Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 77

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 77

PSALM 77.

DER VROMEN AANVECHTING EN VERTROOSTING. 1. Een Psalm van Asaf, van een lied dier zangersfamilie uit den laatsten tijd der koningen van Juda, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1) over het koor van Jedthun (Psalms 39:1; Psalms 62:1).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 77

PSALM 77.

DER VROMEN AANVECHTING EN VERTROOSTING. 1. Een Psalm van Asaf, van een lied dier zangersfamilie uit den laatsten tijd der koningen van Juda, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1) over het koor van Jedthun (Psalms 39:1; Psalms 62:1).

Vers 2

2. In Psalms 76:9 hoorden wij: "De aarde vreesde en werd stil; " in dezen, Psalms 77:19: "De aarde werd beroerd en daverde; " deze gedachte, merkt Delitzsch aan, is het snoer, waaraan deze twee Psalmen geregen zijn. De voor ons liggende Psalm leert, hoe men in diep lijden door het nadenken over de vroegere genade des Heren, tot troost en vrede kan komen. De tijd, waarin hij gemaakt is, is die onder den vromen koning Josia, toen de donder van Gods toorn zich steeds meer dreigend over het rijk van Juda samenpakte (2 Kings 23:27 ).

I. Psalms 77:2-Psalms 77:11. De zang der verklaart vooreerst, hoe hij met onafgebroken gebed voor God ligt en tot Hem roept, want zijne ziel is geheel troosteloos en in zware aanvechting, wanneer hij in de vroegere dagen terugziende, het grote onderscheid van toen en nu zich voorstelt. Hij kan slechts, enige rust vinden in de gedachte, dat dat treurig heden, ondanks allen schijn, zijn tijd heeft en niet eeuwig zal duren.

2. Mijne 1) stem is tot God en ik roep; mijne stem is tot God, en Hij zal, Hij moge het oor tot mij neigen 2)

1) Wie de nakomeling van Asaf is en wanneer hij dezen Psalm heeft gedicht is niet met zekerheid te zeggen. Waarschijnlijk in de dagen toen Israël reeds was weggevoerd en Juda neigde ten val. Buiten twijfel was dit een tijd van ellende en donkerheid, van nationaal verval. Hij is in elk geval een man Gods, die het lijden van zijn volk diep heeft gevoeld en nu zijn bekommerd hart uitstort voor zijn God.

2) Ik meen, dat het geen blote klacht is, zoals sommige uitleggers menen, alsof de gelovigen er zich over zouden verwonderen, dat God, die vroeger gewoon was naar hun gebeden te luisteren, nu doof was en zonder gevolg werd aangeroepen. Mij komt het meer waarschijnlijk voor, dat de Profeet over zijn eigen tegenwoordige aandoeningen spreekt of in het geheugen terug roept, hoe hij God had leren kennen als geneigd en gewillig om naar zijne gebeden te horen..

Te midden van zijn angst en lijden, ja, van zijn twijfelzuchtige gestalten heeft het geloof den man Gods niet verlaten. Er is bij hem een stille, gelovige hope, dat de Heere zich aan hem niet onbetuigd zal laten. Want wel ging het hem als Rachel, die ook weigerde getroost te worden, maar ziet, wanneer hij de vervlogen tijden overdacht en zag op hetgeen God gedaan had, en doen kon, dan schepte hij uit het verleden hope en moed voor de toekomst.

Vers 2

2. In Psalms 76:9 hoorden wij: "De aarde vreesde en werd stil; " in dezen, Psalms 77:19: "De aarde werd beroerd en daverde; " deze gedachte, merkt Delitzsch aan, is het snoer, waaraan deze twee Psalmen geregen zijn. De voor ons liggende Psalm leert, hoe men in diep lijden door het nadenken over de vroegere genade des Heren, tot troost en vrede kan komen. De tijd, waarin hij gemaakt is, is die onder den vromen koning Josia, toen de donder van Gods toorn zich steeds meer dreigend over het rijk van Juda samenpakte (2 Kings 23:27 ).

I. Psalms 77:2-Psalms 77:11. De zang der verklaart vooreerst, hoe hij met onafgebroken gebed voor God ligt en tot Hem roept, want zijne ziel is geheel troosteloos en in zware aanvechting, wanneer hij in de vroegere dagen terugziende, het grote onderscheid van toen en nu zich voorstelt. Hij kan slechts, enige rust vinden in de gedachte, dat dat treurig heden, ondanks allen schijn, zijn tijd heeft en niet eeuwig zal duren.

2. Mijne 1) stem is tot God en ik roep; mijne stem is tot God, en Hij zal, Hij moge het oor tot mij neigen 2)

1) Wie de nakomeling van Asaf is en wanneer hij dezen Psalm heeft gedicht is niet met zekerheid te zeggen. Waarschijnlijk in de dagen toen Israël reeds was weggevoerd en Juda neigde ten val. Buiten twijfel was dit een tijd van ellende en donkerheid, van nationaal verval. Hij is in elk geval een man Gods, die het lijden van zijn volk diep heeft gevoeld en nu zijn bekommerd hart uitstort voor zijn God.

2) Ik meen, dat het geen blote klacht is, zoals sommige uitleggers menen, alsof de gelovigen er zich over zouden verwonderen, dat God, die vroeger gewoon was naar hun gebeden te luisteren, nu doof was en zonder gevolg werd aangeroepen. Mij komt het meer waarschijnlijk voor, dat de Profeet over zijn eigen tegenwoordige aandoeningen spreekt of in het geheugen terug roept, hoe hij God had leren kennen als geneigd en gewillig om naar zijne gebeden te horen..

Te midden van zijn angst en lijden, ja, van zijn twijfelzuchtige gestalten heeft het geloof den man Gods niet verlaten. Er is bij hem een stille, gelovige hope, dat de Heere zich aan hem niet onbetuigd zal laten. Want wel ging het hem als Rachel, die ook weigerde getroost te worden, maar ziet, wanneer hij de vervlogen tijden overdacht en zag op hetgeen God gedaan had, en doen kon, dan schepte hij uit het verleden hope en moed voor de toekomst.

Vers 3

3. Ten dage mijner benauwdheid zocht Ik den Heere (Psalms 86:7); mijne hand was des nachts uitgestrekt naar den hemel, en ik liet niet af met God in het gebed te worstelen; mijne ziel weigerde, evenals die van Jakob, toen hij over het verlies van zijnen zoon klaagde (Genesis 37:35. vgl. Jeremiah 31:15), getroost te worden. Hij volhardde den gansen nacht met zijne stem en zijne handen tot God op te heffen, Zijne genadige en machtige hulp afsmekende..

Vers 3

3. Ten dage mijner benauwdheid zocht Ik den Heere (Psalms 86:7); mijne hand was des nachts uitgestrekt naar den hemel, en ik liet niet af met God in het gebed te worstelen; mijne ziel weigerde, evenals die van Jakob, toen hij over het verlies van zijnen zoon klaagde (Genesis 37:35. vgl. Jeremiah 31:15), getroost te worden. Hij volhardde den gansen nacht met zijne stem en zijne handen tot God op te heffen, Zijne genadige en machtige hulp afsmekende..

Vers 4

4. Dacht ik aan God, hoe Hij mij vroeger zo nabij was, zo maakte ik misbaar; ik moest klagen, dat Hij Zich zo geheel verborgen voor mij hield; peinsde ik, hoe ik Hem zou kunnen weder vinden, zo werd mijne ziel overstelpt, ik kwam in allerlei duisterheden die mij nog meer verschrikten. Sela, pauze, waarbij het tussenspel dien troostelozen toestand verder uitdrukt.

Voor ene ziel, die diep de ijdelheid der wereld en de ellende der zonde gevoelt, is elke dag een dag van droefheid, en het geheel van deze vreemdelingschap is een donkere en langdurige nacht, in welken de ziel naar den Geliefde met gebeden zoekt. Voor hem is de vreugde, die van het tegenwoordige leven verwacht wordt, en zijn de genietingen der zinnen weggenomen, en de ziel weigert getroost te worden door zulke vertroosters. Een Israëliet kon zich niet verblijden in Babylon; een Christen kan gene voldoening vinden in de wereld, een terugkeren naar Jeruzalem zal de gedachten van beiden bezig houden. De oude kerk zag zozeer uit naar de eerste komst van Christus, en de tegenwoordige verwacht zijne tweede komst, wachtende op het aanbreken van dien morgen, die een einde aan alle duisternis en zorg zal maken. In dien tussentijd geeft zij zich zelve over aan bepeinzing en gebed..

Vers 4

4. Dacht ik aan God, hoe Hij mij vroeger zo nabij was, zo maakte ik misbaar; ik moest klagen, dat Hij Zich zo geheel verborgen voor mij hield; peinsde ik, hoe ik Hem zou kunnen weder vinden, zo werd mijne ziel overstelpt, ik kwam in allerlei duisterheden die mij nog meer verschrikten. Sela, pauze, waarbij het tussenspel dien troostelozen toestand verder uitdrukt.

Voor ene ziel, die diep de ijdelheid der wereld en de ellende der zonde gevoelt, is elke dag een dag van droefheid, en het geheel van deze vreemdelingschap is een donkere en langdurige nacht, in welken de ziel naar den Geliefde met gebeden zoekt. Voor hem is de vreugde, die van het tegenwoordige leven verwacht wordt, en zijn de genietingen der zinnen weggenomen, en de ziel weigert getroost te worden door zulke vertroosters. Een Israëliet kon zich niet verblijden in Babylon; een Christen kan gene voldoening vinden in de wereld, een terugkeren naar Jeruzalem zal de gedachten van beiden bezig houden. De oude kerk zag zozeer uit naar de eerste komst van Christus, en de tegenwoordige verwacht zijne tweede komst, wachtende op het aanbreken van dien morgen, die een einde aan alle duisternis en zorg zal maken. In dien tussentijd geeft zij zich zelve over aan bepeinzing en gebed..

Vers 5

5. Gij hield door die zware smart, die op mij lag, mijne ogen wakende; zij konden zich niet sluiten tot den slaap; ik was verslagen, van angst en schrik in lichaam en ziel als verlamd, en sprak niet; ik kon mijne klachten niet uitstorten.

Vers 5

5. Gij hield door die zware smart, die op mij lag, mijne ogen wakende; zij konden zich niet sluiten tot den slaap; ik was verslagen, van angst en schrik in lichaam en ziel als verlamd, en sprak niet; ik kon mijne klachten niet uitstorten.

Vers 6

6. Ik overdacht de dagen vanouds, de jaren der eeuwen 1), toen God Zijne macht en genade zo rijkelijk aan Israël bewees.

1) Er is een droefheid, die de matte oogleden bezwaart en den bedroefde doet insluimeren. Wie kent haar niet en was in droeve tijden niet dankbaar, dat hij zijn smart in den slaap een ogenblik vergeten mocht. Maar zodanig was de droefheid bij den dichter niet "Gij houdt mijne ogen wakende," zo klaagt hij. De Heere gunde hem gene rust en verkwikking in zijne droefheid. Immers, zijn hart was van vreze en kommer, van angst en zorgen verslagen, de gedachten vermenigvuldigden zich in hem en hielden zijne ogen wakende, hij spreekt niet, zelfs zijne klachten zwijgen..

Vers 6

6. Ik overdacht de dagen vanouds, de jaren der eeuwen 1), toen God Zijne macht en genade zo rijkelijk aan Israël bewees.

1) Er is een droefheid, die de matte oogleden bezwaart en den bedroefde doet insluimeren. Wie kent haar niet en was in droeve tijden niet dankbaar, dat hij zijn smart in den slaap een ogenblik vergeten mocht. Maar zodanig was de droefheid bij den dichter niet "Gij houdt mijne ogen wakende," zo klaagt hij. De Heere gunde hem gene rust en verkwikking in zijne droefheid. Immers, zijn hart was van vreze en kommer, van angst en zorgen verslagen, de gedachten vermenigvuldigden zich in hem en hielden zijne ogen wakende, hij spreekt niet, zelfs zijne klachten zwijgen..

Vers 7

7. Ik dacht aan mijn snarenspel, dat ik te voren liet horen tot lof en dank voor het goede, dat de Heere mij deed ondervinden (Psalms 42:9; Psalms 92:3); in den nacht, als het rondom mij stil was, overleide ik in mijn hart, van waar het toch zo geheel anders was dan vroeger, en mijn geest onderzocht en vraagde, hoe lang het alzo blijven moest.

Vers 7

7. Ik dacht aan mijn snarenspel, dat ik te voren liet horen tot lof en dank voor het goede, dat de Heere mij deed ondervinden (Psalms 42:9; Psalms 92:3); in den nacht, als het rondom mij stil was, overleide ik in mijn hart, van waar het toch zo geheel anders was dan vroeger, en mijn geest onderzocht en vraagde, hoe lang het alzo blijven moest.

Vers 8

8. Zal dan, zo dacht ik, de Heere, de Opperheer in eeuwigheden verstoten, en voortaan niet meer goedgunstig, genadig zijn1)? Psalms 85:6).

1) Er is bij den dichter ongeloof, in elk geval een ongelovige gestalte, die echter ook nog met geloven gemengd is. Een vrezend ongeloof doet hem alzo vragen. Zolang reeds heeft de Heere Zijn toorn geopenbaard. Zal er dan nooit een einde aan komen? En toch bij al zijn vrezen, bij al zijne ongelovige gestalten komt er toch ook nog geloven, dat er bij den Heere goedertierenheden zijn. Hij houdt nog aan de goedertierenheid des Heren vast. Zijn God is de rechtvaardige, die Zijnen toorn openbaart, maar ook de Goedertierene, die nog van genade wil doen horen.

Vers 8

8. Zal dan, zo dacht ik, de Heere, de Opperheer in eeuwigheden verstoten, en voortaan niet meer goedgunstig, genadig zijn1)? Psalms 85:6).

1) Er is bij den dichter ongeloof, in elk geval een ongelovige gestalte, die echter ook nog met geloven gemengd is. Een vrezend ongeloof doet hem alzo vragen. Zolang reeds heeft de Heere Zijn toorn geopenbaard. Zal er dan nooit een einde aan komen? En toch bij al zijn vrezen, bij al zijne ongelovige gestalten komt er toch ook nog geloven, dat er bij den Heere goedertierenheden zijn. Hij houdt nog aan de goedertierenheid des Heren vast. Zijn God is de rechtvaardige, die Zijnen toorn openbaart, maar ook de Goedertierene, die nog van genade wil doen horen.

Vers 9

9. Houdt Zijne goedertierenheid in eeuwigheid op? heeft de toezegging een einde, van geslacht tot geslacht? Zou het mogelijk zijn dat ik verstoten was, niet voor een tijd verlaten, maar verstoten voor altijd, hoeveel geslachten er ook voorbijgaan, verworpen van God voor eeuwig?

Vers 9

9. Houdt Zijne goedertierenheid in eeuwigheid op? heeft de toezegging een einde, van geslacht tot geslacht? Zou het mogelijk zijn dat ik verstoten was, niet voor een tijd verlaten, maar verstoten voor altijd, hoeveel geslachten er ook voorbijgaan, verworpen van God voor eeuwig?

Vers 10

10. Heeft God, die zich zelven in Zijn woord zo nadrukkelijk den Genadige en Barmhartige noemt (Exodus 36:1), dan vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijne barmhartigheden door toorn toegesloten, opdat zij nooit meer te voorschijn treden? Sela. Pauze met tussenspel, dat de diepte der inwendige geestelijke aanvechting zoekt weer te geven.

Hier is de taal van ene wanhopige ziel, die verlaten in duisternis wandelt, ene niet ongewone zaak, namelijk niet voor degenen die den Heere vrezen (Isaiah 50:10). Geestelijke ontroering is het meest bedroevend voor ene begenadigde ziel; gene wonden en doorboringen zijn te vergelijken bij de gedachte, dat God vertoornd is; dat Zijne gunst zou geëindigd zijn, doorwondt de ziel, en wie kan dat dragen? Men is worstelende met ene hevige verzoeking. Gods eigen volk kan in een duisteren en nevelachtigen dag beproefd worden, en wanhopige besluiten omtrent eigen geestelijken toestand maken, en omtrent den toestand van Gods kerk en koninkrijk in de wereld, en omtrent beide alles opgeven; doch wij mogen ons aan die gedachten niet overgeven. Indien vrees en droefgeestigheid zulke vragen doen, laat het geloof dan het antwoord der Schrift geven, Romeinen 11:1: "Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre!" Neen, "de Heere zal Zijn volk niet begeven, en Hij zal Zijne erve niet verlaten" (Psalms 94:14). "Zal Hij niet meer goedgunstig zijn?" Ja, Hij zal het, want "als Hij bedroefd heeft, zo zal Hij Zich ontfermen naar de grootheid Zijner goedertierenheden." (Klaagt. 3:32). "Houdt Zijne goedertierenheid in eeuwigheid op?" Neen! "de goedertierenheid des Heren is van eeuwigheid en tot eeuwigheid" (Psalms 103:17). "Heeft de toezegging een einde van geslacht tot geslacht?" Neen, "het is onmogelijk, dat God liege" (Hebrews 6:18). "Heeft God vergeten genadig te zijn?" Neen, "Hij, kan zich zelven niet verloochenen" (2 Timothy 2:13) en Zijn eigen Naam heeft Hij uitgeroepen: "barmhartig en genadig" (Exodus 34:6).: Heeft Hij Zijne barmhartigheden door toorn toegesloten?" Neen! "Zij zijn allen morgen nieuw" (Klaagt. 3:23) en daarom: "Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm?" (Hosea 11:8, Hosea 11:9)..

Vers 10

10. Heeft God, die zich zelven in Zijn woord zo nadrukkelijk den Genadige en Barmhartige noemt (Exodus 36:1), dan vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijne barmhartigheden door toorn toegesloten, opdat zij nooit meer te voorschijn treden? Sela. Pauze met tussenspel, dat de diepte der inwendige geestelijke aanvechting zoekt weer te geven.

Hier is de taal van ene wanhopige ziel, die verlaten in duisternis wandelt, ene niet ongewone zaak, namelijk niet voor degenen die den Heere vrezen (Isaiah 50:10). Geestelijke ontroering is het meest bedroevend voor ene begenadigde ziel; gene wonden en doorboringen zijn te vergelijken bij de gedachte, dat God vertoornd is; dat Zijne gunst zou geëindigd zijn, doorwondt de ziel, en wie kan dat dragen? Men is worstelende met ene hevige verzoeking. Gods eigen volk kan in een duisteren en nevelachtigen dag beproefd worden, en wanhopige besluiten omtrent eigen geestelijken toestand maken, en omtrent den toestand van Gods kerk en koninkrijk in de wereld, en omtrent beide alles opgeven; doch wij mogen ons aan die gedachten niet overgeven. Indien vrees en droefgeestigheid zulke vragen doen, laat het geloof dan het antwoord der Schrift geven, Romeinen 11:1: "Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre!" Neen, "de Heere zal Zijn volk niet begeven, en Hij zal Zijne erve niet verlaten" (Psalms 94:14). "Zal Hij niet meer goedgunstig zijn?" Ja, Hij zal het, want "als Hij bedroefd heeft, zo zal Hij Zich ontfermen naar de grootheid Zijner goedertierenheden." (Klaagt. 3:32). "Houdt Zijne goedertierenheid in eeuwigheid op?" Neen! "de goedertierenheid des Heren is van eeuwigheid en tot eeuwigheid" (Psalms 103:17). "Heeft de toezegging een einde van geslacht tot geslacht?" Neen, "het is onmogelijk, dat God liege" (Hebrews 6:18). "Heeft God vergeten genadig te zijn?" Neen, "Hij, kan zich zelven niet verloochenen" (2 Timothy 2:13) en Zijn eigen Naam heeft Hij uitgeroepen: "barmhartig en genadig" (Exodus 34:6).: Heeft Hij Zijne barmhartigheden door toorn toegesloten?" Neen! "Zij zijn allen morgen nieuw" (Klaagt. 3:23) en daarom: "Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm?" (Hosea 11:8, Hosea 11:9)..

Vers 11

11. Daarna zei ik: Dit krenkt mij 1); dit is van al mijn lijden het hardste, dat God Zijne, genade van mij weggenomen heeft; maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert 2), kan alles nog veranderen, wanneer Zijn tijd daar is; ik kwam om in mijne ellende, zo er niet nog een enkele straal van hoop ware, dat de Heere Zijn aangezicht tot mij zou wenden.

Moeilijk is de verklaring van dit vers. Het eerste gedeelte "dit krenkt mij" is door Luther, de Wette enz. overgezet: "Ik moet dus lijden", "ik moet mij daaraan onderwerpen." (Delitzsch: Dit is mijn lot). In het tweede gedeelte wordt het Hebreeën woord gewoonlijk met de Chaldeeuwse overschrijving en de Griekse overzetting voor een Infinitivus gehouden van zich veranderen. Ene andere opvatting houdt het woord voor een dichterlijken meervoudigen vorm, en vertaalt nu: "het zijn de jaren van de rechterhand des Allerhoogsten", d.i., zodanige welke Gods machtige hand, onder welke ik mij moet buigen, mij toegemeten heeft..

Het woord Schenoth is in Psalms 77:6 door onze Staten-Overzetters vertaald door jaren, en hier door, verandert. Beide vertalingen zijn grammatisch te verdedigen. Indien men echter ook hier de vertaling van jaren volgt, is de toeleiding tot Psalms 77:12 beter. Want dan zegt de dichter: Dit krenkt mij, of dit is mijn lot; het zijn de jaren van de rechterhand des Allerhoogsten. m.a.w. die jaren, waarin de rechterhand des Heren zwaar drukt op Zijn volk. Maar ziet, waar de dichter nu onder de zwaar drukkende hand des Allerhoogsten zucht, daar gaat hij in Psalms 77:12 er toe over, om nu troost hieruit te scheppen, dat diezelfde God Zich ook geopenbaard heeft als in den toorn des ontferming gedachtig te zijn. Hij gelooft, dat de rechterhand des Heren weer veranderen zal ten goede. Zoals de Staten-Overzetters vertaald hebben, kan men het ook in overeenstemming met de gedachtegang van den dichter brengen.

12.

II. Psalms 77:12-Psalms 77:21. Met de gedachte, die aan `t slot der vorige afdeling uitgesproken is, in het hart, keert de zanger weer terug tot het zien op het roemrijk verleden des volks; het is de geschiedenis der verlossing uit Egypte, en het doorgaan door de Rode Zee, die hem zo levendig voor de ziel treden, als gingen zij voor zijn lichamelijk oog voorbij. Hij bidt Gods wondermacht aan, en prijst de heiligheid Zijner wegen; daarbij verdwijnt bij hem elke klacht over de troosteloosheid van het tegenwoordige, en de Psalm eindigt zonder dat er meer aan die ellende gedacht wordt.

Vers 11

11. Daarna zei ik: Dit krenkt mij 1); dit is van al mijn lijden het hardste, dat God Zijne, genade van mij weggenomen heeft; maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert 2), kan alles nog veranderen, wanneer Zijn tijd daar is; ik kwam om in mijne ellende, zo er niet nog een enkele straal van hoop ware, dat de Heere Zijn aangezicht tot mij zou wenden.

Moeilijk is de verklaring van dit vers. Het eerste gedeelte "dit krenkt mij" is door Luther, de Wette enz. overgezet: "Ik moet dus lijden", "ik moet mij daaraan onderwerpen." (Delitzsch: Dit is mijn lot). In het tweede gedeelte wordt het Hebreeën woord gewoonlijk met de Chaldeeuwse overschrijving en de Griekse overzetting voor een Infinitivus gehouden van zich veranderen. Ene andere opvatting houdt het woord voor een dichterlijken meervoudigen vorm, en vertaalt nu: "het zijn de jaren van de rechterhand des Allerhoogsten", d.i., zodanige welke Gods machtige hand, onder welke ik mij moet buigen, mij toegemeten heeft..

Het woord Schenoth is in Psalms 77:6 door onze Staten-Overzetters vertaald door jaren, en hier door, verandert. Beide vertalingen zijn grammatisch te verdedigen. Indien men echter ook hier de vertaling van jaren volgt, is de toeleiding tot Psalms 77:12 beter. Want dan zegt de dichter: Dit krenkt mij, of dit is mijn lot; het zijn de jaren van de rechterhand des Allerhoogsten. m.a.w. die jaren, waarin de rechterhand des Heren zwaar drukt op Zijn volk. Maar ziet, waar de dichter nu onder de zwaar drukkende hand des Allerhoogsten zucht, daar gaat hij in Psalms 77:12 er toe over, om nu troost hieruit te scheppen, dat diezelfde God Zich ook geopenbaard heeft als in den toorn des ontferming gedachtig te zijn. Hij gelooft, dat de rechterhand des Heren weer veranderen zal ten goede. Zoals de Staten-Overzetters vertaald hebben, kan men het ook in overeenstemming met de gedachtegang van den dichter brengen.

12.

II. Psalms 77:12-Psalms 77:21. Met de gedachte, die aan `t slot der vorige afdeling uitgesproken is, in het hart, keert de zanger weer terug tot het zien op het roemrijk verleden des volks; het is de geschiedenis der verlossing uit Egypte, en het doorgaan door de Rode Zee, die hem zo levendig voor de ziel treden, als gingen zij voor zijn lichamelijk oog voorbij. Hij bidt Gods wondermacht aan, en prijst de heiligheid Zijner wegen; daarbij verdwijnt bij hem elke klacht over de troosteloosheid van het tegenwoordige, en de Psalm eindigt zonder dat er meer aan die ellende gedacht wordt.

Vers 12

12. Neen! ik wil dan niet voortgaan met klagen. Ik wil hopen en uitzien. Ik zal in plaats daarvan de daden des HEEREN met lof en dank gedenken, ja ik zal gedenken met vreugde Uwe wonderen van oudsher 1), de wonderen, die Gij in oude tijden den vaderen gegeven hebt, de reddingen hun verleend, als alle hoop was vervlogen; en ik zal daardoor gesterkt worden om nog te hopen op den verrassenden God, op Hem, wiens Naam wonderlijk Is.

1) Hieruit blijkt genoegzaam, dat het geloof weer opleeft en de ongelovige gestalten wijken. God, de Heere heeft zijn oog geopend voor Zijne weldaden, en als hij nu de leidingen Gods met Zijn Bondsvolk nagaat, dan ziet hij van Abraham af n onafgebroken keten van wonderen des Allerhoogsten, van Zijne almacht en trouw. Dan ziet hij, dat God Zijn volk wel laat overweldigen voor een tijd, maar ook weer uit de diepte der verdrukking ophaalt.

Vers 12

12. Neen! ik wil dan niet voortgaan met klagen. Ik wil hopen en uitzien. Ik zal in plaats daarvan de daden des HEEREN met lof en dank gedenken, ja ik zal gedenken met vreugde Uwe wonderen van oudsher 1), de wonderen, die Gij in oude tijden den vaderen gegeven hebt, de reddingen hun verleend, als alle hoop was vervlogen; en ik zal daardoor gesterkt worden om nog te hopen op den verrassenden God, op Hem, wiens Naam wonderlijk Is.

1) Hieruit blijkt genoegzaam, dat het geloof weer opleeft en de ongelovige gestalten wijken. God, de Heere heeft zijn oog geopend voor Zijne weldaden, en als hij nu de leidingen Gods met Zijn Bondsvolk nagaat, dan ziet hij van Abraham af n onafgebroken keten van wonderen des Allerhoogsten, van Zijne almacht en trouw. Dan ziet hij, dat God Zijn volk wel laat overweldigen voor een tijd, maar ook weer uit de diepte der verdrukking ophaalt.

Vers 13

13. En ik zal al Uwe werken betrachten, die met vlijt beschouwen en overdenken, en van Uwe daden zal ik spreken.

De herdenking van Gods daden is een krachtig tegengift tegen wantrouwen omtrent Zijne beloften en Zijne genade, want Hij is God en verandert niet..

Vers 13

13. En ik zal al Uwe werken betrachten, die met vlijt beschouwen en overdenken, en van Uwe daden zal ik spreken.

De herdenking van Gods daden is een krachtig tegengift tegen wantrouwen omtrent Zijne beloften en Zijne genade, want Hij is God en verandert niet..

Vers 14

14. O God! Uw weg, Uw besturen in de geschiedenis, is in het heiligdom 1), verborgen maar heerlijk en goed. Het heilige der heiligen is duister en wordt slechts ene enkele maal door Uwen hogepriester ingegaan, en juist daar is Uwe Shechina, Uwe majesteit; zo zijn de meest donkere wegen dikwijls de heerlijkste. Wie is een groot God, gelijk God 2)? Zo moet ik vragen met de vaderen in aanbidding en bewondering (Exodus 15:11).

1) In het heiligdom, dat is: in het verborgen, waarin Gij Uwe heerlijkheid en heiligheid bewijst. De dichter doelt op het wonder van Jehova in het heilige der heiligen, waarin Hij aan den Hogepriester, wanneer deze er eenmaal `s jaars inging, Zijne heerlijkheid en heiligheid ontdekte in Shechina..

2) Hoe meer de dichter de daden en wonderen des Heren overdenkt, hoe meer hij ingeleid wordt in de gangen van Zijne heerlijkheid en macht, van Zijne genade en trouw. Van Zijne heerlijkheid en macht in het midden Zijner vijanden, van Zijne genade en trouw in het midden van Zijn volk. En daarom zal en moet hij in de volgende verzen die daden breder uitmeten.

Vers 14

14. O God! Uw weg, Uw besturen in de geschiedenis, is in het heiligdom 1), verborgen maar heerlijk en goed. Het heilige der heiligen is duister en wordt slechts ene enkele maal door Uwen hogepriester ingegaan, en juist daar is Uwe Shechina, Uwe majesteit; zo zijn de meest donkere wegen dikwijls de heerlijkste. Wie is een groot God, gelijk God 2)? Zo moet ik vragen met de vaderen in aanbidding en bewondering (Exodus 15:11).

1) In het heiligdom, dat is: in het verborgen, waarin Gij Uwe heerlijkheid en heiligheid bewijst. De dichter doelt op het wonder van Jehova in het heilige der heiligen, waarin Hij aan den Hogepriester, wanneer deze er eenmaal `s jaars inging, Zijne heerlijkheid en heiligheid ontdekte in Shechina..

2) Hoe meer de dichter de daden en wonderen des Heren overdenkt, hoe meer hij ingeleid wordt in de gangen van Zijne heerlijkheid en macht, van Zijne genade en trouw. Van Zijne heerlijkheid en macht in het midden Zijner vijanden, van Zijne genade en trouw in het midden van Zijn volk. En daarom zal en moet hij in de volgende verzen die daden breder uitmeten.

Vers 15

15. Gij zijt die God, die wonder doet 1) (Psalms 98:1); Gij hebt Uwe sterkte bekend gemaakt onder de heidenen, opdat deze haar zouden erkennen.

1) Hij bevestigt hier, dat Zijne sterkte door Zijne wonderdaden wordt bevestigd, alsof hij zeggen wil, dat hij niet spreekt over het verborgen Wezen Gods, hetwelk hemel en aarde vervult, maar over de bewijzen van Zijn macht, wijsheid, goedheid, rechtvaardigheid, welke in het openbaar blijken, ofschoon zij ons begrip te boven gaan..

Vers 15

15. Gij zijt die God, die wonder doet 1) (Psalms 98:1); Gij hebt Uwe sterkte bekend gemaakt onder de heidenen, opdat deze haar zouden erkennen.

1) Hij bevestigt hier, dat Zijne sterkte door Zijne wonderdaden wordt bevestigd, alsof hij zeggen wil, dat hij niet spreekt over het verborgen Wezen Gods, hetwelk hemel en aarde vervult, maar over de bewijzen van Zijn macht, wijsheid, goedheid, rechtvaardigheid, welke in het openbaar blijken, ofschoon zij ons begrip te boven gaan..

Vers 16

16. Gij hebt, om hier te wijzen op Uw groot wonderwerk in vroegeren tijd, waardoor Gij op het duidelijkst Uwe macht betoond hebt (Exodus 15:14), Uw volk door de uitleiding uit de dienstbaarheid van Egypte, door Uwen arm, met kracht, verlost; de kinderen van Jakob en van Jozef 1), zodat ook de tien stammen, die daarna van het hoofdvolk gescheiden zijn, mede deel hebben gehad in die daad der verlossing. Sela. Pauze onder tussenspel, dat het volgende lofgezang als ene ouverture inleidt.

1) Heilig en heerlijk in liefde en trouw wandelt God door de geschiedenis en openbaart Hij Zich als den Onvergetelijke, met wie geen wezen en allerminst de van alle wezen verstoten afgoden, zich in grootheid kunnen meten. Hij is bij uitsluiting God, Hij alleen, een wonderdoende en zodanig als de levende boven de wereld verhevene Zich openbarende..

Vers 16

16. Gij hebt, om hier te wijzen op Uw groot wonderwerk in vroegeren tijd, waardoor Gij op het duidelijkst Uwe macht betoond hebt (Exodus 15:14), Uw volk door de uitleiding uit de dienstbaarheid van Egypte, door Uwen arm, met kracht, verlost; de kinderen van Jakob en van Jozef 1), zodat ook de tien stammen, die daarna van het hoofdvolk gescheiden zijn, mede deel hebben gehad in die daad der verlossing. Sela. Pauze onder tussenspel, dat het volgende lofgezang als ene ouverture inleidt.

1) Heilig en heerlijk in liefde en trouw wandelt God door de geschiedenis en openbaart Hij Zich als den Onvergetelijke, met wie geen wezen en allerminst de van alle wezen verstoten afgoden, zich in grootheid kunnen meten. Hij is bij uitsluiting God, Hij alleen, een wonderdoende en zodanig als de levende boven de wereld verhevene Zich openbarende..

Vers 17

17. De wateren zagen U, o God! toen Israël aan den oever der Schelfzee stond, en Gij voor Uw volk henentrokt (Exodus 14:15); de wateren zagen U, hunnen Schepper en Heer, van wie zij wisten, dat zij U te gehoorzamen hadden, zij beefden, gelijk ene vrouw door barensweeën aangegrepen; ook waren de afgronden, de diepten der zee, die zich aanstonds uit hun schuilplaatsen moesten verheffen, beroerd (Psalms 114:3).

Vers 17

17. De wateren zagen U, o God! toen Israël aan den oever der Schelfzee stond, en Gij voor Uw volk henentrokt (Exodus 14:15); de wateren zagen U, hunnen Schepper en Heer, van wie zij wisten, dat zij U te gehoorzamen hadden, zij beefden, gelijk ene vrouw door barensweeën aangegrepen; ook waren de afgronden, de diepten der zee, die zich aanstonds uit hun schuilplaatsen moesten verheffen, beroerd (Psalms 114:3).

Vers 18

18. De dikke wolken, die eveneens in Uwen dienst zijn, goten water uit, als bij een zwaar onweder; de bovenste wolken gaven geluid, dreunden van den donder; ook gingen Uwe pijlen, de bliksemschichten daarhenen. 19. Het geluid Uws donders was in het ronde van den hemel; de bliksemen verlichtten de wereld, de ene na de andere maal het duistere van den nacht wegnemende; de aarde werd beroerd, van schrik aangegrepen (Psalms 97:4), en daverde, ten bewijze welke krachten zich verheffen kunnen, als Gij verschijnt, om de Uwen te redden.

Van een onweder wordt bij het doortrekken van Israël door de Rode zee gene melding gemaakt; het meest komt nabij, hetgeen in Exodus 14:24 van den ondergang der Egyptenaren gemeld wordt. In elk geval is het niet nodig, dat de dichter zich gebonden zou hebben geacht aan bepaalde geschiedkundige feiten; hij schetst de geheel onverwachte, de geducht heerlijke redding van het gehele volk op soortgelijke wijze als David de zijne schildert uit de hand van Saul. (Psalms 18:14).

Vers 18

18. De dikke wolken, die eveneens in Uwen dienst zijn, goten water uit, als bij een zwaar onweder; de bovenste wolken gaven geluid, dreunden van den donder; ook gingen Uwe pijlen, de bliksemschichten daarhenen. 19. Het geluid Uws donders was in het ronde van den hemel; de bliksemen verlichtten de wereld, de ene na de andere maal het duistere van den nacht wegnemende; de aarde werd beroerd, van schrik aangegrepen (Psalms 97:4), en daverde, ten bewijze welke krachten zich verheffen kunnen, als Gij verschijnt, om de Uwen te redden.

Van een onweder wordt bij het doortrekken van Israël door de Rode zee gene melding gemaakt; het meest komt nabij, hetgeen in Exodus 14:24 van den ondergang der Egyptenaren gemeld wordt. In elk geval is het niet nodig, dat de dichter zich gebonden zou hebben geacht aan bepaalde geschiedkundige feiten; hij schetst de geheel onverwachte, de geducht heerlijke redding van het gehele volk op soortgelijke wijze als David de zijne schildert uit de hand van Saul. (Psalms 18:14).

Vers 20

20. Uw weg, toen Gij als Verlosser Uws volks kwaamt, was in de zee, en Uw pad in grote wateren, om daardoor een weg te bereiden degenen, voor wie Gij henentoogt, en Uwe voetstappen werden niet bekend, zodat men na het wonder nog zou hebben kunnen aanwijzen, waarheen Gij Uwen weg genomen had; integendeel de wateren keerden dadelijk weer terug (Exodus 14:26).

Wij hebben hier den troost, dat God ook ons zal leiden uit al onze noden, al waren ze nog zo groot en zo diep als de Rode zee. God kan enen weg banen boven alle menselijke verstand en denken..

Vers 20

20. Uw weg, toen Gij als Verlosser Uws volks kwaamt, was in de zee, en Uw pad in grote wateren, om daardoor een weg te bereiden degenen, voor wie Gij henentoogt, en Uwe voetstappen werden niet bekend, zodat men na het wonder nog zou hebben kunnen aanwijzen, waarheen Gij Uwen weg genomen had; integendeel de wateren keerden dadelijk weer terug (Exodus 14:26).

Wij hebben hier den troost, dat God ook ons zal leiden uit al onze noden, al waren ze nog zo groot en zo diep als de Rode zee. God kan enen weg banen boven alle menselijke verstand en denken..

Vers 21

21. Gij leiddet Uw volk, als ene kudde schapen met zorgvolle hand (Psalms 80:2) door de hand van Mozes en Aron, de zichtbare middelaars Uwer leiding (Numbers 33:1. Micah 6:4).

Wat toch had tegen den vreselijken tiran en het strijdbaar volk de staf van den voortvluchtigen herder en het geschreeuw van een ellendig in slavernij; vernederd volk vermogen te weeg te brengen? Des te meer bleek Gods kracht, die zich in deze aarden vaten krachtig betoonde. Maar tevens prijst hij Gods knechten, wie de Heere een zo eervol ambt toevertrouwde..

Hier breekt de Psalmist af; hij blijft verzonken in de geschiedenis van Jehova's macht en genade; deze schenkt troost en overvloed en is hem ene profetie van de toekomst, die achter de lijdensjaren van het tegenwoordige ligt. Dus is de Psalm een Torso (een brokstuk van een standbeeld) zodat enigen menen, dat het verwoest is, anderen, dat de vervaardiger het niet ten einde gebracht heeft. Maar daar, waar de Psalm ophoudt, sluit zich Habakkuk 3:1 als een vervolg aan; want met de bede om dat verlossingswerk van den Mozaïschen tijd te vernieuwen, en in den toorn aan de barmhartigheid te denken, begint de profeet, en in uitdrukkingen en beelden, welke aan onzen Psalm ontleend zijn, ziet hij vervolgens de nieuwe daad der verlossing, door welke de oude overschaduwd wordt..

Vers 21

21. Gij leiddet Uw volk, als ene kudde schapen met zorgvolle hand (Psalms 80:2) door de hand van Mozes en Aron, de zichtbare middelaars Uwer leiding (Numbers 33:1. Micah 6:4).

Wat toch had tegen den vreselijken tiran en het strijdbaar volk de staf van den voortvluchtigen herder en het geschreeuw van een ellendig in slavernij; vernederd volk vermogen te weeg te brengen? Des te meer bleek Gods kracht, die zich in deze aarden vaten krachtig betoonde. Maar tevens prijst hij Gods knechten, wie de Heere een zo eervol ambt toevertrouwde..

Hier breekt de Psalmist af; hij blijft verzonken in de geschiedenis van Jehova's macht en genade; deze schenkt troost en overvloed en is hem ene profetie van de toekomst, die achter de lijdensjaren van het tegenwoordige ligt. Dus is de Psalm een Torso (een brokstuk van een standbeeld) zodat enigen menen, dat het verwoest is, anderen, dat de vervaardiger het niet ten einde gebracht heeft. Maar daar, waar de Psalm ophoudt, sluit zich Habakkuk 3:1 als een vervolg aan; want met de bede om dat verlossingswerk van den Mozaïschen tijd te vernieuwen, en in den toorn aan de barmhartigheid te denken, begint de profeet, en in uitdrukkingen en beelden, welke aan onzen Psalm ontleend zijn, ziet hij vervolgens de nieuwe daad der verlossing, door welke de oude overschaduwd wordt..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 77". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-77.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile