Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 16

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 16

Isaiah 16:1. 1. Zendt de lammeren van den heerser des lands; zendt de tekenen uwer ootmoedige onderwerping onder den scepter van Juda's koning, aan wie gij te voren zijt dienstbaar geweest 1) (2 Samuel 8:2. 1 Kings 4:21, 1 Kings 4:24 de lammeren van den vorst der Moabieten; zendt ze van Sela af, dat in Edom ligt (Numbers 21:17), en waarheen gij gevlucht zijt (Isaiah 15:5 en 7), naar de woestijn henen, door de tussen Sela en Jeruzalem gelegene woestijn 2) (2 Kings 3:8), tot den berg der dochter van Zion (Isaiah 10:32), opdat u van daar hulp kome.

1) Onderwerping onder David's huis is het enige redmiddel voor Moab; dat is het, wat de profeet, wenende met de wenenden, hun tot in den uitersten schuilhoek, waar zij zich verborgen hebben, tot in de stad der Edomieten, in een dal van rotsen gelegen zo aanhoudend, zo spoedig, zo driegend toeroept. 2) Dit schijnt ene bijvoeging zonder betekenis, doch is het niet; zij moeten hun schatting uitleveren, zij mogen die niet langer bij zich behouden, maar moeten er mede buiten het land.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 16

Isaiah 16:1. 1. Zendt de lammeren van den heerser des lands; zendt de tekenen uwer ootmoedige onderwerping onder den scepter van Juda's koning, aan wie gij te voren zijt dienstbaar geweest 1) (2 Samuel 8:2. 1 Kings 4:21, 1 Kings 4:24 de lammeren van den vorst der Moabieten; zendt ze van Sela af, dat in Edom ligt (Numbers 21:17), en waarheen gij gevlucht zijt (Isaiah 15:5 en 7), naar de woestijn henen, door de tussen Sela en Jeruzalem gelegene woestijn 2) (2 Kings 3:8), tot den berg der dochter van Zion (Isaiah 10:32), opdat u van daar hulp kome.

1) Onderwerping onder David's huis is het enige redmiddel voor Moab; dat is het, wat de profeet, wenende met de wenenden, hun tot in den uitersten schuilhoek, waar zij zich verborgen hebben, tot in de stad der Edomieten, in een dal van rotsen gelegen zo aanhoudend, zo spoedig, zo driegend toeroept. 2) Dit schijnt ene bijvoeging zonder betekenis, doch is het niet; zij moeten hun schatting uitleveren, zij mogen die niet langer bij zich behouden, maar moeten er mede buiten het land.

Vers 2

2. Anderszins, zo men Juda's bescherming niet inroept, zal het geschieden, dat de dochters van Moab, vrouwen en kinderen, nadat de mannen door het zwaard zijn gevallen, aan de veren van Arnon zullen zijn, naar de veren van die noordelijke grensrivier zullen vluchten als een zwervende vogel, uit 1) het nest gedreven zijnde, zij, niet wetende waarheen zij zullen kunnen ontkomen, zullen tot Juda komen, maar dan te vergeefs roepen om bescherming.

1) Het woordje "uit" hebben de onzen ingelast, doch zonder deze invoeging zal men het nadrukkelijker vertalen: "als een zwervende vogel, als een verstoord vogelnest".

Vers 2

2. Anderszins, zo men Juda's bescherming niet inroept, zal het geschieden, dat de dochters van Moab, vrouwen en kinderen, nadat de mannen door het zwaard zijn gevallen, aan de veren van Arnon zullen zijn, naar de veren van die noordelijke grensrivier zullen vluchten als een zwervende vogel, uit 1) het nest gedreven zijnde, zij, niet wetende waarheen zij zullen kunnen ontkomen, zullen tot Juda komen, maar dan te vergeefs roepen om bescherming.

1) Het woordje "uit" hebben de onzen ingelast, doch zonder deze invoeging zal men het nadrukkelijker vertalen: "als een zwervende vogel, als een verstoord vogelnest".

Vers 3

3. 1) Brengt enen goeden raad aan, gij vorsten en oudsten van Jeruzalem! zo klinkt de stem van haar smeken, houdt gericht, beslist wat er met ons moet gedaan worden; maakt uwe schaduw op het midden van middag op den hogen middag, gelijk van den nacht; breid uwe schaduw, o Zion! over ons uit, die zozeer bedekt, dat wij op den helderen middag voor onze vijanden onzichtbaar worden en niet te vinden zijn, als dekte ons de zwarte nacht; verbergt de verdrevenen en meldt den omzwevende niet, levert ons vluchtelingen niet aan den vervolger over.

1) Dit spreken de radeloze Moabieten tot Zion. Zij verwachten van zich zelf geen raad meer. Er is bij hen geen verwachting, en derhalve wenden zij zich tot Zion en volgen den raad, in de vorige verzen gegeven, op.

Vers 3

3. 1) Brengt enen goeden raad aan, gij vorsten en oudsten van Jeruzalem! zo klinkt de stem van haar smeken, houdt gericht, beslist wat er met ons moet gedaan worden; maakt uwe schaduw op het midden van middag op den hogen middag, gelijk van den nacht; breid uwe schaduw, o Zion! over ons uit, die zozeer bedekt, dat wij op den helderen middag voor onze vijanden onzichtbaar worden en niet te vinden zijn, als dekte ons de zwarte nacht; verbergt de verdrevenen en meldt den omzwevende niet, levert ons vluchtelingen niet aan den vervolger over.

1) Dit spreken de radeloze Moabieten tot Zion. Zij verwachten van zich zelf geen raad meer. Er is bij hen geen verwachting, en derhalve wenden zij zich tot Zion en volgen den raad, in de vorige verzen gegeven, op.

Vers 4

4. Laat mijne verdrevenen onder u verkeren 1), o Moab 2), wees gij hun ene schuilplaats voor het aangezicht des verstoorders; want de onderdrukker heeft een einde, de verstoring is te niet geworden, de vertreders zijn van de aarde verdaan.

1) Onze plaats wordt zeer verschillend verklaard; wij kunnen niet alle meningen optellen, maar slechts een tweetal noemen. Volgens Klinkenberg wordt hier den Israëlieten hun zware misdaad verweten, dat zij de menslievendheid verzuimd hadden omtrent de Israëlieten, toen deze door de verwoestingen van Tiglath-Pilezer verdreven (2 Kings 15:29) hulp bij de naburen zochten. Door den onderdrukker, die een einde had, wordt Sanherib bedoeld, wiens leger wonderbaar verslagen wordt (1 Kings 10:1), welks nederlaag hier voorzegd wordt. Umbreit heeft ene andere vertaling: "Laat Moabs verjaagden bij u herbergen, zijt hun ter schuilplaats voor den verwoester, want de verdrukker neemt een einde, de verwoesting houdt op, de verstoorders verdwijnen uit het land" en tekent aan: "De hovaardige dochters Moabs verschijnen thans als schuw gevogelte aan den grensvloed, den Arnon (thans Mudcheb, scheidt de landschappen Belka en Karrak (vgl. Numbers 21:24, Numbers 21:25), met hare voorbede tussentredend voor hare anders zo trotse mannen, klagelijk voor de vluchtelingen om herberg smekend voor den verwoester, die gewis spoedig zich ondergang vinden en hun dan het terugkeren in hun vaderland mogelijk maken zou. Zions wachters begeren nu uit te rusten in zijne schaduw en onder de hoede des Allerhoogsten te zitten, die Zijn volk ten loon voor de den hulpbehoevenden bewezene goedheid den troon in Jeruzalem "bevestigen en met een zegenrijken koning der waarheid versieren zal. " 2) O Moab! is verkeerd vertaald. De vertaling moet f zijn, de verdrevenen Moabs, f mijne verdrevenen n. l. Moab. Want ook hier spreken de Moabieten zelf.

Sommigen vertalen dan ook het volgende niet want, maar wanneer, in den zin van, totdat. Moab zoekt dan een schuilplaats, in elk geval raad en toevlucht bij Zion, totdat het gevaar voorbij is.

Vers 4

4. Laat mijne verdrevenen onder u verkeren 1), o Moab 2), wees gij hun ene schuilplaats voor het aangezicht des verstoorders; want de onderdrukker heeft een einde, de verstoring is te niet geworden, de vertreders zijn van de aarde verdaan.

1) Onze plaats wordt zeer verschillend verklaard; wij kunnen niet alle meningen optellen, maar slechts een tweetal noemen. Volgens Klinkenberg wordt hier den Israëlieten hun zware misdaad verweten, dat zij de menslievendheid verzuimd hadden omtrent de Israëlieten, toen deze door de verwoestingen van Tiglath-Pilezer verdreven (2 Kings 15:29) hulp bij de naburen zochten. Door den onderdrukker, die een einde had, wordt Sanherib bedoeld, wiens leger wonderbaar verslagen wordt (1 Kings 10:1), welks nederlaag hier voorzegd wordt. Umbreit heeft ene andere vertaling: "Laat Moabs verjaagden bij u herbergen, zijt hun ter schuilplaats voor den verwoester, want de verdrukker neemt een einde, de verwoesting houdt op, de verstoorders verdwijnen uit het land" en tekent aan: "De hovaardige dochters Moabs verschijnen thans als schuw gevogelte aan den grensvloed, den Arnon (thans Mudcheb, scheidt de landschappen Belka en Karrak (vgl. Numbers 21:24, Numbers 21:25), met hare voorbede tussentredend voor hare anders zo trotse mannen, klagelijk voor de vluchtelingen om herberg smekend voor den verwoester, die gewis spoedig zich ondergang vinden en hun dan het terugkeren in hun vaderland mogelijk maken zou. Zions wachters begeren nu uit te rusten in zijne schaduw en onder de hoede des Allerhoogsten te zitten, die Zijn volk ten loon voor de den hulpbehoevenden bewezene goedheid den troon in Jeruzalem "bevestigen en met een zegenrijken koning der waarheid versieren zal. " 2) O Moab! is verkeerd vertaald. De vertaling moet f zijn, de verdrevenen Moabs, f mijne verdrevenen n. l. Moab. Want ook hier spreken de Moabieten zelf.

Sommigen vertalen dan ook het volgende niet want, maar wanneer, in den zin van, totdat. Moab zoekt dan een schuilplaats, in elk geval raad en toevlucht bij Zion, totdat het gevaar voorbij is.

Vers 5

5. Want er zal, en dat is het, waardoor Zion groot is, een troon bevestigd worden in goedertierenheid, door genade, geheel in tegenstelling tegenover de tronen dezer wereld, die op een geheel anderen grond rusten, en op dezelve zal bestendig zitten a) in de tent van David, die nu wel zeer vervallen is. maar dan weer op nieuw zal worden opgericht (Amos 9:11), een, die oordeelt en het recht zoekt, terwijl heden het recht zo dikwijls wordt miskend en geen gehoor vindt, en die vaardig is ter gerechtigheid.

a) Isaiah 9:6. Daniel 7:14, Daniel 7:27. Micah 4:7. Luke 1:33.

Deze woorden geven weer een duidelijk inzicht in den aard der profetie. Want ja, ook wel wordt hier gesproken van den man, die in Jeruzalem weer recht en gerechtigheid zou handhaven, maar toch in de hoogste mate is deze profetie Messiaans en wordt het hier uitgesproken, dat er dan alleen volkomen redding voor Moab zou zijn, indien het zich leert scharen onder de vanen van dien Koning, die het recht zou zoeken en vaardig zou zijn tot rechtvaardigheid.

Vers 5

5. Want er zal, en dat is het, waardoor Zion groot is, een troon bevestigd worden in goedertierenheid, door genade, geheel in tegenstelling tegenover de tronen dezer wereld, die op een geheel anderen grond rusten, en op dezelve zal bestendig zitten a) in de tent van David, die nu wel zeer vervallen is. maar dan weer op nieuw zal worden opgericht (Amos 9:11), een, die oordeelt en het recht zoekt, terwijl heden het recht zo dikwijls wordt miskend en geen gehoor vindt, en die vaardig is ter gerechtigheid.

a) Isaiah 9:6. Daniel 7:14, Daniel 7:27. Micah 4:7. Luke 1:33.

Deze woorden geven weer een duidelijk inzicht in den aard der profetie. Want ja, ook wel wordt hier gesproken van den man, die in Jeruzalem weer recht en gerechtigheid zou handhaven, maar toch in de hoogste mate is deze profetie Messiaans en wordt het hier uitgesproken, dat er dan alleen volkomen redding voor Moab zou zijn, indien het zich leert scharen onder de vanen van dien Koning, die het recht zou zoeken en vaardig zou zijn tot rechtvaardigheid.

Vers 6

6. 1) Wij a) hebben echter gehoord, en dat is de reden, waarom Moab door zo zware bezoekingen moet geleid worden, als in Isaiah 15:1 is verkondigd, voordat het tot de straks beschrevene verootmoediging komt, wij hebben gehoord de hovaardij van Moab, hij is zeer hovaardig 2) in den vroegeren en nog in dezen tijd; zijn hoogmoed, en zijne hovaardij en zijne verbolgenheid, waarin hij tegen ons volk heeft gewoed, zijn alzo zijne grendelen niet, 3) zijne ingebeelde macht kan hen niet behouden.

a) Jeremiah 48:29, Jeremiah 48:30 Jeremiah 48:1) Met Isaiah 16:6 begint de voorspelling een nieuwen loop. De Profeet wijst er hier op, dat vanwege Moab's hoogmoed het niet tot die verootmoediging zal komen, dat Moab's hoogmoed dat toevlucht nemen tot Zion in den weg staat en daarom gaat hij hier en in de volgende verzen Moab's bange toekomst schetsen. 2) Hun hoogmoed belette hun nu, om enig onderwijs aan te nemen, hun kregelheid, drift, gemelijkheid en verbolgenheid deden hen met verachting en zichzelf strelende eigenliefde op alle anderen neerzien. 3) Of, het onware van zijne redenen. De Engelse vertaling heeft: maar zijne leugens zullen alzo niet zijn, d. i. zoals Henry hierbij aantekent: "zijne leugens, waardoor hij de lust van hoogmoed en sterke driften gekoesterd en voldaan heeft, zullen zijne verdere ontwerpen geenszins ondersteunen, gelijk hij dacht. "

Vers 6

6. 1) Wij a) hebben echter gehoord, en dat is de reden, waarom Moab door zo zware bezoekingen moet geleid worden, als in Isaiah 15:1 is verkondigd, voordat het tot de straks beschrevene verootmoediging komt, wij hebben gehoord de hovaardij van Moab, hij is zeer hovaardig 2) in den vroegeren en nog in dezen tijd; zijn hoogmoed, en zijne hovaardij en zijne verbolgenheid, waarin hij tegen ons volk heeft gewoed, zijn alzo zijne grendelen niet, 3) zijne ingebeelde macht kan hen niet behouden.

a) Jeremiah 48:29, Jeremiah 48:30 Jeremiah 48:1) Met Isaiah 16:6 begint de voorspelling een nieuwen loop. De Profeet wijst er hier op, dat vanwege Moab's hoogmoed het niet tot die verootmoediging zal komen, dat Moab's hoogmoed dat toevlucht nemen tot Zion in den weg staat en daarom gaat hij hier en in de volgende verzen Moab's bange toekomst schetsen. 2) Hun hoogmoed belette hun nu, om enig onderwijs aan te nemen, hun kregelheid, drift, gemelijkheid en verbolgenheid deden hen met verachting en zichzelf strelende eigenliefde op alle anderen neerzien. 3) Of, het onware van zijne redenen. De Engelse vertaling heeft: maar zijne leugens zullen alzo niet zijn, d. i. zoals Henry hierbij aantekent: "zijne leugens, waardoor hij de lust van hoogmoed en sterke driften gekoesterd en voldaan heeft, zullen zijne verdere ontwerpen geenszins ondersteunen, gelijk hij dacht. "

Vers 7

7. Daarom, om dien hoogmoed en die pralerij te fnuiken, zal, wanneer de tijd van straf is gekomen, Moab over Moab, a) de ene Moabiet over den anderen a), huilen, allemaal zullen zij, of alles zal, huilen; over de omgekeerde fondamenten van Kir-Harseth (= schervenmuur), of Kir in Moab (Isaiah 15:1), zult gijlieden zuchten, gewis zij zijn gebroken; het is nu met die voornaamste stad voor altijd gedaan.

a) Jeremiah 48:20.

Anders zou men het ook kunnen vertalen: "over de flessen van Kir-Hareseth zult gijlieden zuchten; gewis zij (die flessen) zijn gebroken. " Men denke dan aan aarden flessen en wijnvaten, waarin men den zeer vermaarden en gezochten wijn van Kir-Hareseth pleegt te bewaren, en waarmee de kooplieden grote winsten deden. De flessen waren gebroken, geheel onbruikbaar en onnut geworden, waarvan de reden vervolgens wordt opgegeven. Anderen vertalen: over de druivenkoeken van Kir-Hareseth, ook in verband met het volgorde vers.

Vers 7

7. Daarom, om dien hoogmoed en die pralerij te fnuiken, zal, wanneer de tijd van straf is gekomen, Moab over Moab, a) de ene Moabiet over den anderen a), huilen, allemaal zullen zij, of alles zal, huilen; over de omgekeerde fondamenten van Kir-Harseth (= schervenmuur), of Kir in Moab (Isaiah 15:1), zult gijlieden zuchten, gewis zij zijn gebroken; het is nu met die voornaamste stad voor altijd gedaan.

a) Jeremiah 48:20.

Anders zou men het ook kunnen vertalen: "over de flessen van Kir-Hareseth zult gijlieden zuchten; gewis zij (die flessen) zijn gebroken. " Men denke dan aan aarden flessen en wijnvaten, waarin men den zeer vermaarden en gezochten wijn van Kir-Hareseth pleegt te bewaren, en waarmee de kooplieden grote winsten deden. De flessen waren gebroken, geheel onbruikbaar en onnut geworden, waarvan de reden vervolgens wordt opgegeven. Anderen vertalen: over de druivenkoeken van Kir-Hareseth, ook in verband met het volgorde vers.

Vers 8

8. En gelijk die ene, zo gaat ook de heerlijkheid van al de anderen ten einde; want de velden van Hesbon (= list) zijn verflauwd, ook de wijnstok van Sibma (= lieflijke geur), in de nabijheid van Hesbon (Numbers 32:38), beroemd door zijne bijzondere soorten van wijn, de heren, de vorsten, der Heidenen hebben met hun zegerijke, onweerstaanbare krijgslegers zijne uitgelezene planten verpletterd. Die planten waren heerlijk, die ranken heerlijk, zij reiken naar het noorden tot Jaëzer toe (= dien Jehova helpt) (Numbers 21:32), zij dwalen door de woestijn, oostelijk heen naar de Arabische woestijn: a) hun scheuten zijn uitgespreid, zij zijn gegaan over zee, tot over het meer van Jaëzer, waarin de Arnon zich verliest, en deze zijn woest en baldadig afgehouwen, dat ganse heerlijke land is verwoest. a) Jeremiah 48:32, Jeremiah 48:33

Of: de scheuten, de afleggers, de afgesneden tweejarige wijnranken, die in de aarde werden gelegd, om wortel te schieten. De scheuten breidden zich zo verre van deze stad uit, dat zij zelfs de Dode zee overgingen en ook daar tot wijnplantingen werden gebezigd. De rijke en weelderige wijn-plantingen van het land der Ammonieten en Moabieten zijn voorgesteld onder het beeld van enen groten ver uitgebreiden en weelderig groeienden wijnstok, die zijne ranken ten noorden tot Jaëzer, ten oosten tot in de woestijn, ten westen tot over de Dode zee uitbreidt. Nog tegenwoordig levert Szalt d. i. Ramoth in Gilead, waarvan Jaëzer niet zeer ver verwijderd was, druiven in buitengewone menigte; men verkoopt ze gedroogd.

Vers 8

8. En gelijk die ene, zo gaat ook de heerlijkheid van al de anderen ten einde; want de velden van Hesbon (= list) zijn verflauwd, ook de wijnstok van Sibma (= lieflijke geur), in de nabijheid van Hesbon (Numbers 32:38), beroemd door zijne bijzondere soorten van wijn, de heren, de vorsten, der Heidenen hebben met hun zegerijke, onweerstaanbare krijgslegers zijne uitgelezene planten verpletterd. Die planten waren heerlijk, die ranken heerlijk, zij reiken naar het noorden tot Jaëzer toe (= dien Jehova helpt) (Numbers 21:32), zij dwalen door de woestijn, oostelijk heen naar de Arabische woestijn: a) hun scheuten zijn uitgespreid, zij zijn gegaan over zee, tot over het meer van Jaëzer, waarin de Arnon zich verliest, en deze zijn woest en baldadig afgehouwen, dat ganse heerlijke land is verwoest. a) Jeremiah 48:32, Jeremiah 48:33

Of: de scheuten, de afleggers, de afgesneden tweejarige wijnranken, die in de aarde werden gelegd, om wortel te schieten. De scheuten breidden zich zo verre van deze stad uit, dat zij zelfs de Dode zee overgingen en ook daar tot wijnplantingen werden gebezigd. De rijke en weelderige wijn-plantingen van het land der Ammonieten en Moabieten zijn voorgesteld onder het beeld van enen groten ver uitgebreiden en weelderig groeienden wijnstok, die zijne ranken ten noorden tot Jaëzer, ten oosten tot in de woestijn, ten westen tot over de Dode zee uitbreidt. Nog tegenwoordig levert Szalt d. i. Ramoth in Gilead, waarvan Jaëzer niet zeer ver verwijderd was, druiven in buitengewone menigte; men verkoopt ze gedroogd.

Vers 9

9. Daarom, omdat de ellende van het land zo groot is, en ik die mede gevoel, beween ik, in of behalve de wening over Jaëzer, den wijnstok van Sibma; Ik maak u doornat met mijne tranen, o Hesbon en Elale! want het vreugdegeschrei over uwe zomervruchten en over uwen oogst is gevallen, is opgehouden;

Of: "een krijgsgeschrei is in uwe zomervruchten en in uwen oogst gevallen; " in plaats van het blijde roepen der wijntreders, wanneer zij met hun voeten de saamgelezene druiven treden, wordt een wild geschreeuw gehoord van de krijgslieden, die de rijke velden vertreden.

Vers 9

9. Daarom, omdat de ellende van het land zo groot is, en ik die mede gevoel, beween ik, in of behalve de wening over Jaëzer, den wijnstok van Sibma; Ik maak u doornat met mijne tranen, o Hesbon en Elale! want het vreugdegeschrei over uwe zomervruchten en over uwen oogst is gevallen, is opgehouden;

Of: "een krijgsgeschrei is in uwe zomervruchten en in uwen oogst gevallen; " in plaats van het blijde roepen der wijntreders, wanneer zij met hun voeten de saamgelezene druiven treden, wordt een wild geschreeuw gehoord van de krijgslieden, die de rijke velden vertreden.

Vers 10

10. Alzo dat de blijdschap en vrolijkheid van de zijde van hen, die daar oogsten, weggenomen is, van het vruchtbare veld, en in de wijngaarden wordt niet gezongen, noch, zo als men anders deed, enig gejuich gemaakt; de druiventreder treedt geen wijn uit in de wijnbakken (Judges 6:11); Ik, de Heere, heb het vreugdegeschrei der druiventreders doen ophouden.

Het is opmerkelijk, dat de vernieling van den wijnbouw op ene wijze wordt voorgesteld, alsof dat de hoofdzaak was. Men heeft het daarom beproefd, de rede van den profeet te verstaan als in oneigenlijken zin bedoeld. Intussen wordt het vreemde daarvan weggenomen, zodra men bedenkt, dat alles daarop aankomt, dat Moab word getroffen in hetgeen het middelpunt van zijn leven was. Moab was in den dienst van het vlees, van weelderig leven, overvloed en wellust als weggezonken. Zij, de genot zoekenden, moeten van het genot worden beroofd. zij, de vreugde najagenden, in enkel klachten en schreien gedompeld worden. Dit is de reden, waarom in onze profetie zoveel sprake is van treurigheid en weeklacht in hare sterkste openbaringen. Het natuurschoon en de vruchtbaarheid van het land, welke het deel van enig volk worden, zijn gaven uit den rijkdom der goddelijke goedheid, een overblijfsel van het paradijs van den beginne en typen van het paradijs aan het einde van de geschiedenis der mensen, en juist daarom ook voor den geest der profetie gene onverschillige dingen. Het is daarom ook juist den profeet niet onwaardig, die de vernieuwing en volmaking der natuur tot de schoonheid van een paradijs voorzegt, over zulke verwoestingen te wenen, als thans voor zijnen geest staan; de zowel menselijke als goddelijke profetie wordt hier week en vloeiend als ene elegie, d. i. een klaagzang.

Vers 10

10. Alzo dat de blijdschap en vrolijkheid van de zijde van hen, die daar oogsten, weggenomen is, van het vruchtbare veld, en in de wijngaarden wordt niet gezongen, noch, zo als men anders deed, enig gejuich gemaakt; de druiventreder treedt geen wijn uit in de wijnbakken (Judges 6:11); Ik, de Heere, heb het vreugdegeschrei der druiventreders doen ophouden.

Het is opmerkelijk, dat de vernieling van den wijnbouw op ene wijze wordt voorgesteld, alsof dat de hoofdzaak was. Men heeft het daarom beproefd, de rede van den profeet te verstaan als in oneigenlijken zin bedoeld. Intussen wordt het vreemde daarvan weggenomen, zodra men bedenkt, dat alles daarop aankomt, dat Moab word getroffen in hetgeen het middelpunt van zijn leven was. Moab was in den dienst van het vlees, van weelderig leven, overvloed en wellust als weggezonken. Zij, de genot zoekenden, moeten van het genot worden beroofd. zij, de vreugde najagenden, in enkel klachten en schreien gedompeld worden. Dit is de reden, waarom in onze profetie zoveel sprake is van treurigheid en weeklacht in hare sterkste openbaringen. Het natuurschoon en de vruchtbaarheid van het land, welke het deel van enig volk worden, zijn gaven uit den rijkdom der goddelijke goedheid, een overblijfsel van het paradijs van den beginne en typen van het paradijs aan het einde van de geschiedenis der mensen, en juist daarom ook voor den geest der profetie gene onverschillige dingen. Het is daarom ook juist den profeet niet onwaardig, die de vernieuwing en volmaking der natuur tot de schoonheid van een paradijs voorzegt, over zulke verwoestingen te wenen, als thans voor zijnen geest staan; de zowel menselijke als goddelijke profetie wordt hier week en vloeiend als ene elegie, d. i. een klaagzang.

Vers 11

11. Daarom, over hetgeen mijn mond heeft moeten verkondigen, ben ik in mijn binnenste op het zeerst ontroerd, en rommelt Mijn ingewand over Moab als ene harp, en mijn binnenste over Kir-hres, Kir-Hareseth (Isaiah 16:7) of Kir Moab (Isaiah 15:1).

"Hart, lever en nieren, de edelste organen der ziel zijn als het ware de klankborden van dit in iedere mens zich verbindende verborgen geluid. " Des profeten hart dreunt als de diepe toon ener harp. Ook dan zelfs, als hij over heidenen, hoogmoedigen, afgodendienaars, ja over vijanden Gods het vonnis uitspreekt, voelt hij het in het binnenste. De hartstochtelijke taal der Hebreeuwen en in `t gemeen der Oosterlingen, is veel sterker dan de onze niet enkel omdat zij de grootspraak zozeer beminnen, maar eenvoudig, omdat zij heviger hartstochten hebben dan wij.

Vers 11

11. Daarom, over hetgeen mijn mond heeft moeten verkondigen, ben ik in mijn binnenste op het zeerst ontroerd, en rommelt Mijn ingewand over Moab als ene harp, en mijn binnenste over Kir-hres, Kir-Hareseth (Isaiah 16:7) of Kir Moab (Isaiah 15:1).

"Hart, lever en nieren, de edelste organen der ziel zijn als het ware de klankborden van dit in iedere mens zich verbindende verborgen geluid. " Des profeten hart dreunt als de diepe toon ener harp. Ook dan zelfs, als hij over heidenen, hoogmoedigen, afgodendienaars, ja over vijanden Gods het vonnis uitspreekt, voelt hij het in het binnenste. De hartstochtelijke taal der Hebreeuwen en in `t gemeen der Oosterlingen, is veel sterker dan de onze niet enkel omdat zij de grootspraak zozeer beminnen, maar eenvoudig, omdat zij heviger hartstochten hebben dan wij.

Vers 12

12. En het zal, als de tijd der boven geprofeteerde straf en de gehele verwoesting komt, geschieden, als men zien zal, dat Moab vermoeid is geworden op de hoogten, 1) zich geheel en al te vergeefs vermoeid heeft met alle mogelijke gaven en offeranden en boetedoeningen, met welke het bij de altaren der afgoden zich heeft beziggehouden (1 Kings 18:26), dan zal hij, Moab, in zijn heiligdom, den tempel van zijnen afgod Kamoz (2 Kings 10:23) gaan, om te aanbidden, maar hij zal a) niet vermogen, daar afgoden noch horen noch helpen kunnen.

a) Deuteronomy 32:37, Deuteronomy 32:38, Deuteronomy 32:39.

1) Eerst afgoderij op de hoogten, dan afgoderij in het heiligdom, maar alles te vergeefs. De kennis van den waarachtigen God ontbreekt; het faalt aan kennis der zonde en aan verbrijzeling des harten.

Het laatste deel van het orakel (Isaiah 16:6-Isaiah 16:12) vormt eniger mate op zich zelf een geheel; even als de profetie tegen Babel met een spotlied (Isaiah 14:3) eindigt, zo ons orakel met ene elegie op Moabs val. Er is gene profetie in het boek van Jesaja, waarin het hart van den profeet zo smartelijk bewogen is door hetgeen zijn geest ziet en zijn mond moet profeteren; alles, wat hij voorzegt, gevoelt hij mede, als behoorde hij tot het arme volk, welks ongeluksbode hij moet zijn.

Vers 12

12. En het zal, als de tijd der boven geprofeteerde straf en de gehele verwoesting komt, geschieden, als men zien zal, dat Moab vermoeid is geworden op de hoogten, 1) zich geheel en al te vergeefs vermoeid heeft met alle mogelijke gaven en offeranden en boetedoeningen, met welke het bij de altaren der afgoden zich heeft beziggehouden (1 Kings 18:26), dan zal hij, Moab, in zijn heiligdom, den tempel van zijnen afgod Kamoz (2 Kings 10:23) gaan, om te aanbidden, maar hij zal a) niet vermogen, daar afgoden noch horen noch helpen kunnen.

a) Deuteronomy 32:37, Deuteronomy 32:38, Deuteronomy 32:39.

1) Eerst afgoderij op de hoogten, dan afgoderij in het heiligdom, maar alles te vergeefs. De kennis van den waarachtigen God ontbreekt; het faalt aan kennis der zonde en aan verbrijzeling des harten.

Het laatste deel van het orakel (Isaiah 16:6-Isaiah 16:12) vormt eniger mate op zich zelf een geheel; even als de profetie tegen Babel met een spotlied (Isaiah 14:3) eindigt, zo ons orakel met ene elegie op Moabs val. Er is gene profetie in het boek van Jesaja, waarin het hart van den profeet zo smartelijk bewogen is door hetgeen zijn geest ziet en zijn mond moet profeteren; alles, wat hij voorzegt, gevoelt hij mede, als behoorde hij tot het arme volk, welks ongeluksbode hij moet zijn.

Vers 13

13. Dit, wat in Isaiah 15:1-Isaiah 16:2 gezegd is, is het woord, dat de HEERE tegen Moab gesproken heeft van toen af, waarschijnlijk in dezelfden tijd, waarin Jesaja ook het orakel over de Filistijnen ontving (Isaiah 14:28), dus in het jaar 727 v r Chr.

Vers 13

13. Dit, wat in Isaiah 15:1-Isaiah 16:2 gezegd is, is het woord, dat de HEERE tegen Moab gesproken heeft van toen af, waarschijnlijk in dezelfden tijd, waarin Jesaja ook het orakel over de Filistijnen ontving (Isaiah 14:28), dus in het jaar 727 v r Chr.

Vers 14

14. Maar nu de Godsspraak is neergeschreven, spreekt de HEERE verder, ook den tijd der vervulling bepaald aanwijzende, zeggende: Binnen drie jaren van het tegenwoordige tijdstip af (als de jaren eens huurlings, d. i. juist na drie jaren, want van den tijd van arbeid laat de meester niet varen, en de arbeider geeft niets toe), dan zal de eer van Moab verachtzaam gemaakt worden met al die grote menigte, ondanks den groten hoop van mensen, waarop het zich nu verheft; en het overblijfsel zal klein, weinig, onmachtig wezen, zodat het overgeblevene gemakkelijk zal kunnen geteld worden (Isaiah 10:19).

Nadat het land der Moabieten 60-70 jaren lang aan den scepter van het huis van David onderworpen geweest was, viel het bij de scheuring van het rijk in het jaar 975 v. C. den koningen van Israël ten deel, en gaf het schatting van zijne kudden aan Samaria. Aan deze cynsplichtigheid onttrok zich echter de Moabietische koning Mesa bij den dood van Achab in het jaar 807. De veldtocht der beide verbondene koningen Joram van Israël en Josafat van Juda tegen hem, welke in het daarop volgende jaar valt, had geen gewenst gevolg (2 Kings 1:1; 2 Kings 3:4) Ook de inval, welken de Moabieten in vereniging met andere volken enige jaren later (ongeveer 891 v. C.) in `t rijk van Juda deden, en waarbij zij niets minder bedoelden dan ene verdrijving van Gods volk, mislukte geheel, doordien de Heere tussenbeide trad (2 Chronicles 20:1.) Later maakten de eindeloze gevechten met de Syriërs voor het noordelijk rijk het in bedwang houden van Moab en in `t algemeen van het gehele land ten Oosten van den Jordaan onmogelijk. De daar aanwezige volken verdrukten de Israëlitische bevolking en wreekten aan het verzwakte rijk het verlies hunner zelfstandigheid (2 Kings 10:32 v. 13:20). Eerst Jerobeam II (van 824-783 v. C) heroverde, gelijk de profeet Jona voorspeld had, het gehele gebied, van Haurath in het Noorden tot aan de Dode zee in het Zuiden (2 Kings 14:25), en de Moabieten bleven naar allen schijn rustig, totdat de stammen ten Oosten van den Jordaan in het jaar 749 door Tiglath-Pilezer in ballingschap werden vervoerd (2 Kings 15:29), wanneer zij van de gelegenheid gebruik maakten, om hun vroegere bezitting (Numbers 21:30) terug te nemen, en zich in al de steden ten noorden van den Arnon zetelden, die sedert dien tijd door de stammen van Ruben en Gad waren bevolkt geweest. Deze is de stand van zaken, dien wij bij onze profetie aantreffen. Daar toch is van Hesbon, Elale, Jaëzer, enz. als Moabietische steden sprake, terwijl zij in Joshua 13:15, (vgl. Numbers 32:3) als steden der kinderen van Ruben en Gad voorkomen. Het ongeluk over deze nu Moabietische steden in het eigenlijke zuidelijk daarvan, aan gene zijde van den Arnon gelegene land der Moabieten komt van het noorden, d. i. zonder twijfel van Assyrië en eindigt met ene volkomen verdelging. Daar wij echter niet weten, met welken termijn de rekening van drie jaren in Isaiah 16:14 begint, kunnen wij ook niet zeggen, welke Assyrische koning, of Salmanassar, Sargon of Sanherib (2 Kings 17:3, vgl. 2 Kings 15:20) het geweest is, die de Moabieten zozeer gestraft heeft. In elk geval was de catastrofe, die nog onder Jesaja volgde, de gehele vervulling zijner voorspelling niet, deze was integendeel slechts ene bestraffing van minder betekenis, dan men volgens den inhoud van het orakel zou menen, daar later Jeremia in Isaiah 48:1 van zijn Boek de profetie van Jesaja weer opneemt en zij bij hem voorkomt, als eerst in zijnen tijd in vervulling komende. De voorname volvoering der bedreiging bleef later voor de Chaldeeën bewaard, die de Moabieten eerst bij hun ondernemingen tegen Jeruzalem bijstonden (2 Kings 24:2), van welke zij later den koning Zedekia afkerig zochten te maken (Jeremiah 27:1, vgl. 2 Kings 24:20), en als wier verbondenen zij weer bij de verwoesting van Jeruzalem voorkomen (Ezekiel 25:8, Zephaniah 2:8). In het vijfde jaar daarna, zo verhaalt Josefus (Aut. 10:9, 7) beoorloogde Nebukadnezar de Moabieten en onderwierp ze geheel, waarna hun naam slechts zelden voorkomt en ten laatste geheel in dien der Arabieren verdwijnt. Jesaja heeft echter ook weer de gehele toekomst in ene schilderij samengevat; de crisis, welke na afloop van de door Isaiah 16:14 vastgestelde tijdruimte plaats heeft, kwam slechts daar tussen in als meer of min op den voorgrond tredende.

Vers 14

14. Maar nu de Godsspraak is neergeschreven, spreekt de HEERE verder, ook den tijd der vervulling bepaald aanwijzende, zeggende: Binnen drie jaren van het tegenwoordige tijdstip af (als de jaren eens huurlings, d. i. juist na drie jaren, want van den tijd van arbeid laat de meester niet varen, en de arbeider geeft niets toe), dan zal de eer van Moab verachtzaam gemaakt worden met al die grote menigte, ondanks den groten hoop van mensen, waarop het zich nu verheft; en het overblijfsel zal klein, weinig, onmachtig wezen, zodat het overgeblevene gemakkelijk zal kunnen geteld worden (Isaiah 10:19).

Nadat het land der Moabieten 60-70 jaren lang aan den scepter van het huis van David onderworpen geweest was, viel het bij de scheuring van het rijk in het jaar 975 v. C. den koningen van Israël ten deel, en gaf het schatting van zijne kudden aan Samaria. Aan deze cynsplichtigheid onttrok zich echter de Moabietische koning Mesa bij den dood van Achab in het jaar 807. De veldtocht der beide verbondene koningen Joram van Israël en Josafat van Juda tegen hem, welke in het daarop volgende jaar valt, had geen gewenst gevolg (2 Kings 1:1; 2 Kings 3:4) Ook de inval, welken de Moabieten in vereniging met andere volken enige jaren later (ongeveer 891 v. C.) in `t rijk van Juda deden, en waarbij zij niets minder bedoelden dan ene verdrijving van Gods volk, mislukte geheel, doordien de Heere tussenbeide trad (2 Chronicles 20:1.) Later maakten de eindeloze gevechten met de Syriërs voor het noordelijk rijk het in bedwang houden van Moab en in `t algemeen van het gehele land ten Oosten van den Jordaan onmogelijk. De daar aanwezige volken verdrukten de Israëlitische bevolking en wreekten aan het verzwakte rijk het verlies hunner zelfstandigheid (2 Kings 10:32 v. 13:20). Eerst Jerobeam II (van 824-783 v. C) heroverde, gelijk de profeet Jona voorspeld had, het gehele gebied, van Haurath in het Noorden tot aan de Dode zee in het Zuiden (2 Kings 14:25), en de Moabieten bleven naar allen schijn rustig, totdat de stammen ten Oosten van den Jordaan in het jaar 749 door Tiglath-Pilezer in ballingschap werden vervoerd (2 Kings 15:29), wanneer zij van de gelegenheid gebruik maakten, om hun vroegere bezitting (Numbers 21:30) terug te nemen, en zich in al de steden ten noorden van den Arnon zetelden, die sedert dien tijd door de stammen van Ruben en Gad waren bevolkt geweest. Deze is de stand van zaken, dien wij bij onze profetie aantreffen. Daar toch is van Hesbon, Elale, Jaëzer, enz. als Moabietische steden sprake, terwijl zij in Joshua 13:15, (vgl. Numbers 32:3) als steden der kinderen van Ruben en Gad voorkomen. Het ongeluk over deze nu Moabietische steden in het eigenlijke zuidelijk daarvan, aan gene zijde van den Arnon gelegene land der Moabieten komt van het noorden, d. i. zonder twijfel van Assyrië en eindigt met ene volkomen verdelging. Daar wij echter niet weten, met welken termijn de rekening van drie jaren in Isaiah 16:14 begint, kunnen wij ook niet zeggen, welke Assyrische koning, of Salmanassar, Sargon of Sanherib (2 Kings 17:3, vgl. 2 Kings 15:20) het geweest is, die de Moabieten zozeer gestraft heeft. In elk geval was de catastrofe, die nog onder Jesaja volgde, de gehele vervulling zijner voorspelling niet, deze was integendeel slechts ene bestraffing van minder betekenis, dan men volgens den inhoud van het orakel zou menen, daar later Jeremia in Isaiah 48:1 van zijn Boek de profetie van Jesaja weer opneemt en zij bij hem voorkomt, als eerst in zijnen tijd in vervulling komende. De voorname volvoering der bedreiging bleef later voor de Chaldeeën bewaard, die de Moabieten eerst bij hun ondernemingen tegen Jeruzalem bijstonden (2 Kings 24:2), van welke zij later den koning Zedekia afkerig zochten te maken (Jeremiah 27:1, vgl. 2 Kings 24:20), en als wier verbondenen zij weer bij de verwoesting van Jeruzalem voorkomen (Ezekiel 25:8, Zephaniah 2:8). In het vijfde jaar daarna, zo verhaalt Josefus (Aut. 10:9, 7) beoorloogde Nebukadnezar de Moabieten en onderwierp ze geheel, waarna hun naam slechts zelden voorkomt en ten laatste geheel in dien der Arabieren verdwijnt. Jesaja heeft echter ook weer de gehele toekomst in ene schilderij samengevat; de crisis, welke na afloop van de door Isaiah 16:14 vastgestelde tijdruimte plaats heeft, kwam slechts daar tussen in als meer of min op den voorgrond tredende.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 16". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-16.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile