Lectionary Calendar
Tuesday, June 11th, 2024
the Week of Proper 5 / Ordinary 10
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Joël 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOEL 3

Joel 3:1.

BESCHERMING DER KERK TEGEN DE VIJANDEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOEL 3

Joel 3:1.

BESCHERMING DER KERK TEGEN DE VIJANDEN.

Vers 1

1. Alleen in het geloof aan `s Heeren naam zal redding en zaligheid te vinden zijn (Joel 3:5); want ziet in diebedoelde dagen van de uitstorting Mijns Geestes over allen, en te dier tijd, als alle Mijne raadsbesluiten zullen volbracht worden, dat met de verschijning van den Leraar der gerechtigheid zal aanvangen, als Ik, om dien tijd nog nader aan te wijzen, de gevangenis, elke vernedering en slavernij van Juda en Jeruzalem door verlossing van alle zonde en ellende zal wenden, en Mijn uitverkoren volk tot een waarlijk heilig en bekeerd volk zal maken (Hosea 6:11);

Vers 1

1. Alleen in het geloof aan `s Heeren naam zal redding en zaligheid te vinden zijn (Joel 3:5); want ziet in diebedoelde dagen van de uitstorting Mijns Geestes over allen, en te dier tijd, als alle Mijne raadsbesluiten zullen volbracht worden, dat met de verschijning van den Leraar der gerechtigheid zal aanvangen, als Ik, om dien tijd nog nader aan te wijzen, de gevangenis, elke vernedering en slavernij van Juda en Jeruzalem door verlossing van alle zonde en ellende zal wenden, en Mijn uitverkoren volk tot een waarlijk heilig en bekeerd volk zal maken (Hosea 6:11);

Vers 2

2. Dan zal Ik dadelijk daarop alle Heidenen vergaderen, wien wel het deelgenootschap aan het rijk Gods werd aangeboden, maar in hun ongeloof volhardden, en Mijn volk gehaat en vervolgd hebben. Ik zal ze verzamelen tot het grote gericht, en zal hen afvoeren in het dal van Josafat1), d. i. het dal van Gods gericht. Dat zal volgens Zechariah 14:3 v. in de nabijheid van Jeruzalem liggen, en heeft zijn naam ontleend eensdeels aan hetgeen de Heere eens als ten voorbeelde onder den koning Josafat aan enkele heidense volken heeft gedaan (2 Chronicles 20:26 Revelation 6:16), en Ik zal met hen aldaar richten, dien bloedigen gerichtsdag houden, van wege al hun boosheid en al hun vervolgen van Mijn volk en Mijn erfdeel Israël, dat zij, bijv. de Filistijnen en Arabieren, om het eerste en bijzonder sprekende voorbeeld als toonbeeld van alle latere vijandschap der Heidenen aan te halen, onder koning Joram (2 Chronicles 21:16 v. Joel 1:1), na de verovering van Jeruzalem, onder de Heidenen hebben verstrooid, en Mijn land, dat Mij als plaats Mijner openbaring in bijzonderen zin toebehoort, gedeeld.

1) Zoals bij Joel 3:9 ook is aangetekend, is hier onder het dal Josafats niet te verstaan, het bekende dal, waarvan in 2 Chronicles 20:1 sprake is, maar een dal vlak bij Jeruzalem. Op den berg Zions, binnen Jeruzalem zal er ontkomen en behoudenis zijn. Jeruzalem en Zion vormen hier met het dal Josafats de grote tegenstelling tussen het behoud van de gelovigen en het verderf van de ongelovigen.

Vers 2

2. Dan zal Ik dadelijk daarop alle Heidenen vergaderen, wien wel het deelgenootschap aan het rijk Gods werd aangeboden, maar in hun ongeloof volhardden, en Mijn volk gehaat en vervolgd hebben. Ik zal ze verzamelen tot het grote gericht, en zal hen afvoeren in het dal van Josafat1), d. i. het dal van Gods gericht. Dat zal volgens Zechariah 14:3 v. in de nabijheid van Jeruzalem liggen, en heeft zijn naam ontleend eensdeels aan hetgeen de Heere eens als ten voorbeelde onder den koning Josafat aan enkele heidense volken heeft gedaan (2 Chronicles 20:26 Revelation 6:16), en Ik zal met hen aldaar richten, dien bloedigen gerichtsdag houden, van wege al hun boosheid en al hun vervolgen van Mijn volk en Mijn erfdeel Israël, dat zij, bijv. de Filistijnen en Arabieren, om het eerste en bijzonder sprekende voorbeeld als toonbeeld van alle latere vijandschap der Heidenen aan te halen, onder koning Joram (2 Chronicles 21:16 v. Joel 1:1), na de verovering van Jeruzalem, onder de Heidenen hebben verstrooid, en Mijn land, dat Mij als plaats Mijner openbaring in bijzonderen zin toebehoort, gedeeld.

1) Zoals bij Joel 3:9 ook is aangetekend, is hier onder het dal Josafats niet te verstaan, het bekende dal, waarvan in 2 Chronicles 20:1 sprake is, maar een dal vlak bij Jeruzalem. Op den berg Zions, binnen Jeruzalem zal er ontkomen en behoudenis zijn. Jeruzalem en Zion vormen hier met het dal Josafats de grote tegenstelling tussen het behoud van de gelovigen en het verderf van de ongelovigen.

Vers 3

3. En zij hebben het lot over Mijn volk, als over slaven zonder meester, geworpen, en een door `t lot hun ten deel gevallen knechtje gegeven om ene hoer aan de Syrische en Sidonische slavenhandelaars, en een Joods meisje verkocht om wijn, dat zij mochten drinken.

Merk op, dat alle straffen en het gericht van God over de bozen geschiedt om den wille der vromen, zo ook het laatste oordeel.

Het is een voorbeeld, dat de Profeet hier aanhaalt (Joel 3:7, Joel 3:8) uit den tijd van Joram's regering, die nog in levendige herinnering van zijne tijdgenoten was. Hij stelt dit als een voorbeeld van de talrijke verdrukkingen, die het volk Gods van alle tijden, van het Oude- en Nieuwe Testament, van de ongelovige wereld moet ondervinden, en die de Heere aan het einde op dien groten gerichtsdag te zamen zal bezoeken. Het "laatste gericht der volken" zal toch niet alleen gehouden worden over Feniciërs, Filistijnen en Arabieren, maar ook over de Romeinen en andere Heidense volken, die de Joden mishandeld hebben, en over alle vijanden van het volk Gods, waartoe ook de Mohammedanen en de vleselijk gezinde Joden en de heidens gezinde naamchristenen behoren". Daar de Feniciërs mede hadden geholpen aan de slechtheid onder Joram, wendt zich de Profeet nu tegen hen hun een lot aankondigende, overeenkomstig hetgeen zij Juda hadden aangedaan.

Vers 3

3. En zij hebben het lot over Mijn volk, als over slaven zonder meester, geworpen, en een door `t lot hun ten deel gevallen knechtje gegeven om ene hoer aan de Syrische en Sidonische slavenhandelaars, en een Joods meisje verkocht om wijn, dat zij mochten drinken.

Merk op, dat alle straffen en het gericht van God over de bozen geschiedt om den wille der vromen, zo ook het laatste oordeel.

Het is een voorbeeld, dat de Profeet hier aanhaalt (Joel 3:7, Joel 3:8) uit den tijd van Joram's regering, die nog in levendige herinnering van zijne tijdgenoten was. Hij stelt dit als een voorbeeld van de talrijke verdrukkingen, die het volk Gods van alle tijden, van het Oude- en Nieuwe Testament, van de ongelovige wereld moet ondervinden, en die de Heere aan het einde op dien groten gerichtsdag te zamen zal bezoeken. Het "laatste gericht der volken" zal toch niet alleen gehouden worden over Feniciërs, Filistijnen en Arabieren, maar ook over de Romeinen en andere Heidense volken, die de Joden mishandeld hebben, en over alle vijanden van het volk Gods, waartoe ook de Mohammedanen en de vleselijk gezinde Joden en de heidens gezinde naamchristenen behoren". Daar de Feniciërs mede hadden geholpen aan de slechtheid onder Joram, wendt zich de Profeet nu tegen hen hun een lot aankondigende, overeenkomstig hetgeen zij Juda hadden aangedaan.

Vers 4

4. En ook, wat hebt gij met Mij te doen, gij Tyrus en Sidon, de beide grootste steden der Feniciërs (vgl. Joshua 11:8 Isaiah 23:1), en alle grenzen, alle vijf de landstreken of vorstendommen van Filistea Palestina (Joshua 13:2)! Zoudt gij Mij ene vergelding wedergevenvoor iets kwaads, dat gij van Mij en van Mijn volk geleden hebt? Waarlijk gij hebt gene reden om mijn volk iets kwaads te doen; maar zo gij Mij wilt vergelden, lichtelijk, haastelijk zal Ik uwe vergelding op uw hoofd wederbrengen, in een ogenblik zal Ik uwe schandelijke misdaad op uzelven doen nederkomen.

Vers 4

4. En ook, wat hebt gij met Mij te doen, gij Tyrus en Sidon, de beide grootste steden der Feniciërs (vgl. Joshua 11:8 Isaiah 23:1), en alle grenzen, alle vijf de landstreken of vorstendommen van Filistea Palestina (Joshua 13:2)! Zoudt gij Mij ene vergelding wedergevenvoor iets kwaads, dat gij van Mij en van Mijn volk geleden hebt? Waarlijk gij hebt gene reden om mijn volk iets kwaads te doen; maar zo gij Mij wilt vergelden, lichtelijk, haastelijk zal Ik uwe vergelding op uw hoofd wederbrengen, in een ogenblik zal Ik uwe schandelijke misdaad op uzelven doen nederkomen.

Vers 5

5. Omdat gij, Filistijnen in verband met de Arabieren (2 Chronicles 21:17), Jeruzalem overvallen, veroverd en geplunderd hebt, Mijn zilver en Mijn goud uit Mijnen heiligen tempel hebt weggenomen, en hebt Mijne beste kleinodiën in uwe paleizen en tempels(2 Kings 10:23) gebracht.

De tempel werd van zijne sieraden meermalen door de koningen van Juda beroofd, soms uit noodzakelijkheid, soms uit goddeloosheid (2 Kings 12:8; 2 Kings 19:16. 2 Chronicles 28:24 Ch). Ook werd hij meer dan eens door de Chaldeën geplunderd, eerst in de regering van Jojakim (2 Chronicles 36:7), vervolgens onder de korte regering van Jojachin (2 Kings 24:13) v r de laatste verdelging (2 Kings 25:17, 2 Kings 25:18). Enig gedeelte van zijne sieraden is misschien aan de kooplieden van Tyrus en Zidon verkocht geweest. De ontheiliging van den tempel te Jeruzalem en het plunderen van zijne kostelijkheden is door God in de Heidenen en ongelovigen op ene opmerkelijke wijze gestraft geworden (zie Jeremiah 50:28; Jeremiah 51:11). Alzo in Belsazar (Daniel 5:1) en in Antiochus Epifanes (1 Makk. 6:12) en naderhand in Pompejus en Crassus.

Vers 5

5. Omdat gij, Filistijnen in verband met de Arabieren (2 Chronicles 21:17), Jeruzalem overvallen, veroverd en geplunderd hebt, Mijn zilver en Mijn goud uit Mijnen heiligen tempel hebt weggenomen, en hebt Mijne beste kleinodiën in uwe paleizen en tempels(2 Kings 10:23) gebracht.

De tempel werd van zijne sieraden meermalen door de koningen van Juda beroofd, soms uit noodzakelijkheid, soms uit goddeloosheid (2 Kings 12:8; 2 Kings 19:16. 2 Chronicles 28:24 Ch). Ook werd hij meer dan eens door de Chaldeën geplunderd, eerst in de regering van Jojakim (2 Chronicles 36:7), vervolgens onder de korte regering van Jojachin (2 Kings 24:13) v r de laatste verdelging (2 Kings 25:17, 2 Kings 25:18). Enig gedeelte van zijne sieraden is misschien aan de kooplieden van Tyrus en Zidon verkocht geweest. De ontheiliging van den tempel te Jeruzalem en het plunderen van zijne kostelijkheden is door God in de Heidenen en ongelovigen op ene opmerkelijke wijze gestraft geworden (zie Jeremiah 50:28; Jeremiah 51:11). Alzo in Belsazar (Daniel 5:1) en in Antiochus Epifanes (1 Makk. 6:12) en naderhand in Pompejus en Crassus.

Vers 6

6. En gij, Feniciërs! hebt aan die rovers de behulpzame hand geboden daardoor, dat gij de kinderen van Juda en de kinderen van Jeruzalem die zij gevangen genomen hadden, van hen gekocht en weer als slaven verkocht hebt aan de kinderen der Grieken, aan de in Klein-Azië wonende Grieken of Joniërs, opdat en daarin ligt de grootheid uwer boosheid- gij hen verre van hun landpale mocht brengen, en hun de mogelijkheid om naar hun vaderland terug te keren geheel zoudt afsnijden.

Vers 6

6. En gij, Feniciërs! hebt aan die rovers de behulpzame hand geboden daardoor, dat gij de kinderen van Juda en de kinderen van Jeruzalem die zij gevangen genomen hadden, van hen gekocht en weer als slaven verkocht hebt aan de kinderen der Grieken, aan de in Klein-Azië wonende Grieken of Joniërs, opdat en daarin ligt de grootheid uwer boosheid- gij hen verre van hun landpale mocht brengen, en hun de mogelijkheid om naar hun vaderland terug te keren geheel zoudt afsnijden.

Vers 7

7. Ziet, Ik zal ze opwekken, en ondanks uwe boosheid naar hun land terugvoeren uit de plaats, waarhenen gij ze hebt verkocht, en Ik zal uwe vergelding wederbrengen op uw hoofd.

Vers 7

7. Ziet, Ik zal ze opwekken, en ondanks uwe boosheid naar hun land terugvoeren uit de plaats, waarhenen gij ze hebt verkocht, en Ik zal uwe vergelding wederbrengen op uw hoofd.

Vers 8

8. En Ik zal doen naar Mijne eeuwige wereldorde: "Oog om oog, tand om tand" en uwe zonen en uwe dochteren als slaven verkopen in de hand der kinderen van Juda, in wier handen Ik u zal geven, die deze uwe gevangene kinderen weer verkopen zullen aan die van Scheba, aan de Sabeërs, dat beroemde handeldrijvende volk in Gelukkig Arabië (Genesis 10:17. 1 Kings 10:1 aan een vergelegen volk. Zulk ene bedreiging zal zeker aan u, Filistijnen en Feniciërs, worden vervuld, want de HEERE heeft het gesproken. Die bedreiging werd reeds gedeeltelijk vervuld bij de overwinning der Filistijnen door Uzzia (2 Chronicles 26:6 v.) en Hizkia (2 Kings 18:8), toen zeker Filistijnse krijgsgevangenen als slaven werden verkocht; maar hoofdzakelijk eerst na de ballingschap, toen Alexander de Grote en zijne opvolgers aan vele Joodse krijgsgevangenen in hun gebied de vrijheid schonken (Josefus Antiq XIII, 2, 3), en gedeelten van het Filistijnse en Fenicische gebied nu en dan onder Joodse heerschappij stonden, toen Jonathan Askelon en Gaza belegerde (1 Makk. 17:86; 11:67), toen de koning Alexander (Bales) Ekron en zijn gebied aan Juda afstond (1 Makk. 10:89), de Joodse koning Alexander Janneus Gaza veroverde en verwoestte (Jos. Ant. XIII 3 bell. Judas I, 4, 2), en toen, na den overgang van het door Alexander den Grote veroverde Tyrus aan de Seleuciden, Antiochus de Jongere, Jonathans broeder Simon tot veldheer van de Tyrische grenzen tot aan die van Egypte aanstelde. (1 Makk. 11:58).

Na dit tussenbeide gevoegde voorbeeld van haat der Heidenen tegen het Godsrijk keert de Profeet weer terug tot voorstelling van het boven (Joel 3:6, Joel 3:7) aangekondigde, laatste grote gericht over alle Heidenen (vgl. Zechariah 14:2).

Vers 8

8. En Ik zal doen naar Mijne eeuwige wereldorde: "Oog om oog, tand om tand" en uwe zonen en uwe dochteren als slaven verkopen in de hand der kinderen van Juda, in wier handen Ik u zal geven, die deze uwe gevangene kinderen weer verkopen zullen aan die van Scheba, aan de Sabeërs, dat beroemde handeldrijvende volk in Gelukkig Arabië (Genesis 10:17. 1 Kings 10:1 aan een vergelegen volk. Zulk ene bedreiging zal zeker aan u, Filistijnen en Feniciërs, worden vervuld, want de HEERE heeft het gesproken. Die bedreiging werd reeds gedeeltelijk vervuld bij de overwinning der Filistijnen door Uzzia (2 Chronicles 26:6 v.) en Hizkia (2 Kings 18:8), toen zeker Filistijnse krijgsgevangenen als slaven werden verkocht; maar hoofdzakelijk eerst na de ballingschap, toen Alexander de Grote en zijne opvolgers aan vele Joodse krijgsgevangenen in hun gebied de vrijheid schonken (Josefus Antiq XIII, 2, 3), en gedeelten van het Filistijnse en Fenicische gebied nu en dan onder Joodse heerschappij stonden, toen Jonathan Askelon en Gaza belegerde (1 Makk. 17:86; 11:67), toen de koning Alexander (Bales) Ekron en zijn gebied aan Juda afstond (1 Makk. 10:89), de Joodse koning Alexander Janneus Gaza veroverde en verwoestte (Jos. Ant. XIII 3 bell. Judas I, 4, 2), en toen, na den overgang van het door Alexander den Grote veroverde Tyrus aan de Seleuciden, Antiochus de Jongere, Jonathans broeder Simon tot veldheer van de Tyrische grenzen tot aan die van Egypte aanstelde. (1 Makk. 11:58).

Na dit tussenbeide gevoegde voorbeeld van haat der Heidenen tegen het Godsrijk keert de Profeet weer terug tot voorstelling van het boven (Joel 3:6, Joel 3:7) aangekondigde, laatste grote gericht over alle Heidenen (vgl. Zechariah 14:2).

Vers 9

9. Roept, gij herauten der volken 1)! dit, wat Ik nu opdraag, uit onder de Heidenen; heiligt enen krijg 2), rust u ten oorlog toe door offers en allerlei godsdienstige plechtigheden (1 Samuel 7:8 v.); wekt de helden uit de rust des vredes op tot den strijd; laat naderen, laat optrekken alle krijgslieden tegen Mijne heilige stad Jeruzalem, dat zij de laatste proef ondernemen tegen Mijne uitverkorene gemeente.

1) Hier nu hebben we een uitdaging aan alle de vijanden van Gods koninkrijk, om hun ergste te doen, om hun te kennen te geven, dat God zich tegen hen ten oorlog toerust, zo worden zij opgeroepen om zich tegen den oorlog gereed te maken. Wanneer het uur van Gods oordelen gekomen is, zullen er krachtdadige middelen in het werk gesteld worden, om alle volken te vergaderen tot den strijd, van dien groten dag van den almachtigen God.

De Heere roept de Heidense volken, of wat in dezen laatsten tijd hetzelfde is, de antichristelijke machten der wereld tot den laatsten strijd tegen Gods volk; dit is hetzelfde als ene vergadering tot het laatste oordeel. De Heere richt de oproeping met dien strijd niet tot de krijgsbevelhebbers van die volken, maar tot de herauten, die Zijnen wil en Zijn bevel horen, en dat verder tot de volken kunnen brengen.

Men kan deze oproeping tweezins opvatten, of, als tot het heirleger van God gericht, om zich gereed te maken tot den strijd tegen Gods en Israëls vijanden, die in het dal van Josafat zou gevoerd worden; of, als deze vijanden betreffende, en hen opwekkende om al hun krachten zamen te rapen, `t geen nochthans hun nederlaag niet zou voorkomen, maar alleen die verzwaren zou. Deze laatste opvatting is de natuurlijkste, en ook meest overeenkomstig het gebeurde ten tijde van Josafat, toen de Israëlieten zelf niet te strijden hadden, maar alleen kwamen om getuigen te wezen van de slachting, die de zaamverbonden vijanden onder zich hadden aangericht. De naam "het dal Josafat" toch is buiten twijfel ene zinnebeeldige benaming, en vruchteloos zoekt men een eigenlijk dal van Josafat in de nabijheid van Jeruzalem of elders binnen Palestina. Josafat is een beduidende naam en betekent "de Heere houdt gericht": het is dus tot het dal, door God bestemd, om daarin door ene geduchte nederlaag gericht over Israëls vijanden te houden. Intussen is het niet minder zeker, dat hierbij gezinspeeld wordt op de geschiedenis 2 Chronicles 20:1 verhaald, waar men leest van ene merkwaardige nederlaag, waarbij vele tegen Juda zaamverbonden vijanden, onder Josafats regering, door Goddelijke tussenkomst geheel verslagen en vernield werden. Hierdoor wordt de toekomstige nederlaag van Israëls vijanden in vergelijking gebracht met die ook zaamverbonden volken zou treffen, die ook door Goddelijke tussenkomst zou plaats hebben, en ook eindigen zou in ene volkomene vernieling. Deze zelfde verklaring vindt men ook in de kanttekening der gewone overzetting.

Vers 9

9. Roept, gij herauten der volken 1)! dit, wat Ik nu opdraag, uit onder de Heidenen; heiligt enen krijg 2), rust u ten oorlog toe door offers en allerlei godsdienstige plechtigheden (1 Samuel 7:8 v.); wekt de helden uit de rust des vredes op tot den strijd; laat naderen, laat optrekken alle krijgslieden tegen Mijne heilige stad Jeruzalem, dat zij de laatste proef ondernemen tegen Mijne uitverkorene gemeente.

1) Hier nu hebben we een uitdaging aan alle de vijanden van Gods koninkrijk, om hun ergste te doen, om hun te kennen te geven, dat God zich tegen hen ten oorlog toerust, zo worden zij opgeroepen om zich tegen den oorlog gereed te maken. Wanneer het uur van Gods oordelen gekomen is, zullen er krachtdadige middelen in het werk gesteld worden, om alle volken te vergaderen tot den strijd, van dien groten dag van den almachtigen God.

De Heere roept de Heidense volken, of wat in dezen laatsten tijd hetzelfde is, de antichristelijke machten der wereld tot den laatsten strijd tegen Gods volk; dit is hetzelfde als ene vergadering tot het laatste oordeel. De Heere richt de oproeping met dien strijd niet tot de krijgsbevelhebbers van die volken, maar tot de herauten, die Zijnen wil en Zijn bevel horen, en dat verder tot de volken kunnen brengen.

Men kan deze oproeping tweezins opvatten, of, als tot het heirleger van God gericht, om zich gereed te maken tot den strijd tegen Gods en Israëls vijanden, die in het dal van Josafat zou gevoerd worden; of, als deze vijanden betreffende, en hen opwekkende om al hun krachten zamen te rapen, `t geen nochthans hun nederlaag niet zou voorkomen, maar alleen die verzwaren zou. Deze laatste opvatting is de natuurlijkste, en ook meest overeenkomstig het gebeurde ten tijde van Josafat, toen de Israëlieten zelf niet te strijden hadden, maar alleen kwamen om getuigen te wezen van de slachting, die de zaamverbonden vijanden onder zich hadden aangericht. De naam "het dal Josafat" toch is buiten twijfel ene zinnebeeldige benaming, en vruchteloos zoekt men een eigenlijk dal van Josafat in de nabijheid van Jeruzalem of elders binnen Palestina. Josafat is een beduidende naam en betekent "de Heere houdt gericht": het is dus tot het dal, door God bestemd, om daarin door ene geduchte nederlaag gericht over Israëls vijanden te houden. Intussen is het niet minder zeker, dat hierbij gezinspeeld wordt op de geschiedenis 2 Chronicles 20:1 verhaald, waar men leest van ene merkwaardige nederlaag, waarbij vele tegen Juda zaamverbonden vijanden, onder Josafats regering, door Goddelijke tussenkomst geheel verslagen en vernield werden. Hierdoor wordt de toekomstige nederlaag van Israëls vijanden in vergelijking gebracht met die ook zaamverbonden volken zou treffen, die ook door Goddelijke tussenkomst zou plaats hebben, en ook eindigen zou in ene volkomene vernieling. Deze zelfde verklaring vindt men ook in de kanttekening der gewone overzetting.

Vers 10

10. Maakt alle vreedzame werktuigen van den landbouw tot krijgswapenen; want nu komt het er op aan al uwe krachten in te spannen tot enen strijd op leven of dood. Slaat uwe spaden tot zwaarden, en uwe sikkelen tot spiesen (vgl. Isaiah 2:4 Micah 4:3); de zwakke onder het volk blijve niet achter, maar vermanne zich en zegge: Ik ben een held. Dan zullen alle Heidenen van gelijke geestdrift tot vernietiging van het gehate volk van God, van Zijne heilige kerk uit de bekeerde Joden en de Heidenen worden aangegrepen.

Vers 10

10. Maakt alle vreedzame werktuigen van den landbouw tot krijgswapenen; want nu komt het er op aan al uwe krachten in te spannen tot enen strijd op leven of dood. Slaat uwe spaden tot zwaarden, en uwe sikkelen tot spiesen (vgl. Isaiah 2:4 Micah 4:3); de zwakke onder het volk blijve niet achter, maar vermanne zich en zegge: Ik ben een held. Dan zullen alle Heidenen van gelijke geestdrift tot vernietiging van het gehate volk van God, van Zijne heilige kerk uit de bekeerde Joden en de Heidenen worden aangegrepen.

Vers 11

11. Wacht elkaar op; rot te hoop, en komt aan, alle gij volken van rondom, van alle hoeken der aarde, en vergadert u. (Ik, Uw Profeet, o HEERE! smeek U voor Uwe heilige gemeente, terwijl zij door de antichristelijke wereldmacht wordt benauwd; doe Uwe helden, de sterke Engelen (Psalms 103:20; Psalms 78:25. Revelation 9:11, Revelation 9:14), derwaarts nederdalen 1) tot het oordeel der vernietiging, daar, waar de Heidenen tot den laatsten strijd samenstromen).

Dit is ene belofte, dat Hij werktuigen verzorgen zal, die met Zijn macht gewapend zullen zijn, en die Hij te dien tijd zal doen komen in het dal Josafats, schoon Hij eerst Zijn Kerk in engten wilde brengen, om Hem te verzoeken, dat Hij het voor haar doe. Het is waarschijnlijk dat er wat buitengewoons zal zijn in het verderf van Israëls vijanden gelijk dit zijn gewone weg is, wanneer Zijn Kerk in enig uitwendig gevaar gebracht is.

Vers 11

11. Wacht elkaar op; rot te hoop, en komt aan, alle gij volken van rondom, van alle hoeken der aarde, en vergadert u. (Ik, Uw Profeet, o HEERE! smeek U voor Uwe heilige gemeente, terwijl zij door de antichristelijke wereldmacht wordt benauwd; doe Uwe helden, de sterke Engelen (Psalms 103:20; Psalms 78:25. Revelation 9:11, Revelation 9:14), derwaarts nederdalen 1) tot het oordeel der vernietiging, daar, waar de Heidenen tot den laatsten strijd samenstromen).

Dit is ene belofte, dat Hij werktuigen verzorgen zal, die met Zijn macht gewapend zullen zijn, en die Hij te dien tijd zal doen komen in het dal Josafats, schoon Hij eerst Zijn Kerk in engten wilde brengen, om Hem te verzoeken, dat Hij het voor haar doe. Het is waarschijnlijk dat er wat buitengewoons zal zijn in het verderf van Israëls vijanden gelijk dit zijn gewone weg is, wanneer Zijn Kerk in enig uitwendig gevaar gebracht is.

Vers 12

12. Alzo antwoordt de Heere op dit gebed van Zijnen Profeet: De Heidenen zullen zich opmaken en optrekken tot den laatsten strijd tegen Mijne heilige stad en Mijn volk, naar het dal van Josafat (vs 7), maar het zal niet eens tot een strijd met Mijne gelovigen komen, want aldaar zal Ik zelf, de Heilige, de Rechtvaardige, en Almachtige, zitten, om te richten alle Heidenen der ganse aarde van rondom; want zij allen hebben Mijnen zegen, die hun in de prediking van het Evangelie aangeboden is, verworpen, Mijne gelovigen vervolgd en gehaat (Mark 13:10. Matthew 24:14). Nu is de maat vol; doch de Vader oordeelt niemand, Hij heeft al het oordeel den Zoon overgegeven, omdat Hij des mensen Zoon is (John 5:22, John 5:27. Psalms 96:13; Psalms 110:6).

Vers 12

12. Alzo antwoordt de Heere op dit gebed van Zijnen Profeet: De Heidenen zullen zich opmaken en optrekken tot den laatsten strijd tegen Mijne heilige stad en Mijn volk, naar het dal van Josafat (vs 7), maar het zal niet eens tot een strijd met Mijne gelovigen komen, want aldaar zal Ik zelf, de Heilige, de Rechtvaardige, en Almachtige, zitten, om te richten alle Heidenen der ganse aarde van rondom; want zij allen hebben Mijnen zegen, die hun in de prediking van het Evangelie aangeboden is, verworpen, Mijne gelovigen vervolgd en gehaat (Mark 13:10. Matthew 24:14). Nu is de maat vol; doch de Vader oordeelt niemand, Hij heeft al het oordeel den Zoon overgegeven, omdat Hij des mensen Zoon is (John 5:22, John 5:27. Psalms 96:13; Psalms 110:6).

Vers 13

13. Welaan nu, gij Mijne helden! die Mijne wraak zult volvoeren: Slaat de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden, de kinderen der boosheid zijn tot rijpheid gekomen. Verzamelt nu Mijne tarwe in de eeuwige schuren, en verbrandt het kaf, met onuitblusselijk vuur (Isaiah 17:5 Revelation 4:15, Mark 4:29. Matthew 13:30): komt aan, daalt henen af, begint met het treden, want de pers is vol rijpe druiven, en de perskuipen lopen over. Groot is de menigte dergenen, die rijp zijn voor het oordeel. Begint dan met de volvoering van Mijn vonnis; vertreedt ze in den persbak van Mijnen eeuwigen toorn (Revelation 9:15); want hunlieder boosheid is groot, de maat hunner zonden is vol geworden.

Even als bij het wannen, dat tot het oogsten behoort, de korrels worden afgezonderd van het kaf, het koren in de schuren wordt verzameld, maar het kaf door den wind wordt verwaaid, en het stro verbrand wordt, zo worden door het oordeel de goeden van de bozen gescheiden, de eersten in het rijk Gods voor het eeuwige leven verzameld, deze daarentegen overgegeven in den eeuwigen dood. Het oogstveld is de aarde (Openb 14:16), d. i. de bevolking der aarde, de mensheid. Het rijpzijn begon ten tijde der verschijning van Christus, op aarde (John 4:35 Matthew 9:38). Met de verkondiging van het Evangelie onder alle volken nam het gericht der scheiding en beslissing (John 3:18-John 3:21; John 9:39) zijn begin en gaat voort met de uitbreiding van het rijk van Christus op aarde over de volken, totdat het bij de wederkomst van Christus in heerlijkheid aan het einde dezer wereld in het laatste oordeel zijn einde zal vinden.

Wanneer de ziel rijp is geworden, dan zal de uitvoering van de straf niet langer uitgesteld worden, maar de grootheid van de zonden zal zichtbaar vertoond worden in de grootheid van de oordelen en straffen. Hiermee wordt vanwege de rijpheid en grootheid der boosheid dit bevel gegeven.

Vers 13

13. Welaan nu, gij Mijne helden! die Mijne wraak zult volvoeren: Slaat de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden, de kinderen der boosheid zijn tot rijpheid gekomen. Verzamelt nu Mijne tarwe in de eeuwige schuren, en verbrandt het kaf, met onuitblusselijk vuur (Isaiah 17:5 Revelation 4:15, Mark 4:29. Matthew 13:30): komt aan, daalt henen af, begint met het treden, want de pers is vol rijpe druiven, en de perskuipen lopen over. Groot is de menigte dergenen, die rijp zijn voor het oordeel. Begint dan met de volvoering van Mijn vonnis; vertreedt ze in den persbak van Mijnen eeuwigen toorn (Revelation 9:15); want hunlieder boosheid is groot, de maat hunner zonden is vol geworden.

Even als bij het wannen, dat tot het oogsten behoort, de korrels worden afgezonderd van het kaf, het koren in de schuren wordt verzameld, maar het kaf door den wind wordt verwaaid, en het stro verbrand wordt, zo worden door het oordeel de goeden van de bozen gescheiden, de eersten in het rijk Gods voor het eeuwige leven verzameld, deze daarentegen overgegeven in den eeuwigen dood. Het oogstveld is de aarde (Openb 14:16), d. i. de bevolking der aarde, de mensheid. Het rijpzijn begon ten tijde der verschijning van Christus, op aarde (John 4:35 Matthew 9:38). Met de verkondiging van het Evangelie onder alle volken nam het gericht der scheiding en beslissing (John 3:18-John 3:21; John 9:39) zijn begin en gaat voort met de uitbreiding van het rijk van Christus op aarde over de volken, totdat het bij de wederkomst van Christus in heerlijkheid aan het einde dezer wereld in het laatste oordeel zijn einde zal vinden.

Wanneer de ziel rijp is geworden, dan zal de uitvoering van de straf niet langer uitgesteld worden, maar de grootheid van de zonden zal zichtbaar vertoond worden in de grootheid van de oordelen en straffen. Hiermee wordt vanwege de rijpheid en grootheid der boosheid dit bevel gegeven.

Vers 14

14. Menigten, menigten, ontelbare scharen van heidenen zie ik verzameld in het dal des dorswagens, in het dal Josafats, de plaats, waar de Heere het laatste oordeel zal houden (Joel 3:7, Joel 3:17)want de dag des HEEREN is nabij in het dal des dorswagens, des oordeels.

Vers 14

14. Menigten, menigten, ontelbare scharen van heidenen zie ik verzameld in het dal des dorswagens, in het dal Josafats, de plaats, waar de Heere het laatste oordeel zal houden (Joel 3:7, Joel 3:17)want de dag des HEEREN is nabij in het dal des dorswagens, des oordeels.

Vers 15

15. De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haren glans ingetrokken (Joel 2:10; Joel 3:4. Matthew 24:29. Luke 21:25, Openbaring :12. Ezekiel 32:7).

Het plaats hebben van het gericht zien wij hier niet; de Profeet spaart ons oog; wij horen alleen aan het einde het woord van den hoogsten Rechter, dat Zijn volk nu tot kennis van zijnen God zal komen.

Daar de Profeet hier verhaalt, wat hij in den geest als aanwezig gezien heeft, staat hier de tegenwoordige tijd in plaats van de verledene.

Wat ook het vermaak en de genietingen van Gods vijanden mogen zijn, wanneer Hij nochthans met hen komt richten, dan zullen alle hun vertroostingen en toevluchten van hemel of aarde hen begeven, en alle dingen hen toornig aanzien. Dat wordt te kennen gegeven in dat de zon en maan zwart worden en de sterren hun glans intrekken. Deze schepselen zullen hun lust en troost weigeren; dat zal alle dagen op aarde donker maken en die vreeslijke gerichten zullen hen verschrikken.

Vers 15

15. De zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haren glans ingetrokken (Joel 2:10; Joel 3:4. Matthew 24:29. Luke 21:25, Openbaring :12. Ezekiel 32:7).

Het plaats hebben van het gericht zien wij hier niet; de Profeet spaart ons oog; wij horen alleen aan het einde het woord van den hoogsten Rechter, dat Zijn volk nu tot kennis van zijnen God zal komen.

Daar de Profeet hier verhaalt, wat hij in den geest als aanwezig gezien heeft, staat hier de tegenwoordige tijd in plaats van de verledene.

Wat ook het vermaak en de genietingen van Gods vijanden mogen zijn, wanneer Hij nochthans met hen komt richten, dan zullen alle hun vertroostingen en toevluchten van hemel of aarde hen begeven, en alle dingen hen toornig aanzien. Dat wordt te kennen gegeven in dat de zon en maan zwart worden en de sterren hun glans intrekken. Deze schepselen zullen hun lust en troost weigeren; dat zal alle dagen op aarde donker maken en die vreeslijke gerichten zullen hen verschrikken.

Vers 16

16. En de HEERE zal even als een leeuw, die op zijn buit losgaat uit Zion, de plaats, waar Zijne heerlijkheid onder Zijne gelovige gemeente woont, brullen, en uit Jeruzalem Zijne donderende stem geven ten teken van den aanvang des gerichts, zodat hemel en aards, over welke nu ook het vonnis der vernietiging zal worden uitgesproken beven zullen (Job 9:6); maar de HEERE zal de toevlucht Zijns volks tegen alle verdere vijandschap der wereld en tegen alle verschrikkingen van het vreeslijk gericht zijn, en Hij zal de sterkte der ware kinderen Israëls zijn, die hun klederen hebben gewassen in het bloed des Lams. Zij worden verzameld in het hemelse Jeruzalem bij hunnen Heere.

Vers 16

16. En de HEERE zal even als een leeuw, die op zijn buit losgaat uit Zion, de plaats, waar Zijne heerlijkheid onder Zijne gelovige gemeente woont, brullen, en uit Jeruzalem Zijne donderende stem geven ten teken van den aanvang des gerichts, zodat hemel en aards, over welke nu ook het vonnis der vernietiging zal worden uitgesproken beven zullen (Job 9:6); maar de HEERE zal de toevlucht Zijns volks tegen alle verdere vijandschap der wereld en tegen alle verschrikkingen van het vreeslijk gericht zijn, en Hij zal de sterkte der ware kinderen Israëls zijn, die hun klederen hebben gewassen in het bloed des Lams. Zij worden verzameld in het hemelse Jeruzalem bij hunnen Heere.

Vers 17

17. En gijlieden, Mijne gelovige kinderen, zult dan door zulk ene verlossing uit allen nood levendig weten, dat Ik, de HEERE, uw God ben, wonende in zichtbare heerlijkheid, op Zion, den berg Mijner heiligheid, in het midden van Mijne waarlijk heilige gemeente uit Joden en Heidenen (Ezekiel 34:30); en Jeruzalem, de alsdan geheiligde en verheerlijkte stad van Mijn Woord en Sacrament, zal, daar Ik met Mijne verhoogde gemeente daar eeuwig zal vertoeven, ene heiligheid zijn, en vreemden, ongelovige Joden of Heidenen, dieven, hoereerders of leugenaars (Isaiah 35:8. Revelation 2:15)zullen niet meer door haar doorgaan, maar alleen rechtvaardigen zullen er in wandelen, wier namen zijn geschreven in het boek des levens (Isaiah 60:21. Zechariah 14:21. Revelation 0:15; Revelation 21:27).

Er wordt een sterk bewogen, waarlijk dramatisch leven gevonden in de voorstelling van den Profeet. Nu eens laat hij Jehova spreken, dan weer vernemen wij zijne eigene stem.

Evenmin als het aardse dal Josafats, het noordelijk gedeelte van het dal Kedron (?), als de plaats kan gedacht worden, waar allen, die het rijk van God, de kerk van den Heere Jezus Christus, haten en vervolgen, zullen verzameld worden ten gerichte en ter verderving, evenmin in de nauwe ruimte van het aardse Jeruzalem hier als de ruimte gedacht, waar de Heere wonen zal bij Zijne verloste en verheerlijkte gemeente. Jeruzalem is de plaats, waar die heerlijkheid Gods in het midden van Zijn volk aanwezig is. Het aardse Jeruzalem in het Oude Testament is voorbeeld. Gedeeltelijk is de Christelijke kerk waarin de Heere wel onzichtbaar, maar wezenlijk en werkelijk in Woord en Sacrament onder Zijne gemeente woont. In volle waarheid is dit het nieuwe Jeruzalem, dat met den Heere Christus van den hemel komt, in Revelation 1:1, 22 beschreven is, en ook hier door Joël is voorzien, Of dit nieuwe Jeruzalem op de nog onvernieuwde aarde zal wederkomen tot ene plaats der verberging der geheiligde en verheerlijkte Christenen, zodat de Heere met Zijne gemeente van daar duizend jaren over de wereld zal heersen (Revelation 0:1), en dit dan alleen van de onvernieuwde aarde op de vernieuwde zal overgaan, of dat, gelijk anderen menen, dit nieuwe Jeruzalem eerst zal worden opgericht, nadat het oordeel geëindigd is, kan hier nog niet worden beslist; dit zal ook eerst wel ten volle beslist worden, wanneer de gebeurtenissen zelf dit doen. Gewichtiger dan deze vraag is het, dat wij dagelijkse hoe langer hoe meer naar dat Jeruzalem leren verlangen.

Vers 17

17. En gijlieden, Mijne gelovige kinderen, zult dan door zulk ene verlossing uit allen nood levendig weten, dat Ik, de HEERE, uw God ben, wonende in zichtbare heerlijkheid, op Zion, den berg Mijner heiligheid, in het midden van Mijne waarlijk heilige gemeente uit Joden en Heidenen (Ezekiel 34:30); en Jeruzalem, de alsdan geheiligde en verheerlijkte stad van Mijn Woord en Sacrament, zal, daar Ik met Mijne verhoogde gemeente daar eeuwig zal vertoeven, ene heiligheid zijn, en vreemden, ongelovige Joden of Heidenen, dieven, hoereerders of leugenaars (Isaiah 35:8. Revelation 2:15)zullen niet meer door haar doorgaan, maar alleen rechtvaardigen zullen er in wandelen, wier namen zijn geschreven in het boek des levens (Isaiah 60:21. Zechariah 14:21. Revelation 0:15; Revelation 21:27).

Er wordt een sterk bewogen, waarlijk dramatisch leven gevonden in de voorstelling van den Profeet. Nu eens laat hij Jehova spreken, dan weer vernemen wij zijne eigene stem.

Evenmin als het aardse dal Josafats, het noordelijk gedeelte van het dal Kedron (?), als de plaats kan gedacht worden, waar allen, die het rijk van God, de kerk van den Heere Jezus Christus, haten en vervolgen, zullen verzameld worden ten gerichte en ter verderving, evenmin in de nauwe ruimte van het aardse Jeruzalem hier als de ruimte gedacht, waar de Heere wonen zal bij Zijne verloste en verheerlijkte gemeente. Jeruzalem is de plaats, waar die heerlijkheid Gods in het midden van Zijn volk aanwezig is. Het aardse Jeruzalem in het Oude Testament is voorbeeld. Gedeeltelijk is de Christelijke kerk waarin de Heere wel onzichtbaar, maar wezenlijk en werkelijk in Woord en Sacrament onder Zijne gemeente woont. In volle waarheid is dit het nieuwe Jeruzalem, dat met den Heere Christus van den hemel komt, in Revelation 1:1, 22 beschreven is, en ook hier door Joël is voorzien, Of dit nieuwe Jeruzalem op de nog onvernieuwde aarde zal wederkomen tot ene plaats der verberging der geheiligde en verheerlijkte Christenen, zodat de Heere met Zijne gemeente van daar duizend jaren over de wereld zal heersen (Revelation 0:1), en dit dan alleen van de onvernieuwde aarde op de vernieuwde zal overgaan, of dat, gelijk anderen menen, dit nieuwe Jeruzalem eerst zal worden opgericht, nadat het oordeel geëindigd is, kan hier nog niet worden beslist; dit zal ook eerst wel ten volle beslist worden, wanneer de gebeurtenissen zelf dit doen. Gewichtiger dan deze vraag is het, dat wij dagelijkse hoe langer hoe meer naar dat Jeruzalem leren verlangen.

Vers 18

18. En het zal te dien dage, nadat het oordeel over het rijk der wereld geëindigd is, geschieden in het heerlijk land van Mijn uitverkoren volk, d. i. op de nieuwe aarde, dat de bergen, nu zo onvruchtbaar, van {a} zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen die nu kaal zijn, zullen tot vette weiden worden en van melk vlieten 1), en alle stromen van Juda, het land, waar Mijne verloste gemeente zal wonen, zullen niet meer, als vroeger toen zij in den zomer dikwijls verdroogden, een beeld van den vloek op aarde, en een middel tot zware bestraffingen zijn, gelijk gij dat ook zelf hebt ondervonden (Joel 1:20), maar zij zullen in eeuwigheid vol van water gaan, zodat de vloek geheel van de aarde is weggenomen, en de heerlijkheid van het Paradijs zal zijn teruggekeerd, en er zal ene fontein van geestelijk water des levens (John 4:10; John 14:7, John 14:28) uit het huis des HEEREN, den troon van God en het Lam in het nieuwe door God op de aarde nedergelaten Jeruzalem uitgaan, water, zuiver als kristal (Revelation 2:1), en deze fontein zal overal Goddelijk leven verspreiden, zelfs over de eertijds onvruchtbaarste plaatsen, zij zal het dal van Sittim bewateren, het Acaciëndal, dat gedeelte van de Jordaanvlakte, dat boven aan de Dode zee gelegen is, waar het volk van Israël v r het uittrekken in het land voor de laatste maal zich legerde (Numbers 25:1. Joshua 3:11) en zo genoemd naar de Acaciën, die ook in den droogsten grond groeien. Aan beide zijden van dezen Goddelijken stroom zal de boom des levens wassen, die twaalf malen in elk jaar, iedere maand, zijne vruchten draagt. en wiens bladeren dienen tot genezing der Heidenen (Openbaringen 22:1, 7:17. Zechariah 14:8. Ezekiel 47:7-Ezekiel 47:12).

{a} Amos 9:13.

1) Even als de wijn het hart der mensen laaft en versterkt, en goede zoete most van wege zijne liefelijkheid aangenaam is om te drinken, zo onderhoudt en versterkt Gods woord het geloof, en geeft in kruis en lijden krachtigen troost. De wet doet echter het tegendeel; want zij klaagt en bedreigt met den dood, maakt kleinmoedig en bevreesd. De vrees nu, welke de wet veroorzaakt, is niet alleen tegen het geloof, maar verdrijft het geloof geheel en al. Dien schrik neemt het Evangelie weg, daardoor, dat het wijst op den Middelaar en Voorbidder, den Zoon Gods, en het hart met vast vertrouwen op Gods barmhartigheid vervult. Het vertroost vervolgens het hart in kruis en bestrijdingen, maakt onverschrokken en grootmoedig, verheugd en stout in droefheid en gevaar, zo als der Apostelen voorbeeld aanwijst. Wat hier gezegd wordt van beken vol water, doelt daarop, dat het Evangelie gelukkig zal voortgaan en vele vruchten aanbrengen. Want even als dorre of droge plaatsen en steden onvruchtbaar zijn, zo groeit en bloeit alles, waar water is. Alzo zegt hij, dat, waar het Evangelie wordt gehoord, ook vele schone vruchten zullen volgen; want de Heilige Geest is daarbij en daarnevens, deze tooit en versiert de Zijnen niet met enerlei, maar met velerlei gaven. Even als het bij een levende bron en een levend water aangenaam is en schoon voor het gezicht, daar de bloemen, bomen en zaadvelden de grote hitte der zon niet gevoelen, zo ook waar de vrolijke stem van het Evangelie klinkt, daar worden vele en velerlei vruchten en goede werken voortgebracht.

God zal zo goedertieren en milddadig zijn omtrent het bekeerde Israël, dat zij geen overvloed noch verscheidenheid van tijdelijke weldaden ontbreken zullen, hetwelk getoond wordt in dat hun bergen druipen zullen van zoeten wijn en hun heuvelen met groene weiden voor de kudden, om een overvloed van melk voort te brengen: ook zullen zij een overvloed van water hebben, hetwelk menigmaal heel schaars was in die landen. Hier wordt nu bijgevoegd, dat deze overvloed vergezelschapt zou zijn met geestelijke goederen en verkwikkingen, door het Evangelium, welke voort zouden vloeien niet alleen tot hun verlustiging en vertroosting, maar ook ten goede van de volken rondom en zelfs tot degenen, wier toestand allerhopeloost scheen te zijn.

Christus is deze fontein. Zijn lijden, Zijne verdiensten en genade zuiveren, verfrissen en maken vruchtbaar. Zij wordt gezegd het dal van Sittim te bewateren, ene droge en ver afgelegene vallei. De genade des Evangelies vloeiende van Christus, zal gaan tot de heidenwereld, tot de meest verwijderde streken, en ze overvloedig maken in vruchten der gerechtigheid. De genade is ene fontein, overvloeiende, altijd vloeiende, waaruit wij bij voortduring mogen scheppen, zonder voor verdroging te vrezen. Het water komt van den Heeren huis. Zij, die deelgenoten willen zijn van de beloofde genade en zegeningen, moeten vlijtig de ingestelde ordeningen waarnemen, en van het huis des Heeren daarboven, van Zijn hemelsen tempel, komt al het goed, dat wij dagelijks ondervinden en dat wij eeuwig hopen te genieten. .

Vers 18

18. En het zal te dien dage, nadat het oordeel over het rijk der wereld geëindigd is, geschieden in het heerlijk land van Mijn uitverkoren volk, d. i. op de nieuwe aarde, dat de bergen, nu zo onvruchtbaar, van {a} zoeten wijn zullen druipen, en de heuvelen die nu kaal zijn, zullen tot vette weiden worden en van melk vlieten 1), en alle stromen van Juda, het land, waar Mijne verloste gemeente zal wonen, zullen niet meer, als vroeger toen zij in den zomer dikwijls verdroogden, een beeld van den vloek op aarde, en een middel tot zware bestraffingen zijn, gelijk gij dat ook zelf hebt ondervonden (Joel 1:20), maar zij zullen in eeuwigheid vol van water gaan, zodat de vloek geheel van de aarde is weggenomen, en de heerlijkheid van het Paradijs zal zijn teruggekeerd, en er zal ene fontein van geestelijk water des levens (John 4:10; John 14:7, John 14:28) uit het huis des HEEREN, den troon van God en het Lam in het nieuwe door God op de aarde nedergelaten Jeruzalem uitgaan, water, zuiver als kristal (Revelation 2:1), en deze fontein zal overal Goddelijk leven verspreiden, zelfs over de eertijds onvruchtbaarste plaatsen, zij zal het dal van Sittim bewateren, het Acaciëndal, dat gedeelte van de Jordaanvlakte, dat boven aan de Dode zee gelegen is, waar het volk van Israël v r het uittrekken in het land voor de laatste maal zich legerde (Numbers 25:1. Joshua 3:11) en zo genoemd naar de Acaciën, die ook in den droogsten grond groeien. Aan beide zijden van dezen Goddelijken stroom zal de boom des levens wassen, die twaalf malen in elk jaar, iedere maand, zijne vruchten draagt. en wiens bladeren dienen tot genezing der Heidenen (Openbaringen 22:1, 7:17. Zechariah 14:8. Ezekiel 47:7-Ezekiel 47:12).

{a} Amos 9:13.

1) Even als de wijn het hart der mensen laaft en versterkt, en goede zoete most van wege zijne liefelijkheid aangenaam is om te drinken, zo onderhoudt en versterkt Gods woord het geloof, en geeft in kruis en lijden krachtigen troost. De wet doet echter het tegendeel; want zij klaagt en bedreigt met den dood, maakt kleinmoedig en bevreesd. De vrees nu, welke de wet veroorzaakt, is niet alleen tegen het geloof, maar verdrijft het geloof geheel en al. Dien schrik neemt het Evangelie weg, daardoor, dat het wijst op den Middelaar en Voorbidder, den Zoon Gods, en het hart met vast vertrouwen op Gods barmhartigheid vervult. Het vertroost vervolgens het hart in kruis en bestrijdingen, maakt onverschrokken en grootmoedig, verheugd en stout in droefheid en gevaar, zo als der Apostelen voorbeeld aanwijst. Wat hier gezegd wordt van beken vol water, doelt daarop, dat het Evangelie gelukkig zal voortgaan en vele vruchten aanbrengen. Want even als dorre of droge plaatsen en steden onvruchtbaar zijn, zo groeit en bloeit alles, waar water is. Alzo zegt hij, dat, waar het Evangelie wordt gehoord, ook vele schone vruchten zullen volgen; want de Heilige Geest is daarbij en daarnevens, deze tooit en versiert de Zijnen niet met enerlei, maar met velerlei gaven. Even als het bij een levende bron en een levend water aangenaam is en schoon voor het gezicht, daar de bloemen, bomen en zaadvelden de grote hitte der zon niet gevoelen, zo ook waar de vrolijke stem van het Evangelie klinkt, daar worden vele en velerlei vruchten en goede werken voortgebracht.

God zal zo goedertieren en milddadig zijn omtrent het bekeerde Israël, dat zij geen overvloed noch verscheidenheid van tijdelijke weldaden ontbreken zullen, hetwelk getoond wordt in dat hun bergen druipen zullen van zoeten wijn en hun heuvelen met groene weiden voor de kudden, om een overvloed van melk voort te brengen: ook zullen zij een overvloed van water hebben, hetwelk menigmaal heel schaars was in die landen. Hier wordt nu bijgevoegd, dat deze overvloed vergezelschapt zou zijn met geestelijke goederen en verkwikkingen, door het Evangelium, welke voort zouden vloeien niet alleen tot hun verlustiging en vertroosting, maar ook ten goede van de volken rondom en zelfs tot degenen, wier toestand allerhopeloost scheen te zijn.

Christus is deze fontein. Zijn lijden, Zijne verdiensten en genade zuiveren, verfrissen en maken vruchtbaar. Zij wordt gezegd het dal van Sittim te bewateren, ene droge en ver afgelegene vallei. De genade des Evangelies vloeiende van Christus, zal gaan tot de heidenwereld, tot de meest verwijderde streken, en ze overvloedig maken in vruchten der gerechtigheid. De genade is ene fontein, overvloeiende, altijd vloeiende, waaruit wij bij voortduring mogen scheppen, zonder voor verdroging te vrezen. Het water komt van den Heeren huis. Zij, die deelgenoten willen zijn van de beloofde genade en zegeningen, moeten vlijtig de ingestelde ordeningen waarnemen, en van het huis des Heeren daarboven, van Zijn hemelsen tempel, komt al het goed, dat wij dagelijks ondervinden en dat wij eeuwig hopen te genieten. .

Vers 19

19. Egypte, het toonbeeld van alle machten der wereld, die het Godsrijk haten, zal, met alle vijanden Gods (Joel 3:13), tot verwoesting worden, en Edom, het toonbeeld van alle afgevallene valse broeders (Obadiah 1:1:1 Isaiah 34:13. Jeremiah 49:7, Ezekiel 32:1) zal worden tot ene woeste wildernis, om het geweld, dat zij beiden hebben gedaan aan de kinderen van Juda, de uitverkorenen Gods van alle tijden, en daardoor aan God zelven, in welker land zij door de meest verschillende tijden heen onschuldig bloed vergoten hebben, de Egyptenaren bijv. bij den kindermoord (Exodus 1:16), de Edomieten bijv. bij het afvallen van Juda onder Joram (2 Kon. 8:21), en meermalen (Amos 1:11. Obadiah 1:1:10. Matthew 2:19).

Wanneer de Profeet hier nogmaals het eeuwig verderf noemt, dat Egypte en Edom, hier alleen genoemd als voorbeelden van alle vijanden van het Godsrijk, treffen zal, wil de Profeet niet nog iets nieuws toevoegen aan het boven vermelde laatste oordeel over alle heidenen. Hij wil tegenover de heerlijkheid van het volkomen Godsrijk nog eens het eeuwig verderf stellen van allen, die zich van den beginne af vijandig tegenover het Godsrijk plaatsen, en aantonen, hoe alle misdaad, die te enigen tijd tegen de kinderen Gods bedreven is, aan het einde zal worden gewroken.

Egypte en Edom zijn voor den Profeet Joël de antigoddelijke wereldmachten, die het op het verderf van de Kerk hebben toegelegd. Egypte en Edom waren immer de grote verdrukkers van Israël geweest. Uit Egypte waren zij verlost en van de Amelekieten, uit Edom afkomstig, waren zij verlost, maar immer bleven deze de vertegenwoordigers dergenen, die het op Gods volk hadden gemunt. Daarom voorspelt de Profeet hier de verlossing van die vijanden, op zodanige wijze, dat deze gans en al verdelgd zullen worden. Daarmee zal ook de bloedschuld, die op aarde rustte, uitgewist worden.

Vers 19

19. Egypte, het toonbeeld van alle machten der wereld, die het Godsrijk haten, zal, met alle vijanden Gods (Joel 3:13), tot verwoesting worden, en Edom, het toonbeeld van alle afgevallene valse broeders (Obadiah 1:1:1 Isaiah 34:13. Jeremiah 49:7, Ezekiel 32:1) zal worden tot ene woeste wildernis, om het geweld, dat zij beiden hebben gedaan aan de kinderen van Juda, de uitverkorenen Gods van alle tijden, en daardoor aan God zelven, in welker land zij door de meest verschillende tijden heen onschuldig bloed vergoten hebben, de Egyptenaren bijv. bij den kindermoord (Exodus 1:16), de Edomieten bijv. bij het afvallen van Juda onder Joram (2 Kon. 8:21), en meermalen (Amos 1:11. Obadiah 1:1:10. Matthew 2:19).

Wanneer de Profeet hier nogmaals het eeuwig verderf noemt, dat Egypte en Edom, hier alleen genoemd als voorbeelden van alle vijanden van het Godsrijk, treffen zal, wil de Profeet niet nog iets nieuws toevoegen aan het boven vermelde laatste oordeel over alle heidenen. Hij wil tegenover de heerlijkheid van het volkomen Godsrijk nog eens het eeuwig verderf stellen van allen, die zich van den beginne af vijandig tegenover het Godsrijk plaatsen, en aantonen, hoe alle misdaad, die te enigen tijd tegen de kinderen Gods bedreven is, aan het einde zal worden gewroken.

Egypte en Edom zijn voor den Profeet Joël de antigoddelijke wereldmachten, die het op het verderf van de Kerk hebben toegelegd. Egypte en Edom waren immer de grote verdrukkers van Israël geweest. Uit Egypte waren zij verlost en van de Amelekieten, uit Edom afkomstig, waren zij verlost, maar immer bleven deze de vertegenwoordigers dergenen, die het op Gods volk hadden gemunt. Daarom voorspelt de Profeet hier de verlossing van die vijanden, op zodanige wijze, dat deze gans en al verdelgd zullen worden. Daarmee zal ook de bloedschuld, die op aarde rustte, uitgewist worden.

Vers 20

20. Maar Juda zal blijven in eeuwigheid, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht.

Vers 20

20. Maar Juda zal blijven in eeuwigheid, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht.

Vers 21

21. En Ik zal voor de ware kinderen Gods uit Israël en de Heidenen hunlieder door de vijanden in zovele vervolgingen vergoten bloed(Revelation 6:6) reinigen, dat Ik niet in den vroegeren tijd gereinigd had, wat nog ongewroken was zal Ik in dien dag des oordeels niet ongewroken laten (Revelation 6:10); en de HEERE de Almachtige, eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus, zalals Koning der heerlijkheid zichtbaar en eeuwig wonen onder Zijn verlost en verheerlijkt volk uit Joden en Heidenen (Openbaring :4, 9)op Zion, in het nieuwe Jeruzalem en op de nieuwe aarde. Dan zal men zeggen: Ziet de tabernakel Gods is bij de mensen (Revelation 1:1).

Met zulke wonderbaar heerlijke beloften sluit onze Profeet zijne profetie. Eerst heeft hij leed verkondigd en zwaren jammer, daarna vreugde en heerlijkheid, ene heerlijkheid, waarop zelfs wij nog hopend wachten, dat de Heere zichtbaar zal wonen op Zion. En wat deze beide delen verbindt, is de bekering van het volk. Deze bekering heeft alle leed in vreugde en allen jammer in heerlijkheid veranderd.

Tegenover de ellende, die aan de vijanden van God zal overkomen, stelt de Heere hier de zekerheid en veiligheid van zijn volk. De Heere zal zich keren tegen Zijne vijanden, maar te Zion, op den berg Zijner heiligheid zal Hij wonen, om immer voor Zijn volk een sterke toevlucht te wezen, om altijd Zijn volk met Zijne zegeningen genadig te zijn.

SLOTWOORD OP HET BOEK JOEL.

De Profeet Joël, een der oudsten van Israëls profeten, bevestigt inzonderheid dat een Profeet over alle tijden heenziet.

Wel is zijn Boek klein van inhoud, maar de meest grootse gedachten over de toekomst en de voltooiing van het Godsrijk worden er in gevonden.

Door Gods Geest gedreven spreekt hij ja, in verband met de plaag, welke God Zijn volk had toegezonden, over de wegneming van tijdelijke oordelen, maar bovenal ziet hij tot in de verste toekomst, tot aan het einde der eeuwen.

Hij spreekt daarom van de volle uitstorting des H. Geestes, van de vernietiging van alle vijanden van Christus kerk en van een vastheid en zekerheid voor allen, die door Gods genade zijn verlost en toegevoegd tot de Kerk, die zalig wordt.

Het is daarom zeer waar opgemerkt, dat later Jesaja, Zacharia, Ezechiël en de Openbaring an Johannes zijne Godsgedachten steeds duidelijker uitdrukken en uitwerken.

Vers 21

21. En Ik zal voor de ware kinderen Gods uit Israël en de Heidenen hunlieder door de vijanden in zovele vervolgingen vergoten bloed(Revelation 6:6) reinigen, dat Ik niet in den vroegeren tijd gereinigd had, wat nog ongewroken was zal Ik in dien dag des oordeels niet ongewroken laten (Revelation 6:10); en de HEERE de Almachtige, eeuwige Vader van onzen Heere Jezus Christus, zalals Koning der heerlijkheid zichtbaar en eeuwig wonen onder Zijn verlost en verheerlijkt volk uit Joden en Heidenen (Openbaring :4, 9)op Zion, in het nieuwe Jeruzalem en op de nieuwe aarde. Dan zal men zeggen: Ziet de tabernakel Gods is bij de mensen (Revelation 1:1).

Met zulke wonderbaar heerlijke beloften sluit onze Profeet zijne profetie. Eerst heeft hij leed verkondigd en zwaren jammer, daarna vreugde en heerlijkheid, ene heerlijkheid, waarop zelfs wij nog hopend wachten, dat de Heere zichtbaar zal wonen op Zion. En wat deze beide delen verbindt, is de bekering van het volk. Deze bekering heeft alle leed in vreugde en allen jammer in heerlijkheid veranderd.

Tegenover de ellende, die aan de vijanden van God zal overkomen, stelt de Heere hier de zekerheid en veiligheid van zijn volk. De Heere zal zich keren tegen Zijne vijanden, maar te Zion, op den berg Zijner heiligheid zal Hij wonen, om immer voor Zijn volk een sterke toevlucht te wezen, om altijd Zijn volk met Zijne zegeningen genadig te zijn.

SLOTWOORD OP HET BOEK JOEL.

De Profeet Joël, een der oudsten van Israëls profeten, bevestigt inzonderheid dat een Profeet over alle tijden heenziet.

Wel is zijn Boek klein van inhoud, maar de meest grootse gedachten over de toekomst en de voltooiing van het Godsrijk worden er in gevonden.

Door Gods Geest gedreven spreekt hij ja, in verband met de plaag, welke God Zijn volk had toegezonden, over de wegneming van tijdelijke oordelen, maar bovenal ziet hij tot in de verste toekomst, tot aan het einde der eeuwen.

Hij spreekt daarom van de volle uitstorting des H. Geestes, van de vernietiging van alle vijanden van Christus kerk en van een vastheid en zekerheid voor allen, die door Gods genade zijn verlost en toegevoegd tot de Kerk, die zalig wordt.

Het is daarom zeer waar opgemerkt, dat later Jesaja, Zacharia, Ezechiël en de Openbaring an Johannes zijne Godsgedachten steeds duidelijker uitdrukken en uitwerken.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joel 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joel-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile