Read the Bible

¹ Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda was. (63-2) God, Gij zijt mijn God, vroeg zoek ik U, mijne ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U in een droog en dor land, waar geen water is.² (63-3) Aldaar zie ik naar U in uw heiligdom, ik wilde gaarne aanschouwen uwe macht en heerlijkheid.

³ (63-4) Want uwe goedheid is beter dan het leven; mijne lippen prijzen U.⁴ (63-5) Aldaar wilde ik U gaarne loven, mijn ganse leven door, en mijne handen in uwen naam opheffen.⁵ (63-6) Dat zou mijns harten vreugd en blijdschap zijn, als ik U met vrolijken mond loven kon.⁶ (63-7) Als ik mij te bed leg, zo denk ik aan U; als ik ontwaak, zo spreek ik van U.

⁷ (63-8) Want Gij zijt mijn helper, en onder de schaduw uwer vleugelen roem ik.⁸ (63-9) Mijne ziel hangt U aan, uwe rechterhand onderhoudt mij.⁹ (63-10) Maar zij staan mij naar het leven om mij te overvallen; zij zullen nederwaarts varen onder de aarde;¹⁰ zij zullen in het zwaard vallen, (63-11) en den vossen ten deel worden.¹¹ (63-12) Maar de koning verheugt zich in God. Wie bij hem zweert, zal geroemd worden; want de leugenmonden zullen toegestopt worden.