Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
2 Samuël 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 SAMUËL 3

2 Samuel 3:1.

ABNER DOOR JOAB OMGEBRACHT.

I. 2 Samuel 3:1-2 Samuel 3:21. In de volle twee jaren, gedurende welke Isboseth als tegenkoning tegenover David staat, wordt Isboseths innerlijke zwakheid aan de ene zijde, en David's innerlijke kracht aan de andere zijde steeds meer openbaar; als een in het oog vallend bewijs, hoe de Heere met het koningschap van de laatste was, wordt de bloei van zijn huis door de zes zonen, die hem te Hebron geboren werden, op deze plaats bij het verhaal ingevoegd. Eindelijk scheidt Abner zich van de tot dusver door hem beschermde zoon van Saul af, en knoopt onderhandelingen aan met David, naar wiens zijde hij ook geheel Israël wil overbrengen; ten gevolge daarvan krijgt David zijn eerste echtgenote Michal terug, en laat hij Abner, die met twintig man bij hem te Hebron gekomen was, na een eervol onthaal in vrede heengaan, om het werk te voltooien, waartoe hij zijn hulp had aangeboden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 SAMUËL 3

2 Samuel 3:1.

ABNER DOOR JOAB OMGEBRACHT.

I. 2 Samuel 3:1-2 Samuel 3:21. In de volle twee jaren, gedurende welke Isboseth als tegenkoning tegenover David staat, wordt Isboseths innerlijke zwakheid aan de ene zijde, en David's innerlijke kracht aan de andere zijde steeds meer openbaar; als een in het oog vallend bewijs, hoe de Heere met het koningschap van de laatste was, wordt de bloei van zijn huis door de zes zonen, die hem te Hebron geboren werden, op deze plaats bij het verhaal ingevoegd. Eindelijk scheidt Abner zich van de tot dusver door hem beschermde zoon van Saul af, en knoopt onderhandelingen aan met David, naar wiens zijde hij ook geheel Israël wil overbrengen; ten gevolge daarvan krijgt David zijn eerste echtgenote Michal terug, en laat hij Abner, die met twintig man bij hem te Hebron gekomen was, na een eervol onthaal in vrede heengaan, om het werk te voltooien, waartoe hij zijn hulp had aangeboden.

Vers 1

1. En er was een lange strijd 1) tussen het huis van Saul en tussen het huis van David; de vijandige houding tussen beide huizen duurde de beide volgende jaren na de strijd bij Gibeon (2:12vv.) voort; al kwam het ook niet weer tot een eigenlijke oorlog tussen hen, zo werd David evenmin door Isboseth, als Isboseth door David als koning erkend. Maar David ging en werd in deze tijd sterker, maar die van het huis van Saul gingen en werden hoe langer hoe zwakker. 2)

1) Dit betekent niet, dat er nu ook oorlog gevoerd werd, daarvan lezen wij niets, maar dat Isboseth David niet en David Isboseth niet erkende als koning. Aan Isboseth ontbrak de macht om tegen David overwinnend op te treden en David wilde niet met de wapens tegen Isboseth optreden, maar wilde de tijd, wanneer hij over geheel Israël koning zou zijn, aan God overlaten. David had aan Saul beloofd, om zijn nageslacht niet te verdelgen. Aan die eed hield hij zich tevens..

2) Sauls rijk kan men beschouwen als een beeld van de zonde in de mens, zodat men kan zeggen: het Rijk van God neemt toe: het rijk van de satan neemt af, totdat het eindelijk geheel ophoudt..

Hieruit blijkt, dat zonder formele strijd aan te binden tegen Isboseth, God het alzo beschikte, dat Isboseth steeds meer van zijn soldaten verloor, die zich onder David stelden. God zorgde er zelf voor, dat David tenslotte over geheel Israël koning werd..

Vers 1

1. En er was een lange strijd 1) tussen het huis van Saul en tussen het huis van David; de vijandige houding tussen beide huizen duurde de beide volgende jaren na de strijd bij Gibeon (2:12vv.) voort; al kwam het ook niet weer tot een eigenlijke oorlog tussen hen, zo werd David evenmin door Isboseth, als Isboseth door David als koning erkend. Maar David ging en werd in deze tijd sterker, maar die van het huis van Saul gingen en werden hoe langer hoe zwakker. 2)

1) Dit betekent niet, dat er nu ook oorlog gevoerd werd, daarvan lezen wij niets, maar dat Isboseth David niet en David Isboseth niet erkende als koning. Aan Isboseth ontbrak de macht om tegen David overwinnend op te treden en David wilde niet met de wapens tegen Isboseth optreden, maar wilde de tijd, wanneer hij over geheel Israël koning zou zijn, aan God overlaten. David had aan Saul beloofd, om zijn nageslacht niet te verdelgen. Aan die eed hield hij zich tevens..

2) Sauls rijk kan men beschouwen als een beeld van de zonde in de mens, zodat men kan zeggen: het Rijk van God neemt toe: het rijk van de satan neemt af, totdat het eindelijk geheel ophoudt..

Hieruit blijkt, dat zonder formele strijd aan te binden tegen Isboseth, God het alzo beschikte, dat Isboseth steeds meer van zijn soldaten verloor, die zich onder David stelden. God zorgde er zelf voor, dat David tenslotte over geheel Israël koning werd..

Vers 2

2. En David werden in de tijdruimte van 1055-1048 v. Chr. zonen geboren te Hebron (1 Chronicles 3:1-1 Chronicles 3:4). Zijn eerstgeborene nu was Amnon (= getrouw) (zie 13), van Ahinoam, de Jizreëlitische, die David bij zijn troonsbestijging mede naar Hebron gebracht had (2:2vv.; 1 Samuel 25:23; 1 Samuel 27:3

Vers 2

2. En David werden in de tijdruimte van 1055-1048 v. Chr. zonen geboren te Hebron (1 Chronicles 3:1-1 Chronicles 3:4). Zijn eerstgeborene nu was Amnon (= getrouw) (zie 13), van Ahinoam, de Jizreëlitische, die David bij zijn troonsbestijging mede naar Hebron gebracht had (2:2vv.; 1 Samuel 25:23; 1 Samuel 27:3

Vers 5

5. En de zesde, Jithream (= verheven door het volk) van Egla (= meisje) David's vrouw, die hij evenals Macha, Haggith en Abital eerst te Hebron gehuwd heeft. Deze zes zonen zijn David geboren te Hebron. Van zijn vrouwen, die hij later in Jeruzalem erbij nam, en de zonen die hem daar geboren werden, zie 5:13-16..

Vers 5

5. En de zesde, Jithream (= verheven door het volk) van Egla (= meisje) David's vrouw, die hij evenals Macha, Haggith en Abital eerst te Hebron gehuwd heeft. Deze zes zonen zijn David geboren te Hebron. Van zijn vrouwen, die hij later in Jeruzalem erbij nam, en de zonen die hem daar geboren werden, zie 5:13-16..

Vers 7

7. Saul nu had een bijvrouw gehad, en nagelaten, wier naam was Rizpa, dochter van Aja (21:8); met haar verbond hij zich, als een eerste schrede tot verwezenlijking van zijn plan (2 Samuel 12:8). En Isboseth, die zeer goed begreep, wat deze vereniging met Rizpa van de zijde van zijn veldheer betekende, zei tot Abner: Waarom zijt gij ingegaan tot mijn vaders bijvrouw, 1) als waart gij de erfgenaam van zijn troon?

1) Abner wist zeer goed en was het zichzelf zeer goed bewust, dat hij eigenlijk de man was, door wie Isboseth nog enige kracht en invloed had. Hij was wellicht van plan zich zelf de weg te banen tot de troon en had daarom ook Rizpa, een bijvrouw van Saul, tot vrouw genomen. Deze daad kon opgevat worden, naar Oosters gebruik, als een daad, die bewees, dat hij zich van de troon meester wilde maken. Immers, de bijvrouwen van de vorige koning waren het eigendom van zijn opvolger. Ook Isboseth vat dit zo op en vandaar zijn vraag tot Abner..

Vers 7

7. Saul nu had een bijvrouw gehad, en nagelaten, wier naam was Rizpa, dochter van Aja (21:8); met haar verbond hij zich, als een eerste schrede tot verwezenlijking van zijn plan (2 Samuel 12:8). En Isboseth, die zeer goed begreep, wat deze vereniging met Rizpa van de zijde van zijn veldheer betekende, zei tot Abner: Waarom zijt gij ingegaan tot mijn vaders bijvrouw, 1) als waart gij de erfgenaam van zijn troon?

1) Abner wist zeer goed en was het zichzelf zeer goed bewust, dat hij eigenlijk de man was, door wie Isboseth nog enige kracht en invloed had. Hij was wellicht van plan zich zelf de weg te banen tot de troon en had daarom ook Rizpa, een bijvrouw van Saul, tot vrouw genomen. Deze daad kon opgevat worden, naar Oosters gebruik, als een daad, die bewees, dat hij zich van de troon meester wilde maken. Immers, de bijvrouwen van de vorige koning waren het eigendom van zijn opvolger. Ook Isboseth vat dit zo op en vandaar zijn vraag tot Abner..

Vers 8

8. Toen ontstak Abner zeer over Isboseths woorden, terwijl hij zijn verlegenheid over de ontdekking van zijn plannen echter des te heviger toorn daarover verborg, alsof het hem, de voornaamste, ja enige steun van Sauls huis, niet eenmaal zou vrijstaan omgang te houden met de bijvrouw van de overleden koning, en hij zei: Ben ik dan een hondskop, een gemeen verachtelijk mens, ik die toch daarentegen rechtmatige aanspraak heb op de hoogste verering van uw zijde, omdat ik, tot op dit ogenblik tegen het huis van Juda, dat David tot koning verheven heeft (2:4), aan het huis van Saul uw vader, aan, beter tegen, zijn broeders en aan zijn vrienden 1) in uw persoon heden weldadigheid doe, en u niet overgeleverd heb in David's hand, om zich van u te ontdoen; dat gij heden aan mij onderzoekt de ongerechtigheid van een vrouw?

1) In het Hebreeuws Ascher lijehoedah. Dit wil niet zeggen: "ik, die tegen Juda," maar, ik die het met Juda houd, (letterlijk, die Juda toebehoor). De juiste vertaling van het gehele vers is o.i. aldus: Toen ontstak Abner zeer over Isboseths woorden en zei: "Ben ik dan een hondskop, die het met Juda houd? Heden bewijs ik weldadigheid aan het huis van Saul, uw vader, tegen zijn broeders en tegen zijn vrienden, en heb u niet overgeleverd in de handen van David, en wilt gij dan aan mij wreken de ongerechtigheid met een vrouw? Wij zien, dat Abner goed aan Isboseth doet voelen, dat hij alleen door zijn gunst nog het roer in handen heeft. De koning voelt de kracht van zijn woorden en zwijgt dan ook. Van dit ogenblik echter zoekt Abner verkering met David aan te knopen, in de hoop bij hem in groot aanzien en ere te komen..

Men vertaalt zeker juist deze woorden door tegen zijn broeders en vrienden. Abner wijst er dan op, dat zelfs enigen van Sauls bloedverwanten naar David zijn overgegaan (1 Chronicles 12:1

), en de anderen zeker hun voorbeeld sinds lang gevolgd zouden zijn, als hij niet tot dusver Isboseths zaak had aangekleefd. Om die verdiensten mocht hij zich dan ook wel nader aan het koningshuis rekenen, dan iemand anders, zich er zelfs een lid van achten.. 10. Overbrengende het koninkrijk van het huis van Saul, en oprichtende de stoel van David over beide delen van het rijk, over Israël en over Juda, van Dan, in het uiterste noorden, tot Ber-sheba toe, in het uiterste zuiden (Joshua 19:47).

Abners heerszucht deed hem ijveren voor Isboseth, en nu maakte zijn wraakzucht hem een ijveraar voor David; maar indien hij eenvoudig gelet had op Gods belofte aan David, en overeenkomstig daarmee te werk was gegaan, hij zou dan bestendig en eenparig in zijn besluit zijn geweest en zich als een wijs man gedragen hebben..

Zodanig is de aard van vele grote hovelingen, die door geringe voorvallen verstoord zijn en veeleer de koningen regeren, dan door hen geregeerd worden..

Vers 8

8. Toen ontstak Abner zeer over Isboseths woorden, terwijl hij zijn verlegenheid over de ontdekking van zijn plannen echter des te heviger toorn daarover verborg, alsof het hem, de voornaamste, ja enige steun van Sauls huis, niet eenmaal zou vrijstaan omgang te houden met de bijvrouw van de overleden koning, en hij zei: Ben ik dan een hondskop, een gemeen verachtelijk mens, ik die toch daarentegen rechtmatige aanspraak heb op de hoogste verering van uw zijde, omdat ik, tot op dit ogenblik tegen het huis van Juda, dat David tot koning verheven heeft (2:4), aan het huis van Saul uw vader, aan, beter tegen, zijn broeders en aan zijn vrienden 1) in uw persoon heden weldadigheid doe, en u niet overgeleverd heb in David's hand, om zich van u te ontdoen; dat gij heden aan mij onderzoekt de ongerechtigheid van een vrouw?

1) In het Hebreeuws Ascher lijehoedah. Dit wil niet zeggen: "ik, die tegen Juda," maar, ik die het met Juda houd, (letterlijk, die Juda toebehoor). De juiste vertaling van het gehele vers is o.i. aldus: Toen ontstak Abner zeer over Isboseths woorden en zei: "Ben ik dan een hondskop, die het met Juda houd? Heden bewijs ik weldadigheid aan het huis van Saul, uw vader, tegen zijn broeders en tegen zijn vrienden, en heb u niet overgeleverd in de handen van David, en wilt gij dan aan mij wreken de ongerechtigheid met een vrouw? Wij zien, dat Abner goed aan Isboseth doet voelen, dat hij alleen door zijn gunst nog het roer in handen heeft. De koning voelt de kracht van zijn woorden en zwijgt dan ook. Van dit ogenblik echter zoekt Abner verkering met David aan te knopen, in de hoop bij hem in groot aanzien en ere te komen..

Men vertaalt zeker juist deze woorden door tegen zijn broeders en vrienden. Abner wijst er dan op, dat zelfs enigen van Sauls bloedverwanten naar David zijn overgegaan (1 Chronicles 12:1

), en de anderen zeker hun voorbeeld sinds lang gevolgd zouden zijn, als hij niet tot dusver Isboseths zaak had aangekleefd. Om die verdiensten mocht hij zich dan ook wel nader aan het koningshuis rekenen, dan iemand anders, zich er zelfs een lid van achten.. 10. Overbrengende het koninkrijk van het huis van Saul, en oprichtende de stoel van David over beide delen van het rijk, over Israël en over Juda, van Dan, in het uiterste noorden, tot Ber-sheba toe, in het uiterste zuiden (Joshua 19:47).

Abners heerszucht deed hem ijveren voor Isboseth, en nu maakte zijn wraakzucht hem een ijveraar voor David; maar indien hij eenvoudig gelet had op Gods belofte aan David, en overeenkomstig daarmee te werk was gegaan, hij zou dan bestendig en eenparig in zijn besluit zijn geweest en zich als een wijs man gedragen hebben..

Zodanig is de aard van vele grote hovelingen, die door geringe voorvallen verstoord zijn en veeleer de koningen regeren, dan door hen geregeerd worden..

Vers 11

11. En hij, Isboseth, kon Abner verder niet n woord meer antwoorden, omdat hij hem vreesde, want hij wist wel, dat hij in hem zijn enige steun had en hij zijn diensten niet kon ontberen, als hij zich nog verder tegenover David en zijn koninkrijk wilde handhaven.

Vers 11

11. En hij, Isboseth, kon Abner verder niet n woord meer antwoorden, omdat hij hem vreesde, want hij wist wel, dat hij in hem zijn enige steun had en hij zijn diensten niet kon ontberen, als hij zich nog verder tegenover David en zijn koninkrijk wilde handhaven.

Vers 12

12. Toen zond Abner, aan wie het bij deze gelegenheid duidelijk was geworden, dat het koningschap van het huis van Saul in het algemeen niet meer houdbaar was, en wie het nu het raadzaamst voorkwam om zich bijtijds een invloedrijke plaats onder David's regering te verzekeren, zolang de weg hem daartoe nog openstond, boden voor zich tot David, die in zijn plaats met David onderhandelen moesten, zeggende: Van wie is het land? Wie anders dan u moet het ten deel vallen? Tot dit inzicht ben ik telkens meer gekomen; zeggende verder: Maak uw verbond met mij, dat gij mijn verhouding, tot dusver tegen u in acht genomen, mij niet zult toerekenen, maar veeleer mij een eervolle plaats aan uw hof zult waarborgen; en zie, mijn hand zal, onder deze verzekering van uw zijde, met u zijn om geheel Israël tot u om te keren.

Vers 12

12. Toen zond Abner, aan wie het bij deze gelegenheid duidelijk was geworden, dat het koningschap van het huis van Saul in het algemeen niet meer houdbaar was, en wie het nu het raadzaamst voorkwam om zich bijtijds een invloedrijke plaats onder David's regering te verzekeren, zolang de weg hem daartoe nog openstond, boden voor zich tot David, die in zijn plaats met David onderhandelen moesten, zeggende: Van wie is het land? Wie anders dan u moet het ten deel vallen? Tot dit inzicht ben ik telkens meer gekomen; zeggende verder: Maak uw verbond met mij, dat gij mijn verhouding, tot dusver tegen u in acht genomen, mij niet zult toerekenen, maar veeleer mij een eervolle plaats aan uw hof zult waarborgen; en zie, mijn hand zal, onder deze verzekering van uw zijde, met u zijn om geheel Israël tot u om te keren.

Vers 13

13. En hij, David, zei: Wel, ik zal een verbond met u maken, en beloof u hiermee wat gij begeert; maar een ding begeer ik van u, en stel ik tot uitdrukkelijke voorwaarde, zeggende: Gij zult namelijk mijn aangezicht niet zien, tenzij dat gij Michal, Sauls dochter, mijn rechtmatig mij toekomende echtgenote, te voren brengt, 1) als gij komt om mijn aangezicht te zien.

1) David doet hier weer een formeel verzoek om Michal, opdat hij later niet beschuldigd zou kunnen worden, dat hij haar met geweld had genomen. De Rabbijnen zeggen, dat Michal nooit de vrouw van Paltiël is geweest, maar dat zij aan hem door Saul ter bewaring is gegeven, opdat David haar niet weer terughaalde. Uit 2 Samuel 3:16 blijkt echter, dat zij wel degelijk Paltiëls vrouw is geweest, hoewel David haar nooit een scheidbrief had gegeven..

Vers 13

13. En hij, David, zei: Wel, ik zal een verbond met u maken, en beloof u hiermee wat gij begeert; maar een ding begeer ik van u, en stel ik tot uitdrukkelijke voorwaarde, zeggende: Gij zult namelijk mijn aangezicht niet zien, tenzij dat gij Michal, Sauls dochter, mijn rechtmatig mij toekomende echtgenote, te voren brengt, 1) als gij komt om mijn aangezicht te zien.

1) David doet hier weer een formeel verzoek om Michal, opdat hij later niet beschuldigd zou kunnen worden, dat hij haar met geweld had genomen. De Rabbijnen zeggen, dat Michal nooit de vrouw van Paltiël is geweest, maar dat zij aan hem door Saul ter bewaring is gegeven, opdat David haar niet weer terughaalde. Uit 2 Samuel 3:16 blijkt echter, dat zij wel degelijk Paltiëls vrouw is geweest, hoewel David haar nooit een scheidbrief had gegeven..

Vers 14

14. Ook zond David, omdat deze zaak niet achter de rug van de koning met Abner alleen gemaakt mocht worden om het doel te bereiken, dat David daaraan verbond, 1) boden tot Isboseth, de zoon van Saul, zeggende: Geef mij mijn vrouw Michal terug, die ik mij met meer dan honderd voorhuiden van de Filistijnen (1 Samuel 18:27) ondertrouwd, rechtmatig tot vrouw verworven heb, en die mij later wederrechtelijk is ontnomen en aan een ander is gegeven (1 Samuel 25:44). 1) David eiste haar terug 1e om de genegenheid, die hij vroeger tot haar gehad had en haar nog toedroeg; 2e om haar te bevrijden van de zonde en schande, in het bedrijven van overspel met iemand, die inderdaad en volgens het recht haar man niet was, ofschoon hij daarvoor werd gehouden, en 3e uit staatkunde..

Had Saul hem Michal ontnomen om zijn verbintenis met het koninklijk Huis te verbreken en hem alle aanspraak op de troonopvolging te ontnemen, zo was de teruggave van zijn eerste rechtmatige vrouw des te meer een herstel in zijn burgerlijke eer, en ruimde zij uit de ogen van hen, die tot dusver hem nog niet erkenden, elke aanstoot weg als de teruggave door Sauls eigen zoon plechtig en naar de wet ten aanzien van het gehele volk geschiedde. Michal, die door David zo duur gekocht was, en aan wie hij geen scheidbrief gegeven had, is overigens een beeld van de Joden, die door de ware David eindelijk weer teruggevorderd zullen worden..

Vers 14

14. Ook zond David, omdat deze zaak niet achter de rug van de koning met Abner alleen gemaakt mocht worden om het doel te bereiken, dat David daaraan verbond, 1) boden tot Isboseth, de zoon van Saul, zeggende: Geef mij mijn vrouw Michal terug, die ik mij met meer dan honderd voorhuiden van de Filistijnen (1 Samuel 18:27) ondertrouwd, rechtmatig tot vrouw verworven heb, en die mij later wederrechtelijk is ontnomen en aan een ander is gegeven (1 Samuel 25:44). 1) David eiste haar terug 1e om de genegenheid, die hij vroeger tot haar gehad had en haar nog toedroeg; 2e om haar te bevrijden van de zonde en schande, in het bedrijven van overspel met iemand, die inderdaad en volgens het recht haar man niet was, ofschoon hij daarvoor werd gehouden, en 3e uit staatkunde..

Had Saul hem Michal ontnomen om zijn verbintenis met het koninklijk Huis te verbreken en hem alle aanspraak op de troonopvolging te ontnemen, zo was de teruggave van zijn eerste rechtmatige vrouw des te meer een herstel in zijn burgerlijke eer, en ruimde zij uit de ogen van hen, die tot dusver hem nog niet erkenden, elke aanstoot weg als de teruggave door Sauls eigen zoon plechtig en naar de wet ten aanzien van het gehele volk geschiedde. Michal, die door David zo duur gekocht was, en aan wie hij geen scheidbrief gegeven had, is overigens een beeld van de Joden, die door de ware David eindelijk weer teruggevorderd zullen worden..

Vers 16

16. En haar man, die haar hartelijk liefhad (1 Samuel 25:44), ging met haar, al gaande en wenende 1) achter haar tot Bahrim toe, dat op de weg van Jeruzalem naar Gilgal gelegen is (16:5; 17:18). Toen zei Abner tot hem, omdat zijhier aan de grenzen van David's rijk gekomen waren: Ga weg, keer terug naar uw woonplaats. En hij keerde terug.

1) Treffend bewijs dat te midden van de vele verstoorde familiebetrekkingen in Israël toch ook hier en daar de bloem van een ware en innige liefde en trouw werd aangetroffen. Deze bloeide ook wel in David's huis, maar niet ongestoord, en hij is ook niet vrij gebleven van de vloek, die de Heere over de gruwel van de polygamie in Israël had uitgesproken..

Vers 16

16. En haar man, die haar hartelijk liefhad (1 Samuel 25:44), ging met haar, al gaande en wenende 1) achter haar tot Bahrim toe, dat op de weg van Jeruzalem naar Gilgal gelegen is (16:5; 17:18). Toen zei Abner tot hem, omdat zijhier aan de grenzen van David's rijk gekomen waren: Ga weg, keer terug naar uw woonplaats. En hij keerde terug.

1) Treffend bewijs dat te midden van de vele verstoorde familiebetrekkingen in Israël toch ook hier en daar de bloem van een ware en innige liefde en trouw werd aangetroffen. Deze bloeide ook wel in David's huis, maar niet ongestoord, en hij is ook niet vrij gebleven van de vloek, die de Heere over de gruwel van de polygamie in Israël had uitgesproken..

Vers 18

18. Zo doet het nu, en neemt hem ook werkelijk tot uw koning aan; Ik zelf, die u tot dusver ervan heb afgehouden, om u bij het huis van Saul te houden, moet dat thans als het beste voor u erkennen, want de HEERE heeft tot of, van David gesproken, 1) zeggende; Door de hand van David, Mijn knecht, zal Ik Mijn volk Israël verlossen van de hand van de Filistijnen, en van de hand van al hun vijanden; bij hem zult gij dus vinden, wat onder Isboseths regering u nimmer te beurt zal vallen; rust van uw vijanden rondom.

1) Een woord van deze inhoud komt wel nergens uitdrukkelijk voor; maar Abner past zeer juist het van Saul in 1 Samuel 9:16 gezegde op David toe, in wie die Godsbelofte volkomen en duurzaam zou vervuld worden, omdat zij in Saul slechts gedeeltelijk en voorbijgaand haar vervulling gevonden had en door nieuwe nood en ellende was gevolgd..

Wellicht dat ook dit woorden van Samuël of van Gad zijn geweest, die onder het volk bekend waren..

Vers 18

18. Zo doet het nu, en neemt hem ook werkelijk tot uw koning aan; Ik zelf, die u tot dusver ervan heb afgehouden, om u bij het huis van Saul te houden, moet dat thans als het beste voor u erkennen, want de HEERE heeft tot of, van David gesproken, 1) zeggende; Door de hand van David, Mijn knecht, zal Ik Mijn volk Israël verlossen van de hand van de Filistijnen, en van de hand van al hun vijanden; bij hem zult gij dus vinden, wat onder Isboseths regering u nimmer te beurt zal vallen; rust van uw vijanden rondom.

1) Een woord van deze inhoud komt wel nergens uitdrukkelijk voor; maar Abner past zeer juist het van Saul in 1 Samuel 9:16 gezegde op David toe, in wie die Godsbelofte volkomen en duurzaam zou vervuld worden, omdat zij in Saul slechts gedeeltelijk en voorbijgaand haar vervulling gevonden had en door nieuwe nood en ellende was gevolgd..

Wellicht dat ook dit woorden van Samuël of van Gad zijn geweest, die onder het volk bekend waren..

Vers 19

19. En Abner sprak ook op bijzondere wijze voor de oren van Benjamin, om ook deze stam te winnen, die er veel voordeel bij gehad had, dat het regerende stamhuis uit hem was (1 Samuël .22:7). Voorts ging Abner ook heen, volgens de in 2 Samuel 3:13 gestelde voorwaarde, terwijl hij Michal van Bahrim af (2 Samuel 3:16) verder met zich nam om te Hebron voor David's oren te spreken alles, wat goed was in de ogen van Israël (2 Samuel 3:18), en in de ogen van het gehele huis van Benjamin (2 Samuel 3:19a), opdat namelijk David over deze stammen, die tot dusver hem niet erkend hadden, koning mocht worden.

Vers 19

19. En Abner sprak ook op bijzondere wijze voor de oren van Benjamin, om ook deze stam te winnen, die er veel voordeel bij gehad had, dat het regerende stamhuis uit hem was (1 Samuël .22:7). Voorts ging Abner ook heen, volgens de in 2 Samuel 3:13 gestelde voorwaarde, terwijl hij Michal van Bahrim af (2 Samuel 3:16) verder met zich nam om te Hebron voor David's oren te spreken alles, wat goed was in de ogen van Israël (2 Samuel 3:18), en in de ogen van het gehele huis van Benjamin (2 Samuel 3:19a), opdat namelijk David over deze stammen, die tot dusver hem niet erkend hadden, koning mocht worden.

Vers 20

20. En Abner kwam tot David te Hebron, en twintig mannen met hem, 1) als vertegenwoordigers van de stammen, wier voorstel aan David zou worden bekend gemaakt. En David maakte Abner en de mannen, die met hem waren, een maaltijd om hen op recht eervolle wijze te onthalen.

1) Abner komt nu met twintig mannen als vertegenwoordigers van de stammen, om David de kroon aan te bieden. Daarom maakt David hen een maaltijd, opdat aan die maaltijd het verbond bezegeld zou worden..

Vers 20

20. En Abner kwam tot David te Hebron, en twintig mannen met hem, 1) als vertegenwoordigers van de stammen, wier voorstel aan David zou worden bekend gemaakt. En David maakte Abner en de mannen, die met hem waren, een maaltijd om hen op recht eervolle wijze te onthalen.

1) Abner komt nu met twintig mannen als vertegenwoordigers van de stammen, om David de kroon aan te bieden. Daarom maakt David hen een maaltijd, opdat aan die maaltijd het verbond bezegeld zou worden..

Vers 21

21. Toen, na afloop van de maaltijd, toen hij met zijn metgezellen zich weer naar huis wilde begeven, zei Abner tot David: Ik zal mij opmaken, en heengaan, en vergaderen geheel Israël, voor zover het niet reeds gewonnen is, tot mijn heer, de koning, dat zij een verbond met u maken, en gij regeert over alles, wat uw ziel begeert, 1) namelijk over het gehele land. Alzo liet David Abner gaan, en hij ging in vrede. 2)

1) David had ook, afgezien nog van zijn persoonlijke zachtmoedigheid, in het geheel geen reden, om Abner thans nog vijandig te behandelen, nadat deze zijn verzet tegen David's koningschap opgegeven en geheel Israël aan zijn zijde gebracht had. Abners ijver voor Isboseth en zijn strijd tegen David was wel een zondig weerstreven van de hem niet onbekende wil van de Heere, die David door Samuël tot koning over Zijn volk geroepen en gezalfd had; maar toch geen volgens burgerlijke wetten strafbare opstand tegen David's persoon en recht op de troon, omdat de Heere door Samuël of een andere profeet David over het volk niet als koning had laten aanstellen, en David evenmin, na Sauls dood, het hem door de Heere beloofde en door zijn zalving gewaarborgde koningschap over geheel Israël als een recht, waaraan het volk voldoen moest, had geëist, maar als een ware dienstknecht van God geduldig gewacht had totdat de Heere hem het Koningschap over Zijn gehele volk zou verlenen..

Door de overweging, dat het door Abner gestichte en tot dusver staande gehouden koningschap van Isboseth slechts op een zondig en eigenwillig weerstreven van Gods raadsbesluit rustte, en zijn tegenwoordig besluiten om zich en het overige Israël onder David's koningschap te begeven, uit een zuiver inzicht van de stand van zaken voortkwam, waartoe hij echter eerst na het mislukken van verkeerde plannen gekomen was, wordt in het kort de vraag beantwoord, of Abner als verrader moet beschouwd worden, als hij hier David aanbiedt om geheel Israël rondom hem te verzamelen, en of deze recht gehandeld heeft met zich tot onderhandelingen in te laten. Isboseth moet hij deze vraag geheel buiten aanmerking gelaten worden; zijn gehele koningschap was niets anders dan een overweldiging of een wederrechtelijke toe-eigening, en het is een volkomen ordelijke weg, dat degene, die hem in deze stelling gebracht heeft, hem er ook weer uit bevrijdt, hij verliest niets meer dan hetgeen hij nooit had moeten bezitten. Want dat hem van David's zijde enig levensgevaar, gevangenis of iets dergelijks dreigde, is uit diens veelvuldig gebleken karakter niet te denken. Daarentegen, met betrekking tot de verkeerd geleide stammen, die Abner tot dusver belet had om de innige drang van hun hart te volgen en Gods wil te verstaan, was het juist zijn plicht, om ook hen tot dat betere inzicht te brengen, waartoe hij zelf gekomen was. Maar ten opzichte van David, die Gods weg stil had afgewacht, zonder de erkenning van die stammen te willen afdwingen, die zich bij Isboseth hielden, wordt opnieuw bewaarheid wat Proverbs 16:7 geschreven staat: "Als iemands wegen de Heere behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen.".

Wat ook Abners beweegreden was, het was een goed werk, een einde aan de oorlog te maken en de Gezalfde van de Heere op de troon te zetten, en het was voor David evenzo wettig, Abners aangehouden dienst daartoe aan te nemen, als het een arm man geoorloofd is, om een aalmoes te ontvangen, die hem door een Farizeeër enkel en alleen uit hoogmoed en geveinsdheid gegeven wordt..

2) Dit laatste wordt er uitdrukkelijk bijgevoegd, om te doen uitkomen, dat aan de moord van Abner David hoegenaamd geen schuld had, en het nooit in zijn bedoeling heeft gelegen, om zich op die verraderlijke wijze van Abner te ontdoen..

II. 2 Samuel 3:22-2 Samuel 3:39. Nadat Abner van David is weggegaan, komt Joab met zijn knechten juist van een krijgstocht terug; deze ontbrandt in jaloezie tegen Abner, van wiens verzoening met David hij hoort, en waarvan hij nadeel vreest voor zijn eigen verhouding tot de koning, en tracht nu de mededinger bij deze verdacht te maken, omdat zijn woorden echter niet veel ingang vinden, laat hij, na David verlaten te hebben, Abner terugroepen, alsof de koning hem nog iets te zeggen had, neemt in gemeenschap met zijn broeder Abisaï, hem onder de poort van Hebron afzonderlijk, en steekt hem daar verraderlijk dood. Als David de gruweldaad verneemt, verklaart hij zich en zijn koninkrijk op plechtige wijze onschuldig van alle medeweten aan deze misdaad, dwingt Joab bij het begraven van Abners lijk voor de baar uit in rouwgewaad te gaan, en gedraagt zich bij de begrafenis in het algemeen z, dat het gehele volk van zijn onschuld aan de moord volkomen overtuigd wordt; maar hij ziet zich wegens de nog onvaste staat van zijn koninkrijk, buiten macht om de moordenaar zelf op behoorlijke wijze te straffen, en vergenoegt zich, na de vloek over diens daad te hebben uitgesproken, met de Heere de wraak op te dragen.

Vers 21

21. Toen, na afloop van de maaltijd, toen hij met zijn metgezellen zich weer naar huis wilde begeven, zei Abner tot David: Ik zal mij opmaken, en heengaan, en vergaderen geheel Israël, voor zover het niet reeds gewonnen is, tot mijn heer, de koning, dat zij een verbond met u maken, en gij regeert over alles, wat uw ziel begeert, 1) namelijk over het gehele land. Alzo liet David Abner gaan, en hij ging in vrede. 2)

1) David had ook, afgezien nog van zijn persoonlijke zachtmoedigheid, in het geheel geen reden, om Abner thans nog vijandig te behandelen, nadat deze zijn verzet tegen David's koningschap opgegeven en geheel Israël aan zijn zijde gebracht had. Abners ijver voor Isboseth en zijn strijd tegen David was wel een zondig weerstreven van de hem niet onbekende wil van de Heere, die David door Samuël tot koning over Zijn volk geroepen en gezalfd had; maar toch geen volgens burgerlijke wetten strafbare opstand tegen David's persoon en recht op de troon, omdat de Heere door Samuël of een andere profeet David over het volk niet als koning had laten aanstellen, en David evenmin, na Sauls dood, het hem door de Heere beloofde en door zijn zalving gewaarborgde koningschap over geheel Israël als een recht, waaraan het volk voldoen moest, had geëist, maar als een ware dienstknecht van God geduldig gewacht had totdat de Heere hem het Koningschap over Zijn gehele volk zou verlenen..

Door de overweging, dat het door Abner gestichte en tot dusver staande gehouden koningschap van Isboseth slechts op een zondig en eigenwillig weerstreven van Gods raadsbesluit rustte, en zijn tegenwoordig besluiten om zich en het overige Israël onder David's koningschap te begeven, uit een zuiver inzicht van de stand van zaken voortkwam, waartoe hij echter eerst na het mislukken van verkeerde plannen gekomen was, wordt in het kort de vraag beantwoord, of Abner als verrader moet beschouwd worden, als hij hier David aanbiedt om geheel Israël rondom hem te verzamelen, en of deze recht gehandeld heeft met zich tot onderhandelingen in te laten. Isboseth moet hij deze vraag geheel buiten aanmerking gelaten worden; zijn gehele koningschap was niets anders dan een overweldiging of een wederrechtelijke toe-eigening, en het is een volkomen ordelijke weg, dat degene, die hem in deze stelling gebracht heeft, hem er ook weer uit bevrijdt, hij verliest niets meer dan hetgeen hij nooit had moeten bezitten. Want dat hem van David's zijde enig levensgevaar, gevangenis of iets dergelijks dreigde, is uit diens veelvuldig gebleken karakter niet te denken. Daarentegen, met betrekking tot de verkeerd geleide stammen, die Abner tot dusver belet had om de innige drang van hun hart te volgen en Gods wil te verstaan, was het juist zijn plicht, om ook hen tot dat betere inzicht te brengen, waartoe hij zelf gekomen was. Maar ten opzichte van David, die Gods weg stil had afgewacht, zonder de erkenning van die stammen te willen afdwingen, die zich bij Isboseth hielden, wordt opnieuw bewaarheid wat Proverbs 16:7 geschreven staat: "Als iemands wegen de Heere behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen.".

Wat ook Abners beweegreden was, het was een goed werk, een einde aan de oorlog te maken en de Gezalfde van de Heere op de troon te zetten, en het was voor David evenzo wettig, Abners aangehouden dienst daartoe aan te nemen, als het een arm man geoorloofd is, om een aalmoes te ontvangen, die hem door een Farizeeër enkel en alleen uit hoogmoed en geveinsdheid gegeven wordt..

2) Dit laatste wordt er uitdrukkelijk bijgevoegd, om te doen uitkomen, dat aan de moord van Abner David hoegenaamd geen schuld had, en het nooit in zijn bedoeling heeft gelegen, om zich op die verraderlijke wijze van Abner te ontdoen..

II. 2 Samuel 3:22-2 Samuel 3:39. Nadat Abner van David is weggegaan, komt Joab met zijn knechten juist van een krijgstocht terug; deze ontbrandt in jaloezie tegen Abner, van wiens verzoening met David hij hoort, en waarvan hij nadeel vreest voor zijn eigen verhouding tot de koning, en tracht nu de mededinger bij deze verdacht te maken, omdat zijn woorden echter niet veel ingang vinden, laat hij, na David verlaten te hebben, Abner terugroepen, alsof de koning hem nog iets te zeggen had, neemt in gemeenschap met zijn broeder Abisaï, hem onder de poort van Hebron afzonderlijk, en steekt hem daar verraderlijk dood. Als David de gruweldaad verneemt, verklaart hij zich en zijn koninkrijk op plechtige wijze onschuldig van alle medeweten aan deze misdaad, dwingt Joab bij het begraven van Abners lijk voor de baar uit in rouwgewaad te gaan, en gedraagt zich bij de begrafenis in het algemeen z, dat het gehele volk van zijn onschuld aan de moord volkomen overtuigd wordt; maar hij ziet zich wegens de nog onvaste staat van zijn koninkrijk, buiten macht om de moordenaar zelf op behoorlijke wijze te straffen, en vergenoegt zich, na de vloek over diens daad te hebben uitgesproken, met de Heere de wraak op te dragen.

Vers 22

22. En ziet, David's krijgsknechten en Joab aan hun hoofd, kwamen van een bende, van een strooptocht, die zij tegen een van de aan Juda grenzende volksstammen hadden ondernomen (1 Samuel 27:8vv.), en brachten met zich een grote buit; Abner nu was, zoals in 2 Samuel 3:21 gemeld is, nu niet meer bij David te Hebron, want hij had hem laten gaan, en hij was gegaan in vrede.

Vers 22

22. En ziet, David's krijgsknechten en Joab aan hun hoofd, kwamen van een bende, van een strooptocht, die zij tegen een van de aan Juda grenzende volksstammen hadden ondernomen (1 Samuel 27:8vv.), en brachten met zich een grote buit; Abner nu was, zoals in 2 Samuel 3:21 gemeld is, nu niet meer bij David te Hebron, want hij had hem laten gaan, en hij was gegaan in vrede.

Vers 23

23. Michal nu, Sauls dochter, had, terwijl David op de weg van de ootmoed werkelijk in eer was gestegen, tot straf voor haar hoogmoed, die haar in de wegen van haar vader deed voortwandelen, geen kind, 1) zomin nu, ofschoon zij meermalen gehuwd was (1 Samuel 18:27; 1 Samuel 25:44; 1 Samuel 25:2 Samuël 3:13vv. ) als verder tot de dag van haar dood toe. 2)

1) God zal eren die Hem eren; maar die Hem, Zijn dienaren en Zijn dienst verachten, zullen licht geacht worden. Terwijl wij de tegenstanders met zachtmoedigheid vernamen, zal de Heere zeker onze zaak tegen hen verdedigen, en zij, die grote opwekkingen in de godsdienst veroordelen, omdat zij niet met hun begrip overeenkomen, worden dikwijls gestraft door zelf van zo'n heerlijk werk te worden uitgesloten..

Zo straft de Heere haar voor haar hoogmoed, opdat zij de smaad van de kinderloosheid zou dragen. Bovendien had de Heere er nog een ander doel mee, n.l. opdat haar kinderen, of haar zoon, aan Salomo de kroon niet zou betwisten, gesteund door de bewering, dat n zijn vader n zijn grootvader beiden koningen over Israël waren geweest..

2) Hieruit zou men mogen opmaken dat Michal gestorven is op een leeftijd, waarop zij nog moeder had kunnen worden, en wellicht door jaloezie verteerd, in de kracht van haar leeftijd is overleden. David geeft later de zonen van haar zuster aan de Gibeonieten. Wellicht dat Michal toen al reeds gestorven was..

Vers 23

23. Michal nu, Sauls dochter, had, terwijl David op de weg van de ootmoed werkelijk in eer was gestegen, tot straf voor haar hoogmoed, die haar in de wegen van haar vader deed voortwandelen, geen kind, 1) zomin nu, ofschoon zij meermalen gehuwd was (1 Samuel 18:27; 1 Samuel 25:44; 1 Samuel 25:2 Samuël 3:13vv. ) als verder tot de dag van haar dood toe. 2)

1) God zal eren die Hem eren; maar die Hem, Zijn dienaren en Zijn dienst verachten, zullen licht geacht worden. Terwijl wij de tegenstanders met zachtmoedigheid vernamen, zal de Heere zeker onze zaak tegen hen verdedigen, en zij, die grote opwekkingen in de godsdienst veroordelen, omdat zij niet met hun begrip overeenkomen, worden dikwijls gestraft door zelf van zo'n heerlijk werk te worden uitgesloten..

Zo straft de Heere haar voor haar hoogmoed, opdat zij de smaad van de kinderloosheid zou dragen. Bovendien had de Heere er nog een ander doel mee, n.l. opdat haar kinderen, of haar zoon, aan Salomo de kroon niet zou betwisten, gesteund door de bewering, dat n zijn vader n zijn grootvader beiden koningen over Israël waren geweest..

2) Hieruit zou men mogen opmaken dat Michal gestorven is op een leeftijd, waarop zij nog moeder had kunnen worden, en wellicht door jaloezie verteerd, in de kracht van haar leeftijd is overleden. David geeft later de zonen van haar zuster aan de Gibeonieten. Wellicht dat Michal toen al reeds gestorven was..

Vers 25

25. Gij kent1) Abner, de zoon van Ner, wat een sluwe en geveinsde man hij is, dat hij gekomen is om u te overreden, om zich aan u voor te doen, alsof hij het met u eens was, om u uw wensen te openbaren, en om te weten uw uitgang en uw ingang, al uw ondernemingen, ja om te weten, alles wat gij doet, wat gij wilt doen, om daarna uw plannen te kennen en ze dus des te nadrukkelijker te kunnen tegenwerken.

1) Of liever: Kent gij?. 26. En Joab ging uit van David, 1) zonder dat hij met zijn verdachtmaking ingang bij hem gevonden had, en zond Abner op heimelijke wijze boden na, die hem, onder voorwendsel dat de koning hem nog eenmaal wenste te spreken, wederom haalden van de plaats tot waar hij reeds gekomen was, namelijk van de bornput van Sira, volgens Josephus 20 stadiën of mijl van Hebron; maar David wist het niet, de gehele zaak was veeleer een list van Joab, die Abner in zijn macht wilde krijgen, om hem uit de weg te ruimen.

1) Wij lezen niet, dat David hem geantwoord heeft. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij het antwoord van de koning niet afgewacht, maar is terstond weggegaan om zijn plannen van sluipmoord zo spoedig mogelijk uit te voeren. Wat hij tot David zei, moest dan ook dienen om David straks van het billijke van zijn moord te overtuigen, dat hij een verrader op verraderlijke wijze had omgebracht..

Vers 25

25. Gij kent1) Abner, de zoon van Ner, wat een sluwe en geveinsde man hij is, dat hij gekomen is om u te overreden, om zich aan u voor te doen, alsof hij het met u eens was, om u uw wensen te openbaren, en om te weten uw uitgang en uw ingang, al uw ondernemingen, ja om te weten, alles wat gij doet, wat gij wilt doen, om daarna uw plannen te kennen en ze dus des te nadrukkelijker te kunnen tegenwerken.

1) Of liever: Kent gij?. 26. En Joab ging uit van David, 1) zonder dat hij met zijn verdachtmaking ingang bij hem gevonden had, en zond Abner op heimelijke wijze boden na, die hem, onder voorwendsel dat de koning hem nog eenmaal wenste te spreken, wederom haalden van de plaats tot waar hij reeds gekomen was, namelijk van de bornput van Sira, volgens Josephus 20 stadiën of mijl van Hebron; maar David wist het niet, de gehele zaak was veeleer een list van Joab, die Abner in zijn macht wilde krijgen, om hem uit de weg te ruimen.

1) Wij lezen niet, dat David hem geantwoord heeft. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij het antwoord van de koning niet afgewacht, maar is terstond weggegaan om zijn plannen van sluipmoord zo spoedig mogelijk uit te voeren. Wat hij tot David zei, moest dan ook dienen om David straks van het billijke van zijn moord te overtuigen, dat hij een verrader op verraderlijke wijze had omgebracht..

Vers 27

27. Toen nu Abner, in de mening, dat de koning zelf hem had laten terugroepen, weer te Hebron kwam, a) zo leidde hem Joab, die, vergezeld door zijn broeder Abisaï, tot voor de sta hem tegemoet was gegaan, ter zijde af in het midden van de poort, (Genesis 19:1), waar op dat ogenblik juist geen mensen bijeen waren, om in de stilte met hem te spreken, als had hij in last van de koning iets geheims met hem af te spreken; en hij sloeg hem daar, toen hij hem op zijde af in een hoek geleid had, met zijn zwaard, aan de vijfde rib, aan het onderlijf, dat hij stierf, b)omwille van het bloed van zijn broeder Asahel, wiens dood (2:23) hij door deze daad tegelijk wreekte.

a) 1 Kings 2:5 b) 2 Samuel 2:23

De reden zelf, die Joab tot dit bedrijf meende te hebben, was onrechtvaardig. Weliswaar had Abner Asahel gedood en Joab en Abisaï begeerden huns broeders bloed te wreken, maar Abner had Asahel gedood in het open veld, in een openbare oorlog, waartoe de uitdaging, ofschoon door Abner gedaan, nochtans door Joab was aangenomen, zoals hij dan ook bij die gelegenheid velen van Abners oversten gedood had. Ook had hij het gedaan tot zijn eigen verdediging, niet dan na een vriendelijke en herhaalde waarschuwing en geheel tegen zijn wil, maar Joab heeft hier krijgsbloed vergoten in oneer (1 Kings 2:5)..

Zeker zal Joab ook nog om een andere reden Abner hebben gedood, n.l. uit afgunst en jaloezie. Hij zal hebben gevreesd, dat Abner bij David in gunst zou komen en dat deze door David, om zijn invloed te behouden op de andere stammen, tot krijgsoverste zou worden gemaakt. Joab was een bloedgierig en een wraakzuchtig man..

Hij was bevreesd, dat Abner van David een hogere plaats dan hij zou ontvangen. Wat zullen mensen, die gierig en eerzuchtig zijn en niemand boven zich kunnen zien, niet durven ondernemen tot verkrijging van hun begeerte? Zij zullen duizend misdaden bedrijven, en liever dan te verliezen hetgeen zij verkregen hebben, niet schromen nog grotere goddeloosheid te plegen.

Vers 27

27. Toen nu Abner, in de mening, dat de koning zelf hem had laten terugroepen, weer te Hebron kwam, a) zo leidde hem Joab, die, vergezeld door zijn broeder Abisaï, tot voor de sta hem tegemoet was gegaan, ter zijde af in het midden van de poort, (Genesis 19:1), waar op dat ogenblik juist geen mensen bijeen waren, om in de stilte met hem te spreken, als had hij in last van de koning iets geheims met hem af te spreken; en hij sloeg hem daar, toen hij hem op zijde af in een hoek geleid had, met zijn zwaard, aan de vijfde rib, aan het onderlijf, dat hij stierf, b)omwille van het bloed van zijn broeder Asahel, wiens dood (2:23) hij door deze daad tegelijk wreekte.

a) 1 Kings 2:5 b) 2 Samuel 2:23

De reden zelf, die Joab tot dit bedrijf meende te hebben, was onrechtvaardig. Weliswaar had Abner Asahel gedood en Joab en Abisaï begeerden huns broeders bloed te wreken, maar Abner had Asahel gedood in het open veld, in een openbare oorlog, waartoe de uitdaging, ofschoon door Abner gedaan, nochtans door Joab was aangenomen, zoals hij dan ook bij die gelegenheid velen van Abners oversten gedood had. Ook had hij het gedaan tot zijn eigen verdediging, niet dan na een vriendelijke en herhaalde waarschuwing en geheel tegen zijn wil, maar Joab heeft hier krijgsbloed vergoten in oneer (1 Kings 2:5)..

Zeker zal Joab ook nog om een andere reden Abner hebben gedood, n.l. uit afgunst en jaloezie. Hij zal hebben gevreesd, dat Abner bij David in gunst zou komen en dat deze door David, om zijn invloed te behouden op de andere stammen, tot krijgsoverste zou worden gemaakt. Joab was een bloedgierig en een wraakzuchtig man..

Hij was bevreesd, dat Abner van David een hogere plaats dan hij zou ontvangen. Wat zullen mensen, die gierig en eerzuchtig zijn en niemand boven zich kunnen zien, niet durven ondernemen tot verkrijging van hun begeerte? Zij zullen duizend misdaden bedrijven, en liever dan te verliezen hetgeen zij verkregen hebben, niet schromen nog grotere goddeloosheid te plegen.

Vers 28

28. Toen David dat daarna hoorde, zo zei hij: Ik ben onschuldig, en mijn koninkrijk, bij de HEERE, tot in eeuwigheid, van het bloed van Abner, de zoon van Ner; de Heere zal deze verraderlijke moord noch aan mijn persoon, noch aan mijn koninkrijk straffen, omdat ik er in het geheel geen aandeel aan gehad, maar slechts goeds jegens Abner bedoeld heb.

Vers 28

28. Toen David dat daarna hoorde, zo zei hij: Ik ben onschuldig, en mijn koninkrijk, bij de HEERE, tot in eeuwigheid, van het bloed van Abner, de zoon van Ner; de Heere zal deze verraderlijke moord noch aan mijn persoon, noch aan mijn koninkrijk straffen, omdat ik er in het geheel geen aandeel aan gehad, maar slechts goeds jegens Abner bedoeld heb.

Vers 29

29. Het bloed van Abner blijve op het hoofd van Joab, en op het gehele huis van zijn vader, op zijn geheel navolgend geslacht, en er worde, tot rechtvaardige vergelding voor zo'n misdaad van het huis van Joab niet afgesneden, die een vloed, zaad- of slijmvloed (Leviticus 15:2) hebbe en melaats zij (Leviticus 3:1-Leviticus 3:46), en zich aan de stok houde, lam of gebrekkig zij, en door het zwaard valle, en aan brood gebrek hebbe! God de Heere neme zelf de bestraffing van deze gruweldaad in Zijn hand, en bezoeke haar aan Joabs geslacht met verschrikkelijke ziekten, geweldige dood en bittere armoede, die voortdurend in hen mogen woeden!

Van vloeken in de eigenlijke, zondige zin is wel te onderscheiden de heilige vloek, die betrekking heeft niet op de tot verlossing nog in staat zijnde persoon, maar op de misdaad zelf; die heilige vloek heeft zijn volle zedelijke kracht allereerst bij God zelf, maar verder ook bij hen, die in Zijn Naam spreken. Het zondige vloeken stelt niet de zedelijke wil van de mens in dienst van de heilige God, maar tracht de wil van de heilige God in dienst van de zondige wil, van de innerlijke haat te stellen. Dat vloeken wil niet de goddelijke gerechtigheid volbrengen, maar slechts de hartstochtelijke haat van de zondige mens, door vernietiging van het welzijn van hem, die men haat. Daarom is iedere zodanige vloek een godslastering. Waar Christus zegt: "Vader, vergeef het hun," daar vloekt de zondige mens; maar waar Christus en de heiligen van de Heere de zondaars de goddelijke gerechtigheid verkondigen, daar is de ander onverschillig, of verheugt zich over de zonde. Zo'n verkondiging nu van de goddelijke gerechtigheid, zo'n waarschuwende bedreiging van de goddelijke straf voor de verstokt blijvende zondaar, zo'n aanroepen van God om de vervulling van Zijn gerechtigheid, zowel om het welzijn van de gemeente als om de bekering van de afgedwaalden zelf door de invloed van de kastijding: dat is het heilig vloeken in zijn innigste betekenis. De gemoedsgesteldheid, waarmee die vloek wordt uitgesproken, is geen andere dan die bij het gebed plaatsheeft..

De betekenis is deze, God moge deze moord aan Joab en zijn huis al doorgaande straffen met verschrikkelijke ziekten, geweldige dood en armoede. Om de grond van deze vervloeking duidelijk te maken, merkt de schrijver op (2 Samuel 3:30): "Joab en zijn broeder Abisaï hebben Abner gedood, omdat deze hun broeder Asahel te Gibeon in de strijd gedood had." De daad van Joab, waaraan Abisaï mede schuldig stond, was een sluipmoord, die zich niet als bloedwraak liet rechtvaardigen, omdat Abner Asahel in de strijd, na herhaalde waarschuwing, slechts om zijn leven te redden, gedood had..

Vers 29

29. Het bloed van Abner blijve op het hoofd van Joab, en op het gehele huis van zijn vader, op zijn geheel navolgend geslacht, en er worde, tot rechtvaardige vergelding voor zo'n misdaad van het huis van Joab niet afgesneden, die een vloed, zaad- of slijmvloed (Leviticus 15:2) hebbe en melaats zij (Leviticus 3:1-Leviticus 3:46), en zich aan de stok houde, lam of gebrekkig zij, en door het zwaard valle, en aan brood gebrek hebbe! God de Heere neme zelf de bestraffing van deze gruweldaad in Zijn hand, en bezoeke haar aan Joabs geslacht met verschrikkelijke ziekten, geweldige dood en bittere armoede, die voortdurend in hen mogen woeden!

Van vloeken in de eigenlijke, zondige zin is wel te onderscheiden de heilige vloek, die betrekking heeft niet op de tot verlossing nog in staat zijnde persoon, maar op de misdaad zelf; die heilige vloek heeft zijn volle zedelijke kracht allereerst bij God zelf, maar verder ook bij hen, die in Zijn Naam spreken. Het zondige vloeken stelt niet de zedelijke wil van de mens in dienst van de heilige God, maar tracht de wil van de heilige God in dienst van de zondige wil, van de innerlijke haat te stellen. Dat vloeken wil niet de goddelijke gerechtigheid volbrengen, maar slechts de hartstochtelijke haat van de zondige mens, door vernietiging van het welzijn van hem, die men haat. Daarom is iedere zodanige vloek een godslastering. Waar Christus zegt: "Vader, vergeef het hun," daar vloekt de zondige mens; maar waar Christus en de heiligen van de Heere de zondaars de goddelijke gerechtigheid verkondigen, daar is de ander onverschillig, of verheugt zich over de zonde. Zo'n verkondiging nu van de goddelijke gerechtigheid, zo'n waarschuwende bedreiging van de goddelijke straf voor de verstokt blijvende zondaar, zo'n aanroepen van God om de vervulling van Zijn gerechtigheid, zowel om het welzijn van de gemeente als om de bekering van de afgedwaalden zelf door de invloed van de kastijding: dat is het heilig vloeken in zijn innigste betekenis. De gemoedsgesteldheid, waarmee die vloek wordt uitgesproken, is geen andere dan die bij het gebed plaatsheeft..

De betekenis is deze, God moge deze moord aan Joab en zijn huis al doorgaande straffen met verschrikkelijke ziekten, geweldige dood en armoede. Om de grond van deze vervloeking duidelijk te maken, merkt de schrijver op (2 Samuel 3:30): "Joab en zijn broeder Abisaï hebben Abner gedood, omdat deze hun broeder Asahel te Gibeon in de strijd gedood had." De daad van Joab, waaraan Abisaï mede schuldig stond, was een sluipmoord, die zich niet als bloedwraak liet rechtvaardigen, omdat Abner Asahel in de strijd, na herhaalde waarschuwing, slechts om zijn leven te redden, gedood had..

Vers 31

31. David dan zei, om zijn diepe smart over Abners uiteinde en zijn groot ongenoegen over de aan hem begane boosheid openlijk te betuigen, tot Joab en tot al het volk, dat bij hem, bij David was, dus zowel tot zijn eigen overige hofbeambten, als tot de krijgslieden, die met Joab van de strooptocht waren teruggekeerd: Scheurt uw kleren (Deuteronomy 14:2), en gordt zakken aan (Genesis 37:34), en weeklaagt voor Abner heen, gaat in zo'n rouwbedrijf voor zijn lijk heen; en de koning David ging, toen het lijk ten grave gedragen werd, achter de baar.

Over de wijze, waarop de oude Hebreeën hun doden ter begrafenis toebereidden en vervolgens werkelijk ter aarde bestelden, geeft de schrift de volgende aanduiding. Dadelijk na het sterven was het de liefdeplicht van de bloedverwanten om de dode de ogen toe te drukken, en de kinderrijke vroomheid, om hem te kussen (Genesis 49:7; Genesis 50:1). Hierop werd het lijk met warm water afgewassen (Acts 9:37), in een groot linnen laken gewikkeld (Matthew 27:57), of aan afzonderlijke leden met linnen doeken omwonden (John 11:44); waartussen men bij voorname lieden mirre, aloë en andere welriekende specerijen legde of streek (Joshua 12:7; Joshua 19:39vv.), in de doodkist gelegd en op de zolder of de opperkamer gebracht (2 Kings 4:21 Acts 9:37vv.). De doodkist was bij koningen en voorname lieden een rijk versierd bed (2 Chronicles 16:14

), bij arme lieden een open baar, waarop de dode, licht toegedekt, neerlag (Luke 7:14). Omdat volgens de wet (Numbers 19:11vv.), alles wat met een lijk in aanraking kwam, onrein werd, was men gewoon zo spoedig mogelijk, meestal op dezelfde dag, de doden te begraven, hetgeen ook wegens het warme klimaat raadzaam was; ofschoon het in vroegere tijd niet zo gedaan werd (Genesis 23:2vv.). Het lijk werd dan in zijn kist, op een baar uit het huis gedragen, onder luid wenen en weeklagen van de bloedverwanten en vriende, die het volgden, terwijl reeds in het sterfhuis klaagliederen onder begeleiding van treurmuziek op de fluit werden aangeheven (Matthew 9:23); men huurde daartoe bijzondere klaagvrouwen (Jeremiah 9:17), die het weeklagen enige dagen lang voortzetten. Onder zulk weeklagen ging de lijkstoet bestaande uit de bloedverwanten, en wanneer zij tot de aanzienlijke stand behoorden ook uit zeer vele andere (1 Samuel 25:1), grafwaarts, en werd het lijk in de groeve neergelaten (1 Koningen .13:30). Daarna kwam de lijkstoet tot een rouwmaal bijeen, dat oorspronkelijk door de vrienden voor de rouwdragenden werd aangericht om deze in hun droefheid te troosten (Deuteronomy 26:14 Jeremiah 16:7 Ezekiel 24:17), terwijl in later tijd de rouwdragende omgekeerd voor zijn vrienden een, dikwijls zeer rijk, rouwmaal aanrichtte; de deelneming aan dit "treurbord" (Hosea9:4) maakte zeven dagen lang onrein (Numbers 19:4), zolang duurde ook gewoonlijk de rouwtijd..

Vers 31

31. David dan zei, om zijn diepe smart over Abners uiteinde en zijn groot ongenoegen over de aan hem begane boosheid openlijk te betuigen, tot Joab en tot al het volk, dat bij hem, bij David was, dus zowel tot zijn eigen overige hofbeambten, als tot de krijgslieden, die met Joab van de strooptocht waren teruggekeerd: Scheurt uw kleren (Deuteronomy 14:2), en gordt zakken aan (Genesis 37:34), en weeklaagt voor Abner heen, gaat in zo'n rouwbedrijf voor zijn lijk heen; en de koning David ging, toen het lijk ten grave gedragen werd, achter de baar.

Over de wijze, waarop de oude Hebreeën hun doden ter begrafenis toebereidden en vervolgens werkelijk ter aarde bestelden, geeft de schrift de volgende aanduiding. Dadelijk na het sterven was het de liefdeplicht van de bloedverwanten om de dode de ogen toe te drukken, en de kinderrijke vroomheid, om hem te kussen (Genesis 49:7; Genesis 50:1). Hierop werd het lijk met warm water afgewassen (Acts 9:37), in een groot linnen laken gewikkeld (Matthew 27:57), of aan afzonderlijke leden met linnen doeken omwonden (John 11:44); waartussen men bij voorname lieden mirre, aloë en andere welriekende specerijen legde of streek (Joshua 12:7; Joshua 19:39vv.), in de doodkist gelegd en op de zolder of de opperkamer gebracht (2 Kings 4:21 Acts 9:37vv.). De doodkist was bij koningen en voorname lieden een rijk versierd bed (2 Chronicles 16:14

), bij arme lieden een open baar, waarop de dode, licht toegedekt, neerlag (Luke 7:14). Omdat volgens de wet (Numbers 19:11vv.), alles wat met een lijk in aanraking kwam, onrein werd, was men gewoon zo spoedig mogelijk, meestal op dezelfde dag, de doden te begraven, hetgeen ook wegens het warme klimaat raadzaam was; ofschoon het in vroegere tijd niet zo gedaan werd (Genesis 23:2vv.). Het lijk werd dan in zijn kist, op een baar uit het huis gedragen, onder luid wenen en weeklagen van de bloedverwanten en vriende, die het volgden, terwijl reeds in het sterfhuis klaagliederen onder begeleiding van treurmuziek op de fluit werden aangeheven (Matthew 9:23); men huurde daartoe bijzondere klaagvrouwen (Jeremiah 9:17), die het weeklagen enige dagen lang voortzetten. Onder zulk weeklagen ging de lijkstoet bestaande uit de bloedverwanten, en wanneer zij tot de aanzienlijke stand behoorden ook uit zeer vele andere (1 Samuel 25:1), grafwaarts, en werd het lijk in de groeve neergelaten (1 Koningen .13:30). Daarna kwam de lijkstoet tot een rouwmaal bijeen, dat oorspronkelijk door de vrienden voor de rouwdragenden werd aangericht om deze in hun droefheid te troosten (Deuteronomy 26:14 Jeremiah 16:7 Ezekiel 24:17), terwijl in later tijd de rouwdragende omgekeerd voor zijn vrienden een, dikwijls zeer rijk, rouwmaal aanrichtte; de deelneming aan dit "treurbord" (Hosea9:4) maakte zeven dagen lang onrein (Numbers 19:4), zolang duurde ook gewoonlijk de rouwtijd..

Vers 33

33. En de koning maakte een klaaglied over Abner, een door hemzelf op zijn dood vervaardigde rouwklacht, en zei: is dan Abner, die dappere held, zo smadelijk gestorven, als een dwaas, een misdadiger sterft, 1) die zijn leven door zijn schanddaden verbeurd heeft?

1) Anderen vertalen: Abner is niet gestorven als een dwaas, als een misdadiger sterft, hij had niets misdreven, dat hij op rechtvaardige wijze moest sterven; want heeft hij Asahel gedood, hij deed dit in een openlijke veldslag, nadat hij hem meermalen gewaarschuwd had..

Vers 33

33. En de koning maakte een klaaglied over Abner, een door hemzelf op zijn dood vervaardigde rouwklacht, en zei: is dan Abner, die dappere held, zo smadelijk gestorven, als een dwaas, een misdadiger sterft, 1) die zijn leven door zijn schanddaden verbeurd heeft?

1) Anderen vertalen: Abner is niet gestorven als een dwaas, als een misdadiger sterft, hij had niets misdreven, dat hij op rechtvaardige wijze moest sterven; want heeft hij Asahel gedood, hij deed dit in een openlijke veldslag, nadat hij hem meermalen gewaarschuwd had..

Vers 34

34. Uw handen waren, toen men u overviel, niet gebonden, noch uw voeten in koperen boeien gedaan; 1) gij had als een dapper man u kunnen verdedigen, als een goed loper kunnen ontkomen, indien gij enig vermoeden van het verderf, dat u dreigde, gehad had; maar daartoe was uw gemoed te argeloos; maar gij zijt gevallen, zoals men valt voor het aangezicht van kinderen van de verkeerdheid, zoals men op een verraderlijke, boosaardige wijze om het leven gebracht wordt. Toen, door David's smartelijke klacht op het diepst getroffen, en de waarheid van zijn spreuk erkennende, weende het gehele volk nog meer over hem, over Abner. 1) Anderen vertalen: Uw handen zijn niet gebonden, noch uw voeten in koperen boeien gedaan, namelijk toen gij, Abner, in de macht van uw vijand raakte, d.i. men had u niet als een strafbare moordenaar, na gewoon onderzoek, aan de bloedwreker overgeleverd, zodat deze voortaan recht gehad zou hebben om u om te brengen..

Vers 34

34. Uw handen waren, toen men u overviel, niet gebonden, noch uw voeten in koperen boeien gedaan; 1) gij had als een dapper man u kunnen verdedigen, als een goed loper kunnen ontkomen, indien gij enig vermoeden van het verderf, dat u dreigde, gehad had; maar daartoe was uw gemoed te argeloos; maar gij zijt gevallen, zoals men valt voor het aangezicht van kinderen van de verkeerdheid, zoals men op een verraderlijke, boosaardige wijze om het leven gebracht wordt. Toen, door David's smartelijke klacht op het diepst getroffen, en de waarheid van zijn spreuk erkennende, weende het gehele volk nog meer over hem, over Abner. 1) Anderen vertalen: Uw handen zijn niet gebonden, noch uw voeten in koperen boeien gedaan, namelijk toen gij, Abner, in de macht van uw vijand raakte, d.i. men had u niet als een strafbare moordenaar, na gewoon onderzoek, aan de bloedwreker overgeleverd, zodat deze voortaan recht gehad zou hebben om u om te brengen..

Vers 35

35. Daarna kwam al het volk, na het volbrachte lijkfeest, bij de koning en zijn huis om David brood te doen eten, daartoe over te halen, als het nog dag was, en hij toch niet zonder nadeel voor zijn gezondheid tot aan de avond zondereten kon blijven; maar David zwoer, zeggende: God doe mij zo en doe er zo toe, indien ik voor het ondergaan van de zon brood of iets anders eet! Hij betuigde daarmee, dat hij zich over zijn kommer nog niet wilde troosten, maar veeleer over Abner wilde rouw dragen, als over een van zijn naaste bloedverwant en vrienden.

Vers 35

35. Daarna kwam al het volk, na het volbrachte lijkfeest, bij de koning en zijn huis om David brood te doen eten, daartoe over te halen, als het nog dag was, en hij toch niet zonder nadeel voor zijn gezondheid tot aan de avond zondereten kon blijven; maar David zwoer, zeggende: God doe mij zo en doe er zo toe, indien ik voor het ondergaan van de zon brood of iets anders eet! Hij betuigde daarmee, dat hij zich over zijn kommer nog niet wilde troosten, maar veeleer over Abner wilde rouw dragen, als over een van zijn naaste bloedverwant en vrienden.

Vers 38

38. Voorts zei de koning nog op de dag van de begrafenis, tot zijn knechten, zijn vertrouwde dienaren: Weet gij niet, erkent en voelt gij niet met mij, dat op deze dag een vorst, ja een grote in Israël gevallen is; een uitstekend en voortreffelijk man, wiens bekwaamheid nog van groot nut had kunnen zijn voor mijn rijk?

1) Hij zei daarmee niet te veel. Abner was een belangrijk persoon, een stalen karakter, die voor David bij de grondvesting van zijn heerschappij voornamelijk in het veld tot een machtige steun had kunnen worden. Wel verteerde hem een brandende dorst naar aanzien en eer, een dorst die vroeg of laat voor de koning nog gevaarlijker had kunnen worden, dan deze zelf nog vermoedde; wel wist David, dat Abner eenmaal niet de laatste van Sauls legerhoofden geweest was, die dezen tegen hem had opgehitst; maar David die zich zo gelukkig voelde in het bewustzijn van de vergeving, die hemzelf van Gods zijde reeds ten deel gevallen was, dacht aan Abners vroeger bedrijf niet meer, en zo kon zijn ongehuichelde rouwbetoning over Abner slechts tot zijn eer worden uitgelegd. Inderdaad getuigde zij van een koninklijke gezindheid..

Vers 38

38. Voorts zei de koning nog op de dag van de begrafenis, tot zijn knechten, zijn vertrouwde dienaren: Weet gij niet, erkent en voelt gij niet met mij, dat op deze dag een vorst, ja een grote in Israël gevallen is; een uitstekend en voortreffelijk man, wiens bekwaamheid nog van groot nut had kunnen zijn voor mijn rijk?

1) Hij zei daarmee niet te veel. Abner was een belangrijk persoon, een stalen karakter, die voor David bij de grondvesting van zijn heerschappij voornamelijk in het veld tot een machtige steun had kunnen worden. Wel verteerde hem een brandende dorst naar aanzien en eer, een dorst die vroeg of laat voor de koning nog gevaarlijker had kunnen worden, dan deze zelf nog vermoedde; wel wist David, dat Abner eenmaal niet de laatste van Sauls legerhoofden geweest was, die dezen tegen hem had opgehitst; maar David die zich zo gelukkig voelde in het bewustzijn van de vergeving, die hemzelf van Gods zijde reeds ten deel gevallen was, dacht aan Abners vroeger bedrijf niet meer, en zo kon zijn ongehuichelde rouwbetoning over Abner slechts tot zijn eer worden uitgelegd. Inderdaad getuigde zij van een koninklijke gezindheid..

Vers 39

39. Daarom zou het ook geheel ermee overeenkomen, dat zijn moordenaar naar verdienste gestraft en wegens zijn misdaad gedood werd. Maar ik ben heden nog teder, en nog te korte tijd gezalfd tot koning, en kan onder zulke omstandigheden niet zelf de straf toepassen; en deze mannen, de zonen van Zeruja, Joab met zijn broeder Abisaï, zijn harder dan ik; zij zijn met hun gewelddadigheden mij een zware last, die ik moet dragen, zolang mijn koningschap hun bedrevenheid in de strijd tot zijn bevestiging behoeft. De HEERE zal de boosdoener vergelden naar zijn boosheid: 1) Op `s Heren tijd en uur zal Hij hen wegens hun misdaad bezoeken (1 Kings 2:5, 1 Kings 2:28vv.).

1) Tevens gaf David met deze woorden duidelijk te verstaan, dat hij zijn regering niet graag beginnen wilde met een doodvonnis over een van de heldhaftigste en geëerdste veldheren van zijn leger, en dit des te minder, omdat liefde tot de verslagen broeder aan Joab de wapens tegen Abner deed opvatten..

David is een gezworen vijand van alle valsheid en leugen: "Die leugens spreekt zal voor mijn ogen niet bevestigd worden", is zijn zinspreuk (Psalms 101:7); maar dat de vonden en onwaarheden, die hij zich veroorlooft, als zijn vijanden hem in verlegenheid en nood brengen, niets anders zijn dan het lichte stof, dat bij zijn moeilijke gang door de woestijn des levens aan zijn voeten blijft hangen, dat komt vooral dan duidelijk aan het licht, als het hem, zoals in het voor ons liggend geval, volkomen lukt elk spoor van verdenking bij zijn volk uit te wissen. Zijn volk weet steeds, hoe het daaromtrent met hem staat; want tussen hem en zijn volk geldt geen diplomatie en geen politiek (geen wereldse staatslist) maar de eerlijke taal van het trouwe hart en van de waarheidlievende man..

Hiermee wil David zeggen, dat Joab zijn gehele leven lang zal schuldig staan voor deze daad, en dat, al wordt hem op dit ogenblik geen gerechtigheid gedaan, hij toch zijn gerechte straf voor zijn misdaad niet zal ontgaan, zoals ook gebeurd is onder de regering van Salomo..

Vers 39

39. Daarom zou het ook geheel ermee overeenkomen, dat zijn moordenaar naar verdienste gestraft en wegens zijn misdaad gedood werd. Maar ik ben heden nog teder, en nog te korte tijd gezalfd tot koning, en kan onder zulke omstandigheden niet zelf de straf toepassen; en deze mannen, de zonen van Zeruja, Joab met zijn broeder Abisaï, zijn harder dan ik; zij zijn met hun gewelddadigheden mij een zware last, die ik moet dragen, zolang mijn koningschap hun bedrevenheid in de strijd tot zijn bevestiging behoeft. De HEERE zal de boosdoener vergelden naar zijn boosheid: 1) Op `s Heren tijd en uur zal Hij hen wegens hun misdaad bezoeken (1 Kings 2:5, 1 Kings 2:28vv.).

1) Tevens gaf David met deze woorden duidelijk te verstaan, dat hij zijn regering niet graag beginnen wilde met een doodvonnis over een van de heldhaftigste en geëerdste veldheren van zijn leger, en dit des te minder, omdat liefde tot de verslagen broeder aan Joab de wapens tegen Abner deed opvatten..

David is een gezworen vijand van alle valsheid en leugen: "Die leugens spreekt zal voor mijn ogen niet bevestigd worden", is zijn zinspreuk (Psalms 101:7); maar dat de vonden en onwaarheden, die hij zich veroorlooft, als zijn vijanden hem in verlegenheid en nood brengen, niets anders zijn dan het lichte stof, dat bij zijn moeilijke gang door de woestijn des levens aan zijn voeten blijft hangen, dat komt vooral dan duidelijk aan het licht, als het hem, zoals in het voor ons liggend geval, volkomen lukt elk spoor van verdenking bij zijn volk uit te wissen. Zijn volk weet steeds, hoe het daaromtrent met hem staat; want tussen hem en zijn volk geldt geen diplomatie en geen politiek (geen wereldse staatslist) maar de eerlijke taal van het trouwe hart en van de waarheidlievende man..

Hiermee wil David zeggen, dat Joab zijn gehele leven lang zal schuldig staan voor deze daad, en dat, al wordt hem op dit ogenblik geen gerechtigheid gedaan, hij toch zijn gerechte straf voor zijn misdaad niet zal ontgaan, zoals ook gebeurd is onder de regering van Salomo..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Samuel 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-samuel-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile