Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Read the Bible

Gereviseerde Leidse Vertaling

1 Kronieken 21

1 Satan trad tegen Israel op en zette David aan om Israel te tellen.2 Dienvolgens zeide David tot Joab en de legeroversten: Gaat Israel tellen, van Bersjeba tot Dan, en brengt mij bericht, opdat ik hun getal wete.3 Toen zeide Joab: Vermenigvuldige de Heer zijn volk, welke zijn sterkte ook zij, honderdvoud, terwijl mijn heer de koning het met eigen ogen ziet! Immers mijn heer de koning, zij zijn allen mijns heren knechten. Waarom verlangt mijn heer dit? Waarom zou hij schuld op Israel laden?4 Maar het bevel des konings was Joab te machtig; zo ging hij uit, trok gans Israel door, kwam te Jeruzalem terug,5 en gaf aan David de uitkomst der volkstelling op; gans Israel was elfhonderd duizend man die het zwaard voerden, Juda vierhonderd zeventig duizend man die het zwaard voerden.6 Maar Levi en Benjamin had hij niet meegeteld; want het bevel des konings stond Joab tegen.

7 Maar God was misnoegd over het gebeurde en sloeg Israel.8 Toen zeide David tot God: Ik heb zwaar gezondigd dat ik dit gedaan heb; maar nu, vergeef toch de schuld uws dienaars; want ik heb zeer dwaas gehandeld.9 En de Heer sprak tot Gad, den ziener van David:10 Ga aan David zeggen: Zo spreekt de Heer: Drie dingen leg ik u voor; kies, welk daarvan ik u zal aandoen.11 Zo kwam Gad bij David en zeide tot hem: Zo zegt de Heer: Kies:12 of drie jaren hongersnood, of drie maanden voor uw tegenstanders vluchten, terwijl het zwaard uwer vijanden u achterhaalt, of drie dagen het zwaard des Heeren, de pest, in het land, zodat des Heeren engel verderf aanricht in het ganse gebied van Israel. Nu dan, overleg, welk bescheid ik mijn zender zal brengen.13 Hierop zeide David tot Gad: Het is mij zeer bang. Laat mij toch in de hand des Heeren vallen, want zijn barmhartigheid is zeer groot; maar laat mij niet in de hand van mensen vallen.14 Nu zond de Heer de pest in Israel; zodat er van Israel zeventig duizend man vielen.15 En God zond een engel naar Jeruzalem om het te verderven maar toen hij het verderf aanrichtte, zag de Heer het en kreeg hij berouw over het onheil. Toen zeide hij tot den verderfengel: Genoeg; laat thans uw hand zinken. De engel des Heeren nu stond bij den dorschvloer van Ornan, den Jebuziet.16 En David, de ogen opslaande, zag den engel des Heeren staan tussen aarde en hemel, in de hand het ontblote zwaard, uitgestrekt over Jeruzalem. Nu vielen David en de oudsten, in rouwgewaad gehuld, op hun aangezicht,17 en zeide David tot God: Immers heb ik bevolen het volk te tellen; ik ben het die gezondigd heb; ik, de herder, heb kwaad gedaan; maar dezen, de schapen, wat hebben zij bedreven? Heer, mijn god, zij toch uw hand tegen mij en mijns vaders huis, maar niet ter plage tegen uw volk.

18 De engel des Heeren nu had Gad bevolen, aan David te zeggen dat hij zou opklimmen, om een altaar voor den Heer op te richten op den dorschvloer van Ornan, den Jebuziet.19 En David klom op, naar het woord dat Gad in naam des Heeren gesproken had.20 Ornan nu was juist bezig tarwe te dorsen.21 Toen David aan den dorschvloer kwam, zag Ornan op, verliet, David bemerkend, den dorschvloer en wierp zich op zijn aangezicht voor David ter aarde.22 En David zeide tot Ornan: Geef mij de plek van den dorschvloer, opdat ik daarop een altaar voor den Heer bouwe; geef ze mij tegen den vollen prijs, opdat de plaag onder het volk ophoude.23 Ornan zeide tot David: Neem het, en doe mijn heer de koning wat hem goeddunkt; zie, ik geef de runderen voor de brandoffers, de dorschsleden voor brandhout, de tarwe voor het meeloffer; alles geef ik ten geschenke.24 Maar koning David zeide tot Ornan: Volstrekt niet. Ik wil het voor den vollen prijs kopen; want ik wil niet wat aan u behoort nemen voor den Heer om brandoffers te brengen, die mij niets kosten.25 Zo gaf David aan Ornan voor de plek een gewicht van zeshonderd sikkelen goud.26 Daar bouwde David dan voor den Heer een altaar en offerde brandoffers en dankoffers; en toen hij tot den Heer riep, antwoordde hij hem door vuur van den hemel op het brandofferaltaar.27 En op des Heeren bevel stak de engel zijn zwaard weer in de schede.28 Te dier tijd, toen David zag dat de Heer hem op den dorschvloer van Ornan, den Jebuziet, geantwoord had, offerde hij aldaar.29 De tabernakel des Heeren, dien Mozes in de woestijn gemaakt had, en het brandofferaltaar waren te dier tijd op de hoogte te Gibeon;30 maar David durfde niet derwaarts gaan om God te raadplegen, daar hij voor het zwaard van den engel des Heeren verschrikt was.

 
adsfree-icon
Ads FreeProfile