Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
1 Samuël 9

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 9

1 Samuel 9:1.

SAUL TOT ISRAELS KONING BENOEMD, IS SAMUELS GAST.

I. 1 Samuel 9:1-1 Samuel 9:25. De Heere laat Samuël niet lang wachten op de man, die hij Zich tot koning verkoren heeft. Hij geeft hem de aanwijzing, dat op een bepaalde dag en op een bepaald uur een man uit de stam van Benjamin tot hem zal komen. De schreden van Saul, de zoon van Kis, die met zijn knecht is uitgegaan om de verloren ezelinnen van zijn vader te zoeken, en reeds overal in de omtrek gezocht heeft zonder ze te vinden, worden naar het land van Zuf geleid. Daar houdt zich ook de profeet op om een offerfeest te houden. Het wordt de knecht ingegeven, dat Saul zich naar de man van God zal wenden om diens raad in te winnen. Samuël herkent aanstonds in degene, die tot hem komt, de uitverkorene van de Heere, stelt hem omtrent de verloren ezelinnen gerust en wijst hem aan, waartoe hij geroepen is; daarop dringt hij hem aan de offermaaltijd deel te nemen, neemt hem mee in zijn huis, waar hij, voordat men zich te ruste legt, een samenspreking met hem houdt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 9

1 Samuel 9:1.

SAUL TOT ISRAELS KONING BENOEMD, IS SAMUELS GAST.

I. 1 Samuel 9:1-1 Samuel 9:25. De Heere laat Samuël niet lang wachten op de man, die hij Zich tot koning verkoren heeft. Hij geeft hem de aanwijzing, dat op een bepaalde dag en op een bepaald uur een man uit de stam van Benjamin tot hem zal komen. De schreden van Saul, de zoon van Kis, die met zijn knecht is uitgegaan om de verloren ezelinnen van zijn vader te zoeken, en reeds overal in de omtrek gezocht heeft zonder ze te vinden, worden naar het land van Zuf geleid. Daar houdt zich ook de profeet op om een offerfeest te houden. Het wordt de knecht ingegeven, dat Saul zich naar de man van God zal wenden om diens raad in te winnen. Samuël herkent aanstonds in degene, die tot hem komt, de uitverkorene van de Heere, stelt hem omtrent de verloren ezelinnen gerust en wijst hem aan, waartoe hij geroepen is; daarop dringt hij hem aan de offermaaltijd deel te nemen, neemt hem mee in zijn huis, waar hij, voordat men zich te ruste legt, een samenspreking met hem houdt.

Vers 1

1. Er was nu, ten tijde dat Israël een koning begeerde en Samuël wachtte, wie de Heere als Zijn daartoe verkorene hem aanwijzen zou, een man van Benjamin, uit de stam, die 350 jaar geleden bijna geheel was uitgeroeid (Judges 19:1-21), maar sinds die tijd weer toegenomen was, wiens naam was Kis (= hard), een zoon van Abiël (= mijn vader is God; 14:51; 1 Chronicles 9:33), de zoon van Zeror (= kleine bundel), de zoon van Bechorath (= zoon van de eerstgeborene), de zoon van Aflah (= verfrist), de zoon van een man, wiens naam niet bekend is, van Jemini, van de Benjaminieten, uit Gibea, het tegenwoordige Tuleil el Phul (Jud 19:13), een dapper held. 1)

1) In het Hebreeuws Gibboor chajil. Evenals in Judges 2:1 betekent dit ook hier een vermogend man, een man rijk aan aardse bezittingen..

Vers 1

1. Er was nu, ten tijde dat Israël een koning begeerde en Samuël wachtte, wie de Heere als Zijn daartoe verkorene hem aanwijzen zou, een man van Benjamin, uit de stam, die 350 jaar geleden bijna geheel was uitgeroeid (Judges 19:1-21), maar sinds die tijd weer toegenomen was, wiens naam was Kis (= hard), een zoon van Abiël (= mijn vader is God; 14:51; 1 Chronicles 9:33), de zoon van Zeror (= kleine bundel), de zoon van Bechorath (= zoon van de eerstgeborene), de zoon van Aflah (= verfrist), de zoon van een man, wiens naam niet bekend is, van Jemini, van de Benjaminieten, uit Gibea, het tegenwoordige Tuleil el Phul (Jud 19:13), een dapper held. 1)

1) In het Hebreeuws Gibboor chajil. Evenals in Judges 2:1 betekent dit ook hier een vermogend man, een man rijk aan aardse bezittingen..

Vers 2

2. Die had een zoon van reeds enigzins gevorderde leeftijd (1 Samuel 13:2) wiens neem was Saul 1) (= gevraagd), deze was wel zo oud, dat hij zelf reeds een strijdbare zoon had, maar in vergelijking tot zijn vader toch een jongeling, een jong man, en mooi, 2) ja erwas geen mooiere man dan hij onder de kinderen van Israël; van zijn schouders en opwaarts was hij hoger dan al het volk, hij was een hoofd groter dan de anderen.

1) De naam van Saul komt meermalen voor (Genesis 36:37 Numbers 26:12vv.); hier behoorde hij tot de eisen van de eerste koning van Israël, opdat het volk een blijvende herinnering zou hebben, op welke wijze het aan een koning gekomen was (8:5, 19vv.). De andere eigenschappen, zijn lichamelijke kracht en schoonheid maakten hem aangenaam voor de mensen, want de Oosterse volken zien bij hun koningen zeer op het uiterlijke..

(De Spartanen legden hun koning Archidamus een boete op, omdat hij een kleine vrouw getrouwd had, die hun waarschijnlijk geen koningen maar koninkjes zou voortbrengen (Plutarchus: de educatione)..

2) Dit betekent, dat hij in zijn volle jeugdige kracht stond, een man van frisse levenskracht.. 3. De ezelinnen nu van Kis, de vader van Saul, waren schijnbaar toevallig, maar in waarheid door Gods bestuur (Ru 2:3), verloren geraakt, toen zij buiten op het veld zonder bijzonder opzicht weidden; daarom zei Kis tot zijn zoon Saul, die nog in zijn vaders huis met vrouw en kinderen woonde: Neem nu een van de jongens, van de knechten, met u en maak u op, ga heen, zoek de ezelinnen.

Vers 2

2. Die had een zoon van reeds enigzins gevorderde leeftijd (1 Samuel 13:2) wiens neem was Saul 1) (= gevraagd), deze was wel zo oud, dat hij zelf reeds een strijdbare zoon had, maar in vergelijking tot zijn vader toch een jongeling, een jong man, en mooi, 2) ja erwas geen mooiere man dan hij onder de kinderen van Israël; van zijn schouders en opwaarts was hij hoger dan al het volk, hij was een hoofd groter dan de anderen.

1) De naam van Saul komt meermalen voor (Genesis 36:37 Numbers 26:12vv.); hier behoorde hij tot de eisen van de eerste koning van Israël, opdat het volk een blijvende herinnering zou hebben, op welke wijze het aan een koning gekomen was (8:5, 19vv.). De andere eigenschappen, zijn lichamelijke kracht en schoonheid maakten hem aangenaam voor de mensen, want de Oosterse volken zien bij hun koningen zeer op het uiterlijke..

(De Spartanen legden hun koning Archidamus een boete op, omdat hij een kleine vrouw getrouwd had, die hun waarschijnlijk geen koningen maar koninkjes zou voortbrengen (Plutarchus: de educatione)..

2) Dit betekent, dat hij in zijn volle jeugdige kracht stond, een man van frisse levenskracht.. 3. De ezelinnen nu van Kis, de vader van Saul, waren schijnbaar toevallig, maar in waarheid door Gods bestuur (Ru 2:3), verloren geraakt, toen zij buiten op het veld zonder bijzonder opzicht weidden; daarom zei Kis tot zijn zoon Saul, die nog in zijn vaders huis met vrouw en kinderen woonde: Neem nu een van de jongens, van de knechten, met u en maak u op, ga heen, zoek de ezelinnen.

Vers 5

5. Toen zij, de grenzen van Benjamin in het zuidwesten overgegaan zijnde, en zuidoostelijk zich tot beneden tot Bethlehem gewend hebbende, in het land van Zuf (= honing) kwamen, zei Saul tot zijn jongen, die bij hem was: Kom en laat ons terugkeren, dat niet misschien mijn vader van de ezelinnen aflate1) en voor ons bekommerd zij, dat ons enig ongeval overkomen mocht, omdat wij reeds zolang afwezig zijn.

1) Bij Ruth 1:22 hebben wij de landstreek ten zuiden van Jeruzalem tot Bethlehem beschreven; van Bethlehem vermelden wij hier nog, dat de bewoners van de eigenlijke stad, ongeveer 4000 zielen tellende, op enige honderden Moslims na, thans allen Christenen zijn, waaronder een Evangelische gemeente bestaat. Zij onderscheiden zich door een mooie vorm van het gezicht, evenals door zeldzame bedrijvigheid en daardoor ontstane welvaart. Behalve de vee- en bijenteelt, land- olie- en wijnbouw, drijven zij ook bijzonder handel in rozenkransen en schelpen, waarvan zij jaarlijks een grote menigte, de laatste met verschillende voorstellingen uit de Bijbelse geschiedenis versierd, aan de pelgrims verkopen. De vruchtbare grond en het klimaat, dat veel zachter is dan in Jeruzalem, zodat er nog ten tijde van het Kerstfeest voer genoeg voor de kudden op het veld en dikwijls het mooiste weer is (Luke 2:8), zijn zeer gunstig voor hun economische werkzaamheden. Bovendien is de omtrek van de stad, in vergelijking met andere streken van Palestina, goed van water voorzien; dit water wordt door iedereen van oudsher bijzonder geprezen. Ongeveer een kwartier van de noordzijde van de stad, naar het oosten, ligt ene bron, die de overlevering aanwijst als die, waaruit de drie helden (2 Samuel 23:13vv.) voor David water haalden, de put van David genaamd; deze is zeer goed gebouwd, 17-21 voet diep en bevat een overvloed aan helder en koel water, waartoe drie openingen van boven leiden. Verlaten wij nu Bethlehem en wenden wij ons verder naar het zuiden, dan bereiken wij na een uur het tegenwoordige Urtas, waarin wij het in 2 Chronicles 11:6, en in de toevoeging van de Septuaginta aan Joshua 15:59 vermelde Etham erkennen. Dit Etham is niet te verwisselen met de tweede legerplaats van de kinderen van Israël bij hun uittocht uit Egypte (Exodus 13:20) en de spelonk bij Stam (Judges 15:8; 1 Chronicles 4:32). Het ligt in een diepe Wady, die zich met de Wady Khureitum verenigt en na een loop van vier uur in zuidoostelijke richting naar de Dode Zee stroomt. In het liefelijke dal van deze Wady liggen de beroemde tuinen van Salomo, waarvan in Ecclesiastes 2:4-Ecclesiastes 2:6 Song of Solomon 4:12,Song of Solomon 4:16 melding gemaakt wordt, en die nog hun oude vruchtbaarheid behouden hebben, zodat Europese kolonisten, die zich daar vestigen, in n jaar zevenmaal aardappelen verbouwen. Daarheen ging Salomo dikwijls, zittende op een hoge wagen en van metgezellen omgeven, van Jeruzalem; hij beschrijft ons het aangename van de beginnende lente, die hij daar zag in de woorden van het Song of Solomon 2:11vv.. Zuidoostelijk daarvan vinden wij het dorp Rhureitum, waarbij een ongeveer 1000 voet lang hol met vele vertakkingen ligt, dat men ten onrechte voor de spelonk Adullam (1 Samuel 22:1) gehouden heeft. Noordoostelijk van de laatstgenoemde plaats bevindt zich de Frankenberg (Dschebel Fureidis = klein paradijs), zo genoemd, omdat de Franken nog 40 jaar na het verlies van Jeruzalem in het jaar 1244 na Christus) deze in het bezit hielden. Deze is zonder twijfel dezelfde als de wachttoren Beth-Cherem in Jeremiah 6:1, en het kasteel, dat Herodes de Grote op de plaats van zijn overwinning over de Joden bouwde (Herodium), en waarin hij later begraven werd. Zuidwestelijk van Etham vinden wij eveneens een oud vervallen kasteel, dat de Arabieren El-Buraij noemen. Dicht daarbij liggen de vijvers van Salomo. Dit zijn drie reusachtige, kunstige waterbakken, die in het nu geheel eenzame dal van het oosten naar het westen zo over elkaar liggen, dat de grond van de ene hoger is, dan die van de andere; aan de westzijde gaat de straat van Hebron naar Jeruzalem voorbij. Het water ontvangen zij uit een bron, waartoe men aan de noordwestzijde van het kasteel el Burak 12 voeten diep neerdaalt. Door een waterleiding, die vooral langs de oppervlakte van de grond voortgaat en op sommige plaatsen onder de aarde ligt, en gedeeltelijk uit een stenen kanaal, gedeeltelijk uit aarden pijpen bestaat, wordt het water naar Jeruzalem afgeleid. Volgens Josefus heeft Pontius Pilatus deze waterleiding aangelegd, terwijl hij de middelen daartoe uit de tempelschat nam, hetgeen de Joden in zeer hoge mate verbitterde; en mede tot zijn aanklacht bij de keizer aanleiding gaf, ten gevolge waarvan hij afgezet werd en zichzelf ombracht.

Wij komen nog eens terug op die verzonken bron, waarvan de vijver zijn water heeft. Zij is 270 schreden van de hoogste vijver verwijderd; nadat men door de met zware dekstenen gesloten monding van een gewelf binnengetreden, en over puinhopen tot de grond gekomen is, komt men tot een donker vierhoekig welfsel van 25 voet lengte en 10 voet breedte met een rotsbank aan de zijde; een van boven ronde deur voert westwaarts in een rotskamer, die ongeveer 8 schreden in de lengte en in de breedte heeft, en vandaar een andere rotsdeur in een kleine duistere kamer, aan de westelijke wand waarvan het water uit de rotsspleten zachtjes vloeit, en nadat het tot een twee el brede stroom geworden is, ruisend naar het oosten voortloopt om verder een bassin te vullen, en van daar zich in twee armen te verdelen, de ene arm loopt in de vijver uit, de andere gaat naar de waterleiding. Deze stroom is Ras el Ain of Ain Saleh, de besloten wel, de verzegelde fontein, waarvan in Song of Solomon 4:12 sprake is. Gaan wij westelijk van de vijvers van Salomo op de straat, die van Hebron naar Jeruzalem voert, noordwaarts terug, zo hebben wij pas in het zuidwesten van Bethlehem, die landstreek voor ons, die zonder twijfel onder het in ons gedeelte genoemde land Zuf bedoeld is. Daarheen had zich waarschijnlijk een gedeelte van het oorspronkelijk tot de stam van Efraïm behorende Levietengeslacht Zuf bij zijn verhuizen gewend, en aan die landstreek de naam gegeven, evenals het andere gedeelte, waarvan Elkana afstamde, zich te Rama vestigde en aan die plaats de naam van Ramathaïm Zofim gaf (1:1). De stad, waarbij Saul zich met zijn knecht bevond, toen deze hem het antwoord gaf, dat wij in het volgende vers lezen, kan niet nader worden aangewezen; die plaats was echter ook Samuëls eigenlijke woonplaats niet, zoals de meeste uitleggers aannemen, die daarom Rama ergens anders zoeken dan in het tegenwoordige er Rm, en ook het graf van Rachel (10:2 op een geheel andere plaats stellen, dan de overlevering. Deze plaats was, evenals Mizpa, Gilgal, Bethlehem (7:5vv.; 10:8; 16:2vv.) en andere, een plaats, die door de profeet van tijd tot tijd bezocht werd, waar hij offerfeesten hield, en hem een woning van God ten dienste stond, zoals wij in de geschiedenis van Eliza vinden (2 Kings 4:8vv.). Uit het land Zuf komen wij verder tot het reeds bij Ruth 1:22 vermelde Beit Dschala, wenden ons noordwestelijk heen en vinden aan de overzijde van de Wady Bittir de Filippus-bron, wier water volgens latere mening die zou zijn, waarin Filippus de kamerling uit het Morenland doopte (Acts 8:26vv.); de oudere overlevering echter plaatst deze gebeurtenis naar het 1 3/4 uur noordelijk van Hebron gelegen Beth-Zur (Joshua 15:58), waarbij zich een bron Ain et Dirweh bevindt. Dit stemt beter met het Bijbelse bericht overeen, omdat aan Filippus uitdrukkelijk de weg naar het zuiden wordt aangewezen om zich daarop te begeven, en Hiëronymus in de levensgeschiedenis van Paula beweert, dat van oudsher een weg van Jeruzalem naar Gaza werkelijk over Hebron ging; zij voerde aan de andere zijde van Bethlehem door de woestijn van Thekoa; vandaar de bijvoeging: "die woest is". Noordoostelijk van de Filippusbron ligt Ain Karim, het St.Johannes-klooster, aan de zuidelijke zijde van de groot wady Beit Chadina of het Terebinthendal. De laatstgenoemde plaats wordt door de overlevering van de kloosters ten onrechte voor de schouwplaats van de strijd tussen David en Goliath gehouden; deze ligt veel meer in de nabijheid van Socho in de wady Musur, dus links van de straat naar Gaza (17:1vv.) eveneens wordt Ain Karim, een van de mooiste en grootste kloosters in Jeruzalem, ten onrechte voor de plaats uitgegeven, waar Johannes geboren werd en zich ophield (Lu 1:7). Van hier wenden wij ons noordoostelijk naar el Kubeibeh, dat door velen voor het nieuwtestamentische Emmas gehouden wordt; anderen verstaan daaronder het tegenwoordige Amwas, het vroegere Nicopolis, dat eveneens dwaling is; anderen Kiriat el Enab (1 Samuel 7:1); anderen Kulonieh (Lu 24:13). Noordoostelijk daarvan hebben wij Gibeon (Joshua 9:3vv.); vier uur van Gibeon, naar het noordwesten ligt Boven- en Beneden Beth-horon (Joshua 10:9vv.), een half uur zuidelijk van de eerste plaats Mizpa. Een hoge bergrug, met name Neby Samwil, die zich met een punt tot een hoogte van 600 voet, het hoogste punt in die landstreek, boven de vlakte verheft, loopt van het zuidwesten naar het noordoosten. Op de noordoostelijke top hiervan ziet men een klein, armoedig dorpje en in het midden daarvan een vervallen Moskee, die door Joden, Christenen en Moslims voor het graf van Samuël gehouden wordt, hetgeen echter met 1 Samuel 25:1; 1 Samuel 28:3 niet overeenstemt. Het uitzicht van het dak van de Moskee is naar alle zijden heen zeer uitgestrekt, en wordt door zijn majestueuze hoogte werkelijk tot een Mizpa, dat is: tot een wachttoren. Hiervandaan is de weg naar Gibea zuidoostelijk ruim 1 1/2 uur. Noordelijk daarvan ligt Rama, Samuëls geboorte- en woonplaats; toch bestaan over het Rama van Samuël, evenals over het nieuwtestamentische Emmas, de meest verschillende meningen; sommigen zoeken het in Soba, ten westen van Jeruzalem, anderen in Ramleh bij Joppe, nog anderen bij de Frankenberg, weer anderen in het tegenwoordige Rameh, 3/4 uur ten noorden van Hebron en 1/4 uur ten zuiden van Halhul. Ongeveer 3/4 uur noordoostelijk van Rama vinden wij Gibea; noordoostelijk tegenover Gibea, ligt Michmas, door de Wady Suweinit daarvan gescheiden. Deze landstreek zullen wij bij 13:5 nader leren kennen, tot daar is het hier gezegde voldoende tot een goed begrip van de volgende geschiedenis..

2) Aflate, in de zin van, afzie, zich er niet meer om bekommere. Dit bewijst wel, dat hij een vermogend man was, een man, rijk aan vee..

5. Toen zij, de grenzen van Benjamin in het zuidwesten overgegaan zijnde, en zuidoostelijk zich tot beneden tot Bethlehem gewend hebbende, in het land van Zuf (= honing) kwamen, zei Saul tot zijn jongen, die bij hem was: Kom en laat ons terugkeren, dat niet misschien mijn vader van de ezelinnen aflate1) en voor ons bekommerd zij, dat ons enig ongeval overkomen mocht, omdat wij reeds zolang afwezig zijn. 1) Bij Ruth 1:22 hebben wij de landstreek ten zuiden van Jeruzalem tot Bethlehem beschreven; van Bethlehem vermelden wij hier nog, dat de bewoners van de eigenlijke stad, ongeveer 4000 zielen tellende, op enige honderden Moslims na, thans allen Christenen zijn, waaronder een Evangelische gemeente bestaat. Zij onderscheiden zich door een mooie vorm van het gezicht, evenals door zeldzame bedrijvigheid en daardoor ontstane welvaart. Behalve de vee- en bijenteelt, land- olie- en wijnbouw, drijven zij ook bijzonder handel in rozenkransen en schelpen, waarvan zij jaarlijks een grote menigte, de laatste met verschillende voorstellingen uit de Bijbelse geschiedenis versierd, aan de pelgrims verkopen. De vruchtbare grond en het klimaat, dat veel zachter is dan in Jeruzalem, zodat er nog ten tijde van het Kerstfeest voer genoeg voor de kudden op het veld en dikwijls het mooiste weer is (Luke 2:8), zijn zeer gunstig voor hun economische werkzaamheden. Bovendien is de omtrek van de stad, in vergelijking met andere streken van Palestina, goed van water voorzien; dit water wordt door iedereen van oudsher bijzonder geprezen. Ongeveer een kwartier van de noordzijde van de stad, naar het oosten, ligt ene bron, die de overlevering aanwijst als die, waaruit de drie helden (2 Samuel 23:13vv.) voor David water haalden, de put van David genaamd; deze is zeer goed gebouwd, 17-21 voet diep en bevat een overvloed aan helder en koel water, waartoe drie openingen van boven leiden. Verlaten wij nu Bethlehem en wenden wij ons verder naar het zuiden, dan bereiken wij na een uur het tegenwoordige Urtas, waarin wij het in 2 Chronicles 11:6, en in de toevoeging van de Septuaginta aan Joshua 15:59 vermelde Etham erkennen. Dit Etham is niet te verwisselen met de tweede legerplaats van de kinderen van Israël bij hun uittocht uit Egypte (Exodus 13:20) en de spelonk bij Stam (Judges 15:8; 1 Chronicles 4:32). Het ligt in een diepe Wady, die zich met de Wady Khureitum verenigt en na een loop van vier uur in zuidoostelijke richting naar de Dode Zee stroomt. In het liefelijke dal van deze Wady liggen de beroemde tuinen van Salomo, waarvan in Ecclesiastes 2:4-Ecclesiastes 2:6 Song of Solomon 4:12,Song of Solomon 4:16 melding gemaakt wordt, en die nog hun oude vruchtbaarheid behouden hebben, zodat Europese kolonisten, die zich daar vestigen, in n jaar zevenmaal aardappelen verbouwen. Daarheen ging Salomo dikwijls, zittende op een hoge wagen en van metgezellen omgeven, van Jeruzalem; hij beschrijft ons het aangename van de beginnende lente, die hij daar zag in de woorden van het Song of Solomon 2:11vv.. Zuidoostelijk daarvan vinden wij het dorp Rhureitum, waarbij een ongeveer 1000 voet lang hol met vele vertakkingen ligt, dat men ten onrechte voor de spelonk Adullam (1 Samuel 22:1) gehouden heeft. Noordoostelijk van de laatstgenoemde plaats bevindt zich de Frankenberg (Dschebel Fureidis = klein paradijs), zo genoemd, omdat de Franken nog 40 jaar na het verlies van Jeruzalem in het jaar 1244 na Christus) deze in het bezit hielden. Deze is zonder twijfel dezelfde als de wachttoren Beth-Cherem in Jeremiah 6:1, en het kasteel, dat Herodes de Grote op de plaats van zijn overwinning over de Joden bouwde (Herodium), en waarin hij later begraven werd. Zuidwestelijk van Etham vinden wij eveneens een oud vervallen kasteel, dat de Arabieren El-Buraij noemen. Dicht daarbij liggen de vijvers van Salomo. Dit zijn drie reusachtige, kunstige waterbakken, die in het nu geheel eenzame dal van het oosten naar het westen zo over elkaar liggen, dat de grond van de ene hoger is, dan die van de andere; aan de westzijde gaat de straat van Hebron naar Jeruzalem voorbij. Het water ontvangen zij uit een bron, waartoe men aan de noordwestzijde van het kasteel el Burak 12 voeten diep neerdaalt. Door een waterleiding, die vooral langs de oppervlakte van de grond voortgaat en op sommige plaatsen onder de aarde ligt, en gedeeltelijk uit een stenen kanaal, gedeeltelijk uit aarden pijpen bestaat, wordt het water naar Jeruzalem afgeleid. Volgens Josefus heeft Pontius Pilatus deze waterleiding aangelegd, terwijl hij de middelen daartoe uit de tempelschat nam, hetgeen de Joden in zeer hoge mate verbitterde; en mede tot zijn aanklacht bij de keizer aanleiding gaf, ten gevolge waarvan hij afgezet werd en zichzelf ombracht.

Wij komen nog eens terug op die verzonken bron, waarvan de vijver zijn water heeft. Zij is 270 schreden van de hoogste vijver verwijderd; nadat men door de met zware dekstenen gesloten monding van een gewelf binnengetreden, en over puinhopen tot de grond gekomen is, komt men tot een donker vierhoekig welfsel van 25 voet lengte en 10 voet breedte met een rotsbank aan de zijde; een van boven ronde deur voert westwaarts in een rotskamer, die ongeveer 8 schreden in de lengte en in de breedte heeft, en vandaar een andere rotsdeur in een kleine duistere kamer, aan de westelijke wand waarvan het water uit de rotsspleten zachtjes vloeit, en nadat het tot een twee el brede stroom geworden is, ruisend naar het oosten voortloopt om verder een bassin te vullen, en van daar zich in twee armen te verdelen, de ene arm loopt in de vijver uit, de andere gaat naar de waterleiding. Deze stroom is Ras el Ain of Ain Saleh, de besloten wel, de verzegelde fontein, waarvan in Song of Solomon 4:12 sprake is. Gaan wij westelijk van de vijvers van Salomo op de straat, die van Hebron naar Jeruzalem voert, noordwaarts terug, zo hebben wij pas in het zuidwesten van Bethlehem, die landstreek voor ons, die zonder twijfel onder het in ons gedeelte genoemde land Zuf bedoeld is. Daarheen had zich waarschijnlijk een gedeelte van het oorspronkelijk tot de stam van Efraïm behorende Levietengeslacht Zuf bij zijn verhuizen gewend, en aan die landstreek de naam gegeven, evenals het andere gedeelte, waarvan Elkana afstamde, zich te Rama vestigde en aan die plaats de naam van Ramathaïm Zofim gaf (1:1). De stad, waarbij Saul zich met zijn knecht bevond, toen deze hem het antwoord gaf, dat wij in het volgende vers lezen, kan niet nader worden aangewezen; die plaats was echter ook Samuëls eigenlijke woonplaats niet, zoals de meeste uitleggers aannemen, die daarom Rama ergens anders zoeken dan in het tegenwoordige er Rm, en ook het graf van Rachel (10:2 op een geheel andere plaats stellen, dan de overlevering. Deze plaats was, evenals Mizpa, Gilgal, Bethlehem (7:5vv.; 10:8; 16:2vv.) en andere, een plaats, die door de profeet van tijd tot tijd bezocht werd, waar hij offerfeesten hield, en hem een woning van God ten dienste stond, zoals wij in de geschiedenis van Eliza vinden (2 Kings 4:8vv.). Uit het land Zuf komen wij verder tot het reeds bij Ruth 1:22 vermelde Beit Dschala, wenden ons noordwestelijk heen en vinden aan de overzijde van de Wady Bittir de Filippus-bron, wier water volgens latere mening die zou zijn, waarin Filippus de kamerling uit het Morenland doopte (Acts 8:26vv.); de oudere overlevering echter plaatst deze gebeurtenis naar het 1 3/4 uur noordelijk van Hebron gelegen Beth-Zur (Joshua 15:58), waarbij zich een bron Ain et Dirweh bevindt. Dit stemt beter met het Bijbelse bericht overeen, omdat aan Filippus uitdrukkelijk de weg naar het zuiden wordt aangewezen om zich daarop te begeven, en Hiëronymus in de levensgeschiedenis van Paula beweert, dat van oudsher een weg van Jeruzalem naar Gaza werkelijk over Hebron ging; zij voerde aan de andere zijde van Bethlehem door de woestijn van Thekoa; vandaar de bijvoeging: "die woest is". Noordoostelijk van de Filippusbron ligt Ain Karim, het St.Johannes-klooster, aan de zuidelijke zijde van de groot wady Beit Chadina of het Terebinthendal. De laatstgenoemde plaats wordt door de overlevering van de kloosters ten onrechte voor de schouwplaats van de strijd tussen David en Goliath gehouden; deze ligt veel meer in de nabijheid van Socho in de wady Musur, dus links van de straat naar Gaza (17:1vv.) eveneens wordt Ain Karim, een van de mooiste en grootste kloosters in Jeruzalem, ten onrechte voor de plaats uitgegeven, waar Johannes geboren werd en zich ophield (Lu 1:7). Van hier wenden wij ons noordoostelijk naar el Kubeibeh, dat door velen voor het nieuwtestamentische Emmas gehouden wordt; anderen verstaan daaronder het tegenwoordige Amwas, het vroegere Nicopolis, dat eveneens dwaling is; anderen Kiriat el Enab (1 Samuel 7:1); anderen Kulonieh (Lu 24:13). Noordoostelijk daarvan hebben wij Gibeon (Joshua 9:3vv.); vier uur van Gibeon, naar het noordwesten ligt Boven- en Beneden Beth-horon (Joshua 10:9vv.), een half uur zuidelijk van de eerste plaats Mizpa. Een hoge bergrug, met name Neby Samwil, die zich met een punt tot een hoogte van 600 voet, het hoogste punt in die landstreek, boven de vlakte verheft, loopt van het zuidwesten naar het noordoosten. Op de noordoostelijke top hiervan ziet men een klein, armoedig dorpje en in het midden daarvan een vervallen Moskee, die door Joden, Christenen en Moslims voor het graf van Samuël gehouden wordt, hetgeen echter met 1 Samuel 25:1; 1 Samuel 28:3 niet overeenstemt. Het uitzicht van het dak van de Moskee is naar alle zijden heen zeer uitgestrekt, en wordt door zijn majestueuze hoogte werkelijk tot een Mizpa, dat is: tot een wachttoren. Hiervandaan is de weg naar Gibea zuidoostelijk ruim 1 1/2 uur. Noordelijk daarvan ligt Rama, Samuëls geboorte- en woonplaats; toch bestaan over het Rama van Samuël, evenals over het nieuwtestamentische Emmas, de meest verschillende meningen; sommigen zoeken het in Soba, ten westen van Jeruzalem, anderen in Ramleh bij Joppe, nog anderen bij de Frankenberg, weer anderen in het tegenwoordige Rameh, 3/4 uur ten noorden van Hebron en 1/4 uur ten zuiden van Halhul. Ongeveer 3/4 uur noordoostelijk van Rama vinden wij Gibea; noordoostelijk tegenover Gibea, ligt Michmas, door de Wady Suweinit daarvan gescheiden. Deze landstreek zullen wij bij 13:5 nader leren kennen, tot daar is het hier gezegde voldoende tot een goed begrip van de volgende geschiedenis..

2) Aflate, in de zin van, afzie, zich er niet meer om bekommere. Dit bewijst wel, dat hij een vermogend man was, een man, rijk aan vee..

Vers 5

5. Toen zij, de grenzen van Benjamin in het zuidwesten overgegaan zijnde, en zuidoostelijk zich tot beneden tot Bethlehem gewend hebbende, in het land van Zuf (= honing) kwamen, zei Saul tot zijn jongen, die bij hem was: Kom en laat ons terugkeren, dat niet misschien mijn vader van de ezelinnen aflate1) en voor ons bekommerd zij, dat ons enig ongeval overkomen mocht, omdat wij reeds zolang afwezig zijn.

1) Bij Ruth 1:22 hebben wij de landstreek ten zuiden van Jeruzalem tot Bethlehem beschreven; van Bethlehem vermelden wij hier nog, dat de bewoners van de eigenlijke stad, ongeveer 4000 zielen tellende, op enige honderden Moslims na, thans allen Christenen zijn, waaronder een Evangelische gemeente bestaat. Zij onderscheiden zich door een mooie vorm van het gezicht, evenals door zeldzame bedrijvigheid en daardoor ontstane welvaart. Behalve de vee- en bijenteelt, land- olie- en wijnbouw, drijven zij ook bijzonder handel in rozenkransen en schelpen, waarvan zij jaarlijks een grote menigte, de laatste met verschillende voorstellingen uit de Bijbelse geschiedenis versierd, aan de pelgrims verkopen. De vruchtbare grond en het klimaat, dat veel zachter is dan in Jeruzalem, zodat er nog ten tijde van het Kerstfeest voer genoeg voor de kudden op het veld en dikwijls het mooiste weer is (Luke 2:8), zijn zeer gunstig voor hun economische werkzaamheden. Bovendien is de omtrek van de stad, in vergelijking met andere streken van Palestina, goed van water voorzien; dit water wordt door iedereen van oudsher bijzonder geprezen. Ongeveer een kwartier van de noordzijde van de stad, naar het oosten, ligt ene bron, die de overlevering aanwijst als die, waaruit de drie helden (2 Samuel 23:13vv.) voor David water haalden, de put van David genaamd; deze is zeer goed gebouwd, 17-21 voet diep en bevat een overvloed aan helder en koel water, waartoe drie openingen van boven leiden. Verlaten wij nu Bethlehem en wenden wij ons verder naar het zuiden, dan bereiken wij na een uur het tegenwoordige Urtas, waarin wij het in 2 Chronicles 11:6, en in de toevoeging van de Septuaginta aan Joshua 15:59 vermelde Etham erkennen. Dit Etham is niet te verwisselen met de tweede legerplaats van de kinderen van Israël bij hun uittocht uit Egypte (Exodus 13:20) en de spelonk bij Stam (Judges 15:8; 1 Chronicles 4:32). Het ligt in een diepe Wady, die zich met de Wady Khureitum verenigt en na een loop van vier uur in zuidoostelijke richting naar de Dode Zee stroomt. In het liefelijke dal van deze Wady liggen de beroemde tuinen van Salomo, waarvan in Ecclesiastes 2:4-Ecclesiastes 2:6 Song of Solomon 4:12,Song of Solomon 4:16 melding gemaakt wordt, en die nog hun oude vruchtbaarheid behouden hebben, zodat Europese kolonisten, die zich daar vestigen, in n jaar zevenmaal aardappelen verbouwen. Daarheen ging Salomo dikwijls, zittende op een hoge wagen en van metgezellen omgeven, van Jeruzalem; hij beschrijft ons het aangename van de beginnende lente, die hij daar zag in de woorden van het Song of Solomon 2:11vv.. Zuidoostelijk daarvan vinden wij het dorp Rhureitum, waarbij een ongeveer 1000 voet lang hol met vele vertakkingen ligt, dat men ten onrechte voor de spelonk Adullam (1 Samuel 22:1) gehouden heeft. Noordoostelijk van de laatstgenoemde plaats bevindt zich de Frankenberg (Dschebel Fureidis = klein paradijs), zo genoemd, omdat de Franken nog 40 jaar na het verlies van Jeruzalem in het jaar 1244 na Christus) deze in het bezit hielden. Deze is zonder twijfel dezelfde als de wachttoren Beth-Cherem in Jeremiah 6:1, en het kasteel, dat Herodes de Grote op de plaats van zijn overwinning over de Joden bouwde (Herodium), en waarin hij later begraven werd. Zuidwestelijk van Etham vinden wij eveneens een oud vervallen kasteel, dat de Arabieren El-Buraij noemen. Dicht daarbij liggen de vijvers van Salomo. Dit zijn drie reusachtige, kunstige waterbakken, die in het nu geheel eenzame dal van het oosten naar het westen zo over elkaar liggen, dat de grond van de ene hoger is, dan die van de andere; aan de westzijde gaat de straat van Hebron naar Jeruzalem voorbij. Het water ontvangen zij uit een bron, waartoe men aan de noordwestzijde van het kasteel el Burak 12 voeten diep neerdaalt. Door een waterleiding, die vooral langs de oppervlakte van de grond voortgaat en op sommige plaatsen onder de aarde ligt, en gedeeltelijk uit een stenen kanaal, gedeeltelijk uit aarden pijpen bestaat, wordt het water naar Jeruzalem afgeleid. Volgens Josefus heeft Pontius Pilatus deze waterleiding aangelegd, terwijl hij de middelen daartoe uit de tempelschat nam, hetgeen de Joden in zeer hoge mate verbitterde; en mede tot zijn aanklacht bij de keizer aanleiding gaf, ten gevolge waarvan hij afgezet werd en zichzelf ombracht.

Wij komen nog eens terug op die verzonken bron, waarvan de vijver zijn water heeft. Zij is 270 schreden van de hoogste vijver verwijderd; nadat men door de met zware dekstenen gesloten monding van een gewelf binnengetreden, en over puinhopen tot de grond gekomen is, komt men tot een donker vierhoekig welfsel van 25 voet lengte en 10 voet breedte met een rotsbank aan de zijde; een van boven ronde deur voert westwaarts in een rotskamer, die ongeveer 8 schreden in de lengte en in de breedte heeft, en vandaar een andere rotsdeur in een kleine duistere kamer, aan de westelijke wand waarvan het water uit de rotsspleten zachtjes vloeit, en nadat het tot een twee el brede stroom geworden is, ruisend naar het oosten voortloopt om verder een bassin te vullen, en van daar zich in twee armen te verdelen, de ene arm loopt in de vijver uit, de andere gaat naar de waterleiding. Deze stroom is Ras el Ain of Ain Saleh, de besloten wel, de verzegelde fontein, waarvan in Song of Solomon 4:12 sprake is. Gaan wij westelijk van de vijvers van Salomo op de straat, die van Hebron naar Jeruzalem voert, noordwaarts terug, zo hebben wij pas in het zuidwesten van Bethlehem, die landstreek voor ons, die zonder twijfel onder het in ons gedeelte genoemde land Zuf bedoeld is. Daarheen had zich waarschijnlijk een gedeelte van het oorspronkelijk tot de stam van Efraïm behorende Levietengeslacht Zuf bij zijn verhuizen gewend, en aan die landstreek de naam gegeven, evenals het andere gedeelte, waarvan Elkana afstamde, zich te Rama vestigde en aan die plaats de naam van Ramathaïm Zofim gaf (1:1). De stad, waarbij Saul zich met zijn knecht bevond, toen deze hem het antwoord gaf, dat wij in het volgende vers lezen, kan niet nader worden aangewezen; die plaats was echter ook Samuëls eigenlijke woonplaats niet, zoals de meeste uitleggers aannemen, die daarom Rama ergens anders zoeken dan in het tegenwoordige er Rm, en ook het graf van Rachel (10:2 op een geheel andere plaats stellen, dan de overlevering. Deze plaats was, evenals Mizpa, Gilgal, Bethlehem (7:5vv.; 10:8; 16:2vv.) en andere, een plaats, die door de profeet van tijd tot tijd bezocht werd, waar hij offerfeesten hield, en hem een woning van God ten dienste stond, zoals wij in de geschiedenis van Eliza vinden (2 Kings 4:8vv.). Uit het land Zuf komen wij verder tot het reeds bij Ruth 1:22 vermelde Beit Dschala, wenden ons noordwestelijk heen en vinden aan de overzijde van de Wady Bittir de Filippus-bron, wier water volgens latere mening die zou zijn, waarin Filippus de kamerling uit het Morenland doopte (Acts 8:26vv.); de oudere overlevering echter plaatst deze gebeurtenis naar het 1 3/4 uur noordelijk van Hebron gelegen Beth-Zur (Joshua 15:58), waarbij zich een bron Ain et Dirweh bevindt. Dit stemt beter met het Bijbelse bericht overeen, omdat aan Filippus uitdrukkelijk de weg naar het zuiden wordt aangewezen om zich daarop te begeven, en Hiëronymus in de levensgeschiedenis van Paula beweert, dat van oudsher een weg van Jeruzalem naar Gaza werkelijk over Hebron ging; zij voerde aan de andere zijde van Bethlehem door de woestijn van Thekoa; vandaar de bijvoeging: "die woest is". Noordoostelijk van de Filippusbron ligt Ain Karim, het St.Johannes-klooster, aan de zuidelijke zijde van de groot wady Beit Chadina of het Terebinthendal. De laatstgenoemde plaats wordt door de overlevering van de kloosters ten onrechte voor de schouwplaats van de strijd tussen David en Goliath gehouden; deze ligt veel meer in de nabijheid van Socho in de wady Musur, dus links van de straat naar Gaza (17:1vv.) eveneens wordt Ain Karim, een van de mooiste en grootste kloosters in Jeruzalem, ten onrechte voor de plaats uitgegeven, waar Johannes geboren werd en zich ophield (Lu 1:7). Van hier wenden wij ons noordoostelijk naar el Kubeibeh, dat door velen voor het nieuwtestamentische Emmas gehouden wordt; anderen verstaan daaronder het tegenwoordige Amwas, het vroegere Nicopolis, dat eveneens dwaling is; anderen Kiriat el Enab (1 Samuel 7:1); anderen Kulonieh (Lu 24:13). Noordoostelijk daarvan hebben wij Gibeon (Joshua 9:3vv.); vier uur van Gibeon, naar het noordwesten ligt Boven- en Beneden Beth-horon (Joshua 10:9vv.), een half uur zuidelijk van de eerste plaats Mizpa. Een hoge bergrug, met name Neby Samwil, die zich met een punt tot een hoogte van 600 voet, het hoogste punt in die landstreek, boven de vlakte verheft, loopt van het zuidwesten naar het noordoosten. Op de noordoostelijke top hiervan ziet men een klein, armoedig dorpje en in het midden daarvan een vervallen Moskee, die door Joden, Christenen en Moslims voor het graf van Samuël gehouden wordt, hetgeen echter met 1 Samuel 25:1; 1 Samuel 28:3 niet overeenstemt. Het uitzicht van het dak van de Moskee is naar alle zijden heen zeer uitgestrekt, en wordt door zijn majestueuze hoogte werkelijk tot een Mizpa, dat is: tot een wachttoren. Hiervandaan is de weg naar Gibea zuidoostelijk ruim 1 1/2 uur. Noordelijk daarvan ligt Rama, Samuëls geboorte- en woonplaats; toch bestaan over het Rama van Samuël, evenals over het nieuwtestamentische Emmas, de meest verschillende meningen; sommigen zoeken het in Soba, ten westen van Jeruzalem, anderen in Ramleh bij Joppe, nog anderen bij de Frankenberg, weer anderen in het tegenwoordige Rameh, 3/4 uur ten noorden van Hebron en 1/4 uur ten zuiden van Halhul. Ongeveer 3/4 uur noordoostelijk van Rama vinden wij Gibea; noordoostelijk tegenover Gibea, ligt Michmas, door de Wady Suweinit daarvan gescheiden. Deze landstreek zullen wij bij 13:5 nader leren kennen, tot daar is het hier gezegde voldoende tot een goed begrip van de volgende geschiedenis..

2) Aflate, in de zin van, afzie, zich er niet meer om bekommere. Dit bewijst wel, dat hij een vermogend man was, een man, rijk aan vee..

5. Toen zij, de grenzen van Benjamin in het zuidwesten overgegaan zijnde, en zuidoostelijk zich tot beneden tot Bethlehem gewend hebbende, in het land van Zuf (= honing) kwamen, zei Saul tot zijn jongen, die bij hem was: Kom en laat ons terugkeren, dat niet misschien mijn vader van de ezelinnen aflate1) en voor ons bekommerd zij, dat ons enig ongeval overkomen mocht, omdat wij reeds zolang afwezig zijn. 1) Bij Ruth 1:22 hebben wij de landstreek ten zuiden van Jeruzalem tot Bethlehem beschreven; van Bethlehem vermelden wij hier nog, dat de bewoners van de eigenlijke stad, ongeveer 4000 zielen tellende, op enige honderden Moslims na, thans allen Christenen zijn, waaronder een Evangelische gemeente bestaat. Zij onderscheiden zich door een mooie vorm van het gezicht, evenals door zeldzame bedrijvigheid en daardoor ontstane welvaart. Behalve de vee- en bijenteelt, land- olie- en wijnbouw, drijven zij ook bijzonder handel in rozenkransen en schelpen, waarvan zij jaarlijks een grote menigte, de laatste met verschillende voorstellingen uit de Bijbelse geschiedenis versierd, aan de pelgrims verkopen. De vruchtbare grond en het klimaat, dat veel zachter is dan in Jeruzalem, zodat er nog ten tijde van het Kerstfeest voer genoeg voor de kudden op het veld en dikwijls het mooiste weer is (Luke 2:8), zijn zeer gunstig voor hun economische werkzaamheden. Bovendien is de omtrek van de stad, in vergelijking met andere streken van Palestina, goed van water voorzien; dit water wordt door iedereen van oudsher bijzonder geprezen. Ongeveer een kwartier van de noordzijde van de stad, naar het oosten, ligt ene bron, die de overlevering aanwijst als die, waaruit de drie helden (2 Samuel 23:13vv.) voor David water haalden, de put van David genaamd; deze is zeer goed gebouwd, 17-21 voet diep en bevat een overvloed aan helder en koel water, waartoe drie openingen van boven leiden. Verlaten wij nu Bethlehem en wenden wij ons verder naar het zuiden, dan bereiken wij na een uur het tegenwoordige Urtas, waarin wij het in 2 Chronicles 11:6, en in de toevoeging van de Septuaginta aan Joshua 15:59 vermelde Etham erkennen. Dit Etham is niet te verwisselen met de tweede legerplaats van de kinderen van Israël bij hun uittocht uit Egypte (Exodus 13:20) en de spelonk bij Stam (Judges 15:8; 1 Chronicles 4:32). Het ligt in een diepe Wady, die zich met de Wady Khureitum verenigt en na een loop van vier uur in zuidoostelijke richting naar de Dode Zee stroomt. In het liefelijke dal van deze Wady liggen de beroemde tuinen van Salomo, waarvan in Ecclesiastes 2:4-Ecclesiastes 2:6 Song of Solomon 4:12,Song of Solomon 4:16 melding gemaakt wordt, en die nog hun oude vruchtbaarheid behouden hebben, zodat Europese kolonisten, die zich daar vestigen, in n jaar zevenmaal aardappelen verbouwen. Daarheen ging Salomo dikwijls, zittende op een hoge wagen en van metgezellen omgeven, van Jeruzalem; hij beschrijft ons het aangename van de beginnende lente, die hij daar zag in de woorden van het Song of Solomon 2:11vv.. Zuidoostelijk daarvan vinden wij het dorp Rhureitum, waarbij een ongeveer 1000 voet lang hol met vele vertakkingen ligt, dat men ten onrechte voor de spelonk Adullam (1 Samuel 22:1) gehouden heeft. Noordoostelijk van de laatstgenoemde plaats bevindt zich de Frankenberg (Dschebel Fureidis = klein paradijs), zo genoemd, omdat de Franken nog 40 jaar na het verlies van Jeruzalem in het jaar 1244 na Christus) deze in het bezit hielden. Deze is zonder twijfel dezelfde als de wachttoren Beth-Cherem in Jeremiah 6:1, en het kasteel, dat Herodes de Grote op de plaats van zijn overwinning over de Joden bouwde (Herodium), en waarin hij later begraven werd. Zuidwestelijk van Etham vinden wij eveneens een oud vervallen kasteel, dat de Arabieren El-Buraij noemen. Dicht daarbij liggen de vijvers van Salomo. Dit zijn drie reusachtige, kunstige waterbakken, die in het nu geheel eenzame dal van het oosten naar het westen zo over elkaar liggen, dat de grond van de ene hoger is, dan die van de andere; aan de westzijde gaat de straat van Hebron naar Jeruzalem voorbij. Het water ontvangen zij uit een bron, waartoe men aan de noordwestzijde van het kasteel el Burak 12 voeten diep neerdaalt. Door een waterleiding, die vooral langs de oppervlakte van de grond voortgaat en op sommige plaatsen onder de aarde ligt, en gedeeltelijk uit een stenen kanaal, gedeeltelijk uit aarden pijpen bestaat, wordt het water naar Jeruzalem afgeleid. Volgens Josefus heeft Pontius Pilatus deze waterleiding aangelegd, terwijl hij de middelen daartoe uit de tempelschat nam, hetgeen de Joden in zeer hoge mate verbitterde; en mede tot zijn aanklacht bij de keizer aanleiding gaf, ten gevolge waarvan hij afgezet werd en zichzelf ombracht.

Wij komen nog eens terug op die verzonken bron, waarvan de vijver zijn water heeft. Zij is 270 schreden van de hoogste vijver verwijderd; nadat men door de met zware dekstenen gesloten monding van een gewelf binnengetreden, en over puinhopen tot de grond gekomen is, komt men tot een donker vierhoekig welfsel van 25 voet lengte en 10 voet breedte met een rotsbank aan de zijde; een van boven ronde deur voert westwaarts in een rotskamer, die ongeveer 8 schreden in de lengte en in de breedte heeft, en vandaar een andere rotsdeur in een kleine duistere kamer, aan de westelijke wand waarvan het water uit de rotsspleten zachtjes vloeit, en nadat het tot een twee el brede stroom geworden is, ruisend naar het oosten voortloopt om verder een bassin te vullen, en van daar zich in twee armen te verdelen, de ene arm loopt in de vijver uit, de andere gaat naar de waterleiding. Deze stroom is Ras el Ain of Ain Saleh, de besloten wel, de verzegelde fontein, waarvan in Song of Solomon 4:12 sprake is. Gaan wij westelijk van de vijvers van Salomo op de straat, die van Hebron naar Jeruzalem voert, noordwaarts terug, zo hebben wij pas in het zuidwesten van Bethlehem, die landstreek voor ons, die zonder twijfel onder het in ons gedeelte genoemde land Zuf bedoeld is. Daarheen had zich waarschijnlijk een gedeelte van het oorspronkelijk tot de stam van Efraïm behorende Levietengeslacht Zuf bij zijn verhuizen gewend, en aan die landstreek de naam gegeven, evenals het andere gedeelte, waarvan Elkana afstamde, zich te Rama vestigde en aan die plaats de naam van Ramathaïm Zofim gaf (1:1). De stad, waarbij Saul zich met zijn knecht bevond, toen deze hem het antwoord gaf, dat wij in het volgende vers lezen, kan niet nader worden aangewezen; die plaats was echter ook Samuëls eigenlijke woonplaats niet, zoals de meeste uitleggers aannemen, die daarom Rama ergens anders zoeken dan in het tegenwoordige er Rm, en ook het graf van Rachel (10:2 op een geheel andere plaats stellen, dan de overlevering. Deze plaats was, evenals Mizpa, Gilgal, Bethlehem (7:5vv.; 10:8; 16:2vv.) en andere, een plaats, die door de profeet van tijd tot tijd bezocht werd, waar hij offerfeesten hield, en hem een woning van God ten dienste stond, zoals wij in de geschiedenis van Eliza vinden (2 Kings 4:8vv.). Uit het land Zuf komen wij verder tot het reeds bij Ruth 1:22 vermelde Beit Dschala, wenden ons noordwestelijk heen en vinden aan de overzijde van de Wady Bittir de Filippus-bron, wier water volgens latere mening die zou zijn, waarin Filippus de kamerling uit het Morenland doopte (Acts 8:26vv.); de oudere overlevering echter plaatst deze gebeurtenis naar het 1 3/4 uur noordelijk van Hebron gelegen Beth-Zur (Joshua 15:58), waarbij zich een bron Ain et Dirweh bevindt. Dit stemt beter met het Bijbelse bericht overeen, omdat aan Filippus uitdrukkelijk de weg naar het zuiden wordt aangewezen om zich daarop te begeven, en Hiëronymus in de levensgeschiedenis van Paula beweert, dat van oudsher een weg van Jeruzalem naar Gaza werkelijk over Hebron ging; zij voerde aan de andere zijde van Bethlehem door de woestijn van Thekoa; vandaar de bijvoeging: "die woest is". Noordoostelijk van de Filippusbron ligt Ain Karim, het St.Johannes-klooster, aan de zuidelijke zijde van de groot wady Beit Chadina of het Terebinthendal. De laatstgenoemde plaats wordt door de overlevering van de kloosters ten onrechte voor de schouwplaats van de strijd tussen David en Goliath gehouden; deze ligt veel meer in de nabijheid van Socho in de wady Musur, dus links van de straat naar Gaza (17:1vv.) eveneens wordt Ain Karim, een van de mooiste en grootste kloosters in Jeruzalem, ten onrechte voor de plaats uitgegeven, waar Johannes geboren werd en zich ophield (Lu 1:7). Van hier wenden wij ons noordoostelijk naar el Kubeibeh, dat door velen voor het nieuwtestamentische Emmas gehouden wordt; anderen verstaan daaronder het tegenwoordige Amwas, het vroegere Nicopolis, dat eveneens dwaling is; anderen Kiriat el Enab (1 Samuel 7:1); anderen Kulonieh (Lu 24:13). Noordoostelijk daarvan hebben wij Gibeon (Joshua 9:3vv.); vier uur van Gibeon, naar het noordwesten ligt Boven- en Beneden Beth-horon (Joshua 10:9vv.), een half uur zuidelijk van de eerste plaats Mizpa. Een hoge bergrug, met name Neby Samwil, die zich met een punt tot een hoogte van 600 voet, het hoogste punt in die landstreek, boven de vlakte verheft, loopt van het zuidwesten naar het noordoosten. Op de noordoostelijke top hiervan ziet men een klein, armoedig dorpje en in het midden daarvan een vervallen Moskee, die door Joden, Christenen en Moslims voor het graf van Samuël gehouden wordt, hetgeen echter met 1 Samuel 25:1; 1 Samuel 28:3 niet overeenstemt. Het uitzicht van het dak van de Moskee is naar alle zijden heen zeer uitgestrekt, en wordt door zijn majestueuze hoogte werkelijk tot een Mizpa, dat is: tot een wachttoren. Hiervandaan is de weg naar Gibea zuidoostelijk ruim 1 1/2 uur. Noordelijk daarvan ligt Rama, Samuëls geboorte- en woonplaats; toch bestaan over het Rama van Samuël, evenals over het nieuwtestamentische Emmas, de meest verschillende meningen; sommigen zoeken het in Soba, ten westen van Jeruzalem, anderen in Ramleh bij Joppe, nog anderen bij de Frankenberg, weer anderen in het tegenwoordige Rameh, 3/4 uur ten noorden van Hebron en 1/4 uur ten zuiden van Halhul. Ongeveer 3/4 uur noordoostelijk van Rama vinden wij Gibea; noordoostelijk tegenover Gibea, ligt Michmas, door de Wady Suweinit daarvan gescheiden. Deze landstreek zullen wij bij 13:5 nader leren kennen, tot daar is het hier gezegde voldoende tot een goed begrip van de volgende geschiedenis..

2) Aflate, in de zin van, afzie, zich er niet meer om bekommere. Dit bewijst wel, dat hij een vermogend man was, een man, rijk aan vee..

Vers 6

6. Hij, de knecht, daarentegen zei tot hem; Zie toch, er is, zoals ik vernam, een man Gods in deze stad 1) die voor ons op de heuvel ligt (1 Samuel 9:12), en hij is een geëerd man; al wat hij spreekt, dat gebeurt zeker; laat ons nu daarheen gaan om hem te raadplegen, misschien zal hij ons, hoewel het slechts een kleine zaak is, door zijn profetische geest onze weg aanwijzen, waarop wij gaan zullen, 2) om tot ons doel te komen en de ezelinnen te vinden.

1) Wellicht heeft de knecht onderweg gehoord, dat Samuël juist in deze stad op zijn jaarlijkse rondreis vertoefde. Rama is het toch niet geweest, zoals duidelijk blijkt uit 10:2-5. Omdat toch wordt gemeld, dat Saul op zijn terugreis van deze stad komt in de nabijheid van het graf van Rachel aan de grens van Benjamin bij Zelzah, daarna bij de eikenboom Thabor en dan te Gibea. Deze weg was niet die van Rama naar Gibea. Aan die weg lag niet het graf van Rachel, maar dichtbij Bethlehem. Wij moeten deze stad zoeken in ten zuidwesten van Jeruzalem, aan de grens van Benjamin..

Zo weet de Heere de wegen en de middelen te leiden, dat Zijn heilig doel bereikt wordt. Calvijn zegt bij de plaats zo terecht: Daarom worden wij hier door de Heilige Geest onderwezen in het feit, dat alle zaken hier op aarde door God bestuurd worden en gaan onder de hoge regering van God. Laten wij Zijn Voorzienige zorg bewonderen en tot ons nut en onderwijzing aanwenden..

2) Het voorstel om de profetie te doen dienen voor zo'n geringe zaak als deze, openbaarde van welke geest zij waren. Wij voelen sterk een tijdelijk verlies, en wenden vele moeiten aan om het weer te vinden, naar hoe weinig beproeven wij de zaligheid van onze zielen te zoeken, en hoe spoedig zijn wij dat zoeken moe. Wanneer de predikers de mensen konden leren, hoe zij hun eigendom konden verzekeren of rijkdom verkrijgen, zij zouden meer geraadpleegd en geëerd worden dan thans, nu zij prediken hoe men de eeuwige ellende kan ontkomen, en het eeuwige leven kan verkrijgen. De meesten willen liever over hun aardse belangen horen, dan van hun plicht..

Vers 6

6. Hij, de knecht, daarentegen zei tot hem; Zie toch, er is, zoals ik vernam, een man Gods in deze stad 1) die voor ons op de heuvel ligt (1 Samuel 9:12), en hij is een geëerd man; al wat hij spreekt, dat gebeurt zeker; laat ons nu daarheen gaan om hem te raadplegen, misschien zal hij ons, hoewel het slechts een kleine zaak is, door zijn profetische geest onze weg aanwijzen, waarop wij gaan zullen, 2) om tot ons doel te komen en de ezelinnen te vinden.

1) Wellicht heeft de knecht onderweg gehoord, dat Samuël juist in deze stad op zijn jaarlijkse rondreis vertoefde. Rama is het toch niet geweest, zoals duidelijk blijkt uit 10:2-5. Omdat toch wordt gemeld, dat Saul op zijn terugreis van deze stad komt in de nabijheid van het graf van Rachel aan de grens van Benjamin bij Zelzah, daarna bij de eikenboom Thabor en dan te Gibea. Deze weg was niet die van Rama naar Gibea. Aan die weg lag niet het graf van Rachel, maar dichtbij Bethlehem. Wij moeten deze stad zoeken in ten zuidwesten van Jeruzalem, aan de grens van Benjamin..

Zo weet de Heere de wegen en de middelen te leiden, dat Zijn heilig doel bereikt wordt. Calvijn zegt bij de plaats zo terecht: Daarom worden wij hier door de Heilige Geest onderwezen in het feit, dat alle zaken hier op aarde door God bestuurd worden en gaan onder de hoge regering van God. Laten wij Zijn Voorzienige zorg bewonderen en tot ons nut en onderwijzing aanwenden..

2) Het voorstel om de profetie te doen dienen voor zo'n geringe zaak als deze, openbaarde van welke geest zij waren. Wij voelen sterk een tijdelijk verlies, en wenden vele moeiten aan om het weer te vinden, naar hoe weinig beproeven wij de zaligheid van onze zielen te zoeken, en hoe spoedig zijn wij dat zoeken moe. Wanneer de predikers de mensen konden leren, hoe zij hun eigendom konden verzekeren of rijkdom verkrijgen, zij zouden meer geraadpleegd en geëerd worden dan thans, nu zij prediken hoe men de eeuwige ellende kan ontkomen, en het eeuwige leven kan verkrijgen. De meesten willen liever over hun aardse belangen horen, dan van hun plicht..

Vers 9

9. Wij moeten echter, voordat wij ons verhaal vervolgen, een aanmerking laten voorafgaan, die nodig is tot goed begrip van het volgende. Eertijds zei een ieder aldus in Israël, en ook nog in de tijd van deze geschiedenis, als hij ging om God door middel van enen profeet te vragen: Komt en laat ons gaan tot de ziener, want die heden (ten tijde dat dit boek geschreven werd) een profeet genoemd wordt, die werd eertijds een ziener genoemd, 1)om de gezichten die de Heere hem gaf (Numbers 12:6); die naam was gebruikelijker dan de eerste (1 Chronicles 9:22), hoewel ook die niet geheel onbekend was.

1) Die profeten waren, moesten zieners zijn; die ondernemen tot anderen te spreken van de dingen van God, moeten zelf een inzicht in deze dingen hebben..

Vers 9

9. Wij moeten echter, voordat wij ons verhaal vervolgen, een aanmerking laten voorafgaan, die nodig is tot goed begrip van het volgende. Eertijds zei een ieder aldus in Israël, en ook nog in de tijd van deze geschiedenis, als hij ging om God door middel van enen profeet te vragen: Komt en laat ons gaan tot de ziener, want die heden (ten tijde dat dit boek geschreven werd) een profeet genoemd wordt, die werd eertijds een ziener genoemd, 1)om de gezichten die de Heere hem gaf (Numbers 12:6); die naam was gebruikelijker dan de eerste (1 Chronicles 9:22), hoewel ook die niet geheel onbekend was.

1) Die profeten waren, moesten zieners zijn; die ondernemen tot anderen te spreken van de dingen van God, moeten zelf een inzicht in deze dingen hebben..

Vers 10

10. Toen zei Saul, om na deze opmerking ons verhaal te vervolgen, tot zijn jongen: Uw woord is goed, kom, laat ons gaan. 1) En zij gingen naar de stad, waar de man Gods was, en bezig was in de priesterlijke dienst, die hij waarnam (1 Samuel 7:17).

1) De dienaar was door een verborgen ingeving van de Geest tot het geven van die raad bewogen, opdat geschieden zou, wat de Heere besloten had.

Tot het geven van die raad was de dienaar door een heimelijke beweging van Gods Geest bewogen, opdat hetgeen de Heere besloten had, zou gebeuren. En Saul luisterde naar die raad, waaruit een ieder kan leren, niet zozeer te zien op de persoon door wie enige raad gegeven wordt, dan wel te letten op welke reden de gronden hiervan steunt..

Vers 10

10. Toen zei Saul, om na deze opmerking ons verhaal te vervolgen, tot zijn jongen: Uw woord is goed, kom, laat ons gaan. 1) En zij gingen naar de stad, waar de man Gods was, en bezig was in de priesterlijke dienst, die hij waarnam (1 Samuel 7:17).

1) De dienaar was door een verborgen ingeving van de Geest tot het geven van die raad bewogen, opdat geschieden zou, wat de Heere besloten had.

Tot het geven van die raad was de dienaar door een heimelijke beweging van Gods Geest bewogen, opdat hetgeen de Heere besloten had, zou gebeuren. En Saul luisterde naar die raad, waaruit een ieder kan leren, niet zozeer te zien op de persoon door wie enige raad gegeven wordt, dan wel te letten op welke reden de gronden hiervan steunt..

Vers 12

12. Toen antwoordden zij hun en zeiden: Ziet, hij is voor uw aangezicht; hij is in deze stad, die voor u ligt; haast u nu, opdat gij hem nog aantreft, voordat hij uitgaat, want hij is heden in de stad gekomen, omdat het volk heden eenofferande heeft op de hoogte, 1) zoals hij hen daartoe uitgenodigd heeft.

1) Op de hoogte, wil hier niet zozeer zeggen, op een heuvel, maar op een verhevenheid waarop de offerande plaatshad. Van zulke hoogten werden er vele gevonden..

Dat zij zeggen, dat hij heden in de stad is gekomen, bewijst wel, dat hij daar niet woonde, meer er slechts tijdelijk vertoefde.. 13. Wanneer gij in de stad komt, zo zult gij hem vinden, eer hij opgaat op, of naar, de hoogte, om de offermaaltijd met de genodigde hoofden van de stad te eten: want het volk zal niet eten, totdat hij komt; want hij zegent het offer, hij spreekt eerst een bede uit, daarna eten de genodigden; daarom gaat nu spoedig op, want hem, als heden zult gij hem vinden; nu is hij nog thuis, straks zal hij reeds uitgegaan zijn.

Het is niet zozeer de gehele volledige offerdienst, die Samuël op verschillende plaatsen in het land hield, sinds het heiligdom te Silo had opgehouden de enige rechtmatige offerplaats te zijn, als wel het dank- of slachtoffer. Het voorname doel van deze was: gemeenschapsoefening met de Heere en van de leden van het volk van God onder elkaar (Le 3:17); dit mocht des te minder nagelaten worden daar eigenlijk alle slachtingen in de vorm van dankoffers moesten geschieden (Leviticus1:2 en "Deuteronomy 18:5), daarom konden zij ook op andere plaatsen in het land, op hoogten, nu hier dan daar gehouden worden, zonder de wet (Deuteronomy 12:1) te schenden, omdat zij van begin af aan niet in zo'n onmiddellijke aansluiting aan het heiligdom gestaan hadden, als de overige offeranden. Samuël kwam daar hij als huispriester en ging bij de maaltijd als huisvader voor; de oudsten en voornaamsten van elke stad waren door hem gewoonlijk als gasten genodigd. Uit de woorden in 1 Samuel 9:12 ziet men duidelijk, dat de stad, die in deze geschiedenis bedoeld is, niet zijn woonplaats Rama is, maar de aanzienlijkste, misschien ook de enige stad van betekenis in de landstreek van Zuf, waarom haar naam niet nader genoemd is..

Vers 12

12. Toen antwoordden zij hun en zeiden: Ziet, hij is voor uw aangezicht; hij is in deze stad, die voor u ligt; haast u nu, opdat gij hem nog aantreft, voordat hij uitgaat, want hij is heden in de stad gekomen, omdat het volk heden eenofferande heeft op de hoogte, 1) zoals hij hen daartoe uitgenodigd heeft.

1) Op de hoogte, wil hier niet zozeer zeggen, op een heuvel, maar op een verhevenheid waarop de offerande plaatshad. Van zulke hoogten werden er vele gevonden..

Dat zij zeggen, dat hij heden in de stad is gekomen, bewijst wel, dat hij daar niet woonde, meer er slechts tijdelijk vertoefde.. 13. Wanneer gij in de stad komt, zo zult gij hem vinden, eer hij opgaat op, of naar, de hoogte, om de offermaaltijd met de genodigde hoofden van de stad te eten: want het volk zal niet eten, totdat hij komt; want hij zegent het offer, hij spreekt eerst een bede uit, daarna eten de genodigden; daarom gaat nu spoedig op, want hem, als heden zult gij hem vinden; nu is hij nog thuis, straks zal hij reeds uitgegaan zijn.

Het is niet zozeer de gehele volledige offerdienst, die Samuël op verschillende plaatsen in het land hield, sinds het heiligdom te Silo had opgehouden de enige rechtmatige offerplaats te zijn, als wel het dank- of slachtoffer. Het voorname doel van deze was: gemeenschapsoefening met de Heere en van de leden van het volk van God onder elkaar (Le 3:17); dit mocht des te minder nagelaten worden daar eigenlijk alle slachtingen in de vorm van dankoffers moesten geschieden (Leviticus1:2 en "Deuteronomy 18:5), daarom konden zij ook op andere plaatsen in het land, op hoogten, nu hier dan daar gehouden worden, zonder de wet (Deuteronomy 12:1) te schenden, omdat zij van begin af aan niet in zo'n onmiddellijke aansluiting aan het heiligdom gestaan hadden, als de overige offeranden. Samuël kwam daar hij als huispriester en ging bij de maaltijd als huisvader voor; de oudsten en voornaamsten van elke stad waren door hem gewoonlijk als gasten genodigd. Uit de woorden in 1 Samuel 9:12 ziet men duidelijk, dat de stad, die in deze geschiedenis bedoeld is, niet zijn woonplaats Rama is, maar de aanzienlijkste, misschien ook de enige stad van betekenis in de landstreek van Zuf, waarom haar naam niet nader genoemd is..

Vers 16

16. Morgen omtrent deze tijd zal Ik tot u zenden een man uit het land van Benjamin, die zult gij tot voorganger zalven over Mijn volk Israël, en hij zal Mijn volkverlossen uit de hand van de Filistijnen, 1) die na de nederlaag (7:10vv.), weer begonnen zijn het te verdrukken en te benauwen; want Ik heb Mijn volk aangezien, 2) omdat diens geroep tot Mij gekomen is (Exodus 3:7,Exodus 3:9).

1) Dit is niet in strijd met de vroegere mededeling, maar hieruit blijkt, dat de Filistijnen weer begonnen om de verloren heerschappij terug te krijgen, om het volk van Israël te benauwen en te verdrukken. Daarom zou God een verlosser zenden in de toekomstige koning, zoals Hij vroeger Mozes had verwekt om hen van de verdrukking van de Egyptenaars te verlossen..

Had Israël een koning begeerd om met de andere volken gelijk te staan, God zal nu een koning geven, niet om Israël te doen naar zijn zondige neiging, maar om Zijn volk te verlossen uit de handen van zijn verdrukkers. De reden, waarom Israël een koning vraagt en God een koning geeft, is daarom volstrekt niet dezelfde..

2) Aanzien, in de zin van, zich opmaken om te verlossen..

Ook hieruit blijkt, dat de regering van Saul niet een erfelijke regering zou zijn, maar slechts een tijdelijke. Hij zal alleen de roeping hebben om Israël van de Filistijnen te verlossen..

De Heere had Zijn ongenoegen te kennen gegeven over de eis van het volk om een koningsstam, nochtans spreekt Hij in liefde over hen en wil Hij die koningen maken tot middelen van redding. Gods genade is groot voor Zijn volk!. 17. Toen Samuël Saul aanzag, en in zijn hart de Heere vroeg, of deze de bedoelde persoon was, antwoordde hem de HEERE: Zie, dit is de man, van wie Ik u gezegd heb: Deze zal over Mijn volk heersen. 1)

1) Niet zonder reden wordt hier gezegd, dat Samuël opnieuw door God vermaand is en een nieuwe openbaring heeft ontvangen. Want wie God tot een bedienaar van Zijn Woord wil maken, behoort ook, hieromtrent, niet in het onzekere te verkeren..

Vers 16

16. Morgen omtrent deze tijd zal Ik tot u zenden een man uit het land van Benjamin, die zult gij tot voorganger zalven over Mijn volk Israël, en hij zal Mijn volkverlossen uit de hand van de Filistijnen, 1) die na de nederlaag (7:10vv.), weer begonnen zijn het te verdrukken en te benauwen; want Ik heb Mijn volk aangezien, 2) omdat diens geroep tot Mij gekomen is (Exodus 3:7,Exodus 3:9).

1) Dit is niet in strijd met de vroegere mededeling, maar hieruit blijkt, dat de Filistijnen weer begonnen om de verloren heerschappij terug te krijgen, om het volk van Israël te benauwen en te verdrukken. Daarom zou God een verlosser zenden in de toekomstige koning, zoals Hij vroeger Mozes had verwekt om hen van de verdrukking van de Egyptenaars te verlossen..

Had Israël een koning begeerd om met de andere volken gelijk te staan, God zal nu een koning geven, niet om Israël te doen naar zijn zondige neiging, maar om Zijn volk te verlossen uit de handen van zijn verdrukkers. De reden, waarom Israël een koning vraagt en God een koning geeft, is daarom volstrekt niet dezelfde..

2) Aanzien, in de zin van, zich opmaken om te verlossen..

Ook hieruit blijkt, dat de regering van Saul niet een erfelijke regering zou zijn, maar slechts een tijdelijke. Hij zal alleen de roeping hebben om Israël van de Filistijnen te verlossen..

De Heere had Zijn ongenoegen te kennen gegeven over de eis van het volk om een koningsstam, nochtans spreekt Hij in liefde over hen en wil Hij die koningen maken tot middelen van redding. Gods genade is groot voor Zijn volk!. 17. Toen Samuël Saul aanzag, en in zijn hart de Heere vroeg, of deze de bedoelde persoon was, antwoordde hem de HEERE: Zie, dit is de man, van wie Ik u gezegd heb: Deze zal over Mijn volk heersen. 1)

1) Niet zonder reden wordt hier gezegd, dat Samuël opnieuw door God vermaand is en een nieuwe openbaring heeft ontvangen. Want wie God tot een bedienaar van Zijn Woord wil maken, behoort ook, hieromtrent, niet in het onzekere te verkeren..

Vers 17

17. Toen Samuël Saul aanzag, en in zijn hart de Heere vroeg, of deze de bedoelde persoon was, antwoordde hem de HEERE: Zie, dit is de man, van wie Ik u gezegd heb: Deze zal over Mijn volk heersen. 1)

1) Niet zonder reden wordt hier gezegd, dat Samuël opnieuw door God vermaand is en een nieuwe openbaring heeft ontvangen. Want wie God tot een bedienaar van Zijn Woord wil maken, behoort ook, hieromtrent, niet in het onzekere te verkeren..

Vers 17

17. Toen Samuël Saul aanzag, en in zijn hart de Heere vroeg, of deze de bedoelde persoon was, antwoordde hem de HEERE: Zie, dit is de man, van wie Ik u gezegd heb: Deze zal over Mijn volk heersen. 1)

1) Niet zonder reden wordt hier gezegd, dat Samuël opnieuw door God vermaand is en een nieuwe openbaring heeft ontvangen. Want wie God tot een bedienaar van Zijn Woord wil maken, behoort ook, hieromtrent, niet in het onzekere te verkeren..

Vers 18

18. En Saul naderde tot Samuël op hetzelfde ogenblik, dat deze dit antwoord ontving, in het midden van de poort, 1) en zei, omdat hij Samuël niet kende, hoewel deze het gehele land doorreisde tot heilige verrichtingen: Wijs mij toch, waar is hier het huis van de ziener, het huis, waar hij zijn intrek genomen heeft (Acts 10:17vv.).

1) In het midden van de poort, wil hier zeggen, bij de ingang. Men moest en kon alleen door de poort de stad binnengaan. God leidt ook de schreden van Saul..

Vers 18

18. En Saul naderde tot Samuël op hetzelfde ogenblik, dat deze dit antwoord ontving, in het midden van de poort, 1) en zei, omdat hij Samuël niet kende, hoewel deze het gehele land doorreisde tot heilige verrichtingen: Wijs mij toch, waar is hier het huis van de ziener, het huis, waar hij zijn intrek genomen heeft (Acts 10:17vv.).

1) In het midden van de poort, wil hier zeggen, bij de ingang. Men moest en kon alleen door de poort de stad binnengaan. God leidt ook de schreden van Saul..

Vers 20

20. Want, 1)om de zaak, waarom gij komt, reeds dadelijk op te helderen: de ezelinnen aangaande, die gij heden de derde dag kwijt bent, zet uw hart daarop niet langer, want zij zijn gevonden; en nu deze zorg van u weggenomen is, richt uw hart op iets hogers, dat de Heere met u voor heeft: wiens zal zijn al het gewenste, dat in Israël is het heerlijkste, dat in deze dagen zo menig hart en huis in Israël voor zich begeert? Is het niet van u en van het gehele huis van uw vader?

1)Ondertussen is op te merken, dat God het hart van Saul overbuigt, om de woorden van Samuël geredelijk op te volgen. Want hij kon overwegen, dat zijn vader ongerust was over wat hem geschied was en vervolgens zich bij Samuël verontschuldigen en verlof vragen om heen te gaan. Maar niets van dit alles. Hij gehoorzaamt Samuël zonder enige tegenwerping. Het is volstrekt niet twijfelachtig, of God heeft hem daartoe bewerkt, evenals het zeker is, dat alle dingen door Zijn Voorzienigheid bestuurd worden. Daarom ook wekt Samuël bij hem vertrouwen op door zijn woorden, opdat zij groot gezag bij hem zouden hebben en vermaant hem, als van God daartoe opdracht gekregen hebbende, om zijn hart niet te zetten op de ezelinnen. Wat hij toch niet zonder bijzondere openbaring kon verzekeren. Waarom het behoorde dat Saul, tenzij hij volstrekt zich tegen God zou willen verzetten, erkende dat Samuël tot hem was gezonden om hem in alles ter wille te zijn en het bevel om bij Samuël te blijven, gewillig opvolgde.. 21. Toen antwoordde Saul, die aanstonds begreep, dat de ziener van de eer van het koninkrijk sprak-want deze was het, die alle harten en gedachten bezig hield-maar voor zich het allerminst daaraan gedacht had, en hij zei: Ben ik niet een zoon van Jemini (een Benjaminiet) en dus van de kleinste van de stammen van Israël (Judges 20:26vv.)? en mijn geslacht is het niet bovendien het kleinste van al de geslachten van de stam 1) van Benjamin? Waarom spreekt gij mij dan aan met zulkewoorden? 2)

1) In de grondtekst staat het meervoud: "stammen"; dit is zonder twijfel een schrijffout, zoals dan ook alle oude vertalingen het enkelvoud "stam" hebben..

2) Ootmoed is de edelste deugd in een mens, door haar worden alle overige deugden geadeld. Ware deze niet bij Saul geweest, zo had hij kunnen denken, zo niet zelfs zeggen: "Ik ben even na daartoe als een ander", en daar God hem reeds van de geboorte af in natuur en gedaante een zo hoge voorrang boven alle andere Israëlieten gegeven had, was hij ook niet zonder reden voor de waardigste tot de koninklijke kroon aan te zien. Dit is echter ver van hem, en hij geeft een juist teken van ootmoed, dat hij niet ziet op de voorrechten, die hij werkelijk bezit. Wanneer Saul altijd zo nederig en klein in eigen ogen gebleven was, en zich bestendig zijn nederige afkomst herinnerd had (15:17), zo zou het later met hem zo kwalijk niet afgelopen zijn.

Deze ootmoed, die Saul hier openbaart, had echter geen diepe wortels bij hem geschoten, zoals later blijkt. Later werd hij zeer hoogmoedig, maar heeft dan ook ervaren, dat God de hovaardigen weerstaat..

Vers 20

20. Want, 1)om de zaak, waarom gij komt, reeds dadelijk op te helderen: de ezelinnen aangaande, die gij heden de derde dag kwijt bent, zet uw hart daarop niet langer, want zij zijn gevonden; en nu deze zorg van u weggenomen is, richt uw hart op iets hogers, dat de Heere met u voor heeft: wiens zal zijn al het gewenste, dat in Israël is het heerlijkste, dat in deze dagen zo menig hart en huis in Israël voor zich begeert? Is het niet van u en van het gehele huis van uw vader?

1)Ondertussen is op te merken, dat God het hart van Saul overbuigt, om de woorden van Samuël geredelijk op te volgen. Want hij kon overwegen, dat zijn vader ongerust was over wat hem geschied was en vervolgens zich bij Samuël verontschuldigen en verlof vragen om heen te gaan. Maar niets van dit alles. Hij gehoorzaamt Samuël zonder enige tegenwerping. Het is volstrekt niet twijfelachtig, of God heeft hem daartoe bewerkt, evenals het zeker is, dat alle dingen door Zijn Voorzienigheid bestuurd worden. Daarom ook wekt Samuël bij hem vertrouwen op door zijn woorden, opdat zij groot gezag bij hem zouden hebben en vermaant hem, als van God daartoe opdracht gekregen hebbende, om zijn hart niet te zetten op de ezelinnen. Wat hij toch niet zonder bijzondere openbaring kon verzekeren. Waarom het behoorde dat Saul, tenzij hij volstrekt zich tegen God zou willen verzetten, erkende dat Samuël tot hem was gezonden om hem in alles ter wille te zijn en het bevel om bij Samuël te blijven, gewillig opvolgde.. 21. Toen antwoordde Saul, die aanstonds begreep, dat de ziener van de eer van het koninkrijk sprak-want deze was het, die alle harten en gedachten bezig hield-maar voor zich het allerminst daaraan gedacht had, en hij zei: Ben ik niet een zoon van Jemini (een Benjaminiet) en dus van de kleinste van de stammen van Israël (Judges 20:26vv.)? en mijn geslacht is het niet bovendien het kleinste van al de geslachten van de stam 1) van Benjamin? Waarom spreekt gij mij dan aan met zulkewoorden? 2)

1) In de grondtekst staat het meervoud: "stammen"; dit is zonder twijfel een schrijffout, zoals dan ook alle oude vertalingen het enkelvoud "stam" hebben..

2) Ootmoed is de edelste deugd in een mens, door haar worden alle overige deugden geadeld. Ware deze niet bij Saul geweest, zo had hij kunnen denken, zo niet zelfs zeggen: "Ik ben even na daartoe als een ander", en daar God hem reeds van de geboorte af in natuur en gedaante een zo hoge voorrang boven alle andere Israëlieten gegeven had, was hij ook niet zonder reden voor de waardigste tot de koninklijke kroon aan te zien. Dit is echter ver van hem, en hij geeft een juist teken van ootmoed, dat hij niet ziet op de voorrechten, die hij werkelijk bezit. Wanneer Saul altijd zo nederig en klein in eigen ogen gebleven was, en zich bestendig zijn nederige afkomst herinnerd had (15:17), zo zou het later met hem zo kwalijk niet afgelopen zijn.

Deze ootmoed, die Saul hier openbaart, had echter geen diepe wortels bij hem geschoten, zoals later blijkt. Later werd hij zeer hoogmoedig, maar heeft dan ook ervaren, dat God de hovaardigen weerstaat..

Vers 22

22. Samuël dan, hartelijk verheugd over zulke woorden van ootmoed, die hem een bevestiging waren van de goddelijke verkiezing, nam Saul en zijn jongen mee naar de hoogte, en hij bracht ze in de kamer, die voor de meer aanzienlijkeburgers ingericht was, terwijl de overigen zich op het vrije veld gelegerd hadden; en hij gaf hun, ook de knecht, omwille van Saul, plaats aan het opperste van de genodigden, hij wees hun de ereplaats aan; de genodigden nu waren omtrent dertig man.

Vers 22

22. Samuël dan, hartelijk verheugd over zulke woorden van ootmoed, die hem een bevestiging waren van de goddelijke verkiezing, nam Saul en zijn jongen mee naar de hoogte, en hij bracht ze in de kamer, die voor de meer aanzienlijkeburgers ingericht was, terwijl de overigen zich op het vrije veld gelegerd hadden; en hij gaf hun, ook de knecht, omwille van Saul, plaats aan het opperste van de genodigden, hij wees hun de ereplaats aan; de genodigden nu waren omtrent dertig man.

Vers 23

23. Toen zei Samuël tot de kok, nadat hij de zegenbede uitgesproken had (1 Samuel 9:13): Geef dat stuk, dat ik u heden morgen gegeven heb, waarvan ik tot u zei: Zet het bij u weg 1) tot een erestuk voor een nogte verwachten gast.

1) Samuël wist uit de gisteren ontvangen openbaring, dat de Heere heden de verkoren koning van Israël tot hem leiden zou (1 Samuel 9:15); hij had daardoor alles vooraf in orde kunnen brengen..

Vers 23

23. Toen zei Samuël tot de kok, nadat hij de zegenbede uitgesproken had (1 Samuel 9:13): Geef dat stuk, dat ik u heden morgen gegeven heb, waarvan ik tot u zei: Zet het bij u weg 1) tot een erestuk voor een nogte verwachten gast.

1) Samuël wist uit de gisteren ontvangen openbaring, dat de Heere heden de verkoren koning van Israël tot hem leiden zou (1 Samuel 9:15); hij had daardoor alles vooraf in orde kunnen brengen..

Vers 24

24. De kok nu bracht een schouder (Exodus 29:22) op met wat daaraan was 1) en Samuël zette het gehele stuk voor Saul, om hem des te meer te regeren, en hij zei: Zie, dit is het overgeblevene, een stuk waarop niemand van de aanwezigen aanspraak heeft, zet het voor u, eet, want het is, omdat de Heere mij voor uw aankomst met tijd en uur heeft bekend gemaakt, ter bestemder tijd voor u bewaard, toen ik zei: Ik heb het volk genodigd. Zo at Saul met Samuël opdie dag. 1) Dit kunnen niet de nieren geweest zijn, noch eigenlijk het vet, omdat dit verbrand moest worden ter ere van de Heere, maar moet wezen het niet voor het altaar bestemde vet aan het vlees..

Vers 24

24. De kok nu bracht een schouder (Exodus 29:22) op met wat daaraan was 1) en Samuël zette het gehele stuk voor Saul, om hem des te meer te regeren, en hij zei: Zie, dit is het overgeblevene, een stuk waarop niemand van de aanwezigen aanspraak heeft, zet het voor u, eet, want het is, omdat de Heere mij voor uw aankomst met tijd en uur heeft bekend gemaakt, ter bestemder tijd voor u bewaard, toen ik zei: Ik heb het volk genodigd. Zo at Saul met Samuël opdie dag. 1) Dit kunnen niet de nieren geweest zijn, noch eigenlijk het vet, omdat dit verbrand moest worden ter ere van de Heere, maar moet wezen het niet voor het altaar bestemde vet aan het vlees..

Vers 25

25. Daarna, toen de maaltijd geëindigd was, gingen zij af van de hoogte in de stad en in het huis, waar Samuël geherbergd was, en hij sprak alleen met Saul op het dak 1) (Deuteronomy 22:8). Daarna verwijderde hij zich en Saul bleef alleen in de stille kamer achter (2 Kings 4:9vv.); zij zullen dus weinig geslapen en veel gebeden 2) hebben, de beide vroeger elkaar onbekende, nu zo nauw aan elkaar verbonden mannen.

1) De Schrift zegt ons niets van de inhoud van dit gesprek; het is niet moeilijk die zich in te denken. Voor Israël zal nu een nieuw gedeelte van zijn geschiedenis beginnen, het zal zijn eerste koning ontvangen; hoe diep bewogen moet hierbij Samuëls hart geweest zijn! Waarvan kon hij anders spreken, dan van de hoge roeping van zijn volk en het diep verval, van de oorzaak van de grote ellende en de enige weg tot redding, van de dringende behoefte aan waarachtige bekering en de hoge roeping van de koning om als een man naar Gods hart Zijn volk voor te gaan en van de ontzaglijke straf, die deze zou ontvangen, indien hij niet God gaf, wat van God is, maar zich tot daden van ongehoorzaamheid en willekeur liet meeslepen?.

2) Hebt gij reeds zo'n gebedsnacht gehad? of tenminste gebedsuren, wanneer in de duisternis van de wereld het licht van de Heere in uw ziel neerdaalde en Hij zelf in u opging als een heldere morgenster? Hebt gij met Gods woord en gebed uw ziel geheiligd, voordat gij de wijding ontvingt tot uw Christelijk beroep, of zijt gij lichtzinnig spelende en dartelende uw werkkring ingetreden, die u Gods genade gegeven heeft?.

II. 1 Samuel 9:26-1 Samuel 9:10:16. De volgende morgen doet Samuël Saul uitgeleide tot aan het einde van de stad; hier laat hij hem stilstaan, zalft hem tot vorst over het volk van God, en laat hem vervolgens gaan met aankondiging van drie tekens, die hem de goddelijke verkiezing tot het koningschap bevestigen zullen. Hij wijst hem aan dat de onderneming tegen de Filistijnen te Gilgal waar hij het leger rondom zich zou verzamelen, door een offer gewijd zou worden, en dat hij daar zeven dagen zou wachten, totdat hij hem de wil van de Heere bekend gemaakt zou hebben. Terwijl nu Saul van Samuël weggaat, komen de drie tekens; bij het laatste, bij het ontmoeten van een hoop profeten die van de hoogte bij Gibea neerkomt, wordt Saul door de Geest van God aangegrepen, zodat hij tot algemene verwondering van de Gibeïten, zijn medeburgers, onder de profeten profeteert. In zijn vaders huis aangekomen geeft hij aan zijn oom op de tot hem gerichte vraag in het algemeen antwoord, maar verzwijgt wat Samuël hem van het koningschap gezegd heeft.

Vers 25

25. Daarna, toen de maaltijd geëindigd was, gingen zij af van de hoogte in de stad en in het huis, waar Samuël geherbergd was, en hij sprak alleen met Saul op het dak 1) (Deuteronomy 22:8). Daarna verwijderde hij zich en Saul bleef alleen in de stille kamer achter (2 Kings 4:9vv.); zij zullen dus weinig geslapen en veel gebeden 2) hebben, de beide vroeger elkaar onbekende, nu zo nauw aan elkaar verbonden mannen.

1) De Schrift zegt ons niets van de inhoud van dit gesprek; het is niet moeilijk die zich in te denken. Voor Israël zal nu een nieuw gedeelte van zijn geschiedenis beginnen, het zal zijn eerste koning ontvangen; hoe diep bewogen moet hierbij Samuëls hart geweest zijn! Waarvan kon hij anders spreken, dan van de hoge roeping van zijn volk en het diep verval, van de oorzaak van de grote ellende en de enige weg tot redding, van de dringende behoefte aan waarachtige bekering en de hoge roeping van de koning om als een man naar Gods hart Zijn volk voor te gaan en van de ontzaglijke straf, die deze zou ontvangen, indien hij niet God gaf, wat van God is, maar zich tot daden van ongehoorzaamheid en willekeur liet meeslepen?.

2) Hebt gij reeds zo'n gebedsnacht gehad? of tenminste gebedsuren, wanneer in de duisternis van de wereld het licht van de Heere in uw ziel neerdaalde en Hij zelf in u opging als een heldere morgenster? Hebt gij met Gods woord en gebed uw ziel geheiligd, voordat gij de wijding ontvingt tot uw Christelijk beroep, of zijt gij lichtzinnig spelende en dartelende uw werkkring ingetreden, die u Gods genade gegeven heeft?.

II. 1 Samuel 9:26-1 Samuel 9:10:16. De volgende morgen doet Samuël Saul uitgeleide tot aan het einde van de stad; hier laat hij hem stilstaan, zalft hem tot vorst over het volk van God, en laat hem vervolgens gaan met aankondiging van drie tekens, die hem de goddelijke verkiezing tot het koningschap bevestigen zullen. Hij wijst hem aan dat de onderneming tegen de Filistijnen te Gilgal waar hij het leger rondom zich zou verzamelen, door een offer gewijd zou worden, en dat hij daar zeven dagen zou wachten, totdat hij hem de wil van de Heere bekend gemaakt zou hebben. Terwijl nu Saul van Samuël weggaat, komen de drie tekens; bij het laatste, bij het ontmoeten van een hoop profeten die van de hoogte bij Gibea neerkomt, wordt Saul door de Geest van God aangegrepen, zodat hij tot algemene verwondering van de Gibeïten, zijn medeburgers, onder de profeten profeteert. In zijn vaders huis aangekomen geeft hij aan zijn oom op de tot hem gerichte vraag in het algemeen antwoord, maar verzwijgt wat Samuël hem van het koningschap gezegd heeft.

Vers 26

26. En zij stonden, omdat de slaap hun die nacht ontweek (1 Samuel 9:25), ieder op zijn plaats vroeg op, en het geschiedde omtrent de opgang van de dageraad, zo riep Samuël Saul, die de nacht op het dak had doorgebracht, zeggende: Sta op, dat ik u laat gaan, 1) ik wil u, zoals ik u gisteren zei (1 Samuel 9:19), niet langer bij mij houden. Toen stond Saul op, en zij beiden gingen uit, Saul met zijn knecht en Samuël, naar buiten. 1) In het Hebreeuws Wascholchka. Eigenlijk: ik zal u geleiden. Er wordt dan ook terstond gezegd: zij beiden gingen uit, hij en Samuël, naar buiten, en uit het volgende vers blijkt duidelijk, dat Samuël een eind weegs mee is gegaan om hem de woorden van God mee te delen..

Vers 26

26. En zij stonden, omdat de slaap hun die nacht ontweek (1 Samuel 9:25), ieder op zijn plaats vroeg op, en het geschiedde omtrent de opgang van de dageraad, zo riep Samuël Saul, die de nacht op het dak had doorgebracht, zeggende: Sta op, dat ik u laat gaan, 1) ik wil u, zoals ik u gisteren zei (1 Samuel 9:19), niet langer bij mij houden. Toen stond Saul op, en zij beiden gingen uit, Saul met zijn knecht en Samuël, naar buiten. 1) In het Hebreeuws Wascholchka. Eigenlijk: ik zal u geleiden. Er wordt dan ook terstond gezegd: zij beiden gingen uit, hij en Samuël, naar buiten, en uit het volgende vers blijkt duidelijk, dat Samuël een eind weegs mee is gegaan om hem de woorden van God mee te delen..

Vers 27

27. Toen zij afgegaan waren aan het einde van de stad, zei Samuël, die hem een eind weegs uitgeleide deed, tot Saul: Zeg de jongen, dat hij voor onze aangezichten weggaat, want ik heb nog iets te doen met u, waarbij geen oog- en oorgetuige zijn mag; toen ging hij, de knecht, weg zoals zijn meester hem beval; maar, zo ging Samuël voort, sta gij als nu stil, en ik zal u Gods woord doen horen; 1) ik zal aan u doen wat Hij mij opgedragen heeft.

1) Het is door de zalving van de Heilige Geest, dat Christus, de grote Profeet, ons het Woord van de Heere openbaart (1 John 2:17)..

Hoe verschillend zijn Gods gedachten van onze begeerten, Saul was uitgegaan om ezelinnen te zoeken, en hij vond een koninkrijk. Menigeen is heengegaan om rijkdom en genot te zoeken, en werd naar plaatsen geleid, waar hij de redding van zijn ziel vond..

Vers 27

27. Toen zij afgegaan waren aan het einde van de stad, zei Samuël, die hem een eind weegs uitgeleide deed, tot Saul: Zeg de jongen, dat hij voor onze aangezichten weggaat, want ik heb nog iets te doen met u, waarbij geen oog- en oorgetuige zijn mag; toen ging hij, de knecht, weg zoals zijn meester hem beval; maar, zo ging Samuël voort, sta gij als nu stil, en ik zal u Gods woord doen horen; 1) ik zal aan u doen wat Hij mij opgedragen heeft.

1) Het is door de zalving van de Heilige Geest, dat Christus, de grote Profeet, ons het Woord van de Heere openbaart (1 John 2:17)..

Hoe verschillend zijn Gods gedachten van onze begeerten, Saul was uitgegaan om ezelinnen te zoeken, en hij vond een koninkrijk. Menigeen is heengegaan om rijkdom en genot te zoeken, en werd naar plaatsen geleid, waar hij de redding van zijn ziel vond..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 9". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-9.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile