrouweling of vriend voorkomt die de zoon was van de profeet Nathan, (niet, zoals anderen aannemen, van de evenzo geheten zoon van David; 2 Samuel 5:14) dan was zijn grootvader een Egyptische slaaf, Jarha geheten, die door zijn heer, de Judeeër Sesan aan zijn dochter Ahlai (1 Chronicles 2:31) was uitgehuwelijkt en in zijn geslacht was opgenomen. Dan zou Nathans geslachtsregister aldus zijn:

Juda Sela, Serah, Perez Hezron, Hamul

Hezron 1) Onam Nadab Jeseï Ahlai= Jarha Nathan Sabad.

Hezron 2) Ram Chalubai (Kaleb) Nahesson Boas Isaï Salomo Met recht beschouwt men hem als de erfgenaam van Samuëls rang en als het model van een echte opperhofprediker (12)..

Wij kunnen niet nalaten er in het voorbijgaan op te wijzen, hoe David met een even mooi als zeldzaam voorbeeld onder de groten van de aarde daardoor uitmunt, dat hij zo'n man naast zich had, die hem als een waarlijk trouwe raadsman dienen, en hem ook als het nodig was, vreselijke waarheden zeggen kon. Het is duidelijk, dat David dit alleen daarom kon doen, omdat hij in deze man van zijn vertrouwen niet enkel de trouwe onderdaan en vriend erkende, maar ook de man, door wie de Heere Zijn woord hem liet verkondigen; en voor een op zo'n gevaarlijke grond geplaatste man was het bewaren van zijn zelfstandigheid tegenover David's machtige geest en het vermijden van mensenvrees of vleierij slechts mogelijk door het bewustzijn om te dragen, dat hij krachtens een hogere Majesteit daar stond en spreken moest. (PREISWERK).

De overlevering wijst het graf van de profeet aan te Halhul, 1 1/2 uur noordelijk van Hebron (Joshua 15:58)..

2) Hiermee toont David duidelijk, dat hij zich de dienaar van de Heere voelt. Nu hij voor dit ogenblik niet geroepen wordt om de oorlogen van de Heere te voeren, rijpt bij hem het voornemen om de Heere een huis te bouwen. Hij kan het niet goed krijgen, dat hij zelf in een prachtig paleis woont en de Heere in een tent met gordijnen. Hij voelt zichzelf zo klein en heeft zulke hoge gedachten van de Heere der heerscharen..

Vers 3

3. En Nathan (naar zijn eigen menselijke mening, want de profeten stonden niet altijd en bestendig onder bijzondere inwerking van Gods Geest (1 Samuel 16:6; 2 Kings 4:27), maar spraken ook wel uit hun eigen geest, zoals de Apostel (1 Corinthians 7:25,1 Corinthians 7:40) en konden dus in hun oordeel soms falen) zei tot de koning: Ga heen, welaan! doe al wat in uw hart is, want de HEERE is met u, en zal gewis ook dit werk u doen gelukken.

Wij behoren alles te doen, wat wij kunnen, om bij anderen goede voornemens aan te moedigen en een goed werk te bevorderen en al naar gelang de gelegenheid het vereist, door goede woorden de werken van de godsvrucht aan te prijzen..

Wij hebben hier duidelijk het onderscheid tussen de mening van de profeet en de openbaring van God, tussen het woord van een kind van God en het Woord van God. Nathan treedt hier niet op als profeet van de HEERE, maar als raadsman en vriend van de koning. Nathans raad of goedkeuring steunde op de geopenbaarde wil van God, om de Heere de eer te geven van Zijn Naam en niet op Zijn verborgen wil. Die laatste zou hij straks aan David te kennen geven..

Vers 3

3. En Nathan (naar zijn eigen menselijke mening, want de profeten stonden niet altijd en bestendig onder bijzondere inwerking van Gods Geest (1 Samuel 16:6; 2 Kings 4:27), maar spraken ook wel uit hun eigen geest, zoals de Apostel (1 Corinthians 7:25,1 Corinthians 7:40) en konden dus in hun oordeel soms falen) zei tot de koning: Ga heen, welaan! doe al wat in uw hart is, want de HEERE is met u, en zal gewis ook dit werk u doen gelukken.

Wij behoren alles te doen, wat wij kunnen, om bij anderen goede voornemens aan te moedigen en een goed werk te bevorderen en al naar gelang de gelegenheid het vereist, door goede woorden de werken van de godsvrucht aan te prijzen..

Wij hebben hier duidelijk het onderscheid tussen de mening van de profeet en de openbaring van God, tussen het woord van een kind van God en het Woord van God. Nathan treedt hier niet op als profeet van de HEERE, maar als raadsman en vriend van de koning. Nathans raad of goedkeuring steunde op de geopenbaarde wil van God, om de Heere de eer te geven van Zijn Naam en niet op Zijn verborgen wil. Die laatste zou hij straks aan David te kennen geven..

Vers 4

4. Maar het gebeurde in dezelfde nacht, na de dag waarop de profeet dit gesprek met de koning gehad had, dat het woord van de HEERE, als een hogere, onmiddellijk ingrijpende macht, tot Nathan kwam, in het gezicht (2 Samuel 7:17), zeggende: Hier vinden wij een treffend bewijs voor de werkelijkheid van onmiddellijke openbaringen van God. David en Nathan stemden naar hun beste weten en in de innigste overtuiging overeen tot een waarlijk godvruchtig en heilig werk. Plotseling laten zij hun lievelingsplan varen, tot de uitvoering waarvan alles gepast scheen. En waarom geven zij het op? Uit eigen beweging zouden zij het niet gedaan hebben; zij doen het alleen omdat God de Heere Zijn "veto" onmiddellijk heeft uitgesproken..

Vers 4

4. Maar het gebeurde in dezelfde nacht, na de dag waarop de profeet dit gesprek met de koning gehad had, dat het woord van de HEERE, als een hogere, onmiddellijk ingrijpende macht, tot Nathan kwam, in het gezicht (2 Samuel 7:17), zeggende: Hier vinden wij een treffend bewijs voor de werkelijkheid van onmiddellijke openbaringen van God. David en Nathan stemden naar hun beste weten en in de innigste overtuiging overeen tot een waarlijk godvruchtig en heilig werk. Plotseling laten zij hun lievelingsplan varen, tot de uitvoering waarvan alles gepast scheen. En waarom geven zij het op? Uit eigen beweging zouden zij het niet gedaan hebben; zij doen het alleen omdat God de Heere Zijn "veto" onmiddellijk heeft uitgesproken..

Vers 5

5. Ga, en zeg tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE: Zou gij Mij een huis bouwen tot Mijn woning? 1)

1) Gij die met de gehele ontwikkeling van uw koninkrijk nog niet zo ver gekomen zijt, en ook bij uw eigen leven nooit zover daarmee komen zult, als nodig is, om dit Mij overigens welgevallige werk, in overeenstemming met het doel te doen zijn?.

Maar daarover dat Ik, de Machtige van Jakob, met Mijn woning in Israël nog niet tot rust gekomen ben, zij verder bij u geen zorg, al moest gij nu ook met alle krachten inhalen, wat andere geslachten verzuimd hadden; zo'n vaste woning voor Mij is geen zo dringende behoefte, dat zij zo spoedig mogelijk bevredigd moet worden..

David is een krijgsman, en door zijn overwinningen voort te zetten, moet hij de grenzen van Israël uitbreiden. David is een lieflijk Psalmist en hij moet Psalmen vervaardigen, tot gebruik voor de Tempeldienst, wanneer die gebouwd is, alsmede de priesters en Levieten in hun verdelingen bestellen maar wat het bouwen van het huis betreft, hetgeen een voorbeeld zal wezen van het bouwen van de Kerk door Christus, de Vredevorst, gevoeglijk zal dit volbracht worden door de vreedzame Salomo, die ook grote schatten zal bezitten om de kosten daarvan te kunnen dragen en daarom zegt de Heere, laat dit werk voor hem over blijven..

In 1 Chronicles 28:3 wordt nog deze reden opgegeven, dat David te veel bloed had vergoten. Niet, omdat David daardoor was verontreinigd, want hij was een krijgsman van de Heere, een werktuig in Zijn dienst, maar omdat de Tempel, het vaste huis, een beeld was van de vrede. Pas dan, als Israël geheel rust had, pas dan zou ook het Gebouw van de Vrede door Salomo, de vredevorst, mogen worden opgetrokken..

Vers 5

5. Ga, en zeg tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE: Zou gij Mij een huis bouwen tot Mijn woning? 1)

1) Gij die met de gehele ontwikkeling van uw koninkrijk nog niet zo ver gekomen zijt, en ook bij uw eigen leven nooit zover daarmee komen zult, als nodig is, om dit Mij overigens welgevallige werk, in overeenstemming met het doel te doen zijn?.

Maar daarover dat Ik, de Machtige van Jakob, met Mijn woning in Israël nog niet tot rust gekomen ben, zij verder bij u geen zorg, al moest gij nu ook met alle krachten inhalen, wat andere geslachten verzuimd hadden; zo'n vaste woning voor Mij is geen zo dringende behoefte, dat zij zo spoedig mogelijk bevredigd moet worden..

David is een krijgsman, en door zijn overwinningen voort te zetten, moet hij de grenzen van Israël uitbreiden. David is een lieflijk Psalmist en hij moet Psalmen vervaardigen, tot gebruik voor de Tempeldienst, wanneer die gebouwd is, alsmede de priesters en Levieten in hun verdelingen bestellen maar wat het bouwen van het huis betreft, hetgeen een voorbeeld zal wezen van het bouwen van de Kerk door Christus, de Vredevorst, gevoeglijk zal dit volbracht worden door de vreedzame Salomo, die ook grote schatten zal bezitten om de kosten daarvan te kunnen dragen en daarom zegt de Heere, laat dit werk voor hem over blijven..

In 1 Chronicles 28:3 wordt nog deze reden opgegeven, dat David te veel bloed had vergoten. Niet, omdat David daardoor was verontreinigd, want hij was een krijgsman van de Heere, een werktuig in Zijn dienst, maar omdat de Tempel, het vaste huis, een beeld was van de vrede. Pas dan, als Israël geheel rust had, pas dan zou ook het Gebouw van de Vrede door Salomo, de vredevorst, mogen worden opgetrokken..

Vers 7

7. Ook hebben de geslachten, die v r u leefden, niets ermee verzuimd, dat geen van hen eraan dacht, om een vast huis voor Mij te bouwen, zoals gij zelf zult erkennen, indien gij op de stem van Mijn openbaringen ten tijde van de richters let; overal, waar Ik met al de kinderen van Israël, sinds hun intocht in het beloofde land, heb gewandeld, heb Ik wel een woord gesproken met n van de stammen van Israël, die Ik, doordat Ik Richters uit hun midden verwekte, bevolen heb Mijn volk Israël te weiden, voor zijn lichamelijk en geestelijk welzijn te zorgen, zeggende: Waarom bouwt gij mij niet een cederen huis, 1) een paleis uit kostbare bouwstof tot een waardige woning voor Mij?

1) Hiermee wil de Heere aan David betuigen, dat het geen verzuim geweest was van de Richters om Hem een Huis te bouwen, en tevens, dat het nu ook nog niet de juiste en geschikte tijd daarvoor was. Bovenal om David gerust te stellen, als er in zijn hart overwegingen mochten opkomen, dat hij zelf in een veel prachtiger paleis woonde, dan de Ark van het Verbond..

Vers 7

7. Ook hebben de geslachten, die v r u leefden, niets ermee verzuimd, dat geen van hen eraan dacht, om een vast huis voor Mij te bouwen, zoals gij zelf zult erkennen, indien gij op de stem van Mijn openbaringen ten tijde van de richters let; overal, waar Ik met al de kinderen van Israël, sinds hun intocht in het beloofde land, heb gewandeld, heb Ik wel een woord gesproken met n van de stammen van Israël, die Ik, doordat Ik Richters uit hun midden verwekte, bevolen heb Mijn volk Israël te weiden, voor zijn lichamelijk en geestelijk welzijn te zorgen, zeggende: Waarom bouwt gij mij niet een cederen huis, 1) een paleis uit kostbare bouwstof tot een waardige woning voor Mij?

1) Hiermee wil de Heere aan David betuigen, dat het geen verzuim geweest was van de Richters om Hem een Huis te bouwen, en tevens, dat het nu ook nog niet de juiste en geschikte tijd daarvoor was. Bovenal om David gerust te stellen, als er in zijn hart overwegingen mochten opkomen, dat hij zelf in een veel prachtiger paleis woonde, dan de Ark van het Verbond..

Vers 8

8. Nu dan, zo zult gij verder tot Mijn knecht, tot David zeggen, om hem te kennen te geven, wat vooraf aan en met hem gebeuren moet, eer zo'n huis voor Mij gebouwd kan worden, zoals hij met een goede bedoeling heeft voorgenomen: Zo zegt de HEERE der heerscharen 1) (1 Samuel 1:3): Ik heb u genomen van de schaapskooi, van achter de schapen, dat gij een voorganger zou zijn over Mijn volk, over Israël (1 Samuel 16:11vv.):

1) Niet enkel de HEERE, maar de HEERE Zebaoth, omdat in de volgende openbaring de HEERE zich als wereld-God bekend maakt..

De Heere wil niet, dat David kleinmoedig zal worden, omdat Hij hem niet toestond voor Hem een Huis te bouwen. Daarom noemt de Heere hem Zijn knecht, maar geeft hem en zijn nageslacht nu ook de heerlijkste beloften en toezeggingen..

Vers 8

8. Nu dan, zo zult gij verder tot Mijn knecht, tot David zeggen, om hem te kennen te geven, wat vooraf aan en met hem gebeuren moet, eer zo'n huis voor Mij gebouwd kan worden, zoals hij met een goede bedoeling heeft voorgenomen: Zo zegt de HEERE der heerscharen 1) (1 Samuel 1:3): Ik heb u genomen van de schaapskooi, van achter de schapen, dat gij een voorganger zou zijn over Mijn volk, over Israël (1 Samuel 16:11vv.):

1) Niet enkel de HEERE, maar de HEERE Zebaoth, omdat in de volgende openbaring de HEERE zich als wereld-God bekend maakt..

De Heere wil niet, dat David kleinmoedig zal worden, omdat Hij hem niet toestond voor Hem een Huis te bouwen. Daarom noemt de Heere hem Zijn knecht, maar geeft hem en zijn nageslacht nu ook de heerlijkste beloften en toezeggingen..

Vers 9

9. En Ik ben van toen af onafgebroken met u geweest overal, waar gij gegaan zijt, en heb sinds die tijd al uw vijanden voor uw aangezicht uitgeroeid, en Ik heb u een grote naam gemaakt, als de naam van de groten, die op de aarde zijn, 1) zo groot als de naam van een van de machtigste koningen op aarde (5:10vv.; 8, 9vv.; 13).

1) De Heere had hem niet alleen getooid met macht en heerlijkheid in Israël, maar hem ook beroemd doen worden als een machtig koning, als een groot krijgsman en minstens ook als een heilig persoon, bemind door God en door al zijn volk..

Vers 9

9. En Ik ben van toen af onafgebroken met u geweest overal, waar gij gegaan zijt, en heb sinds die tijd al uw vijanden voor uw aangezicht uitgeroeid, en Ik heb u een grote naam gemaakt, als de naam van de groten, die op de aarde zijn, 1) zo groot als de naam van een van de machtigste koningen op aarde (5:10vv.; 8, 9vv.; 13).

1) De Heere had hem niet alleen getooid met macht en heerlijkheid in Israël, maar hem ook beroemd doen worden als een machtig koning, als een groot krijgsman en minstens ook als een heilig persoon, bemind door God en door al zijn volk..

Vers 11

11. En van die dag af, en gedurende de gehele tijd, dat Ik geboden heb Richters te wezen over Mijn volk Israël, uit welke beschikking toch ook een bewijs te trekken is voor de steeds voortdurende nood. Dus is voorzeker in en met u reeds de aanvang gemaakt van het ware koningschap, dat aan Mijn genadige oogmerken met Israël beantwoordt; nochtans is uw koningschap zelf nog niet voldoende bevestigd en voor alle tijden gegrondvest. Daarom moet Ik, eer Ik de bedoelde tempelbouw kan toelaten, voor zodanige bevestiging het Mijne doen. 1) Maar aan Uzelf, zoals ook door u aan Mijn volk, heb Ik dan ook reeds tot dat doel rust gegeven van al uw vijanden, dat niemand van hen meer uw heerschappij op enigerlei wijze betwiste (10-20). Ook geeft u de HEERE te kennen, met betrekking tot de duur van uw koningschap, dat de HEERE in plaats van dat gij voornemens zijt Hem een huis te bouwen (2 Samuel 7:5) omgekeerd u een huis maken zal, 2) en wel een, dat alle eeuwen door voortduren zal.

1) Gods belofte aan Israël gaat de belofte aan David vooraf, om hem te doen begrijpen, dat wat God voornemens was te doen, zijn zou om Israël gelukkig te doen zijn onder zijn bestuur. Naast het heil van onze zielen en van Gods gemeente, moeten wij het geluk van ons nageslacht zoeken, opdat zij, die uit ons voorkomen, God mogen prijzen op de aarde, wanneer wij het in de hemel doen..

Om welke reden David niet zelf de tempel moest bouwen, zien wij duidelijker dan hier uitgedrukt in 1 Chronicles 28:3, waar David tot de vergaderde hoofden van het volk zegt: "Maar God heeft tot mij gezegd: Gij zult Mijn naam geen huis bouwen, want gij zijt een krijgsman, en gij hebt veel bloed vergoten." Daarmee wordt echter David niet berispt, zodat hem de tempelbouw niet vergund zou zijn vanwege persoonlijke onwaardigheid; want David stond in een inniger betrekking tot de Heere dan Salomo, en de oorlogen, die hij voerde, waren oorlogen van de Heere (1 Samuel 25:28), om het rijk van God te behouden en te bevestigen. In zover zij echter noodzakelijk en onvermijdelijk waren, bewezen zij metterdaad, dat David's rijk en koningschap nog niet bevestigd en dus de tijd voor de tempelbouw nog niet gekomen was. De Tempel als afbeelding van het Rijk van God moest ook met de aard van dit Rijk overeenkomen, de vrede erin afschaduwen; om deze reden moest niet David, de man van de strijd, maar pas Salomo, de man van de vrede, de tempel bouwen (Isaiah 9:5). Ofschoon het bouwen van een tempel overeenkwam met de geest van de Mozaïsche bedoeling, zo was het toch niet door enige wet bevolen, en dus niemands bijzondere plicht zonder nadere aanwijzing van God..

2) Deze gedachte is niet slechts een woordspel, geheel in de geest van het profetisme, maar bevat de diepe algemene waarheid, dat God eerst het huis van de mens moet bouwen, eer de mens het huis van God kan bouwen, in bijzondere betrekking op het Godsrijk in Israël. Zolang het volk van God het rustig en onbestreden bezit van het door de Heere hun tot erfdeel verleende land, Kanan door zijn vijanden rondom werd bestreden, zolang kon ook de woning van God geen andere gestalte hebben, dan een wandeltent. Rust en een vaste toestand verkreeg echter het Rijk van God pas door David, toen God aan hem alle vijanden onderwierp en zijn koninkrijk grondvestte, d.i. zijn nakomelingschap het bezit van het Rijk in de toekomst beloofde. Pas daarmee was de tijd voor de bouw van een vast huis tot woning voor de Naam van de Heere, d.i. voor de zichtbare verschijning van Gods aanwezigheid onder Zijn volk gekomen. De verovering van de burg Sion en de verheffing van deze burg tot residentie van de door de Heere aan Zijn volk gegeven koning beeldde af, de aanvang van de bevestiging van het Rijk van God..

Het moest David op zijn leeftijd een grote genoegdoening geven, de onfeilbare verzekering van een Goddelijke belofte te hebben, dat na zijn heengaan zijn geslacht blijven zou. Naast de welstand van onze zielen en van de Kerk van God moest onze voornaamste begeerte zijn, dat het ons nageslacht moge welgaan, opdat zij, die na ons over blijven, God mogen verheerlijken op de aarde, terwijl wij Christus prijzen in de hemel..

Vers 11

11. En van die dag af, en gedurende de gehele tijd, dat Ik geboden heb Richters te wezen over Mijn volk Israël, uit welke beschikking toch ook een bewijs te trekken is voor de steeds voortdurende nood. Dus is voorzeker in en met u reeds de aanvang gemaakt van het ware koningschap, dat aan Mijn genadige oogmerken met Israël beantwoordt; nochtans is uw koningschap zelf nog niet voldoende bevestigd en voor alle tijden gegrondvest. Daarom moet Ik, eer Ik de bedoelde tempelbouw kan toelaten, voor zodanige bevestiging het Mijne doen. 1) Maar aan Uzelf, zoals ook door u aan Mijn volk, heb Ik dan ook reeds tot dat doel rust gegeven van al uw vijanden, dat niemand van hen meer uw heerschappij op enigerlei wijze betwiste (10-20). Ook geeft u de HEERE te kennen, met betrekking tot de duur van uw koningschap, dat de HEERE in plaats van dat gij voornemens zijt Hem een huis te bouwen (2 Samuel 7:5) omgekeerd u een huis maken zal, 2) en wel een, dat alle eeuwen door voortduren zal.

1) Gods belofte aan Israël gaat de belofte aan David vooraf, om hem te doen begrijpen, dat wat God voornemens was te doen, zijn zou om Israël gelukkig te doen zijn onder zijn bestuur. Naast het heil van onze zielen en van Gods gemeente, moeten wij het geluk van ons nageslacht zoeken, opdat zij, die uit ons voorkomen, God mogen prijzen op de aarde, wanneer wij het in de hemel doen..

Om welke reden David niet zelf de tempel moest bouwen, zien wij duidelijker dan hier uitgedrukt in 1 Chronicles 28:3, waar David tot de vergaderde hoofden van het volk zegt: "Maar God heeft tot mij gezegd: Gij zult Mijn naam geen huis bouwen, want gij zijt een krijgsman, en gij hebt veel bloed vergoten." Daarmee wordt echter David niet berispt, zodat hem de tempelbouw niet vergund zou zijn vanwege persoonlijke onwaardigheid; want David stond in een inniger betrekking tot de Heere dan Salomo, en de oorlogen, die hij voerde, waren oorlogen van de Heere (1 Samuel 25:28), om het rijk van God te behouden en te bevestigen. In zover zij echter noodzakelijk en onvermijdelijk waren, bewezen zij metterdaad, dat David's rijk en koningschap nog niet bevestigd en dus de tijd voor de tempelbouw nog niet gekomen was. De Tempel als afbeelding van het Rijk van God moest ook met de aard van dit Rijk overeenkomen, de vrede erin afschaduwen; om deze reden moest niet David, de man van de strijd, maar pas Salomo, de man van de vrede, de tempel bouwen (Isaiah 9:5). Ofschoon het bouwen van een tempel overeenkwam met de geest van de Mozaïsche bedoeling, zo was het toch niet door enige wet bevolen, en dus niemands bijzondere plicht zonder nadere aanwijzing van God..

2) Deze gedachte is niet slechts een woordspel, geheel in de geest van het profetisme, maar bevat de diepe algemene waarheid, dat God eerst het huis van de mens moet bouwen, eer de mens het huis van God kan bouwen, in bijzondere betrekking op het Godsrijk in Israël. Zolang het volk van God het rustig en onbestreden bezit van het door de Heere hun tot erfdeel verleende land, Kanan door zijn vijanden rondom werd bestreden, zolang kon ook de woning van God geen andere gestalte hebben, dan een wandeltent. Rust en een vaste toestand verkreeg echter het Rijk van God pas door David, toen God aan hem alle vijanden onderwierp en zijn koninkrijk grondvestte, d.i. zijn nakomelingschap het bezit van het Rijk in de toekomst beloofde. Pas daarmee was de tijd voor de bouw van een vast huis tot woning voor de Naam van de Heere, d.i. voor de zichtbare verschijning van Gods aanwezigheid onder Zijn volk gekomen. De verovering van de burg Sion en de verheffing van deze burg tot residentie van de door de Heere aan Zijn volk gegeven koning beeldde af, de aanvang van de bevestiging van het Rijk van God..

Het moest David op zijn leeftijd een grote genoegdoening geven, de onfeilbare verzekering van een Goddelijke belofte te hebben, dat na zijn heengaan zijn geslacht blijven zou. Naast de welstand van onze zielen en van de Kerk van God moest onze voornaamste begeerte zijn, dat het ons nageslacht moge welgaan, opdat zij, die na ons over blijven, God mogen verheerlijken op de aarde, terwijl wij Christus prijzen in de hemel..

Vers 12

12. Wanneer, wat de verwezenlijking van deze zo-even uitgesproken belofte betreft, uw dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad 1) na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, een eigen zoon van u, in wie dus uw geslacht voortduurt, tot de koninklijke waardigheid verheffen, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen, dat het eeuwig duren zal.

1) Zaad, niet, nakomelingschap, omdat de belofte wel eerst Salomo geldt, maar in de eigenlijke en volle zin van het woord, de Christus Gods (Vergelijk Galatians 3:16)..

12. Wanneer, wat de verwezenlijking van deze zo-even uitgesproken belofte betreft, uw dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad 1) na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, een eigen zoon van u, in wie dus uw geslacht voortduurt, tot de koninklijke waardigheid verheffen, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen, dat het eeuwig duren zal.

1) Zaad, niet, nakomelingschap, omdat de belofte wel eerst Salomo geldt, maar in de eigenlijke en volle zin van het woord, de Christus Gods (Vergelijk Galatians 3:16)..

Vers 12

12. Wanneer, wat de verwezenlijking van deze zo-even uitgesproken belofte betreft, uw dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad 1) na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, een eigen zoon van u, in wie dus uw geslacht voortduurt, tot de koninklijke waardigheid verheffen, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen, dat het eeuwig duren zal.

1) Zaad, niet, nakomelingschap, omdat de belofte wel eerst Salomo geldt, maar in de eigenlijke en volle zin van het woord, de Christus Gods (Vergelijk Galatians 3:16)..

12. Wanneer, wat de verwezenlijking van deze zo-even uitgesproken belofte betreft, uw dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad 1) na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, een eigen zoon van u, in wie dus uw geslacht voortduurt, tot de koninklijke waardigheid verheffen, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen, dat het eeuwig duren zal.

1) Zaad, niet, nakomelingschap, omdat de belofte wel eerst Salomo geldt, maar in de eigenlijke en volle zin van het woord, de Christus Gods (Vergelijk Galatians 3:16)..

Vers 13

13. Die zal Mijn naam, de zichtbare verschijning van Mijn aanwezigheid onder Mijn volk, d.i. de ark, waarop Ik zetel tussen de Cherubs, en van waar Ik mij openbaar, een huis bouwen, en Ik zal, zoals Ik nogmaals en nog bepaalder hiermede betuig, de stoel van zijn koninkrijk bevestigen tot in eeuwigheid, 1)niet enkel langdurig, maar werkelijk tot aan het einde der dagen, ja, al de tijd voorbij, tot in eeuwigheid der eeuwigheden (Psalms 89:30, Psalms 89:37vv.).

1) Hieruit blijkt duidelijk, dat met zaad niet alleen bedoeld wordt zijn opvolgers voor zoveel het vlees aangaat, maar bovenal de Christus Gods, de Zoon van David bij uitnemendheid, wiens Regering zou zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid. Salomo is, evenals David, type van de Christus. In beiden, in David en Salomo, wordt de eerste komst in het vlees en de tweede komst van Christus op de wolken van de hemel geprofeteerd..

Vers 13

13. Die zal Mijn naam, de zichtbare verschijning van Mijn aanwezigheid onder Mijn volk, d.i. de ark, waarop Ik zetel tussen de Cherubs, en van waar Ik mij openbaar, een huis bouwen, en Ik zal, zoals Ik nogmaals en nog bepaalder hiermede betuig, de stoel van zijn koninkrijk bevestigen tot in eeuwigheid, 1)niet enkel langdurig, maar werkelijk tot aan het einde der dagen, ja, al de tijd voorbij, tot in eeuwigheid der eeuwigheden (Psalms 89:30, Psalms 89:37vv.).

1) Hieruit blijkt duidelijk, dat met zaad niet alleen bedoeld wordt zijn opvolgers voor zoveel het vlees aangaat, maar bovenal de Christus Gods, de Zoon van David bij uitnemendheid, wiens Regering zou zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid. Salomo is, evenals David, type van de Christus. In beiden, in David en Salomo, wordt de eerste komst in het vlees en de tweede komst van Christus op de wolken van de hemel geprofeteerd..

Vers 14

14. a) Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon, Ik zal Mij in de betrekking van de innigste liefde tot hem stellen, zoals tussen een vader en zijn zoon bestaat; b) die als hij misdoet, als hij zich tegen Mij bezondigt, zo zal Ik hem, hoewel tot zijn tuchtiging en bekering, met een mensenroede en met plagen van de mensenkinderen straffen, met plagen, zoals ook de betrekking van een vader op zijn zoon veroorlooft zonder dat die betrekking daardoor wordt opgeheven, en zoals alle mensenkinderen ze ondervinden, als zij zich te buiten gaan.

a) Psalms 89:27 Hebrews 1:8 b) Psalms 89:31

De woorden: die als hij misdoet, laten ook de vertaling toe: als Ik hem tot zonde zal maken..

Vers 14

14. a) Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon, Ik zal Mij in de betrekking van de innigste liefde tot hem stellen, zoals tussen een vader en zijn zoon bestaat; b) die als hij misdoet, als hij zich tegen Mij bezondigt, zo zal Ik hem, hoewel tot zijn tuchtiging en bekering, met een mensenroede en met plagen van de mensenkinderen straffen, met plagen, zoals ook de betrekking van een vader op zijn zoon veroorlooft zonder dat die betrekking daardoor wordt opgeheven, en zoals alle mensenkinderen ze ondervinden, als zij zich te buiten gaan.

a) Psalms 89:27 Hebrews 1:8 b) Psalms 89:31

De woorden: die als hij misdoet, laten ook de vertaling toe: als Ik hem tot zonde zal maken..

Vers 15

15. Maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, zoals ik die weggenomen heb van Saul, die Ik van voor uw aangezicht heb weggenomen, 1) dat hij niet langer koning zou zijn over Mijn volk Israël (1 Samuel 15:23,1 Samuel 15:26,1 Samuel 15:28).

1) In Salomo en Rehabeam is dit woord vervuld. De Heere heeft hen gestraft en gekastijd, maar toch hun de koninklijke waardigheid laten behouden. Over Juda heeft nooit iemand anders dan een nakomeling van David de scepter gezwaaid. Het huis van Saul is vernietigd, niet het huis van David, omdat het Verbond van de Heere een eeuwig Verbond was..

Vers 15

15. Maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, zoals ik die weggenomen heb van Saul, die Ik van voor uw aangezicht heb weggenomen, 1) dat hij niet langer koning zou zijn over Mijn volk Israël (1 Samuel 15:23,1 Samuel 15:26,1 Samuel 15:28).

1) In Salomo en Rehabeam is dit woord vervuld. De Heere heeft hen gestraft en gekastijd, maar toch hun de koninklijke waardigheid laten behouden. Over Juda heeft nooit iemand anders dan een nakomeling van David de scepter gezwaaid. Het huis van Saul is vernietigd, niet het huis van David, omdat het Verbond van de Heere een eeuwig Verbond was..

Vers 16

16. Maar, het zal u en uw zaad na u, zoals gezegd is, niet gaan zoals Saul en zijn huis; maar uw huis zal bestendig zijn en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht, 1) uw stoel zal juist in deze zoon van u, wiens rijk Ik bevestigen zal, vast zijn tot in eeuwigheid. 2) 1) Voor uw aangezicht, wil niets minder zeggen, dan dat David in zijn opvolgers zal voortleven onder de stammen van Israël..

2) David's kloek besluit om de HEERE een huis te bouwen steunde op het nog onvervulde openbaringswoord van een vaste woonstede en een vast heiligdom van de HEERE onder Israël (Exodus 15:17 Deuteronomy 12:5); het werd door de tijdsomstandigheden, bijzonder door de heersende vrede aangemoedigd, maar door de Heere bij monde van de profeet Nathan beantwoord met de belofte, dat Hij David een huis zou bouwen, dat David's nageslacht een erfelijk bezitter van de koninklijke troon zijn zou voor eeuwig, en dat wel niet David zelf, maar zijn nageslacht, tot de HEERE in de onverbrekelijke betrekking van de zoon tot de vader staande, de Heere een huis zou bouwen. Deze belofte gaf aan de verwachting en verkondiging

van de Messias een nieuwe wending: want wel had de belofte tot dusver op een Koning uit de stam van Juda gewezen (Numbers 24:17; 1 Samuel 2:10,1 Samuel 2:35), maar of David de sinds Bileam voorspelde koning was, en zo niet, of hij uit het geslacht van David of uit een ander verwacht moest worden, dat was de vraag; die opgelost werd door deze belofte, omdat zij alle verwachtingen en wensen van de gelovigen richtte op het nageslacht van David. Het nageslacht van David is maar niet uitsluitend een bepaalde enkele persoon; de profetie ziet op een grenzeloze toekomst, en heeft zich vervuld in allen, die uit David's geslacht David's troon hebben ingenomen, in de toen nog niet geboren Salomo, zowel als in Jezus "de Zoon van David". Maar in Salomo is de vervulling niet voltooid; want de tempel, die Salomo bouwde is verwoest, het rijk gescheurd, Zedekia en met hem de Salomonische lijn onttroond. Daarom moest het in de loop van de geschiedenis duidelijk worden, dat de belofte, die niet onvervuld kon blijven, vervuld moest worden in een nakomeling van David, die, de Zoon van God, de HEERE een niet te verwoesten tempel bouwen en de troon zonder ophouden eeuwig zou bezetten. Deze Nakomeling van David, in wie zowel dit vers als Isaiah 4:2 Jerem.23:5; 33:12vv. en Psalms 110:1 vervuld worden, verkondigt Zacharia (6:12vv.); Hij is verschenen in Jezus, wiens geboorte door de Engel in Luke 1:32vv. met deze woorden wordt aangekondigd: "God de Heere zal Hem de troon van zijn vader geven, en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn in der eeuwigheid, en aan Zijn koninkrijk zal geen einde zijn.".

Het "misdoen" van 2 Samuel 7:14 kan niet worden toegepast op de Messias zelf, maar is toepasselijk op Zijn geestelijk nageslacht; ware gelovigen hebben gebreken, waarvoor zij zullen getuchtigd, maar waarom zij niet verworpen zullen worden..

II. 2 Samuel 7:17-2 Samuel 7:29. Over de ontvangen belofte is David zo vrolijk in zijn hart, en van haar eindelijke vervulling is hij zo zeker, dat hij aanstonds na Nathans vertrek zich naar het heiligdom naast zijn paleis begeeft en daar zijn volle hart ontlast in een vurig lof- en dankgebed (2 Samuel 7:18b-24), en in een vurige bede om genadige vervulling van de goddelijke toezeggingen (2 Samuel 7:25-2 Samuel 7:29). Vergelijk 1 Chronicles 17:15-1 Chronicles 17:27.

Vers 16

16. Maar, het zal u en uw zaad na u, zoals gezegd is, niet gaan zoals Saul en zijn huis; maar uw huis zal bestendig zijn en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht, 1) uw stoel zal juist in deze zoon van u, wiens rijk Ik bevestigen zal, vast zijn tot in eeuwigheid. 2) 1) Voor uw aangezicht, wil niets minder zeggen, dan dat David in zijn opvolgers zal voortleven onder de stammen van Israël..

2) David's kloek besluit om de HEERE een huis te bouwen steunde op het nog onvervulde openbaringswoord van een vaste woonstede en een vast heiligdom van de HEERE onder Israël (Exodus 15:17 Deuteronomy 12:5); het werd door de tijdsomstandigheden, bijzonder door de heersende vrede aangemoedigd, maar door de Heere bij monde van de profeet Nathan beantwoord met de belofte, dat Hij David een huis zou bouwen, dat David's nageslacht een erfelijk bezitter van de koninklijke troon zijn zou voor eeuwig, en dat wel niet David zelf, maar zijn nageslacht, tot de HEERE in de onverbrekelijke betrekking van de zoon tot de vader staande, de Heere een huis zou bouwen. Deze belofte gaf aan de verwachting en verkondiging

van de Messias een nieuwe wending: want wel had de belofte tot dusver op een Koning uit de stam van Juda gewezen (Numbers 24:17; 1 Samuel 2:10,1 Samuel 2:35), maar of David de sinds Bileam voorspelde koning was, en zo niet, of hij uit het geslacht van David of uit een ander verwacht moest worden, dat was de vraag; die opgelost werd door deze belofte, omdat zij alle verwachtingen en wensen van de gelovigen richtte op het nageslacht van David. Het nageslacht van David is maar niet uitsluitend een bepaalde enkele persoon; de profetie ziet op een grenzeloze toekomst, en heeft zich vervuld in allen, die uit David's geslacht David's troon hebben ingenomen, in de toen nog niet geboren Salomo, zowel als in Jezus "de Zoon van David". Maar in Salomo is de vervulling niet voltooid; want de tempel, die Salomo bouwde is verwoest, het rijk gescheurd, Zedekia en met hem de Salomonische lijn onttroond. Daarom moest het in de loop van de geschiedenis duidelijk worden, dat de belofte, die niet onvervuld kon blijven, vervuld moest worden in een nakomeling van David, die, de Zoon van God, de HEERE een niet te verwoesten tempel bouwen en de troon zonder ophouden eeuwig zou bezetten. Deze Nakomeling van David, in wie zowel dit vers als Isaiah 4:2 Jerem.23:5; 33:12vv. en Psalms 110:1 vervuld worden, verkondigt Zacharia (6:12vv.); Hij is verschenen in Jezus, wiens geboorte door de Engel in Luke 1:32vv. met deze woorden wordt aangekondigd: "God de Heere zal Hem de troon van zijn vader geven, en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn in der eeuwigheid, en aan Zijn koninkrijk zal geen einde zijn.".

Het "misdoen" van 2 Samuel 7:14 kan niet worden toegepast op de Messias zelf, maar is toepasselijk op Zijn geestelijk nageslacht; ware gelovigen hebben gebreken, waarvoor zij zullen getuchtigd, maar waarom zij niet verworpen zullen worden..

II. 2 Samuel 7:17-2 Samuel 7:29. Over de ontvangen belofte is David zo vrolijk in zijn hart, en van haar eindelijke vervulling is hij zo zeker, dat hij aanstonds na Nathans vertrek zich naar het heiligdom naast zijn paleis begeeft en daar zijn volle hart ontlast in een vurig lof- en dankgebed (2 Samuel 7:18b-24), en in een vurige bede om genadige vervulling van de goddelijke toezeggingen (2 Samuel 7:25-2 Samuel 7:29). Vergelijk 1 Chronicles 17:15-1 Chronicles 17:27.

Vers 17

17. Naar al deze woorden, en naar dit gehele gezicht, naar al deze in een nachtelijk gezicht van de zijde van de Heere hem meegedeelde woorden, alzo sprak Nathan tot David. Met grote aandoening van zijn ziel heeft David de boodschap vernomen. Welke woorden! David verstaat ze. Het meest betekenende ogenblik van zijn leven is gekomen. Stil, in zichzelf verzonken zit hij daar. De sluier van de verre toekomst is voor hem opgelicht. Hij ziet de belofte, die reeds aan vader Abraham was gegeven, opeens aan zijn eigen huis geschonken. Abrahams zaad, de grote Persoon van de toekomst, "in wie alle volken der aarde gezegend zouden worden", doemt als een spruitje van zijn stam voor zijn geestesoog op. Hij moet aan zijn diepbewogen hart lucht geven..

Vers 17

17. Naar al deze woorden, en naar dit gehele gezicht, naar al deze in een nachtelijk gezicht van de zijde van de Heere hem meegedeelde woorden, alzo sprak Nathan tot David. Met grote aandoening van zijn ziel heeft David de boodschap vernomen. Welke woorden! David verstaat ze. Het meest betekenende ogenblik van zijn leven is gekomen. Stil, in zichzelf verzonken zit hij daar. De sluier van de verre toekomst is voor hem opgelicht. Hij ziet de belofte, die reeds aan vader Abraham was gegeven, opeens aan zijn eigen huis geschonken. Abrahams zaad, de grote Persoon van de toekomst, "in wie alle volken der aarde gezegend zouden worden", doemt als een spruitje van zijn stam voor zijn geestesoog op. Hij moet aan zijn diepbewogen hart lucht geven..

Vers 18

18. Toen ging de koning David in het op Sion opgerichte heiligdom en bleef 1) voor het aangezicht van de HEERE om zijn dank voor de ontvangen genadige belofte en zijn wens voor haar vervulling in een vurig gebed uit te drukken, en hij zei, allereerst zijn onwaardigheid bekennende met betrekking tot al het goede, dat hem vroeger geschonken en nu door deze bijzonder heerlijke belofte in buitengewone mate vermeerderd was: Wie ben ik, Heere, HEERE! en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt (Genesis 32:10 Psalms 8:5; Psalms 144:3)?

1) In het Hebreeuws joscheeb bleef, in de zin van, vertoefde, al staande, in tegenoverstelling tot zat. Hij staat hier voor het aangezicht van de Heere in het gevoel en in het bewustzijn van zijn geringheid en kleinheid tegenover de Grootheid en nooit genoeg volprezen Goedheid van God. De goedertierenheid van de Heere en de opsomming daarvan, de beloften hem geschonken hebben hem klein en ootmoedig gemaakt. Hij moet zijn hart uitstorten voor zijn God, en straks Hem smeken om genadige vervulling van de belofte..

Vers 18

18. Toen ging de koning David in het op Sion opgerichte heiligdom en bleef 1) voor het aangezicht van de HEERE om zijn dank voor de ontvangen genadige belofte en zijn wens voor haar vervulling in een vurig gebed uit te drukken, en hij zei, allereerst zijn onwaardigheid bekennende met betrekking tot al het goede, dat hem vroeger geschonken en nu door deze bijzonder heerlijke belofte in buitengewone mate vermeerderd was: Wie ben ik, Heere, HEERE! en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt (Genesis 32:10 Psalms 8:5; Psalms 144:3)?

1) In het Hebreeuws joscheeb bleef, in de zin van, vertoefde, al staande, in tegenoverstelling tot zat. Hij staat hier voor het aangezicht van de Heere in het gevoel en in het bewustzijn van zijn geringheid en kleinheid tegenover de Grootheid en nooit genoeg volprezen Goedheid van God. De goedertierenheid van de Heere en de opsomming daarvan, de beloften hem geschonken hebben hem klein en ootmoedig gemaakt. Hij moet zijn hart uitstorten voor zijn God, en straks Hem smeken om genadige vervulling van de belofte..

Vers 19

19. Daartoe is dit, al het goede, dat Gij tot hiertoe aan mij gedaan hebt, al is het ook zo groot in mijn ogen, dat ik mijzelf moet achten het onwaardig te zijn, in Uw ogen nog klein geweest, Heere, HEERE, om het daarbij te laten blijven, maar Gij hebt ook over het huis van Uw knecht gesproken tot van verre heen, van dingen, die op de verste toekomst doelen, namelijk, dat Gij dit mijn huis voor eeuwig in het bezit van het koninkrijk over Uw volk bevestigen wilt; en dit naar de wet van de mensen, zo'n wet stelt gij een mens, dat Gij aan zijn huis en zijn koninkrijk een eeuwige duur belooft. Heere, HEERE! Heere HEERE! hoe zal Ik de diepte van Uw genadige neerbuiging en de wijsheid van Uw gedachten, die Gij omtrent mij hebt, vatten!

David vermoedt hier iets van de menswording van God; het komt hem onbegrijpelijk voor, hoe God de vergankelijke mens zo'n wet kan stellen, en hij lost voor zich later dit raadsel daardoor op, dat Hij David's Zoon en David's Heer zou zijn (Psalms 110:1). "Gij spreekt met mij van zo'n eeuwig rijk, waar niemand koning kan zijn, of hij moet God en mens zijn, omdat hij mijn zoon is en toch moet hij eeuwig koning zich, hetgeen alleen God toekomt.".

Vers 19

19. Daartoe is dit, al het goede, dat Gij tot hiertoe aan mij gedaan hebt, al is het ook zo groot in mijn ogen, dat ik mijzelf moet achten het onwaardig te zijn, in Uw ogen nog klein geweest, Heere, HEERE, om het daarbij te laten blijven, maar Gij hebt ook over het huis van Uw knecht gesproken tot van verre heen, van dingen, die op de verste toekomst doelen, namelijk, dat Gij dit mijn huis voor eeuwig in het bezit van het koninkrijk over Uw volk bevestigen wilt; en dit naar de wet van de mensen, zo'n wet stelt gij een mens, dat Gij aan zijn huis en zijn koninkrijk een eeuwige duur belooft. Heere, HEERE! Heere HEERE! hoe zal Ik de diepte van Uw genadige neerbuiging en de wijsheid van Uw gedachten, die Gij omtrent mij hebt, vatten!

David vermoedt hier iets van de menswording van God; het komt hem onbegrijpelijk voor, hoe God de vergankelijke mens zo'n wet kan stellen, en hij lost voor zich later dit raadsel daardoor op, dat Hij David's Zoon en David's Heer zou zijn (Psalms 110:1). "Gij spreekt met mij van zo'n eeuwig rijk, waar niemand koning kan zijn, of hij moet God en mens zijn, omdat hij mijn zoon is en toch moet hij eeuwig koning zich, hetgeen alleen God toekomt.".

Vers 21

21. Omwille van Uw woord, om al Uw vroegere aan de vaderen gegeven beloften te vervullen, en naar Uw hart, 1) en het besluit van Uw hart om de bedoelingen van Uw genade te verwezenlijken, maar niet om mijn verdienste, daarvan toch kan geen sprake zijn, hebt Gij al deze grote dingen gedaan, U voorgenomen te doen, en zijt Gij er nu tevens op bedacht geweest om ze aan Uw knecht bekend te maken, opdat hij ze wist. 1) Alles wat God doet in de wegen van Zijn Voorzienigheid aan al Zijn volk en gunstgenoten vloeit voort uit Zijn eeuwig Goddelijk welbehagen. Het is niet, omdat Zijn kinderen het zich waardig hebben gemaakt, maar opdat Hij Zijn kinderen maakt tot vaten van Zijn eer..

Vers 21

21. Omwille van Uw woord, om al Uw vroegere aan de vaderen gegeven beloften te vervullen, en naar Uw hart, 1) en het besluit van Uw hart om de bedoelingen van Uw genade te verwezenlijken, maar niet om mijn verdienste, daarvan toch kan geen sprake zijn, hebt Gij al deze grote dingen gedaan, U voorgenomen te doen, en zijt Gij er nu tevens op bedacht geweest om ze aan Uw knecht bekend te maken, opdat hij ze wist. 1) Alles wat God doet in de wegen van Zijn Voorzienigheid aan al Zijn volk en gunstgenoten vloeit voort uit Zijn eeuwig Goddelijk welbehagen. Het is niet, omdat Zijn kinderen het zich waardig hebben gemaakt, maar opdat Hij Zijn kinderen maakt tot vaten van Zijn eer..

Vers 22

22. Daarom zijt Gij groot, HEERE God! zijt Gij groot geacht allereerst door mij, die Gij tot drager van Uw openbaring gemaakt hebt, maar ik zal ook alle ijver aanwenden, dat ook anderen, Uw gehele volk Israël, U steeds meer groot achten en in de grootheid van Uw genade erkennen, zoals toch billijk en recht is; want er is niemand zoals Gij, en er is geen God dan alleen Gij 1) (Exodus 15:11 Deuteronomy 3:24; Deuteronomy 4:35) naar alles wat wij met onze oren gehoord hebben, zoals uit al de grote daden en heerlijke wonderwerken blijkt, die uit de dagen van onze vaderen verkondigd zijn.

a)Deuteronomy 32:39; 1 Samuel 2:2 Psalms 86:8 Isaiah 45:5,Isaiah 45:18,Isaiah 45:22 Mark 12:27,Mark 12:32

1) Gods genadige neerbuiging tot hem en de eer, die Hij op hem gelegd had, verminderde niet het allerminst zijn eerbiedig ontzag voor de Goddelijke Majesteit; want hoe nader iemand in Gods nabijheid wordt gebracht, des te meer ziet hij van Zijn heerlijkheid en hoe dierbaarder wij zijn in Zijn ogen, des te groter behoort Hij te zijn in de onze, zodat we erkennen moeten, dat er niemand is zoals Hij, noch enige God behalve Hem, en dat, hoewel we ook van Zijn Macht en Goedheid gezien hebben met onze ogen, het is naar alles wat wij met onze oren gehoord hebben, ja, dat de helft ons niet is aangezegd..

Hiermee begint eigenlijk de lofverheffing. In alles wat de Heere aan David gedaan en wat Hij hem heeft toegezegd, heeft Hij zich als een groot en waarachtig God leren kennen, die te prijzen is tot in alle eeuwigheid, omdat Hij zich in genade en ontferming tot hem, de zoon van Isaï, heeft neergebogen..

Vers 22

22. Daarom zijt Gij groot, HEERE God! zijt Gij groot geacht allereerst door mij, die Gij tot drager van Uw openbaring gemaakt hebt, maar ik zal ook alle ijver aanwenden, dat ook anderen, Uw gehele volk Israël, U steeds meer groot achten en in de grootheid van Uw genade erkennen, zoals toch billijk en recht is; want er is niemand zoals Gij, en er is geen God dan alleen Gij 1) (Exodus 15:11 Deuteronomy 3:24; Deuteronomy 4:35) naar alles wat wij met onze oren gehoord hebben, zoals uit al de grote daden en heerlijke wonderwerken blijkt, die uit de dagen van onze vaderen verkondigd zijn.

a)Deuteronomy 32:39; 1 Samuel 2:2 Psalms 86:8 Isaiah 45:5,Isaiah 45:18,Isaiah 45:22 Mark 12:27,Mark 12:32

1) Gods genadige neerbuiging tot hem en de eer, die Hij op hem gelegd had, verminderde niet het allerminst zijn eerbiedig ontzag voor de Goddelijke Majesteit; want hoe nader iemand in Gods nabijheid wordt gebracht, des te meer ziet hij van Zijn heerlijkheid en hoe dierbaarder wij zijn in Zijn ogen, des te groter behoort Hij te zijn in de onze, zodat we erkennen moeten, dat er niemand is zoals Hij, noch enige God behalve Hem, en dat, hoewel we ook van Zijn Macht en Goedheid gezien hebben met onze ogen, het is naar alles wat wij met onze oren gehoord hebben, ja, dat de helft ons niet is aangezegd..

Hiermee begint eigenlijk de lofverheffing. In alles wat de Heere aan David gedaan en wat Hij hem heeft toegezegd, heeft Hij zich als een groot en waarachtig God leren kennen, die te prijzen is tot in alle eeuwigheid, omdat Hij zich in genade en ontferming tot hem, de zoon van Isaï, heeft neergebogen..

Vers 23

23. En wie is, om verder met Mozes te spreken (Deuteronomy 4:7,Deuteronomy 4:34), zoals Uw volk, zoals Israël, een enig volk op aarde, dat God is heengegaan in het land van de vijand land, Zich tot een volk te verlossen, 1) dat Hij het tot het volk van Zijn eigendom kon maken, en om in dat volk Zich een naam te zetten, en om voor u, deze grote en verschrikkelijke dingen te doen, als er gebeurd zijn, aan Uw land Kanan, om het in bezit te nemen voor het aangezicht van Uw volk, dat Gij U uit Egypte verlost hebt, de heidenen en hun goden verdrijvende. 2)

1) De bedoeling is, dat David uitspreekt, dat Israël in een geheel enig geval verkeert; dat het duidelijk is geworden, dat de Heere het, met voorbijgaan van alle andere volken, Zich tot een eigendom heeft gemaakt, het daarom met Zijn trouwe zorg heeft begenadigd en het uit de hand van de vijanden heeft verlost. Het is daarom dan ook, dat hij zegt, en om voor u te doen, opdat Israël het wl zou verstaan, dat de Heere het gedaan had tot voordeel en tot nut van de Zijnen..

2) De heidenen en hun goden verdrijvende. Zo heeft de Statenvertaling. De grondtekst vordert echter, dat v r de heidenen het voorzetsel uit weer geplaatst wordt, zodat wij moeten lezen, dat Gij U uit Egypte verlost hebt, uit (of uit de hand) van de heidenen en hun goden. Egypte en de heidenen worden in n naam genoemd, omdat niet alleen de Egyptenaren, maar ook de andere heidenen, zoals de Midianieten en Kananieten Israël hebben verdrukt..

Vers 23

23. En wie is, om verder met Mozes te spreken (Deuteronomy 4:7,Deuteronomy 4:34), zoals Uw volk, zoals Israël, een enig volk op aarde, dat God is heengegaan in het land van de vijand land, Zich tot een volk te verlossen, 1) dat Hij het tot het volk van Zijn eigendom kon maken, en om in dat volk Zich een naam te zetten, en om voor u, deze grote en verschrikkelijke dingen te doen, als er gebeurd zijn, aan Uw land Kanan, om het in bezit te nemen voor het aangezicht van Uw volk, dat Gij U uit Egypte verlost hebt, de heidenen en hun goden verdrijvende. 2)

1) De bedoeling is, dat David uitspreekt, dat Israël in een geheel enig geval verkeert; dat het duidelijk is geworden, dat de Heere het, met voorbijgaan van alle andere volken, Zich tot een eigendom heeft gemaakt, het daarom met Zijn trouwe zorg heeft begenadigd en het uit de hand van de vijanden heeft verlost. Het is daarom dan ook, dat hij zegt, en om voor u te doen, opdat Israël het wl zou verstaan, dat de Heere het gedaan had tot voordeel en tot nut van de Zijnen..

2) De heidenen en hun goden verdrijvende. Zo heeft de Statenvertaling. De grondtekst vordert echter, dat v r de heidenen het voorzetsel uit weer geplaatst wordt, zodat wij moeten lezen, dat Gij U uit Egypte verlost hebt, uit (of uit de hand) van de heidenen en hun goden. Egypte en de heidenen worden in n naam genoemd, omdat niet alleen de Egyptenaren, maar ook de andere heidenen, zoals de Midianieten en Kananieten Israël hebben verdrukt..

Vers 24

24. En Gij hebt, door hetgeen Gij destijds gedaan hebt, en gedaan hebt tot op deze tegenwoordige tijd, Uw volk Israël U bevestigd, U tot een volk, tot in eeuwigheid, waarin eindelijk alle andere volken zullen opgaan; en Gij HEERE, zijt hun tot een God geworden, 1) om U aan hen in alle volgende tijden als zodanig te betuigen.

1) Hiermee wordt gedoeld op alles, wat God van Mozes' tijd af tot op die dag toe, aan Israël gedaan heeft. Hierdoor heeft Hij zich als de God van Israël geopenbaard. David geeft zijn Verbondsgod al de eer van Zijn werk. Israël is een bijzonder werk van Gods eigen hand..

Israël's verlossing, hier beschreven, was een voorafbeelding van onze verlossing door Christus:

a) Gelijk zij uit de volken en van hun goden werden verlost, zo wij van alle ongerechtigheid en alle gelijkvormigheid met deze tegenwoordige wereld.

b) Bij beiden is de verlossing tot Gods verheerlijking om Zich een heilig volk te verwekken..

16163-970703-1747-2Sa7:25 25. Nu dan, HEERE God, opdat Israël immer meer U als zijn God erkenne en lere kennen, doe dit woord, dat Gij voorheen (2 Samuel 7:12vv.) over mij Uw knecht en overzijn huis gesproken hebt; bestaan tot in eeuwigheid; en doe, zoals Gij gesproken hebt. 1)

1) Hij bidt om de vervulling van Gods belofte. Dus moeten we Gods beloften in gebeden veranderen en dan zullen zij door God in dadelijke vervulling veranderd worden; want zeggen en doen zijn bij God geen twee dingen, zoals vaak bij de mensen; hetgeen Hij gesproken heeft, zal Hij gewis doen..

Vers 24

24. En Gij hebt, door hetgeen Gij destijds gedaan hebt, en gedaan hebt tot op deze tegenwoordige tijd, Uw volk Israël U bevestigd, U tot een volk, tot in eeuwigheid, waarin eindelijk alle andere volken zullen opgaan; en Gij HEERE, zijt hun tot een God geworden, 1) om U aan hen in alle volgende tijden als zodanig te betuigen.

1) Hiermee wordt gedoeld op alles, wat God van Mozes' tijd af tot op die dag toe, aan Israël gedaan heeft. Hierdoor heeft Hij zich als de God van Israël geopenbaard. David geeft zijn Verbondsgod al de eer van Zijn werk. Israël is een bijzonder werk van Gods eigen hand..

Israël's verlossing, hier beschreven, was een voorafbeelding van onze verlossing door Christus:

a) Gelijk zij uit de volken en van hun goden werden verlost, zo wij van alle ongerechtigheid en alle gelijkvormigheid met deze tegenwoordige wereld.

b) Bij beiden is de verlossing tot Gods verheerlijking om Zich een heilig volk te verwekken..

16163-970703-1747-2Sa7:25 25. Nu dan, HEERE God, opdat Israël immer meer U als zijn God erkenne en lere kennen, doe dit woord, dat Gij voorheen (2 Samuel 7:12vv.) over mij Uw knecht en overzijn huis gesproken hebt; bestaan tot in eeuwigheid; en doe, zoals Gij gesproken hebt. 1)

1) Hij bidt om de vervulling van Gods belofte. Dus moeten we Gods beloften in gebeden veranderen en dan zullen zij door God in dadelijke vervulling veranderd worden; want zeggen en doen zijn bij God geen twee dingen, zoals vaak bij de mensen; hetgeen Hij gesproken heeft, zal Hij gewis doen..

Vers 26

26. En Uw Naam1) worde groot gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge: De HEERE der heerscharen is God over Israël; en het huis van Uw knecht David zal, daarvan ben ik juist omwille van dit woord, om de bevestiging waarvan ik bid, zeker, bestendig zijn voor Uw aangezicht.

1) Hieruit blijkt weer de tedere godsvrucht van David. Zoals alle kinderen van God, zo is de verheerlijking van Gods Naam ook hem het hoogste en heiligste. Het is hem te doen om de eer van God. Hij weet het, dat alleen ook zijn huis gezegend kan zijn, wanneer de Naam van God in de vervulling van Zijn beloften wordt verheerlijkt..

Vers 26

26. En Uw Naam1) worde groot gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge: De HEERE der heerscharen is God over Israël; en het huis van Uw knecht David zal, daarvan ben ik juist omwille van dit woord, om de bevestiging waarvan ik bid, zeker, bestendig zijn voor Uw aangezicht.

1) Hieruit blijkt weer de tedere godsvrucht van David. Zoals alle kinderen van God, zo is de verheerlijking van Gods Naam ook hem het hoogste en heiligste. Het is hem te doen om de eer van God. Hij weet het, dat alleen ook zijn huis gezegend kan zijn, wanneer de Naam van God in de vervulling van Zijn beloften wordt verheerlijkt..

Vers 27

27. Maar ik voel mij blijmoedig gestemd om zo'n bede te doen. Want Gij, HEERE der heerscharen, Gij God van Israël! Gij hebt voor het oor van Uw knecht geopenbaard, hem doen weten, wat hij nimmer uit zichzelf had kunnen weten, zeggende: Ik zal u een huis bouwen; daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, zich innerlijk gedreven en bemoedigd gevoeld, dit gebed, dat thans over zijn lippen gekomen is, tot U te bidden. 1) 1) Het God behaaglijke gebed wordt niet in de tong maar in het hart gevonden, en voor God uitgestort..

De beloften van God geven David vrijmoedigheid, om zich te wenden tot den troon van de genade. Bij hem wordt gevonden een vertrouwen en oprecht geloof op de beloften en toezeggingen van God, en nu wordt hij met die beloften werkzaam, opdat de Heere ze vervullen moge. Want o, David weet het, dat hij ze duizendmaal heeft verzondigd, dat het enkel vrije gunst blijft, als de Heere ze vervult, maar daarom is het hem ook behoefte, om de vervulling ervan te smeken. Het ware geloof wekt behoefte en drijft uit tot Gods troon..

Vers 27

27. Maar ik voel mij blijmoedig gestemd om zo'n bede te doen. Want Gij, HEERE der heerscharen, Gij God van Israël! Gij hebt voor het oor van Uw knecht geopenbaard, hem doen weten, wat hij nimmer uit zichzelf had kunnen weten, zeggende: Ik zal u een huis bouwen; daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, zich innerlijk gedreven en bemoedigd gevoeld, dit gebed, dat thans over zijn lippen gekomen is, tot U te bidden. 1) 1) Het God behaaglijke gebed wordt niet in de tong maar in het hart gevonden, en voor God uitgestort..

De beloften van God geven David vrijmoedigheid, om zich te wenden tot den troon van de genade. Bij hem wordt gevonden een vertrouwen en oprecht geloof op de beloften en toezeggingen van God, en nu wordt hij met die beloften werkzaam, opdat de Heere ze vervullen moge. Want o, David weet het, dat hij ze duizendmaal heeft verzondigd, dat het enkel vrije gunst blijft, als de Heere ze vervult, maar daarom is het hem ook behoefte, om de vervulling ervan te smeken. Het ware geloof wekt behoefte en drijft uit tot Gods troon..

Vers 29

29. Zo believe het U nu uw beloften te vervullen, en zegen het huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid voor Uw aangezicht zij; 1) want Gij, Heere, HEERE! hebt het gesproken, dat het zo zijn zal, en met Uw zegen 2) zal het huis van Uw knecht dan ook zeker gezegend worden in eeuwigheid.

1) Zo moeten wij Gods beloften om gebeden veranderen, dan zullen zij vervuld worden; want God zal doen wat Hij gezegd heeft. Zeggen en doen zijn bij Hem niet twee dingen, zoals dikwijls bij mensen..

Gods beloften worden aan ons niet, zoals deze aan David, persoonlijk, op naam, gedaan; zij behoren aan allen, die in Jezus Christus geloven en in Zijn naam bidden..

Van hier af verkreeg David's leven en de ontwikkeling van het Godsrijk op aarde een geheel nieuwe gedaante; de voorspellingen aangaande de Heiland, die tot dusver slechts kort waren geweest, en Hem slechts flauw aanduiden, breiden zich thans uit tot uitvoerige schilderingen. David zelf had een nieuw onderwerp gevonden, waaraan hij de heiligste ogenblikken van zijn dichtkunst en zijn harpspel wijden kon. Terwijl hij vroeger slechts de Almachtige in de grote tempel van de natuur bezongen en bij de eeuwige lofzangen van alle werken van God, bij het gejubel van de stromen, zeeën, stormen, onweders, bij de blik in de talloze werelden daarboven, in ootmoedige bewondering zijn hart had ontlast, terwijl na de terugkomst van de Ark van God de uiterlijke godsdienst van Israël de stof van zijn liederen had uitgemaakt, drongen nu zijn Psalmen steeds dieper in de innerlijke geschiedenis van het Godsrijk, en vooral spraken zij meer over Hem, over Wie hem het oog van zijn geest telkens meer en telkens op verhevener wijze geopend werd. De Zoon van God in Zijn Persoon en in Zijn werken werd nu de roem van zijn leven; voor Hem dichtte, zong, leefde en stierf hij. Nu eens was het de heerlijkheid van Zijn persoon; de eeuwige Godheid van Zijn Wezen en Zijn heerschappij over de wereld, die hem geopenbaard werd (Psalms 2:1); dan weer was het de Messias als Hogepriester van de hoogste ordening, en hij noemde Hem zijn Heer, ofschoon hij ook Zijn Zoon zou zijn (Psalms 110:1); dan weer vertegenwoordigde zich aan zijn geestesoog het zware naamloze lijden van de Zoon van God op aarde tot verlossing van de mensheid; hij zag Hem lijden, bloeden, sterven aan het kruis, hij zag iedere afzonderlijke omstandigheid van Zijn allerzwaarste martelingen, en zong in de naam van de lijdenden maar door lijden tot zegepraal komende Zoon (Psalms 22:1). Al de vroegere beloften van het Oude Testament liepen in David als in een middelpunt tezamen, en gingen in nieuwe vorm weer van hem uit. De kern van de beloften van alle profeten was van toen aan steeds de grote eenmaal te verwachten Davidszoon, die heersen zou tot aan het einde der wereld. Ja, zozeer werd David het keerpunt van de oude tijd en van zijn geheel profetisch karakter, dat hij zelf in zijn geschiedenis een in het oog lopend voorbeeld van de verschijning van Christus werd, en er weldra geen merkwaardige omstandigheid in zijn leven meer was, die niet door de profeten op de Messias werd toegepast. Zo veelbetekenend werd David's geschiedenis van die dag af, dat hem de tempelbouw werd geweigerd, maar God hem een hogere geestelijke tempel bouwde; en er is geen mens in het Oude Verbond, die zozeer als David drager geweest is van de meest grote beloften, die de wereld ooit beleefd heeft. En wij zouden nu nog mopperen als God ons een wens ontzegt? Wij zouden niet liever alles missen, met Christus hongeren en gebrek lijden, indien wij daardoor van de goddelijke genade en het eeuwig leven verzekerd worden? Wat is de aarde tegen de Hemel gerekend? Wat is de tijd met de eeuwigheid vergeleken? Wat er voortdurend van het uiterlijke ontvalle, Christus blijft zeker met ons; dit is des te zekerder, naarmate wij het zichtbare in puin zien vallen. Bij Hem zullen wij geen gebrek aan iets hebben, maar liefelijkheid en vrede aan Zijn rechterhand eeuwig en altoos.

Sinds David deze grote belofte ontving, heette in geheel Israël de begeerde en verwachtte grondvester van een eeuwig vrederijk, de zoon van David. Alle profeten spreken voortaan van Hem, als de heilaanbrengende scheut uit de wortel Isaï. Van nu af knoopt de hoop van het volk zich vast aan de stamlijn van David. Op Bethlehem rustte het oog van het verlangen. Al duidelijker en duidelijker wordt de hemelse afkomst van de David's nakomeling verkondigd, en zijn Wezens-eenheid met God en Zijn uitgangen vanouds, van de dagen van de eeuwigheid, leeft in de aanschouwing van de verlichte Israëlieten met dezelfde helderheid als Zijn menselijke afkomst. En als eindelijk de tijd van Zijn verschijning nabij is, zegt de hemelse heraut tot Maria: "Gij zult een zoon baren en God de Heere zal Hem de troon van Zijn Vader David geven." Wij horen de grijze Zacharias, vol van de Heilige Geest, juichen: "Geloofd zij de Heere de God van Israël! Hij heeft een hoorn van zaligheid ons opgericht in het huis van David Zijn knecht." Toen de verschenene Jeruzalem binnentrok juichte het volk: "Hosanna, de Zoon van David!" En uit de mond van de hulpbehoevende was het meermaals: "Heere Jezus! Gij Zoon van David! erbarm U over mij!" Louter nagalmen van de goddelijke openbaring, die David eenmaal door middel van de profeet Nathan ontving..

2) In het Hebreeuws Mibbirkateka. Eigenlijk van uit Uw zegen. David erkent hier, dat alleen de voorspoed en het geluk van zijn huis afhangt van de zegen van de Heere. De zegen van de Heere wordt hier voorgesteld als de bron, waaruit de zegeningen voor het schepsel voortvloeien..

Vers 29

29. Zo believe het U nu uw beloften te vervullen, en zegen het huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid voor Uw aangezicht zij; 1) want Gij, Heere, HEERE! hebt het gesproken, dat het zo zijn zal, en met Uw zegen 2) zal het huis van Uw knecht dan ook zeker gezegend worden in eeuwigheid.

1) Zo moeten wij Gods beloften om gebeden veranderen, dan zullen zij vervuld worden; want God zal doen wat Hij gezegd heeft. Zeggen en doen zijn bij Hem niet twee dingen, zoals dikwijls bij mensen..

Gods beloften worden aan ons niet, zoals deze aan David, persoonlijk, op naam, gedaan; zij behoren aan allen, die in Jezus Christus geloven en in Zijn naam bidden..

Van hier af verkreeg David's leven en de ontwikkeling van het Godsrijk op aarde een geheel nieuwe gedaante; de voorspellingen aangaande de Heiland, die tot dusver slechts kort waren geweest, en Hem slechts flauw aanduiden, breiden zich thans uit tot uitvoerige schilderingen. David zelf had een nieuw onderwerp gevonden, waaraan hij de heiligste ogenblikken van zijn dichtkunst en zijn harpspel wijden kon. Terwijl hij vroeger slechts de Almachtige in de grote tempel van de natuur bezongen en bij de eeuwige lofzangen van alle werken van God, bij het gejubel van de stromen, zeeën, stormen, onweders, bij de blik in de talloze werelden daarboven, in ootmoedige bewondering zijn hart had ontlast, terwijl na de terugkomst van de Ark van God de uiterlijke godsdienst van Israël de stof van zijn liederen had uitgemaakt, drongen nu zijn Psalmen steeds dieper in de innerlijke geschiedenis van het Godsrijk, en vooral spraken zij meer over Hem, over Wie hem het oog van zijn geest telkens meer en telkens op verhevener wijze geopend werd. De Zoon van God in Zijn Persoon en in Zijn werken werd nu de roem van zijn leven; voor Hem dichtte, zong, leefde en stierf hij. Nu eens was het de heerlijkheid van Zijn persoon; de eeuwige Godheid van Zijn Wezen en Zijn heerschappij over de wereld, die hem geopenbaard werd (Psalms 2:1); dan weer was het de Messias als Hogepriester van de hoogste ordening, en hij noemde Hem zijn Heer, ofschoon hij ook Zijn Zoon zou zijn (Psalms 110:1); dan weer vertegenwoordigde zich aan zijn geestesoog het zware naamloze lijden van de Zoon van God op aarde tot verlossing van de mensheid; hij zag Hem lijden, bloeden, sterven aan het kruis, hij zag iedere afzonderlijke omstandigheid van Zijn allerzwaarste martelingen, en zong in de naam van de lijdenden maar door lijden tot zegepraal komende Zoon (Psalms 22:1). Al de vroegere beloften van het Oude Testament liepen in David als in een middelpunt tezamen, en gingen in nieuwe vorm weer van hem uit. De kern van de beloften van alle profeten was van toen aan steeds de grote eenmaal te verwachten Davidszoon, die heersen zou tot aan het einde der wereld. Ja, zozeer werd David het keerpunt van de oude tijd en van zijn geheel profetisch karakter, dat hij zelf in zijn geschiedenis een in het oog lopend voorbeeld van de verschijning van Christus werd, en er weldra geen merkwaardige omstandigheid in zijn leven meer was, die niet door de profeten op de Messias werd toegepast. Zo veelbetekenend werd David's geschiedenis van die dag af, dat hem de tempelbouw werd geweigerd, maar God hem een hogere geestelijke tempel bouwde; en er is geen mens in het Oude Verbond, die zozeer als David drager geweest is van de meest grote beloften, die de wereld ooit beleefd heeft. En wij zouden nu nog mopperen als God ons een wens ontzegt? Wij zouden niet liever alles missen, met Christus hongeren en gebrek lijden, indien wij daardoor van de goddelijke genade en het eeuwig leven verzekerd worden? Wat is de aarde tegen de Hemel gerekend? Wat is de tijd met de eeuwigheid vergeleken? Wat er voortdurend van het uiterlijke ontvalle, Christus blijft zeker met ons; dit is des te zekerder, naarmate wij het zichtbare in puin zien vallen. Bij Hem zullen wij geen gebrek aan iets hebben, maar liefelijkheid en vrede aan Zijn rechterhand eeuwig en altoos.

Sinds David deze grote belofte ontving, heette in geheel Israël de begeerde en verwachtte grondvester van een eeuwig vrederijk, de zoon van David. Alle profeten spreken voortaan van Hem, als de heilaanbrengende scheut uit de wortel Isaï. Van nu af knoopt de hoop van het volk zich vast aan de stamlijn van David. Op Bethlehem rustte het oog van het verlangen. Al duidelijker en duidelijker wordt de hemelse afkomst van de David's nakomeling verkondigd, en zijn Wezens-eenheid met God en Zijn uitgangen vanouds, van de dagen van de eeuwigheid, leeft in de aanschouwing van de verlichte Israëlieten met dezelfde helderheid als Zijn menselijke afkomst. En als eindelijk de tijd van Zijn verschijning nabij is, zegt de hemelse heraut tot Maria: "Gij zult een zoon baren en God de Heere zal Hem de troon van Zijn Vader David geven." Wij horen de grijze Zacharias, vol van de Heilige Geest, juichen: "Geloofd zij de Heere de God van Israël! Hij heeft een hoorn van zaligheid ons opgericht in het huis van David Zijn knecht." Toen de verschenene Jeruzalem binnentrok juichte het volk: "Hosanna, de Zoon van David!" En uit de mond van de hulpbehoevende was het meermaals: "Heere Jezus! Gij Zoon van David! erbarm U over mij!" Louter nagalmen van de goddelijke openbaring, die David eenmaal door middel van de profeet Nathan ontving..

2) In het Hebreeuws Mibbirkateka. Eigenlijk van uit Uw zegen. David erkent hier, dat alleen de voorspoed en het geluk van zijn huis afhangt van de zegen van de Heere. De zegen van de Heere wordt hier voorgesteld als de bron, waaruit de zegeningen voor het schepsel voortvloeien..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Samuel 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-samuel-7.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile