Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Koningen 21

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 21

1 Kings 21:1.

DWINGELANDIJ, DOOR ACHAB EN IZEBEL TEGENOVER NABOTH UITGEOEFEND.

1 Kings 21:1-1 Kings 21:16. Enige jaren na de beide oorlogen met de Syriërs, komt Achab op de inval, de tuinen rondom zijn lustslot te Jizreël te vergroten door een wijnberg, aan een burger van die stad toebehorende, daaraan te trekken, en biedt deze aan dit stuk grond, al naardat hij verkiezen zou, door inruiling of aankoop van hem over te nemen; maar Naboth, aan het goddelijk voorschrift gedachtig, weigert zich van het erfgoed van zijn vaderen te ontdoen. Ontevreden en verdrietig keert de koning naar zijn residentiestad Samaria terug, werpt zich te bed om zich verder aan zijn gevoel van ergernis over te geven. Van lieverlee, zou hij, ware hij aan zichzelf overgelaten, deze vergeten, verslapen of verspeeld hebben, maar bij ongeluk komt zijn vrouw Izebel in het vertrek, en nadat zij de oorzaak van zijn ontevredenheid vernomen heeft, is zij terstond gereed haar gemaal, door een schelmstuk, in het bezit van de gewenste akker te stellen. Dat was een uur van de beproeving, of Achab, na zo veelvuldige genadebewijzen van God, in de laatste jaren ondervonden, in staat zou zijn, om zich van de banden van de ongerechtigheid, waarmee zijn vrouw hem omstrikt had, los te maken; hij blijft niet staande in de verzoeking, maar laat Izebel begaan, en wordt bij voortduring, steeds rijper voor het gericht.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KONINGEN 21

1 Kings 21:1.

DWINGELANDIJ, DOOR ACHAB EN IZEBEL TEGENOVER NABOTH UITGEOEFEND.

1 Kings 21:1-1 Kings 21:16. Enige jaren na de beide oorlogen met de Syriërs, komt Achab op de inval, de tuinen rondom zijn lustslot te Jizreël te vergroten door een wijnberg, aan een burger van die stad toebehorende, daaraan te trekken, en biedt deze aan dit stuk grond, al naardat hij verkiezen zou, door inruiling of aankoop van hem over te nemen; maar Naboth, aan het goddelijk voorschrift gedachtig, weigert zich van het erfgoed van zijn vaderen te ontdoen. Ontevreden en verdrietig keert de koning naar zijn residentiestad Samaria terug, werpt zich te bed om zich verder aan zijn gevoel van ergernis over te geven. Van lieverlee, zou hij, ware hij aan zichzelf overgelaten, deze vergeten, verslapen of verspeeld hebben, maar bij ongeluk komt zijn vrouw Izebel in het vertrek, en nadat zij de oorzaak van zijn ontevredenheid vernomen heeft, is zij terstond gereed haar gemaal, door een schelmstuk, in het bezit van de gewenste akker te stellen. Dat was een uur van de beproeving, of Achab, na zo veelvuldige genadebewijzen van God, in de laatste jaren ondervonden, in staat zou zijn, om zich van de banden van de ongerechtigheid, waarmee zijn vrouw hem omstrikt had, los te maken; hij blijft niet staande in de verzoeking, maar laat Izebel begaan, en wordt bij voortduring, steeds rijper voor het gericht.

Vers 1

1. Het geschiedde nu na deze in het vorige hoofdstuk vertelde dingen, evenwel niet onmiddellijk daarna, maar 2-3 jaar later, ongeveer tegen het einde van het jaar 898 v. Chr., alzo Naboth, een Jizreëliet, inwoner van Jizreël, een stad in een vlakte met dezelfde naam gelegen, waar Achab een lustslot in eigendom bezat, 3 3/4 mijl ten zuidwesten van de Karmel ( 18:45vv.), een wijngaard had, die te Jizreël,1) zijn woonplaats, was bij het paleis van Achab, de koning van Israël, die eigenlijk te Samaria 4 3/4 mijl ten zuidwesten van daar resideerde ( 20:1,43), maar echter gewoonlijk in Jizreël, dat wegens zijn hoge ligging een ruim en prachtig uitzicht aanbood, zich ophield, en bij wie nu de begeerte opkwam, met deze wijnberg de gronden tot zijn slot behorende, te vergroten en alzo de door hem uitgelegde tuinen nog meer uit te breiden.

1) De stad Jizreël (= zaad van God), door de Grieken Edrala tegenwoordig Zer'in geheten en nu nog slechts een onbeduidend dorp van 30-40 huizen, door de stekelige cactus-vijg, met haar gele bloesem en rode vrucht, als om het graf van de voormalige stad, die hier eenmaal gestaan heeft te bedekken, ligt op de rand van een rotshelling, die tegen het noordoosten meer dan 100 voet steil afdaalt, en van welker voet de bedding van een beek, tussen de kleine Hermon en het Gilboa-gebergte door naar Beth-sean voortloopt; dit is de bron Tubania, zoals zij in de Middeleeuwen genoemd werd, of "Ain en Jizreël," zoals zij (1 Samuel 29:1) door de monniken-legende als de Goliathsbron (Ain Dschalud) wordt aangeduid (Jud 7:1" en "Jud 7:4). Door dit naar Beth-sean voerende beekdal kwam Jehu ongetwijfeld aanrijden, toen hij zich van Ramoth in Gilead hierheen begaf om koning Joram van de troon te stoten en Gods strafgericht aan het huis van Achab te voltrekken (2 Kings 9:16vv.); op de hoogste top van de rots, waarop de stad ligt, staat nog heden een gebouw, op een toren lijkend, thans nog het huis van de dorpsrechter, en op deze plaats, van waar men langs het gehele dal tot aan Beisan kan zien, heeft zich ook gewis de toren bevonden, waarvan in 2 Kings 9:17 gesproken wordt, zodat men dan ook, op dat hooggelegen punt plaats nemende, de aardrijkskundige beschrijving in 4:12 zeer goed verstaat: "en het gehele Beth-sean, dat is bij Zarta, beneden van Jizreël." Het stuk grond, waardoor Jizreël zo'n bloedige vermaardheid verkregen heeft, de wijnberg van Naboth, is wat zijn ligging aangaat niet nader bekend; overeenkomstig het vers, dat wij thans beschouwen, moet het in de nabijheid van de stad gelegen hebben, en letten wij op 2 Kings 9:21, waar verhaald wordt, dat Joram, nadat hij zijn wagen had laten aanspannen en in gezelschap van Ahazia, koning van Juda, Jehu tegemoet reed, en deze op de akker van Naboth, de Jizreëliet aantrof, zo blijkt daaruit, dat de wijnberg, waarvan gesproken wordt, aan de oostelijke helling van de hoogte van Jizreël, aan de landstraat naar Bethsean gelegen moet hebben..

Vers 1

1. Het geschiedde nu na deze in het vorige hoofdstuk vertelde dingen, evenwel niet onmiddellijk daarna, maar 2-3 jaar later, ongeveer tegen het einde van het jaar 898 v. Chr., alzo Naboth, een Jizreëliet, inwoner van Jizreël, een stad in een vlakte met dezelfde naam gelegen, waar Achab een lustslot in eigendom bezat, 3 3/4 mijl ten zuidwesten van de Karmel ( 18:45vv.), een wijngaard had, die te Jizreël,1) zijn woonplaats, was bij het paleis van Achab, de koning van Israël, die eigenlijk te Samaria 4 3/4 mijl ten zuidwesten van daar resideerde ( 20:1,43), maar echter gewoonlijk in Jizreël, dat wegens zijn hoge ligging een ruim en prachtig uitzicht aanbood, zich ophield, en bij wie nu de begeerte opkwam, met deze wijnberg de gronden tot zijn slot behorende, te vergroten en alzo de door hem uitgelegde tuinen nog meer uit te breiden.

1) De stad Jizreël (= zaad van God), door de Grieken Edrala tegenwoordig Zer'in geheten en nu nog slechts een onbeduidend dorp van 30-40 huizen, door de stekelige cactus-vijg, met haar gele bloesem en rode vrucht, als om het graf van de voormalige stad, die hier eenmaal gestaan heeft te bedekken, ligt op de rand van een rotshelling, die tegen het noordoosten meer dan 100 voet steil afdaalt, en van welker voet de bedding van een beek, tussen de kleine Hermon en het Gilboa-gebergte door naar Beth-sean voortloopt; dit is de bron Tubania, zoals zij in de Middeleeuwen genoemd werd, of "Ain en Jizreël," zoals zij (1 Samuel 29:1) door de monniken-legende als de Goliathsbron (Ain Dschalud) wordt aangeduid (Jud 7:1" en "Jud 7:4). Door dit naar Beth-sean voerende beekdal kwam Jehu ongetwijfeld aanrijden, toen hij zich van Ramoth in Gilead hierheen begaf om koning Joram van de troon te stoten en Gods strafgericht aan het huis van Achab te voltrekken (2 Kings 9:16vv.); op de hoogste top van de rots, waarop de stad ligt, staat nog heden een gebouw, op een toren lijkend, thans nog het huis van de dorpsrechter, en op deze plaats, van waar men langs het gehele dal tot aan Beisan kan zien, heeft zich ook gewis de toren bevonden, waarvan in 2 Kings 9:17 gesproken wordt, zodat men dan ook, op dat hooggelegen punt plaats nemende, de aardrijkskundige beschrijving in 4:12 zeer goed verstaat: "en het gehele Beth-sean, dat is bij Zarta, beneden van Jizreël." Het stuk grond, waardoor Jizreël zo'n bloedige vermaardheid verkregen heeft, de wijnberg van Naboth, is wat zijn ligging aangaat niet nader bekend; overeenkomstig het vers, dat wij thans beschouwen, moet het in de nabijheid van de stad gelegen hebben, en letten wij op 2 Kings 9:21, waar verhaald wordt, dat Joram, nadat hij zijn wagen had laten aanspannen en in gezelschap van Ahazia, koning van Juda, Jehu tegemoet reed, en deze op de akker van Naboth, de Jizreëliet aantrof, zo blijkt daaruit, dat de wijnberg, waarvan gesproken wordt, aan de oostelijke helling van de hoogte van Jizreël, aan de landstraat naar Bethsean gelegen moet hebben..

Vers 3

3. Maar Naboth, een van hen in Israël, die de goddelijke instelling nog in ere hielden en omdat hij wel wist dat hij zich juist aan felonie of leenmans-ontrouw tegenover zijn hemelse Heer schuldig zou maken, als hij aan de wens van zijn aardse koning gehoor gaf, hetgeen hij wel zou gedaan hebben, indien de verhouding van een bezitter tot zijn eigendom bij het volk van God geen andere geweest was, dan bij de overige, ook bij de christelijke volken, zei tot Achab: Dat late de HEERE ver van mij zijn, dat ik u het erfdeel van mijn vaderen geven zou, 1) omdat dit in de wet van Mozes zo duidelijk verboden is (Numbers 36:7).

1) De weigering vond plaats uit godsdienstige beweegredenen. Immers in Leviticus 25:23-Leviticus 25:28 Leviticus 25:23-Leviticus 25:28 en Numbers 36:7vv. had de Heere het scherp verboden het vaderlijk erfdeel te verkopen. Naboth, dit kon Achab weten, was ook zonder dat gebod nog in zijn recht, om het te weigeren, maar werd nu daarenboven gedwongen door het goddelijk gebod, en juist daardoor treedt het gedrag van Achab, n.l. zijn toorn in een des te treuriger licht. Naboth doet zich hier kennen als een man, die een tedere eerbied had voor de Wet en voor alle instellingen van de Heere..

Vers 3

3. Maar Naboth, een van hen in Israël, die de goddelijke instelling nog in ere hielden en omdat hij wel wist dat hij zich juist aan felonie of leenmans-ontrouw tegenover zijn hemelse Heer schuldig zou maken, als hij aan de wens van zijn aardse koning gehoor gaf, hetgeen hij wel zou gedaan hebben, indien de verhouding van een bezitter tot zijn eigendom bij het volk van God geen andere geweest was, dan bij de overige, ook bij de christelijke volken, zei tot Achab: Dat late de HEERE ver van mij zijn, dat ik u het erfdeel van mijn vaderen geven zou, 1) omdat dit in de wet van Mozes zo duidelijk verboden is (Numbers 36:7).

1) De weigering vond plaats uit godsdienstige beweegredenen. Immers in Leviticus 25:23-Leviticus 25:28 Leviticus 25:23-Leviticus 25:28 en Numbers 36:7vv. had de Heere het scherp verboden het vaderlijk erfdeel te verkopen. Naboth, dit kon Achab weten, was ook zonder dat gebod nog in zijn recht, om het te weigeren, maar werd nu daarenboven gedwongen door het goddelijk gebod, en juist daardoor treedt het gedrag van Achab, n.l. zijn toorn in een des te treuriger licht. Naboth doet zich hier kennen als een man, die een tedere eerbied had voor de Wet en voor alle instellingen van de Heere..

Vers 4

4. Toen kwam Achab in zijn huis, te Samaria, zijn residentie, (zie 1 Kings 21:8), gemelijk en toornig, ontevreden en verdrietig, evenals toen de profeet Micha hem zijn zondig gedrag tegenover de Syrische koning Benhadad had voorgehouden ( 20:43), over het woord, dat Naboth de Jizreëliet, tot hem gesproken had, en gezegd: Ik zal u het erfdeel van mijn vaderen niet geven. En hij legde zich neer, zich volmaakt als een ongezeggelijk kind aanstellende, aan wie men zijn zin niet gegeven heeft, op zijn bed en keerde, op de manier van de droefgeestige lieden die zich aan de blik en de gesprekken van anderen willen onttrekken, ten einde zich ongestoord aan hun aandoeningen te kunnen overgeven, zijn aangezicht om naar de wand, en at geen brood.

Achab was meer slecht dan boos. Het woord "boos" veronderstelt nog een zekere energie; de booswicht bedrijft zijn kwaad met koelbloedigheid, uit beginsel, volgens een beraamd plan. Achab daarentegen was door en door een zwak man, die zich steeds in al zijn doen en laten door invloeden van buiten liet besturen, en vooral slechts datgene was, waartoe de omstandigheden, waarin hij zich op dat ogenblik bevond, of de mensen die hem omringden, hem maakten. Zoals hij zich voor een enkele maal bijzonder goedhartig en grootmoedig kon betonen, b.v. tegen de overwonnen koning van Syrië, zodat de Heere hem voor zijn ontijdige goedheid straffen moest ( 20:32vv.), zo kon hij, wanneer er van buitenaf maar op hem gewerkt werd, in de eerstvolgende minuut tot de verregaandste gruwelen vervallen, vooral wanneer dit zonder moeite en buiten gevaar voor zijn eigen persoon geschieden kon. Onder betere leiding ware Achab ook gewis een beter koning geweest; onder de invloed van een Izebel en van een hoop doortrapte vleiers, zoals zijn hovelingen, moest deze karakterloze mens reddeloos diep zinken. En zo zal het ons dan ook, met het oog op degenen, die hem omringden, geen ogenblik meer bevreemden, wanneer wij het leven van een man die ook voor betere indrukken niet onvatbaar was, in een aaneenschakeling van ongerechtigheden en schanddaden zien overgaan..

Vers 4

4. Toen kwam Achab in zijn huis, te Samaria, zijn residentie, (zie 1 Kings 21:8), gemelijk en toornig, ontevreden en verdrietig, evenals toen de profeet Micha hem zijn zondig gedrag tegenover de Syrische koning Benhadad had voorgehouden ( 20:43), over het woord, dat Naboth de Jizreëliet, tot hem gesproken had, en gezegd: Ik zal u het erfdeel van mijn vaderen niet geven. En hij legde zich neer, zich volmaakt als een ongezeggelijk kind aanstellende, aan wie men zijn zin niet gegeven heeft, op zijn bed en keerde, op de manier van de droefgeestige lieden die zich aan de blik en de gesprekken van anderen willen onttrekken, ten einde zich ongestoord aan hun aandoeningen te kunnen overgeven, zijn aangezicht om naar de wand, en at geen brood.

Achab was meer slecht dan boos. Het woord "boos" veronderstelt nog een zekere energie; de booswicht bedrijft zijn kwaad met koelbloedigheid, uit beginsel, volgens een beraamd plan. Achab daarentegen was door en door een zwak man, die zich steeds in al zijn doen en laten door invloeden van buiten liet besturen, en vooral slechts datgene was, waartoe de omstandigheden, waarin hij zich op dat ogenblik bevond, of de mensen die hem omringden, hem maakten. Zoals hij zich voor een enkele maal bijzonder goedhartig en grootmoedig kon betonen, b.v. tegen de overwonnen koning van Syrië, zodat de Heere hem voor zijn ontijdige goedheid straffen moest ( 20:32vv.), zo kon hij, wanneer er van buitenaf maar op hem gewerkt werd, in de eerstvolgende minuut tot de verregaandste gruwelen vervallen, vooral wanneer dit zonder moeite en buiten gevaar voor zijn eigen persoon geschieden kon. Onder betere leiding ware Achab ook gewis een beter koning geweest; onder de invloed van een Izebel en van een hoop doortrapte vleiers, zoals zijn hovelingen, moest deze karakterloze mens reddeloos diep zinken. En zo zal het ons dan ook, met het oog op degenen, die hem omringden, geen ogenblik meer bevreemden, wanneer wij het leven van een man die ook voor betere indrukken niet onvatbaar was, in een aaneenschakeling van ongerechtigheden en schanddaden zien overgaan..

Vers 7

7. Toen zei Izebel, zijn vrouw, even zo heerszuchtig en tot handelen gereed als boosaardig en heftig van karakter, tot hem: Zou gij 1) nu het koninkrijk over Israël regeren, wanneer gij aan het afwijzend antwoord van een onderdaan niets anders dan uw verdriet en ergernis tegenoverstelt, alsof gij nu verder niets vermocht? Sta op, eet brood, en uw hart zij vrolijk; ik, wanneer gij zelf de moed niet bezit om u van uw koninklijke macht te bedienen, zal u de wijngaard van Naboth, de Jizreëliet, geven.

1) De nadruk valt op gij. Op ironische wijze spreekt de goddeloze Izebel hier tot haar man, en wanneer zij hem eigenlijk bespot, dan zegt zij zoveel als, indien gij niet weet te regeren, of uw koninklijke macht uit te oefenen, dan zal ik het doen..

Vers 7

7. Toen zei Izebel, zijn vrouw, even zo heerszuchtig en tot handelen gereed als boosaardig en heftig van karakter, tot hem: Zou gij 1) nu het koninkrijk over Israël regeren, wanneer gij aan het afwijzend antwoord van een onderdaan niets anders dan uw verdriet en ergernis tegenoverstelt, alsof gij nu verder niets vermocht? Sta op, eet brood, en uw hart zij vrolijk; ik, wanneer gij zelf de moed niet bezit om u van uw koninklijke macht te bedienen, zal u de wijngaard van Naboth, de Jizreëliet, geven.

1) De nadruk valt op gij. Op ironische wijze spreekt de goddeloze Izebel hier tot haar man, en wanneer zij hem eigenlijk bespot, dan zegt zij zoveel als, indien gij niet weet te regeren, of uw koninklijke macht uit te oefenen, dan zal ik het doen..

Vers 8

8. Zij dan zette zich neer, terwijl haar gemaal haar liet begaan zonder naar de wijze, waarop zij haar toezeggingen vervullen zou, te vragen, ofschoon hij voldoende met haar karakter bekend, dienaangaande wel het een en ander kon vermoeden, en schreef brieven in de naam van Achab en verzegelde, onderzegelde ze met zijn signet 1) en zond de brieven tot de oudsten en tot de edelen, de leden van de magistraat (Deuteronomy 16:18), die in zijn stad waren, wonende met Naboth.

1) Thans nog draagt de stempel van het koninklijke zegel, bij Arabieren, Turken en Perzen, het naamcijfer van de koning, en wordt in plaats van ondertekening onder het koninklijk schrijven gedrukt; daaraan hebben wij ook hier te denken, niet zozeer aan een verzegelen, dat natuurlijk ook plaatshad, maar aan een onderzegelen..

Deze schenen als hen, die gelegenheid hadden hem van zeer nabij waar te nemen en zijn uitingen te vernemen, het geschiktst, om het proces tegen hem aan te binden, omdat Izebel van hen wist, dat zij louter volgzame en van de wil van het Hof afhankelijke mannen waren..

Vers 8

8. Zij dan zette zich neer, terwijl haar gemaal haar liet begaan zonder naar de wijze, waarop zij haar toezeggingen vervullen zou, te vragen, ofschoon hij voldoende met haar karakter bekend, dienaangaande wel het een en ander kon vermoeden, en schreef brieven in de naam van Achab en verzegelde, onderzegelde ze met zijn signet 1) en zond de brieven tot de oudsten en tot de edelen, de leden van de magistraat (Deuteronomy 16:18), die in zijn stad waren, wonende met Naboth.

1) Thans nog draagt de stempel van het koninklijke zegel, bij Arabieren, Turken en Perzen, het naamcijfer van de koning, en wordt in plaats van ondertekening onder het koninklijk schrijven gedrukt; daaraan hebben wij ook hier te denken, niet zozeer aan een verzegelen, dat natuurlijk ook plaatshad, maar aan een onderzegelen..

Deze schenen als hen, die gelegenheid hadden hem van zeer nabij waar te nemen en zijn uitingen te vernemen, het geschiktst, om het proces tegen hem aan te binden, omdat Izebel van hen wist, dat zij louter volgzame en van de wil van het Hof afhankelijke mannen waren..

Vers 9

9. En zij schreef in die brieven, zeggende: Roept, zoals in dergelijke gevallen gebeurt, wanneer een misdaad, die zwaar op een landstreek drukt, waarom de gehele streek zich voor God heeft te verootmoedigen (1 Samuel 7:6), verzoend moet worden, een vasten 1) uit, en zet, wanneer na de geëindigde vastendag de vierschaar over de misdaad, die verzoend moet worden, gespannen wordt, Naboth als de man, wie het rechtsgeding geldt, in de hoogste plaats van het volk.

1) Het vasten beval Izebel tot een teken, alsof een openbare misdaad, een zware, op de stad rustende zonde te verzoenen was, waarover de stad zich moest verootmoedigen (1 Samuël 7: 1 Samuel 7:6). Daardoor wilde zij van begin af aan het in te stellen proces in de ogen van de burgerij de schijn van recht geven en op de misdaad, waarvoor Naboth aangeklaagd zou worden, de stempel van de waarheid laten drukken..

Vers 9

9. En zij schreef in die brieven, zeggende: Roept, zoals in dergelijke gevallen gebeurt, wanneer een misdaad, die zwaar op een landstreek drukt, waarom de gehele streek zich voor God heeft te verootmoedigen (1 Samuel 7:6), verzoend moet worden, een vasten 1) uit, en zet, wanneer na de geëindigde vastendag de vierschaar over de misdaad, die verzoend moet worden, gespannen wordt, Naboth als de man, wie het rechtsgeding geldt, in de hoogste plaats van het volk.

1) Het vasten beval Izebel tot een teken, alsof een openbare misdaad, een zware, op de stad rustende zonde te verzoenen was, waarover de stad zich moest verootmoedigen (1 Samuël 7: 1 Samuel 7:6). Daardoor wilde zij van begin af aan het in te stellen proces in de ogen van de burgerij de schijn van recht geven en op de misdaad, waarvoor Naboth aangeklaagd zou worden, de stempel van de waarheid laten drukken..

Vers 10

10. En zet tegenover hem, opdat de wettelijke bepaling (Numbers 35:30 Deuteronomy 19:15) in acht genomen wordt en de rechtspleging in behoorlijke vorm plaats heeft, twee mannen, zonen van Belial, 1) die zich door omkoping tot alles laten gebruiken, opdat die tegen hem getuigen, zeggende, schrijft beiden voor dat zij Naboth beschuldigen: Gij hebt God en de koning gezegend, 2) hebt den koning gelasterd (1 Kings 21:13), en daardoor tegen God zelf, wiens zichtbare plaatsbekleder de koning is, misdaan (Exodus 22:28); en voert hem, omdat door de verklaring van twee getuigen zijn vergrijp als voldoende bewezen kan beschouwd worden uit, buiten de stad en stenigt hem, terwijl gij zijn lastering van de koning als een godslastering vergeldt (Leviticus 24:10vv.), dat hij sterve. 3)

1) Zoals het vorige hoofdstuk aantoont (zie 20:13; 20:35vv.), dat na het voorgevallene op de Karmel ( 18) zich weer profeten van de Heere ongehinderd te Samaria, in de onmiddellijke nabijheid van de koning konden ophouden, zo blijkt uit deze brief van de koningin, dat na de uitroeiing van de afgodspriesters de dienst van de HEERE, ten minste in de vorm van de kalverdienst ( 22:6vv.), gedurende enige tijd in Israël hersteld was; eerst Achabs zoon, Ahazia, vereerde voor zijn persoon weer de Bals, terwijl hij de kalverdienst aan het volk overliet ( 22:53vv.)..

2) In de zin van: God zijn afscheid geven, God lasteren, zoals ook Job 2:9. De koning wordt hier met God ten nauwste verbonden, omdat de koning lasteren als gezaghebber van God, ook God lasteren was, maar ook, omdat, indien iemand om majesteitsschennis ter dood werd gebracht, diens goederen aan de koning vervielen. Dit laatste was Izebels hoofddoel..

3) De plaatselijke rechtbanken in de enkele steden, die de kleinere zaken, d.i. die, waarover naar de inhoud van de wet gemakkelijk een beslissing was uit te spreken, moesten beoordelen en afdoen, als ook de schuldigen straffen, konden dus ook een doodvonnis vellen (Matthew 5:21); een beëdiging van de getuigen had niet plaats, en het oordeel, dat men na kennisneming van de toedracht van de zaak uitsprak, werd onmiddellijk voltrokken..

Vers 10

10. En zet tegenover hem, opdat de wettelijke bepaling (Numbers 35:30 Deuteronomy 19:15) in acht genomen wordt en de rechtspleging in behoorlijke vorm plaats heeft, twee mannen, zonen van Belial, 1) die zich door omkoping tot alles laten gebruiken, opdat die tegen hem getuigen, zeggende, schrijft beiden voor dat zij Naboth beschuldigen: Gij hebt God en de koning gezegend, 2) hebt den koning gelasterd (1 Kings 21:13), en daardoor tegen God zelf, wiens zichtbare plaatsbekleder de koning is, misdaan (Exodus 22:28); en voert hem, omdat door de verklaring van twee getuigen zijn vergrijp als voldoende bewezen kan beschouwd worden uit, buiten de stad en stenigt hem, terwijl gij zijn lastering van de koning als een godslastering vergeldt (Leviticus 24:10vv.), dat hij sterve. 3)

1) Zoals het vorige hoofdstuk aantoont (zie 20:13; 20:35vv.), dat na het voorgevallene op de Karmel ( 18) zich weer profeten van de Heere ongehinderd te Samaria, in de onmiddellijke nabijheid van de koning konden ophouden, zo blijkt uit deze brief van de koningin, dat na de uitroeiing van de afgodspriesters de dienst van de HEERE, ten minste in de vorm van de kalverdienst ( 22:6vv.), gedurende enige tijd in Israël hersteld was; eerst Achabs zoon, Ahazia, vereerde voor zijn persoon weer de Bals, terwijl hij de kalverdienst aan het volk overliet ( 22:53vv.)..

2) In de zin van: God zijn afscheid geven, God lasteren, zoals ook Job 2:9. De koning wordt hier met God ten nauwste verbonden, omdat de koning lasteren als gezaghebber van God, ook God lasteren was, maar ook, omdat, indien iemand om majesteitsschennis ter dood werd gebracht, diens goederen aan de koning vervielen. Dit laatste was Izebels hoofddoel..

3) De plaatselijke rechtbanken in de enkele steden, die de kleinere zaken, d.i. die, waarover naar de inhoud van de wet gemakkelijk een beslissing was uit te spreken, moesten beoordelen en afdoen, als ook de schuldigen straffen, konden dus ook een doodvonnis vellen (Matthew 5:21); een beëdiging van de getuigen had niet plaats, en het oordeel, dat men na kennisneming van de toedracht van de zaak uitsprak, werd onmiddellijk voltrokken..

Vers 11

11. En de mannen van zijn stad, die oudsten en die edelen, die in zijn stad woonden en het rechterambt daar uitoefenden, deden, zoals Izebel tot hen gezonden had; zoals geschreven was in de brieven, die zij tot hen gezonden had, 1)omdat zij de wraak van de goddeloze koningin duchtten en daarom haar wenken niet ongehoorzaam durfden zijn.

1) Niet alleen was dit een bewijs van het bederf, dat overal was doorgedrongen, maar ook van de slaafse vrees voor de goddeloze koningin. Zij buigen eerder het recht, dan dat zij zich verzetten tegen de schaamteloze en godonterende voorstellen van de koningin..

Vers 11

11. En de mannen van zijn stad, die oudsten en die edelen, die in zijn stad woonden en het rechterambt daar uitoefenden, deden, zoals Izebel tot hen gezonden had; zoals geschreven was in de brieven, die zij tot hen gezonden had, 1)omdat zij de wraak van de goddeloze koningin duchtten en daarom haar wenken niet ongehoorzaam durfden zijn.

1) Niet alleen was dit een bewijs van het bederf, dat overal was doorgedrongen, maar ook van de slaafse vrees voor de goddeloze koningin. Zij buigen eerder het recht, dan dat zij zich verzetten tegen de schaamteloze en godonterende voorstellen van de koningin..

Vers 13

13. Toen kwamen de twee mannen, zonen van Belial, en zetten zich als aanklagers tegenover hem; en de mannen van Belial getuigden tegen hem, tegen Naboth, voor het volk, zeggende: Naboth heeft God en de koning gezegend, hem vaarwel gezegd, zijn afscheid gegeven, d.i. gevloekt (Job 2:9). En zij voerden hem, omdat de oudsten, de overheden van de stad hem de dood schuldig verklaarden, buiten de stad, en stenigden hem met stenen, dat hij stierf, en tegelijk met hem, overeenkomstig Jozua's handelwijze met Achan (Joshua 7:24vv.) zijn zonen en de leden van zijn familie (2 Kings 9:26).

Op deze wijze werd Naboth als een verbannene behandeld en met hen gelijkgesteld, die afgoderij bedreven en anderen daartoe verleid hadden (Deuteronomy 13:6vv.; 17:2vv.). Door het eerste werd de koning de mogelijkheid verschaft om de goederen van Naboth verbeurd te verklaren, namelijk ten behoeve van de landsheerlijke schatkamer (evenals de bezittingen van een verbannene, die zich aan de Heere bezondigd had, aan deze vervielen en vernietigd werden, zo beschouwde men ook het eigendom van de majesteitschenner als vervallen aan de koning, die ze zich dan toe-eigende), door het laatste komt, behalve de twee getuigen, die men tegenover Naboth plaatste, nog een andere zaak in zijn geschiedenis voor, die haar op die van de Heere Jezus lijken doet, omdat het ook in betrekking tot hem in vergelijking met zijn rechters en beschuldigers, die zich inderdaad aan afgodendienst hadden schuldig gemaakt, heet: de vrome sterft, die goed en heilig wandelt; de boze leeft, die hoogst misdadig handelt..

Vers 13

13. Toen kwamen de twee mannen, zonen van Belial, en zetten zich als aanklagers tegenover hem; en de mannen van Belial getuigden tegen hem, tegen Naboth, voor het volk, zeggende: Naboth heeft God en de koning gezegend, hem vaarwel gezegd, zijn afscheid gegeven, d.i. gevloekt (Job 2:9). En zij voerden hem, omdat de oudsten, de overheden van de stad hem de dood schuldig verklaarden, buiten de stad, en stenigden hem met stenen, dat hij stierf, en tegelijk met hem, overeenkomstig Jozua's handelwijze met Achan (Joshua 7:24vv.) zijn zonen en de leden van zijn familie (2 Kings 9:26).

Op deze wijze werd Naboth als een verbannene behandeld en met hen gelijkgesteld, die afgoderij bedreven en anderen daartoe verleid hadden (Deuteronomy 13:6vv.; 17:2vv.). Door het eerste werd de koning de mogelijkheid verschaft om de goederen van Naboth verbeurd te verklaren, namelijk ten behoeve van de landsheerlijke schatkamer (evenals de bezittingen van een verbannene, die zich aan de Heere bezondigd had, aan deze vervielen en vernietigd werden, zo beschouwde men ook het eigendom van de majesteitschenner als vervallen aan de koning, die ze zich dan toe-eigende), door het laatste komt, behalve de twee getuigen, die men tegenover Naboth plaatste, nog een andere zaak in zijn geschiedenis voor, die haar op die van de Heere Jezus lijken doet, omdat het ook in betrekking tot hem in vergelijking met zijn rechters en beschuldigers, die zich inderdaad aan afgodendienst hadden schuldig gemaakt, heet: de vrome sterft, die goed en heilig wandelt; de boze leeft, die hoogst misdadig handelt..

Vers 16

16. En het geschiedde, toen Achab hoorde, dat Naboth dood en zijn erfgoed, als dat van een veroordeelde wegens majesteitsschennis aan de koninklijke schatkist vervallen was, dat Achab opstond, zijn paleis in Samaria verliet, om naar de wijngaard van Naboth, de Jizreëliet, te gaan om die erfelijk te bezitten.

Menigeen doet het kwaad niet, omdat hij de moed daartoe niet bezit; gebeurt het evenwel door anderen, dan wast hij zich evenals Pilatus de handen, verheugt zich in het verborgen dat het heeft plaatsgehad, en maakt geen bedenking om de vrucht van de boze daad te genieten. Voor het oog van de mensen veroordeelt men de daad en de dader, maar is eigen in het geheim met de zaak, wanneer zij een vermeerdering van rijkdom, aanzien en eer heeft aangebracht, ingenomen, zoals het gaat met degene, die niet van de doornen houdt, maar zich toch verheugt, wanneer hij de wol kan afplukken, die de voorbijgaande schapen daaraan hebben laten hangen..

1 Kings 21:17-1 Kings 21:29. Nadat Izebel door het ter dood brengen van Naboth het haar echtgenoot mogelijk heeft gemaakt, om van de begeerde wijngaard bezit te nemen, begeeft deze zich naar Jizreël om zich het nieuwe stuk grond toe te eigenen. Daar treedt op Gods bevel de profeet Elia hem tegemoet en kondigt hem aan, hoe de Heere deze roof en moord aan hem en zijn vrouw door een bloedige en schandelijke dood zal wreken, en bovendien zijn verkleefdheid aan de afgoderij door uitroeiing van zijn gehele huis bezoeken. Achab wordt hierdoor zo geschokt, dat hij zich voor God verootmoedigt, zich een vasten oplegt en rouw bedrijft; daarom maakt de Heere aan Zijn profeet bekend, dat Hij het bedreigde oordeel over Achabs huis pas na diens dood aan zijn opvolgers voltrekken zal.

Vers 16

16. En het geschiedde, toen Achab hoorde, dat Naboth dood en zijn erfgoed, als dat van een veroordeelde wegens majesteitsschennis aan de koninklijke schatkist vervallen was, dat Achab opstond, zijn paleis in Samaria verliet, om naar de wijngaard van Naboth, de Jizreëliet, te gaan om die erfelijk te bezitten.

Menigeen doet het kwaad niet, omdat hij de moed daartoe niet bezit; gebeurt het evenwel door anderen, dan wast hij zich evenals Pilatus de handen, verheugt zich in het verborgen dat het heeft plaatsgehad, en maakt geen bedenking om de vrucht van de boze daad te genieten. Voor het oog van de mensen veroordeelt men de daad en de dader, maar is eigen in het geheim met de zaak, wanneer zij een vermeerdering van rijkdom, aanzien en eer heeft aangebracht, ingenomen, zoals het gaat met degene, die niet van de doornen houdt, maar zich toch verheugt, wanneer hij de wol kan afplukken, die de voorbijgaande schapen daaraan hebben laten hangen..

1 Kings 21:17-1 Kings 21:29. Nadat Izebel door het ter dood brengen van Naboth het haar echtgenoot mogelijk heeft gemaakt, om van de begeerde wijngaard bezit te nemen, begeeft deze zich naar Jizreël om zich het nieuwe stuk grond toe te eigenen. Daar treedt op Gods bevel de profeet Elia hem tegemoet en kondigt hem aan, hoe de Heere deze roof en moord aan hem en zijn vrouw door een bloedige en schandelijke dood zal wreken, en bovendien zijn verkleefdheid aan de afgoderij door uitroeiing van zijn gehele huis bezoeken. Achab wordt hierdoor zo geschokt, dat hij zich voor God verootmoedigt, zich een vasten oplegt en rouw bedrijft; daarom maakt de Heere aan Zijn profeet bekend, dat Hij het bedreigde oordeel over Achabs huis pas na diens dood aan zijn opvolgers voltrekken zal.

Vers 17

17. Maar het woord van de HEERE kwam, juist in dezelfde tijd, toen Achab zich van Samaria naar Jizreël begaf, tot Elia, de Thishiet, die toen afgezonderd op de Karmelleefde (2 Kings 1:9; 2 Kings 2:25), zeggende: 19. En gij zult tot hem spreken, zeggende: Zo zegt de HEERE: Hebt gij doodgeslagen, en ook een erfelijke bezitting ingenomen? 1) Daartoe zult gij, wanneer gij door die vraag zijn geweten getroffen hebt, zodat hij zijn dubbelezonde moet erkennen, verder tot hem spreken, hem ook zijn strafvonnis verkondigen, zeggende: Zo zegt de HEERE: In plaats, 2) daarvoor, dat de honden het bloed van Naboth gelekt hebben, zullen de honden uw bloed lekken, ja, het uwe!

1) Hoe geheim ook de moordenaars hun spel gedreven en hun hels plan gesmeed hebben, zo was er toch En, wiens nabijzijn zij niet vermoedden in hun tegenwoordigheid, toen de aanslag beraamd werd. En heeft de gedachte aan moord bij de bloeddorstige koningin zien opkomen en achter haar stoel gestaan, toen zij die brieven schreef. Hij kende dus de gehele toedracht van de zaak, en eer de gruweldaad was verricht, was het vonnis reeds bij Hem opgemaakt en de wijze van uitvoering daarvan beraamd. Maar waarom kwam de Almachtige, terwijl Hij de aanslag zag rijpen, niet tussenbeide? Waarom redde Hij de onschuldige Naboth niet, die toch Zijn knecht en Zijn kind was en door zijn geloof en zijn gehoorzaamheid in zo groot gevaar kwam? De Schrift verwijst ons met zulke vragen naar de eeuwigheid: tot zolang zullen wij ons met eerbiedig zwijgen te midden van de raadsels van Zijn wereldregering bewegen, en door het geloof God de eer geven en belijden dat Zijn "dwaasheden" enkel wijsheid zijn en ook het bevreemende en onoplosbare in Zijn bestuur tot een plan behoort, dat ons eenmaal des te meer bewondering zal afdwingen, naarmate het hier beneden ons verduisterd verstand tot ergernis verstrekte. Deze opmerking werpt een lichtstraal op het somber levenseinde van de vrome Naboth en doet ons vertrouwen dat de ogen, die onder de steenworpen van de vijanden zich sloten, zich voor de troon van God, bij het vriendelijk welkom in het huis daarboven geopend hebben.

2) In het Hebreeuws Bimkoom ascher. In plaats daarvan heeft de Statenvertaling. Beter is te vertalen: Op de plaats waar. Want toch, het lijk van Joram, Achabs zoon, werd geworpen op het stuk land van Naboth (2 Kings 9:25vv.). Het vonnis over Achab werd gewijzigd, nadat hij zich, al was het dan ook uiterlijk, had verootmoedigd, en dientengevolge was het dan ook dat de honden zijn bloed te Samaria lekten, maar ten opzichte van Izebel en Joram is het vonnis letterlijk vervuld..

Vers 17

17. Maar het woord van de HEERE kwam, juist in dezelfde tijd, toen Achab zich van Samaria naar Jizreël begaf, tot Elia, de Thishiet, die toen afgezonderd op de Karmelleefde (2 Kings 1:9; 2 Kings 2:25), zeggende: 19. En gij zult tot hem spreken, zeggende: Zo zegt de HEERE: Hebt gij doodgeslagen, en ook een erfelijke bezitting ingenomen? 1) Daartoe zult gij, wanneer gij door die vraag zijn geweten getroffen hebt, zodat hij zijn dubbelezonde moet erkennen, verder tot hem spreken, hem ook zijn strafvonnis verkondigen, zeggende: Zo zegt de HEERE: In plaats, 2) daarvoor, dat de honden het bloed van Naboth gelekt hebben, zullen de honden uw bloed lekken, ja, het uwe!

1) Hoe geheim ook de moordenaars hun spel gedreven en hun hels plan gesmeed hebben, zo was er toch En, wiens nabijzijn zij niet vermoedden in hun tegenwoordigheid, toen de aanslag beraamd werd. En heeft de gedachte aan moord bij de bloeddorstige koningin zien opkomen en achter haar stoel gestaan, toen zij die brieven schreef. Hij kende dus de gehele toedracht van de zaak, en eer de gruweldaad was verricht, was het vonnis reeds bij Hem opgemaakt en de wijze van uitvoering daarvan beraamd. Maar waarom kwam de Almachtige, terwijl Hij de aanslag zag rijpen, niet tussenbeide? Waarom redde Hij de onschuldige Naboth niet, die toch Zijn knecht en Zijn kind was en door zijn geloof en zijn gehoorzaamheid in zo groot gevaar kwam? De Schrift verwijst ons met zulke vragen naar de eeuwigheid: tot zolang zullen wij ons met eerbiedig zwijgen te midden van de raadsels van Zijn wereldregering bewegen, en door het geloof God de eer geven en belijden dat Zijn "dwaasheden" enkel wijsheid zijn en ook het bevreemende en onoplosbare in Zijn bestuur tot een plan behoort, dat ons eenmaal des te meer bewondering zal afdwingen, naarmate het hier beneden ons verduisterd verstand tot ergernis verstrekte. Deze opmerking werpt een lichtstraal op het somber levenseinde van de vrome Naboth en doet ons vertrouwen dat de ogen, die onder de steenworpen van de vijanden zich sloten, zich voor de troon van God, bij het vriendelijk welkom in het huis daarboven geopend hebben.

2) In het Hebreeuws Bimkoom ascher. In plaats daarvan heeft de Statenvertaling. Beter is te vertalen: Op de plaats waar. Want toch, het lijk van Joram, Achabs zoon, werd geworpen op het stuk land van Naboth (2 Kings 9:25vv.). Het vonnis over Achab werd gewijzigd, nadat hij zich, al was het dan ook uiterlijk, had verootmoedigd, en dientengevolge was het dan ook dat de honden zijn bloed te Samaria lekten, maar ten opzichte van Izebel en Joram is het vonnis letterlijk vervuld..

Vers 20

20. En Achab, die zich juist in gezelschap van zijn krijgsoverste Jehu en diens adjudant Bidkar (2 Kings 9:25vv.) in Naboths wijngaard bevond en zich met plannen aangaande het doelmatigste gebruik, dat van het nieuw verworven stuk grond gemaakt kon worden, bezighield, toen de profeet ongeroepen en onaangemeld voor hem stond en zijn boodschap aan hem overbracht, zei tot Elia: Hebt gij mij gevonden, o mijn vijand, 1)d.i. ook hier, waar ik voor een onderzoekend oog veilig meende te zijn, komt gij mij weer als mijn vijand tegemoet, die mij geen rust laat? En hij zei: Ik heb u gevonden, en heb mij opzettelijk hierheen begeven, om u juist hier, waar alles tegen u getuigt en Gods wraak over u inroept, aan te treffen omdat gij uzelf verkocht hebt, 2) om te doen wat kwaad is in de ogen van de HEERE en het mijn ambt en mijnroeping is, u bij zo'n daad, waarbij gij u als een karakterloze slaaf aan de macht van de bozen overgegeven en u tot een lijfeigen slaaf van de zonde gemaakt hebt, stap voor stap in de weg te treden 1) Zodanig is de dodelijke vrucht van een onheilig en de zondaar veroordelend geweten; zij verwekt geen echte verzoening of ongeveinsde bekering, maar f een slaafse schrik voor God en Zijn getuigenissen, f een bitter hart tegen Hem en Zijn dienaren..

2) Hiermee wil Elia zeggen, dat Achab zich tot een volkomen slaaf van de zonde had gemaakt, dat hij zich geheel aan de zonde had overgegeven om zonder ertegen op te komen, of ertegen te strijden, zich geheel door haar te laten beheersen. Ook de apostel klaagt, dat hij vleselijk is, verkocht onder de zonde; maar het grote verschil tussen de heilige apostel en de koning van Israël bestaat hierin, dat er bij Paulus een strijd tegen de zonde werd gevoerd, dat de zonde hem, tegen zijn geheiligde wil in, gevangen nam, en Achab geheel met zijn wil zich aan de zonde overgaf. Er was bij Achab geen strijd, ja, zelfs deed hij met grote lust, al wat kwaad was in de ogen van de Heere..

Vers 20

20. En Achab, die zich juist in gezelschap van zijn krijgsoverste Jehu en diens adjudant Bidkar (2 Kings 9:25vv.) in Naboths wijngaard bevond en zich met plannen aangaande het doelmatigste gebruik, dat van het nieuw verworven stuk grond gemaakt kon worden, bezighield, toen de profeet ongeroepen en onaangemeld voor hem stond en zijn boodschap aan hem overbracht, zei tot Elia: Hebt gij mij gevonden, o mijn vijand, 1)d.i. ook hier, waar ik voor een onderzoekend oog veilig meende te zijn, komt gij mij weer als mijn vijand tegemoet, die mij geen rust laat? En hij zei: Ik heb u gevonden, en heb mij opzettelijk hierheen begeven, om u juist hier, waar alles tegen u getuigt en Gods wraak over u inroept, aan te treffen omdat gij uzelf verkocht hebt, 2) om te doen wat kwaad is in de ogen van de HEERE en het mijn ambt en mijnroeping is, u bij zo'n daad, waarbij gij u als een karakterloze slaaf aan de macht van de bozen overgegeven en u tot een lijfeigen slaaf van de zonde gemaakt hebt, stap voor stap in de weg te treden 1) Zodanig is de dodelijke vrucht van een onheilig en de zondaar veroordelend geweten; zij verwekt geen echte verzoening of ongeveinsde bekering, maar f een slaafse schrik voor God en Zijn getuigenissen, f een bitter hart tegen Hem en Zijn dienaren..

2) Hiermee wil Elia zeggen, dat Achab zich tot een volkomen slaaf van de zonde had gemaakt, dat hij zich geheel aan de zonde had overgegeven om zonder ertegen op te komen, of ertegen te strijden, zich geheel door haar te laten beheersen. Ook de apostel klaagt, dat hij vleselijk is, verkocht onder de zonde; maar het grote verschil tussen de heilige apostel en de koning van Israël bestaat hierin, dat er bij Paulus een strijd tegen de zonde werd gevoerd, dat de zonde hem, tegen zijn geheiligde wil in, gevangen nam, en Achab geheel met zijn wil zich aan de zonde overgaf. Er was bij Achab geen strijd, ja, zelfs deed hij met grote lust, al wat kwaad was in de ogen van de Heere..

Vers 22

22. En Ik zal uw huis maken a) zoals het huis van Jerobeam, de zoon van Nebat ( 14:10), en b) zoals het huis van Baësa, de zoon van Ahia, om de terging, waarmee gij Mij getergd hebt, en dat gij Israël hebt doen zondigen.

a) 1 Kings 15:29 b) 1 Kings 16:3,1 Kings 16:11

Er is dus hier niet alleen sprake van die enkele bloedschuld, die Achab door de moord op Naboth over zich en zijn huis gebracht heeft, maar ook al die schulden, al die gruwelen, die hij gedurende de gehele tijd van zijn regering door afgoderij en verleiding van Israël tot afval van God op zich heeft geladen, zullen aan hem en zijn kinderen bezocht worden..

Vers 22

22. En Ik zal uw huis maken a) zoals het huis van Jerobeam, de zoon van Nebat ( 14:10), en b) zoals het huis van Baësa, de zoon van Ahia, om de terging, waarmee gij Mij getergd hebt, en dat gij Israël hebt doen zondigen.

a) 1 Kings 15:29 b) 1 Kings 16:3,1 Kings 16:11

Er is dus hier niet alleen sprake van die enkele bloedschuld, die Achab door de moord op Naboth over zich en zijn huis gebracht heeft, maar ook al die schulden, al die gruwelen, die hij gedurende de gehele tijd van zijn regering door afgoderij en verleiding van Israël tot afval van God op zich heeft geladen, zullen aan hem en zijn kinderen bezocht worden..

Vers 25

25. Maar er was, zoals Elia met alle nadruk de koning voor ogen hield, niemand geweest zoals Achab, die zichzelf zo geheel en al verkocht had om te doen wat kwaad is in de ogen van de HEERE, omdat Izebel, zijn vrouw, hem ophitste 1) en wat die wilde verkoos de karakterloze man, zonder wilskracht, insgelijks.

1) Het maakte hem nog erger, en zijn zonen niet beter, noch verschoonlijker, dat Izebel, zijn vrouw, hem ophitste tot het plegen van goddeloosheid en hem in verschillende opzichten nog goddelozer maakte, dan hij anders zou geweest zijn. Geen wonder, dat hij, die dus de tondel van de verdorvenheid in zijn hart had en zo'n verzoeker in zijn boezem, om vuur daarin te werpen, tot de hoogste trap van goddeloosheid geraakte, zodanig dat hij bij zijn goddeloosheid nog de gruwelen van de Amorieten voegde, wiens drekgoden hij na wandelde, onaangezien hij de verdelging van die vervloekte volken tot zijn waarschuwing voor zich had..

Vers 25

25. Maar er was, zoals Elia met alle nadruk de koning voor ogen hield, niemand geweest zoals Achab, die zichzelf zo geheel en al verkocht had om te doen wat kwaad is in de ogen van de HEERE, omdat Izebel, zijn vrouw, hem ophitste 1) en wat die wilde verkoos de karakterloze man, zonder wilskracht, insgelijks.

1) Het maakte hem nog erger, en zijn zonen niet beter, noch verschoonlijker, dat Izebel, zijn vrouw, hem ophitste tot het plegen van goddeloosheid en hem in verschillende opzichten nog goddelozer maakte, dan hij anders zou geweest zijn. Geen wonder, dat hij, die dus de tondel van de verdorvenheid in zijn hart had en zo'n verzoeker in zijn boezem, om vuur daarin te werpen, tot de hoogste trap van goddeloosheid geraakte, zodanig dat hij bij zijn goddeloosheid nog de gruwelen van de Amorieten voegde, wiens drekgoden hij na wandelde, onaangezien hij de verdelging van die vervloekte volken tot zijn waarschuwing voor zich had..

Vers 26

26. En hij, door haar invloed beheerst, deed zeer gruwelijk, wandelende achter de drekgoden; doende naar alles, wat de Amorieten, de Kananitische volksstammen (Genesis 15:16) gedaan hadden, die God voor het aangezicht van de kinderen van Israël uit de bezitting verdreven had, zonder dat hij ook maar in de verte aan de Goddelijke waarschuwingen en bedreigingen (Leviticus 18:26vv.) indachtig was. Wie is niet van nature verkocht om kwaad te doen; wat een verschrikkelijke toestand! Ik ben vleselijk, zo klaagt Paulus met het oog op zijn oude mens (Romans 7:14) verkocht onder de zonde; want hetgeen ik wil, doe ik niet; maar hetgeen ik haat dat doe ik. Beproef een enkele dag Gods wet te houden; span uw krachten in, slechts een enkel van de goddelijke geboden met ernst te betrachten, wat is het gevolg ervan? Voor de avond ziet gij u reeds gedwongen, hoe het u ook vernedere, de beschamende belijdenis van de apostel te onderschrijven en tot de uwe te maken. Onze vrijheid is verdwenen, onze wil is in de gevangenschap van ons vlees; de dood is onze vensters ingeklommen, en de zonde verteert onze heiligste voornemens als stro en stoppels. Ons hart lijkt van nature op een wagen: de lading is verderf, dood en rampzaligheid; de paarden, die hem trekken, zijn de zondige driften en lusten; de voerman, die de rossen zweept en spoort, zodat zij rusten noch toeven, is de duivel; de straat is de brede weg die naar de verdoemenis leidt, en het doel, dat de vurige raderen tegemoet rollen, heet gehenna, de hel. Aan geen stuiten of ophouden is hier te denken, tenzij de hand van de Almachtige tussenbeide kome en iets nieuws scheppe in den lande; dan wordt het hart een hemelwagen. Dan heet de lading gerechtigheid, vrede en vreugde in de Heilige Geest; een hemels driespan trekt haar voort: geloof, liefde en hoop; de Trooster uit de hoogte toomt en tuigt het, voedt en sterkt het, de straat is de smalle weg, die opwaarts leidt, en het doel van de reis heet-Jeruzalem..

Vers 26

26. En hij, door haar invloed beheerst, deed zeer gruwelijk, wandelende achter de drekgoden; doende naar alles, wat de Amorieten, de Kananitische volksstammen (Genesis 15:16) gedaan hadden, die God voor het aangezicht van de kinderen van Israël uit de bezitting verdreven had, zonder dat hij ook maar in de verte aan de Goddelijke waarschuwingen en bedreigingen (Leviticus 18:26vv.) indachtig was. Wie is niet van nature verkocht om kwaad te doen; wat een verschrikkelijke toestand! Ik ben vleselijk, zo klaagt Paulus met het oog op zijn oude mens (Romans 7:14) verkocht onder de zonde; want hetgeen ik wil, doe ik niet; maar hetgeen ik haat dat doe ik. Beproef een enkele dag Gods wet te houden; span uw krachten in, slechts een enkel van de goddelijke geboden met ernst te betrachten, wat is het gevolg ervan? Voor de avond ziet gij u reeds gedwongen, hoe het u ook vernedere, de beschamende belijdenis van de apostel te onderschrijven en tot de uwe te maken. Onze vrijheid is verdwenen, onze wil is in de gevangenschap van ons vlees; de dood is onze vensters ingeklommen, en de zonde verteert onze heiligste voornemens als stro en stoppels. Ons hart lijkt van nature op een wagen: de lading is verderf, dood en rampzaligheid; de paarden, die hem trekken, zijn de zondige driften en lusten; de voerman, die de rossen zweept en spoort, zodat zij rusten noch toeven, is de duivel; de straat is de brede weg die naar de verdoemenis leidt, en het doel, dat de vurige raderen tegemoet rollen, heet gehenna, de hel. Aan geen stuiten of ophouden is hier te denken, tenzij de hand van de Almachtige tussenbeide kome en iets nieuws scheppe in den lande; dan wordt het hart een hemelwagen. Dan heet de lading gerechtigheid, vrede en vreugde in de Heilige Geest; een hemels driespan trekt haar voort: geloof, liefde en hoop; de Trooster uit de hoogte toomt en tuigt het, voedt en sterkt het, de straat is de smalle weg, die opwaarts leidt, en het doel van de reis heet-Jeruzalem..

Vers 27

27. Het geschiedde nu toen Achab deze woorden, zo-even gemeld, uit de mond van Elia hoorde, dat hij met een oprecht, hoewel ook niet tot werkelijke bekering leidend schuldgevoel (Hosea 7:16) zijn kleren scheurde en toen hij thuis kwam een zak, een haren gewaad (Genesis 37:34) om zijn vlees legde en vastte; hij lag ook als hij sliep neer in de zak en ging langzaam, 1) als een diep bedroefde, of met gebogen hoofd.

1) Deze verootmoediging was geen huichelarij in de gewone zin van het woord. Want de Heere God wijzigt hierop het vonnis. Evenmin was zij een hartelijke bekering, want straks was Achab weer de oude zondaar. Het was een tijdelijke bekering van de zonde tot de deugd, zoals zo dikwijls plaatsheeft. Zij had haar oorzaak in de schrik voor Gods oordelen. God echter rekent ermee, en zoals Hij vroeger op nationale bekering weer nationale welvaart gaf, zo betoont Hij hier aan Achab, dat Hij in de toorn van de ontfermen nog indachtig zal zijn..

Vers 27

27. Het geschiedde nu toen Achab deze woorden, zo-even gemeld, uit de mond van Elia hoorde, dat hij met een oprecht, hoewel ook niet tot werkelijke bekering leidend schuldgevoel (Hosea 7:16) zijn kleren scheurde en toen hij thuis kwam een zak, een haren gewaad (Genesis 37:34) om zijn vlees legde en vastte; hij lag ook als hij sliep neer in de zak en ging langzaam, 1) als een diep bedroefde, of met gebogen hoofd.

1) Deze verootmoediging was geen huichelarij in de gewone zin van het woord. Want de Heere God wijzigt hierop het vonnis. Evenmin was zij een hartelijke bekering, want straks was Achab weer de oude zondaar. Het was een tijdelijke bekering van de zonde tot de deugd, zoals zo dikwijls plaatsheeft. Zij had haar oorzaak in de schrik voor Gods oordelen. God echter rekent ermee, en zoals Hij vroeger op nationale bekering weer nationale welvaart gaf, zo betoont Hij hier aan Achab, dat Hij in de toorn van de ontfermen nog indachtig zal zijn..

Vers 29

29. Hebt gij gezien, dat Achab zich vernedert, verootmoedigt voor Mijn aangezicht? daarom omdat hij zich vernedert voor Mijn aangezicht, zo zal Ik dat hem door u in Mijn naam voorspelde kwaad in zijn dagen niet brengen; in de dagen van zijn zoon zal Ik dat kwaad over zijn huis brengen.

Elk opwaken van oprecht schuldgevoel, al is het ook nog zo zwak, ziet de Heere in genade aan en laat het voor de arbeiders in Zijn rijk op aarde niet geheel en al ongezegend..

Evenals men degene, die met de beoefening van enige kunst of enig handwerk aanvangt, bij de eerste gelukkige toeleg, waarin hij slaagt, hoever hij nog van de volmaaktheid verwijderd zij, bemoedigend toeroept: "Goed gedaan, op deze wijze zult gij vorderen!" zo moeten wij de sparende handelwijze beschouwen, waarmee de Heere tegenover Achabs schuldgevoel tewerk gaat. Het heeft ook niet anders te betekenen dan een: Zo moet het gaan; dat is overeenkomstig Mijn bedoeling! Zichzelf veroordelen, bukken en Mij de eer geven, dat is de weg, die u het verderf voorbij-en uit de dood in het leven voert..

Het was veel aan Achab, op zijn uiterlijke vernedering vergiffenis te schenken, voorzover de uitwendige straf aanging, en indien zijn verootmoediging met het geloof vermengd was geweest, dan zou de Heelmeester van Israël, daaruit een heilzaam goed en een bekwaam geneesmiddel voor hem bereid hebben; maar wat mogen wij niet verwachten, die met een gebroken hart de genade van het Evangelie in de Middelaar van het Verbond omhelzen..

Vers 29

29. Hebt gij gezien, dat Achab zich vernedert, verootmoedigt voor Mijn aangezicht? daarom omdat hij zich vernedert voor Mijn aangezicht, zo zal Ik dat hem door u in Mijn naam voorspelde kwaad in zijn dagen niet brengen; in de dagen van zijn zoon zal Ik dat kwaad over zijn huis brengen.

Elk opwaken van oprecht schuldgevoel, al is het ook nog zo zwak, ziet de Heere in genade aan en laat het voor de arbeiders in Zijn rijk op aarde niet geheel en al ongezegend..

Evenals men degene, die met de beoefening van enige kunst of enig handwerk aanvangt, bij de eerste gelukkige toeleg, waarin hij slaagt, hoever hij nog van de volmaaktheid verwijderd zij, bemoedigend toeroept: "Goed gedaan, op deze wijze zult gij vorderen!" zo moeten wij de sparende handelwijze beschouwen, waarmee de Heere tegenover Achabs schuldgevoel tewerk gaat. Het heeft ook niet anders te betekenen dan een: Zo moet het gaan; dat is overeenkomstig Mijn bedoeling! Zichzelf veroordelen, bukken en Mij de eer geven, dat is de weg, die u het verderf voorbij-en uit de dood in het leven voert..

Het was veel aan Achab, op zijn uiterlijke vernedering vergiffenis te schenken, voorzover de uitwendige straf aanging, en indien zijn verootmoediging met het geloof vermengd was geweest, dan zou de Heelmeester van Israël, daaruit een heilzaam goed en een bekwaam geneesmiddel voor hem bereid hebben; maar wat mogen wij niet verwachten, die met een gebroken hart de genade van het Evangelie in de Middelaar van het Verbond omhelzen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Kings 21". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-kings-21.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile