Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 71

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 71

PSALM 71.

GEBED OM REDDING.

De Psalm behoort tot de 34 Psalmen (Psalms 1:1, 2, 10, 33, 43, 71, 91, 93-97, 99, 104-107, 111-119, 135-137, 146-156) die de Talmud "verweesde Psalmen" noemt, omdat zij geen opschrift aan het hoofd dragen. De Septuaginta, die door de Vulgata gevolgd wordt, heeft dat gemis zoeken te vergoeden door er boven te plaatsen: "Van David, een Psalm van de zonen van Jonadab (Jeremiah 35:6) en de eerste gevangenen (2 Kings 24:14). De eerste opgaaf, dat de Psalm van David afkomstig is, is slechts in zo verre juist, als hij als het ware ene Anthologie (bloemlezing) uit enkel Davidische Psalmen schijnt te zijn, welker leringen op zeer gepaste wijze voor eigen behoefte gewijzigd en door slechts kleine veranderingen tot een eigen Psalm verenigd zijn. De tweede opgaaf wijst den Psalm aan als een lievelingslied der Rechabieten van dat geslacht dat volgens den wil van zijnen stamvader zich z getrouw aan de eenvoudige nomaden-zeden vasthield dat de profeet Jeremia in Psalms 35:1 zijner profetieën hen zijnen tijdgenoten als een beschamend voorbeeld van zelfverloochenende gehoorzaamheid aan de vaderlijke wet voor ogen stelt; tevens wordt het voorgesteld als een lievelingslied der eerste ballingen. Deze opgang berust misschien op ene zeer oude juiste overlevering. Wanneer men ziet op de door den gehelen Psalm heersende, zachte elegische stemming en ook den persoonlijken toestand van den vervaardiger in aanmerking neemt, die op een leven, rijk in ervaring en vol zware vervolgingen, maar ook op zeer wonderbare leidingen terugziet, en reeds op hogeren leeftijd is, dan ligt het voor de hand te menen, dat de vervaardiger de profeet Jeremia is; dat deze het lied uit zijn hart gezongen heeft en het aan dat gezantschap van Zedekia, waarvan 2 Kings 24:20 sprake was, nevens het vermanende schrijven in Jeremiah 29:4, aan de gevangenen in Babel medegegeven heeft tot troost en tot onderwijzing.

Nam de vorige Psalm dat gedeelte van Psalms 40:1 weer op, dat met het roepen om Gods spoedige hulp begint en eindigt, zo sluit zich deze Psalm aan, doordat hij het: "Heere haast U tot mijne hulp" (Psalms 71:12) in zijn midden neemt, tot ene veel betekenende vingerwijzing voor degenen, tot wier troost en onderwijzing het lied moet dienen, dat zij zich mogen troosten met de spoedige hulp van God, maar zich niet moeten laten verleiden om die langs valse wegen te zoeken. Eveneens heeft de bede in het "Onze Vader" om dagelijks brood, met veel betekenend heenwezen naar het woord in Matthew 6:33, v r en achter zich die drie beden, die betrekking hebben op het rijk van God en zijne gerechtigheid, om alzo te bewaren voor het misbruik der vleselijke gezindheid.

I. Psalms 71:1-Psalms 71:6. Van den Heere, en wel van Hem alleen verwacht de zanger zijne hulp en de verlossing: Uit de hand zijner vijanden en verdrukkers. Zeker zal Hij hem ook ter rechter tijd redden en heil verschaffen, want hij is van zijne jeugd af, ja van moeders lijf af, zijne hulp geweest en heeft hem door ontelbare bewijzen van genade een loflied op zijne lippen gelegd, dat nooit kan eindigen. Even als aan Psalms 71:1-Psalms 71:3 de plaats Psalms 31:2-Psalms 31:4 ten grondslag ligt, zo aan Psalms 71:4-Psalms 71:6 de plaats Psalms 22:10-Psalms 22:11. Het laatste is op ene zeer vrije wijze wedergegeven en door een woord van inleiding en een slotwoord in Psalms 71:4, Psalms 71:6c omgeven. 1. Op U, o HEERE! a) betrouw ik, in U hen ik geborgen, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid.

a) Psalms 22:6; Psalms 25:2-Psalms 25:3; Psalms 31:2-Psalms 31:3. Isaiah 49:23.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 71

PSALM 71.

GEBED OM REDDING.

De Psalm behoort tot de 34 Psalmen (Psalms 1:1, 2, 10, 33, 43, 71, 91, 93-97, 99, 104-107, 111-119, 135-137, 146-156) die de Talmud "verweesde Psalmen" noemt, omdat zij geen opschrift aan het hoofd dragen. De Septuaginta, die door de Vulgata gevolgd wordt, heeft dat gemis zoeken te vergoeden door er boven te plaatsen: "Van David, een Psalm van de zonen van Jonadab (Jeremiah 35:6) en de eerste gevangenen (2 Kings 24:14). De eerste opgaaf, dat de Psalm van David afkomstig is, is slechts in zo verre juist, als hij als het ware ene Anthologie (bloemlezing) uit enkel Davidische Psalmen schijnt te zijn, welker leringen op zeer gepaste wijze voor eigen behoefte gewijzigd en door slechts kleine veranderingen tot een eigen Psalm verenigd zijn. De tweede opgaaf wijst den Psalm aan als een lievelingslied der Rechabieten van dat geslacht dat volgens den wil van zijnen stamvader zich z getrouw aan de eenvoudige nomaden-zeden vasthield dat de profeet Jeremia in Psalms 35:1 zijner profetieën hen zijnen tijdgenoten als een beschamend voorbeeld van zelfverloochenende gehoorzaamheid aan de vaderlijke wet voor ogen stelt; tevens wordt het voorgesteld als een lievelingslied der eerste ballingen. Deze opgang berust misschien op ene zeer oude juiste overlevering. Wanneer men ziet op de door den gehelen Psalm heersende, zachte elegische stemming en ook den persoonlijken toestand van den vervaardiger in aanmerking neemt, die op een leven, rijk in ervaring en vol zware vervolgingen, maar ook op zeer wonderbare leidingen terugziet, en reeds op hogeren leeftijd is, dan ligt het voor de hand te menen, dat de vervaardiger de profeet Jeremia is; dat deze het lied uit zijn hart gezongen heeft en het aan dat gezantschap van Zedekia, waarvan 2 Kings 24:20 sprake was, nevens het vermanende schrijven in Jeremiah 29:4, aan de gevangenen in Babel medegegeven heeft tot troost en tot onderwijzing.

Nam de vorige Psalm dat gedeelte van Psalms 40:1 weer op, dat met het roepen om Gods spoedige hulp begint en eindigt, zo sluit zich deze Psalm aan, doordat hij het: "Heere haast U tot mijne hulp" (Psalms 71:12) in zijn midden neemt, tot ene veel betekenende vingerwijzing voor degenen, tot wier troost en onderwijzing het lied moet dienen, dat zij zich mogen troosten met de spoedige hulp van God, maar zich niet moeten laten verleiden om die langs valse wegen te zoeken. Eveneens heeft de bede in het "Onze Vader" om dagelijks brood, met veel betekenend heenwezen naar het woord in Matthew 6:33, v r en achter zich die drie beden, die betrekking hebben op het rijk van God en zijne gerechtigheid, om alzo te bewaren voor het misbruik der vleselijke gezindheid.

I. Psalms 71:1-Psalms 71:6. Van den Heere, en wel van Hem alleen verwacht de zanger zijne hulp en de verlossing: Uit de hand zijner vijanden en verdrukkers. Zeker zal Hij hem ook ter rechter tijd redden en heil verschaffen, want hij is van zijne jeugd af, ja van moeders lijf af, zijne hulp geweest en heeft hem door ontelbare bewijzen van genade een loflied op zijne lippen gelegd, dat nooit kan eindigen. Even als aan Psalms 71:1-Psalms 71:3 de plaats Psalms 31:2-Psalms 31:4 ten grondslag ligt, zo aan Psalms 71:4-Psalms 71:6 de plaats Psalms 22:10-Psalms 22:11. Het laatste is op ene zeer vrije wijze wedergegeven en door een woord van inleiding en een slotwoord in Psalms 71:4, Psalms 71:6c omgeven. 1. Op U, o HEERE! a) betrouw ik, in U hen ik geborgen, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid.

a) Psalms 22:6; Psalms 25:2-Psalms 25:3; Psalms 31:2-Psalms 31:3. Isaiah 49:23.

Vers 2

2. Red mij door Uwe gerechtigheid, en bevrijd mij; neig Uw oor tot mij, en verlos mij, schenk mij uw heil.

Vers 2

2. Red mij door Uwe gerechtigheid, en bevrijd mij; neig Uw oor tot mij, en verlos mij, schenk mij uw heil.

Vers 3

3. Wees mij tot enen rotssteen, die mij ene veilige schuilplaats aanbiedt, om daarin te wonen, om geduriglijk daarin te gaan, om mij daarin voor altijd op te nemen als ik ene toevlucht nodig heb; Gij hebt bevel gegeven (mij toegezegd), om mij te verlossen, want Gij Zijt mijne steenrots en mijn burg.

Deze verzen zijn uit Psalms 31:1 genomen met slechts weinige veranderingen. Zo is in Psalms 71:2 het "haastelijk" uitgelaten in Psalms 71:3 staat (Psalms 90:1), = rotssteen in plaats van zwem en Psalms 31:3 =" steenrots," een rots der toevlucht..

Vers 3

3. Wees mij tot enen rotssteen, die mij ene veilige schuilplaats aanbiedt, om daarin te wonen, om geduriglijk daarin te gaan, om mij daarin voor altijd op te nemen als ik ene toevlucht nodig heb; Gij hebt bevel gegeven (mij toegezegd), om mij te verlossen, want Gij Zijt mijne steenrots en mijn burg.

Deze verzen zijn uit Psalms 31:1 genomen met slechts weinige veranderingen. Zo is in Psalms 71:2 het "haastelijk" uitgelaten in Psalms 71:3 staat (Psalms 90:1), = rotssteen in plaats van zwem en Psalms 31:3 =" steenrots," een rots der toevlucht..

Vers 4

4. Mijn God! bevrijd mij van de hand des goddelozen. van de hand (de vuist Psalms 18:1 Psalms 18:1) desgenen, die verkeerdelijk handelt, en des opgeblazenen, des geweldenaars.

Bevrijd Gij de ziel, van het ongeloof, dat als een oude tiran het geloof zoekt te vernietigen. Staat de Geest niet altijd op de wacht, zo verzamelt deze vijand spoedig alle menigten van ijdele gedachten om de ziel te belegeren.

Vers 4

4. Mijn God! bevrijd mij van de hand des goddelozen. van de hand (de vuist Psalms 18:1 Psalms 18:1) desgenen, die verkeerdelijk handelt, en des opgeblazenen, des geweldenaars.

Bevrijd Gij de ziel, van het ongeloof, dat als een oude tiran het geloof zoekt te vernietigen. Staat de Geest niet altijd op de wacht, zo verzamelt deze vijand spoedig alle menigten van ijdele gedachten om de ziel te belegeren.

Vers 5

5. Want Gij zijt mijne verwachting, het voorwerp van mijn hopen, Heere, HEERE, mijn vertrouwen 1), de grond van mijn vertrouwen, van mijne jeugd aan.

1) Niet maar zonder meer brengt hij hier te berde, dat hij op God vertrouwt, maar de ervaring verbindt hij er tegelijk mede, en bekent dat hem reeds van der jeugd aan de bewijzen der genade zijn geschonken, waaruit hij had kunnen leren, dat hij niet anders, dan op God was geworpen. Doch ofschoon hij naar zijn gevoelen alzo, om zo te spreken, de werkelijke oorzaak van zijn geloof aanwijst, zo is toch daaruit ook op te maken, hoe werkzaam zijne herinnering is geweest, om hope te koesteren op de weldaden Gods. Met dit vers hangt ook het volgende nauw samen. Hij verkondigt toch niet slechts te weten, welke weldaden hij van jongs af heeft genoten, maar ook die, welke, voordat hem het aan zijn werd gegeven, hij had ervaren..

Vers 5

5. Want Gij zijt mijne verwachting, het voorwerp van mijn hopen, Heere, HEERE, mijn vertrouwen 1), de grond van mijn vertrouwen, van mijne jeugd aan.

1) Niet maar zonder meer brengt hij hier te berde, dat hij op God vertrouwt, maar de ervaring verbindt hij er tegelijk mede, en bekent dat hem reeds van der jeugd aan de bewijzen der genade zijn geschonken, waaruit hij had kunnen leren, dat hij niet anders, dan op God was geworpen. Doch ofschoon hij naar zijn gevoelen alzo, om zo te spreken, de werkelijke oorzaak van zijn geloof aanwijst, zo is toch daaruit ook op te maken, hoe werkzaam zijne herinnering is geweest, om hope te koesteren op de weldaden Gods. Met dit vers hangt ook het volgende nauw samen. Hij verkondigt toch niet slechts te weten, welke weldaden hij van jongs af heeft genoten, maar ook die, welke, voordat hem het aan zijn werd gegeven, hij had ervaren..

Vers 6

6. Op U heb ik gesteund van den buik aan, van of, uit mijner moeders ingewand aan zijt Gij mijn Uithelper 1), Gij waart het, die mij toen hebt ontbonden; mijn lof is geduriglijk van U. Gij zijt het, wie ik mijn aanzijn te danken heb en de bewaring tot op dit uur, en die daarom altijd en onafgebroken recht hebt op mijnen dank.

1) Het werkwoord, waarvan dit woord is afgeleid, betekent letterlijk, het los maken van de vrucht uit den moederschoot. De dichter wil hier dus zeggen, dat hij zijn gehele zijn aan den Heere heeft te danken. Hoe deze er voor gezorgd heeft niet alleen, dat hij van zijn jeugd aan werd geleid, maar ook er voor gezorgd heeft, dat hij levend ter wereld kwam. Alles, wat hij is en geworden is brengt hij terug tot de Almachtige Trouw en Goedertierenheid Gods.

7.

II. Psalms 71:7-Psalms 71:12. De zanger weet, dat hij in zijn leven uit ontelbare en onnoembare gevaren gered is door God, daarom is zijn mond vol van den lof der Goddelijke heerlijkheid dat geeft hem echter ook vertrouwen om te bidden, dat God hem in zijne verdere noden getrouw zal bijstaan, nu hij rede op hogeren ouderdom is en David's gebed om spoedige verlossing ook aan hem zal vervuld worden.

Vers 6

6. Op U heb ik gesteund van den buik aan, van of, uit mijner moeders ingewand aan zijt Gij mijn Uithelper 1), Gij waart het, die mij toen hebt ontbonden; mijn lof is geduriglijk van U. Gij zijt het, wie ik mijn aanzijn te danken heb en de bewaring tot op dit uur, en die daarom altijd en onafgebroken recht hebt op mijnen dank.

1) Het werkwoord, waarvan dit woord is afgeleid, betekent letterlijk, het los maken van de vrucht uit den moederschoot. De dichter wil hier dus zeggen, dat hij zijn gehele zijn aan den Heere heeft te danken. Hoe deze er voor gezorgd heeft niet alleen, dat hij van zijn jeugd aan werd geleid, maar ook er voor gezorgd heeft, dat hij levend ter wereld kwam. Alles, wat hij is en geworden is brengt hij terug tot de Almachtige Trouw en Goedertierenheid Gods.

7.

II. Psalms 71:7-Psalms 71:12. De zanger weet, dat hij in zijn leven uit ontelbare en onnoembare gevaren gered is door God, daarom is zijn mond vol van den lof der Goddelijke heerlijkheid dat geeft hem echter ook vertrouwen om te bidden, dat God hem in zijne verdere noden getrouw zal bijstaan, nu hij rede op hogeren ouderdom is en David's gebed om spoedige verlossing ook aan hem zal vervuld worden.

Vers 7

7. Ik ben van wege de grote ellenden, die mij reeds in mijn leven getroffen hebben, velen als een wonder geweest, daar mijne redding hun onmogelijk scheen; doch Gij zijt mijne sterke Toevlucht 1); Gij hebt mij het onmogelijke toch mogelijk weten te maken (Ezekiel 24:24,Ezekiel 24:27).

1) Dit was des dichters vertrouwen niet alleen, maar dit was de oorzaak van zijn staan blijven. Ja, hij was wel een wonder geweest, van wege zijn staan blijven te midden van den tijd van afval, maar dit kwam, omdat zijn God zich immer had getoond, de God des Verbonds en der Sterkte te zijn, die hem, Zijn knecht niet verliet, al was hij van de mensen afgesloten en veracht.

Vergel. 2 Kings 22:7. Slot.

Vers 7

7. Ik ben van wege de grote ellenden, die mij reeds in mijn leven getroffen hebben, velen als een wonder geweest, daar mijne redding hun onmogelijk scheen; doch Gij zijt mijne sterke Toevlucht 1); Gij hebt mij het onmogelijke toch mogelijk weten te maken (Ezekiel 24:24,Ezekiel 24:27).

1) Dit was des dichters vertrouwen niet alleen, maar dit was de oorzaak van zijn staan blijven. Ja, hij was wel een wonder geweest, van wege zijn staan blijven te midden van den tijd van afval, maar dit kwam, omdat zijn God zich immer had getoond, de God des Verbonds en der Sterkte te zijn, die hem, Zijn knecht niet verliet, al was hij van de mensen afgesloten en veracht.

Vergel. 2 Kings 22:7. Slot.

Vers 8

8. Laat tot dank daarvoor mijnen mond vervuld worden met Uwen lof, den gansen dag met Uwe heerlijkheid (Psalms 51:17).

Vers 8

8. Laat tot dank daarvoor mijnen mond vervuld worden met Uwen lof, den gansen dag met Uwe heerlijkheid (Psalms 51:17).

Vers 9

9. Verwerp, zo bid ik met David (Psalms 51:13),mij niet van Uw aangezicht, Gij die mij in de eerste helft mijns levens zo getrouw bewaakt hebt, trek Uwe hand niet terug in den tijd des ouderdoms; verlaat mij niet, terwijl mijne kracht vergaat 1), terwijl de ouderdom met hare verzwakking daar is.

1) Is het onwaar, zijn het boze lasteringen zijner vijanden, dat God hem om zijn wandaden verlaten heeft. Voor God weet David zich schuldiger, dan zijn vijanden hem verklaren. Ook dit behoort tot den ouderdom, maar tot den ouderdom der ware godvruchtigen, dat zij het schuldige hunner zonde dieper en zwaarder gevoelen. De geheugenis der zonden gaat bij den ouderdom niet verloren, ook als hij weet, dat de Heere ze vergeven heeft, en in eeuwigheid niet meer gedenken wil. En waar die geheugenis mocht verzwakt zijn, dan wordt zij weer gewekt, vooral wanneer de Heere ons de gevolgen van de zonde der jeugd of rijper, of gevorderden leeftijd gevoelig ondervinden doet..

Vers 9

9. Verwerp, zo bid ik met David (Psalms 51:13),mij niet van Uw aangezicht, Gij die mij in de eerste helft mijns levens zo getrouw bewaakt hebt, trek Uwe hand niet terug in den tijd des ouderdoms; verlaat mij niet, terwijl mijne kracht vergaat 1), terwijl de ouderdom met hare verzwakking daar is.

1) Is het onwaar, zijn het boze lasteringen zijner vijanden, dat God hem om zijn wandaden verlaten heeft. Voor God weet David zich schuldiger, dan zijn vijanden hem verklaren. Ook dit behoort tot den ouderdom, maar tot den ouderdom der ware godvruchtigen, dat zij het schuldige hunner zonde dieper en zwaarder gevoelen. De geheugenis der zonden gaat bij den ouderdom niet verloren, ook als hij weet, dat de Heere ze vergeven heeft, en in eeuwigheid niet meer gedenken wil. En waar die geheugenis mocht verzwakt zijn, dan wordt zij weer gewekt, vooral wanneer de Heere ons de gevolgen van de zonde der jeugd of rijper, of gevorderden leeftijd gevoelig ondervinden doet..

Vers 10

10. Want mijne vijanden spreken van mij, en die op mijne ziel loeren, beraadslagen te zamen,

Vers 10

10. Want mijne vijanden spreken van mij, en die op mijne ziel loeren, beraadslagen te zamen,

Vers 11

11. Zeggende (Psalms 3:3; Psalms 41:6): God heeft hem verlaten, jaagt na, en grijpt hem, want er is geen verlosser, want hij is niet te redden (Psalms 22:12). 12. O God! wees niet verre van mij; mijn God! haast U tot mijne hulp (Psalms 22:20; Psalms 35:22; Psalms 38:22; Psalms 40:14

De oudere Protestantse Theologen houden op grond van Isaiah 46:3, dezen Psalm voor een gebed der oude Kerk; daarom schrijft J. Arnd: "Toen de kerk Gods nog in hare jeugd was en bloeide, toen was er rechtschapen ijver, geloof, belijdenis, liefde, standvastigheid, zodat vele duizenden martelaren hun leven en bloed hebben overgegeven om des Evangelies wil, en al hun have en hun goed aangewend tot voortplanting daarvan. Nu is de zwakke ouderdom van de Kerk gekomen, dat er bijna geen geloof, geen krachtig gebed, gene volharding, gene trouw meer is; zozeer is zij verzwakt, dat men daarover klagelijk moet zuchten en jammeren."

13.

III. Psalms 71:13-Psalms 71:18. Terwijl de zanger zij dan vijanden, die door hun boosheid Gods machtigen arm uittarten; even als David, smaad en ondergang toewenst, stelt hij zich zelven een geduldig en voortdurend wachten ten plicht, bij bestendig prijzen des Heren. "Wat de jeugd omtrent het aardse goed prijst, omdat zij het ontoereikende daarvan nog niet kent, ligt verre achter hem, en wat de mannelijke leeftijd in trots bewustzijn van eigen kracht omtrent des mensen vermogen roemt, is ook voor zijne ogen tot schande geworden. Slechts ene vaak is voor zijnen ouderdom prijzenswaardig gebleven: des Heren gerechtigheid en goedheid.

Vers 11

11. Zeggende (Psalms 3:3; Psalms 41:6): God heeft hem verlaten, jaagt na, en grijpt hem, want er is geen verlosser, want hij is niet te redden (Psalms 22:12). 12. O God! wees niet verre van mij; mijn God! haast U tot mijne hulp (Psalms 22:20; Psalms 35:22; Psalms 38:22; Psalms 40:14

De oudere Protestantse Theologen houden op grond van Isaiah 46:3, dezen Psalm voor een gebed der oude Kerk; daarom schrijft J. Arnd: "Toen de kerk Gods nog in hare jeugd was en bloeide, toen was er rechtschapen ijver, geloof, belijdenis, liefde, standvastigheid, zodat vele duizenden martelaren hun leven en bloed hebben overgegeven om des Evangelies wil, en al hun have en hun goed aangewend tot voortplanting daarvan. Nu is de zwakke ouderdom van de Kerk gekomen, dat er bijna geen geloof, geen krachtig gebed, gene volharding, gene trouw meer is; zozeer is zij verzwakt, dat men daarover klagelijk moet zuchten en jammeren."

13.

III. Psalms 71:13-Psalms 71:18. Terwijl de zanger zij dan vijanden, die door hun boosheid Gods machtigen arm uittarten; even als David, smaad en ondergang toewenst, stelt hij zich zelven een geduldig en voortdurend wachten ten plicht, bij bestendig prijzen des Heren. "Wat de jeugd omtrent het aardse goed prijst, omdat zij het ontoereikende daarvan nog niet kent, ligt verre achter hem, en wat de mannelijke leeftijd in trots bewustzijn van eigen kracht omtrent des mensen vermogen roemt, is ook voor zijne ogen tot schande geworden. Slechts ene vaak is voor zijnen ouderdom prijzenswaardig gebleven: des Heren gerechtigheid en goedheid.

Vers 13

13. Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die mijne ziel tegen zijn, die mij vijandelijk gezind zijn, mij bestrijden; laat hen met smaad en schande overdekt worden, die mijn kwaad zoeken (Psalms 35:4,Psalms 35:26; Psalms 40:15; Psalms 70:3; Psalms 109:29

Vers 13

13. Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die mijne ziel tegen zijn, die mij vijandelijk gezind zijn, mij bestrijden; laat hen met smaad en schande overdekt worden, die mijn kwaad zoeken (Psalms 35:4,Psalms 35:26; Psalms 40:15; Psalms 70:3; Psalms 109:29

Vers 14

14. Doch ik zal, getroost en onbevreesd (Psalms 31:25) geduriglijk hopen op Uwe komst, o Heere! en zal, wanneer mijnen vijanden de rechtvaardige vergelding overkomt (Psalms 71:13), al Uwen lof, dien ik tot hiertoe bezong, nog groter maken.

Vers 14

14. Doch ik zal, getroost en onbevreesd (Psalms 31:25) geduriglijk hopen op Uwe komst, o Heere! en zal, wanneer mijnen vijanden de rechtvaardige vergelding overkomt (Psalms 71:13), al Uwen lof, dien ik tot hiertoe bezong, nog groter maken.

Vers 15

15. Mijn mond zal Uwe gerechtigheid 1) vertellen, den gansen dag Uw heil, beide, Uwe gerechtigheid en Uw heil in de menigvuldige betoningen en openbaringen; hoewel ik de getallen niet weet; hoewel ik ze onmogelijk zou kunnen optellen (Psalms 139:17).

1) Onder gerechtigheid hebben wij ook hier inzonderheid de getrouwheid Gods te verstaan, waardoor de man Gods is behoed en bewaard. Daardoor is hij uitermate beweldadigd. En die weldaden zijn zo velen, dat hij het getal er van niet weet. Hij kan beginnen, maar komt niet aan het einde. David verzinkt hier als het ware onder het besef en het gevoel van de ontelbare goedertierenheden Gods.

Vers 15

15. Mijn mond zal Uwe gerechtigheid 1) vertellen, den gansen dag Uw heil, beide, Uwe gerechtigheid en Uw heil in de menigvuldige betoningen en openbaringen; hoewel ik de getallen niet weet; hoewel ik ze onmogelijk zou kunnen optellen (Psalms 139:17).

1) Onder gerechtigheid hebben wij ook hier inzonderheid de getrouwheid Gods te verstaan, waardoor de man Gods is behoed en bewaard. Daardoor is hij uitermate beweldadigd. En die weldaden zijn zo velen, dat hij het getal er van niet weet. Hij kan beginnen, maar komt niet aan het einde. David verzinkt hier als het ware onder het besef en het gevoel van de ontelbare goedertierenheden Gods.

Vers 16

16. Ik zal heengaan in het blij en juichend geloof aan de mogendheden des Heren HEEREN; ik zal Uwe gerechtigheid vermelden, Uwe alleen, want bij mij, noch bij enig mens is gerechtigheid. 17. O God Gij hebt mij Uwe wegen (Jeremiah 1:4) geleerd van mijne jeugd aan, en tot nog toe, nu ik reeds 50 levensjaren tel (2 Kings 22:7 ), verkondig ik Uwe wonderen, waarmee Gij mij leidt (Psalms 9:2; Psalms 77:12).

Vers 16

16. Ik zal heengaan in het blij en juichend geloof aan de mogendheden des Heren HEEREN; ik zal Uwe gerechtigheid vermelden, Uwe alleen, want bij mij, noch bij enig mens is gerechtigheid. 17. O God Gij hebt mij Uwe wegen (Jeremiah 1:4) geleerd van mijne jeugd aan, en tot nog toe, nu ik reeds 50 levensjaren tel (2 Kings 22:7 ), verkondig ik Uwe wonderen, waarmee Gij mij leidt (Psalms 9:2; Psalms 77:12).

Vers 18

18. Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, voor de deur staat, verlaat mij niet, o God! totdat ik dezen geslachte verkondige Uwen arm, waarmee Gij zo krachtig in de lotgevallen op aarde ingrijpt, allen nakomelingen (Psalms 22:31) Uwe macht, waarmee Gij Uwe raadsbesluiten ten uitvoer brengt, zonder dat iemand U terughouden kan.

19.

IV. Psalms 71:19-Psalms 71:24. De gedachte aan de verkondiging van Gods gerechtigheid, van welke bij zo even gesproken heeft, sleept den zanger zozeer weg, dat hij reeds nu in dien toon spreekt, en daar voor zijn geloof de redding reeds achter hem ligt, wordt de bede, die zonder klacht was, wordt het zachte lied een luid lofgezang.

Vers 18

18. Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, voor de deur staat, verlaat mij niet, o God! totdat ik dezen geslachte verkondige Uwen arm, waarmee Gij zo krachtig in de lotgevallen op aarde ingrijpt, allen nakomelingen (Psalms 22:31) Uwe macht, waarmee Gij Uwe raadsbesluiten ten uitvoer brengt, zonder dat iemand U terughouden kan.

19.

IV. Psalms 71:19-Psalms 71:24. De gedachte aan de verkondiging van Gods gerechtigheid, van welke bij zo even gesproken heeft, sleept den zanger zozeer weg, dat hij reeds nu in dien toon spreekt, en daar voor zijn geloof de redding reeds achter hem ligt, wordt de bede, die zonder klacht was, wordt het zachte lied een luid lofgezang.

Vers 19

19. Ook is Uwe gerechtigheid, o God! tot in de hoogte, zij reikt in de hemelen (Psalms 36:6; Psalms 57:11); Gij, die grote dingen gedaan hebt, o God! wie is U gelijk? 1) (Exodus 15:11. Deuteronomy 3:24. 2 Samuel 7:22. Psalms 35:10; Psalms 89:9. Jeremiah 10:6).

1) Hierop heeft deze uitroeping betrekking, dat wij leren door het geloof te overwinnen en voor alle hindernissen de macht Gods plaatsen, zoals deze verdient. Want ofschoon wij allen bekennen met woorden, dat niemand Gode gelijk is, nauwelijks is n op de honderd er zo ernstig van overtuigd, dat Hij alleen in staat is, om ons te bewaren..

Vers 19

19. Ook is Uwe gerechtigheid, o God! tot in de hoogte, zij reikt in de hemelen (Psalms 36:6; Psalms 57:11); Gij, die grote dingen gedaan hebt, o God! wie is U gelijk? 1) (Exodus 15:11. Deuteronomy 3:24. 2 Samuel 7:22. Psalms 35:10; Psalms 89:9. Jeremiah 10:6).

1) Hierop heeft deze uitroeping betrekking, dat wij leren door het geloof te overwinnen en voor alle hindernissen de macht Gods plaatsen, zoals deze verdient. Want ofschoon wij allen bekennen met woorden, dat niemand Gode gelijk is, nauwelijks is n op de honderd er zo ernstig van overtuigd, dat Hij alleen in staat is, om ons te bewaren..

Vers 20

20. Gij, die mij vele benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weer levend maken, en zult mij weer ophalen uit de afgronden der aarde (Psalms 60:5; Psalms 85:7. Deuteronomy 31:17).

Had hij steeds in gelijke mate het geluk genoten, hij zou zich hebben kunnen verblijden, maar nooit zou hij het hebben ondervonden, wat het zegt door Gods ondoorgrondelijke macht aan het verderf te worden ontrukt, omdat wij tot den dood toe moeten vernederd worden, opdat God zich openbare als onzen Verlosser. Want dewijl wij zonder zelfbewustzijn in de wereld komen, herinnert ons de aanvang onzes levens niet duidelijk genoeg aan zijnen oorsprong; maar wanneer God ons te hulp komt in enen toestand van radeloosheid, dan is deze opstanding uit den dood ons een heldere spiegel Zijner genade..

Vers 20

20. Gij, die mij vele benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weer levend maken, en zult mij weer ophalen uit de afgronden der aarde (Psalms 60:5; Psalms 85:7. Deuteronomy 31:17).

Had hij steeds in gelijke mate het geluk genoten, hij zou zich hebben kunnen verblijden, maar nooit zou hij het hebben ondervonden, wat het zegt door Gods ondoorgrondelijke macht aan het verderf te worden ontrukt, omdat wij tot den dood toe moeten vernederd worden, opdat God zich openbare als onzen Verlosser. Want dewijl wij zonder zelfbewustzijn in de wereld komen, herinnert ons de aanvang onzes levens niet duidelijk genoeg aan zijnen oorsprong; maar wanneer God ons te hulp komt in enen toestand van radeloosheid, dan is deze opstanding uit den dood ons een heldere spiegel Zijner genade..

Vers 21

21. Gij zult, wanneer Gij Uw volk zult verheffen, mijne grootheid vermeerderen, en mij rondom vertroosten.

Evenals Jeremia door zijne landslieden was vervolgd, even zozeer werd hij na zijnen dood door hen vereerd. Het is zeer natuurlijk, dat zijne profetieën, die op de ballingschap betrekking hadden, in hoge mate voorwerp van verering en studie werden voor de in die ballingschap levende Joden (Daniel 9:2. 2 Chronicles 36:21, Ezra 1:1 Ezra 1:1). De verwoesting der heilige stad en de wegvoering toch waren de schitterendste rechtvaardiging van den profeet, die gedurende zijn leven zozeer gehoond en vervolgd was. Gelijk het nu in dergelijke gevallen niet zelden is, zo had er in de waardering van den profeet ene gehele ideale gedaante, hij kwam ten laatste voor als de grootste der profeten, zodat men hem eindelijk den profeet noemde (Deuteronomy 18:15) en zijne wederkomst aan het einde der dagen geloofde (Matthew 16:14. John 1:21; John 6:14)..

21. Gij zult, wanneer Gij Uw volk zult verheffen, mijne grootheid vermeerderen, en mij rondom vertroosten.

Evenals Jeremia door zijne landslieden was vervolgd, even zozeer werd hij na zijnen dood door hen vereerd. Het is zeer natuurlijk, dat zijne profetieën, die op de ballingschap betrekking hadden, in hoge mate voorwerp van verering en studie werden voor de in die ballingschap levende Joden (Daniel 9:2. 2 Chronicles 36:21, Ezra 1:1 Ezra 1:1). De verwoesting der heilige stad en de wegvoering toch waren de schitterendste rechtvaardiging van den profeet, die gedurende zijn leven zozeer gehoond en vervolgd was. Gelijk het nu in dergelijke gevallen niet zelden is, zo had er in de waardering van den profeet ene gehele ideale gedaante, hij kwam ten laatste voor als de grootste der profeten, zodat men hem eindelijk den profeet noemde (Deuteronomy 18:15) en zijne wederkomst aan het einde der dagen geloofde (Matthew 16:14. John 1:21; John 6:14)..

Vers 21

21. Gij zult, wanneer Gij Uw volk zult verheffen, mijne grootheid vermeerderen, en mij rondom vertroosten.

Evenals Jeremia door zijne landslieden was vervolgd, even zozeer werd hij na zijnen dood door hen vereerd. Het is zeer natuurlijk, dat zijne profetieën, die op de ballingschap betrekking hadden, in hoge mate voorwerp van verering en studie werden voor de in die ballingschap levende Joden (Daniel 9:2. 2 Chronicles 36:21, Ezra 1:1 Ezra 1:1). De verwoesting der heilige stad en de wegvoering toch waren de schitterendste rechtvaardiging van den profeet, die gedurende zijn leven zozeer gehoond en vervolgd was. Gelijk het nu in dergelijke gevallen niet zelden is, zo had er in de waardering van den profeet ene gehele ideale gedaante, hij kwam ten laatste voor als de grootste der profeten, zodat men hem eindelijk den profeet noemde (Deuteronomy 18:15) en zijne wederkomst aan het einde der dagen geloofde (Matthew 16:14. John 1:21; John 6:14)..

21. Gij zult, wanneer Gij Uw volk zult verheffen, mijne grootheid vermeerderen, en mij rondom vertroosten.

Evenals Jeremia door zijne landslieden was vervolgd, even zozeer werd hij na zijnen dood door hen vereerd. Het is zeer natuurlijk, dat zijne profetieën, die op de ballingschap betrekking hadden, in hoge mate voorwerp van verering en studie werden voor de in die ballingschap levende Joden (Daniel 9:2. 2 Chronicles 36:21, Ezra 1:1 Ezra 1:1). De verwoesting der heilige stad en de wegvoering toch waren de schitterendste rechtvaardiging van den profeet, die gedurende zijn leven zozeer gehoond en vervolgd was. Gelijk het nu in dergelijke gevallen niet zelden is, zo had er in de waardering van den profeet ene gehele ideale gedaante, hij kwam ten laatste voor als de grootste der profeten, zodat men hem eindelijk den profeet noemde (Deuteronomy 18:15) en zijne wederkomst aan het einde der dagen geloofde (Matthew 16:14. John 1:21; John 6:14)..

Vers 22

22. Ook zal ik U, wegens deze persoonlijke redding mijner eer, zowel als wegens de herstelling van Uw volk, loven met het instrument der luit, op de Nabla, Uwe trouw, mijn God! in het vervullen Uwer beloften; ik zal U psalmzingen met de harp, op de citer, o Heilige Israël's. (Psalms 78:41; Psalms 89:19. Jeremiah 1:4 ).

Vers 22

22. Ook zal ik U, wegens deze persoonlijke redding mijner eer, zowel als wegens de herstelling van Uw volk, loven met het instrument der luit, op de Nabla, Uwe trouw, mijn God! in het vervullen Uwer beloften; ik zal U psalmzingen met de harp, op de citer, o Heilige Israël's. (Psalms 78:41; Psalms 89:19. Jeremiah 1:4 ).

Vers 23

23. Mijne lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijne ziel, die Gij verlost hebt (Psalms 34:23; Psalms 103:2).

Vers 23

23. Mijne lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijne ziel, die Gij verlost hebt (Psalms 34:23; Psalms 103:2).

Vers 24

24. Ook zal mijns tong Uwe gerechtigheid, uwe trouw den gansen dag uitspreken; want deze is de betoning dier gerechtigheid, die mij zo zeker is, alsof zij reeds aanwezig ware; want zij zijn beschaamd, want zij zijn schaamrood geworden, die mijn kwaad zoeken (Psalms 71:13).

De Psalmist betuigt, dat de rechtvaardigheid van Christus en de grote verlossing daardoor verkregen, het geliefkoosde, het voornaamste, het enige onderwerp van zijn gesprek zou zijn; niet op enen Sabbath alleen, maar op iedere dag der week, van het jaar, van zijn leven; niet alleen op de vastgestelde tijden van plechtige godsdienst, maar bij elk gewoon geval, in elke samenkomst ten allen tijde. Waarom wil hij alzo, waarom altijd bij dit onderwerp toeven? Omdat hij daarvan de getallen niet kent. Het is onmogelijk de volheid dier zegeningen te weten of uit te putten. De rechtvaardigheid is onuitsprekelijk, de verlossing eeuwig. Om den duur uit te drukken, ontbreken getallen, om de heerlijkheid te beschrijven is er aan woorden gebrek.

De dichter eindigt met een overwinningslied, met een lied, waaruit zijn vast geloof en zijne onwrikbare hope spreekt. Hij is er zeker van, dat zijne vijanden zullen beschaamd worden, dat hij als een wonder Gods uit alle zwarigheden zal worden gered, dat de Heere God zich aan Hem, in de volheid Zijner ontferming, zal openbaren.

Zijn gehele leven, van zijn eerste aan zijn, ja, zelfs voor dien tijd, tot op zijn jongsten snik zou hij zijn een voorwerp van de oneindige liefde Gods en van Zijne trouw. Op genade, en genade alleen heeft hij leren leven, en op genade zal bij blijven leven, totdat hij zijn jongste snik zal geven.

Vers 24

24. Ook zal mijns tong Uwe gerechtigheid, uwe trouw den gansen dag uitspreken; want deze is de betoning dier gerechtigheid, die mij zo zeker is, alsof zij reeds aanwezig ware; want zij zijn beschaamd, want zij zijn schaamrood geworden, die mijn kwaad zoeken (Psalms 71:13).

De Psalmist betuigt, dat de rechtvaardigheid van Christus en de grote verlossing daardoor verkregen, het geliefkoosde, het voornaamste, het enige onderwerp van zijn gesprek zou zijn; niet op enen Sabbath alleen, maar op iedere dag der week, van het jaar, van zijn leven; niet alleen op de vastgestelde tijden van plechtige godsdienst, maar bij elk gewoon geval, in elke samenkomst ten allen tijde. Waarom wil hij alzo, waarom altijd bij dit onderwerp toeven? Omdat hij daarvan de getallen niet kent. Het is onmogelijk de volheid dier zegeningen te weten of uit te putten. De rechtvaardigheid is onuitsprekelijk, de verlossing eeuwig. Om den duur uit te drukken, ontbreken getallen, om de heerlijkheid te beschrijven is er aan woorden gebrek.

De dichter eindigt met een overwinningslied, met een lied, waaruit zijn vast geloof en zijne onwrikbare hope spreekt. Hij is er zeker van, dat zijne vijanden zullen beschaamd worden, dat hij als een wonder Gods uit alle zwarigheden zal worden gered, dat de Heere God zich aan Hem, in de volheid Zijner ontferming, zal openbaren.

Zijn gehele leven, van zijn eerste aan zijn, ja, zelfs voor dien tijd, tot op zijn jongsten snik zou hij zijn een voorwerp van de oneindige liefde Gods en van Zijne trouw. Op genade, en genade alleen heeft hij leren leven, en op genade zal bij blijven leven, totdat hij zijn jongste snik zal geven.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 71". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-71.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile