Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Kronieken 11

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 11

2 Chronicles 11:1

REHABEAMS STRIJDVAARDIGHEID, STEDEN, BEVESTIGING, VROUWEN EN KINDEREN

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 11

2 Chronicles 11:1

REHABEAMS STRIJDVAARDIGHEID, STEDEN, BEVESTIGING, VROUWEN EN KINDEREN

Vers 1

1. Toen nu Rehabeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde hij het huis van Juda en Benjamin, n honderd en tachtig duizend uitgelezenen, geoefend ten oorlog om tegen Israël te strijden, opdat hij het koninkrijk ook over de 10 stammen, weer aan Rehabeam bracht.

Vers 1

1. Toen nu Rehabeam te Jeruzalem gekomen was, vergaderde hij het huis van Juda en Benjamin, n honderd en tachtig duizend uitgelezenen, geoefend ten oorlog om tegen Israël te strijden, opdat hij het koninkrijk ook over de 10 stammen, weer aan Rehabeam bracht.

Vers 2

2. Maar het woord van de Heere geschiedde tot Semaja, de man van God, die Rehabeam als profetisch wachter terzijde gesteld was (2 Chronicles 12:5,2 Chronicles 12:15) zeggende:

Vers 2

2. Maar het woord van de Heere geschiedde tot Semaja, de man van God, die Rehabeam als profetisch wachter terzijde gesteld was (2 Chronicles 12:5,2 Chronicles 12:15) zeggende:

Vers 3

3. Zeg tot Rehabeam, de zoon van Salomo, de koning van Juda, en tot het ganse Israël 1) in Juda en Benjamin, ook tot de Israëlieten, die in de steden van Juda wonen (2 Chronicles 10:17), zeggende:

1) Tot het ganse Israël. Met deze woorden wordt feitelijk uitgesproken, dat het rijk van de Tien stammen in de ogen van God niet meer tot het ware zaad van Israël, d.i. Jakob, behoorde. Onder Israël hebben wij hier dan ook te verstaan, niet zozeer Juda en Benjamin en degenen van de Tien stammen, die in de steden van Juda woonden, maar de getrouw geblevenen aan de godsdienst van Israël, het Israël, dat zich als een theocratisch volk kende en aan het theocratisch bewind van David's huis zich bleef onderwerpen.

Vers 3

3. Zeg tot Rehabeam, de zoon van Salomo, de koning van Juda, en tot het ganse Israël 1) in Juda en Benjamin, ook tot de Israëlieten, die in de steden van Juda wonen (2 Chronicles 10:17), zeggende:

1) Tot het ganse Israël. Met deze woorden wordt feitelijk uitgesproken, dat het rijk van de Tien stammen in de ogen van God niet meer tot het ware zaad van Israël, d.i. Jakob, behoorde. Onder Israël hebben wij hier dan ook te verstaan, niet zozeer Juda en Benjamin en degenen van de Tien stammen, die in de steden van Juda woonden, maar de getrouw geblevenen aan de godsdienst van Israël, het Israël, dat zich als een theocratisch volk kende en aan het theocratisch bewind van David's huis zich bleef onderwerpen.

Vers 4

4. Zo zegt de Heere: Gij zult niet optrekken, noch strijden tegen uw broeders; een ieder keert terug tot zijn huis, want deze zaak, deze afval van een groot deel van het volk van David's huis, is van Mij1), uit een door Mij ten uitvoer gebracht vonnis geschied, en kan met alle menselijke macht niet meer ongedaan worden gemaakt. En zij, tot wie deze vermaning geschied was (2 Chronicles 11:3), hoorden de woorden van de Heere, en zij keerden terug van tegen Jerobeam te trekken, die intussen Israël zich tot koning verkozen had.

1) Had God Rehabeam de zoon van Salomo genoemd (vs 3), hier verzekert de Heere nogmaals, dat deze aan het besluit van God, inzake de scheuring van het Rijk, niets kon veranderen, omdat het reeds door de Almacht van God was uitgevoerd. Rehabeam ontvangt hier dan ook een zijdelingse vermaning, om zich te wachten voor het verlaten van de inzettingen van de Heere.

II. 2 Chronicles 11:5-2 Chronicles 11:23. Hierop volgt allereerst een begrip over de toebereidselen, die Rehabeam tot veiligheid van zijn rijk genomen (2 Chronicles 11:5-2 Chronicles 11:12), daarna over de toeneming in macht, die hij op het noordelijk rijk verkregen heeft, doordat de van daar verdreven priesters en Levieten en trouwe vereerders van de Heere uit alle stammen, zich bij het zuidelijk rijk aansloten (2 Chronicles 11:13-2 Chronicles 11:17), en hierna over de familiebetrekkingen van de koning (2 Chronicles 11:18-2 Chronicles 11:23). Van al deze zaken wordt in de Boeken der Koningen geen verdere mededeling aangetroffen, dan alleen in 1 Kings 12:31, 1 Kings 13:33, waar in het kort vermeld wordt, wat in ons Hoofdstuk (2 Chronicles 11:12-2 Chronicles 11:17) uitvoeriger wordt voorgesteld. 5. Rehabeam nu woonde, nadat hij zich eenmaal in de afscheuring van een nieuw koninkrijk van het vroegere Israël in het geheel, had leren berusten, in stilheid te Jeruzalem, zonder een nieuwe poging te doen, tot herkrijging van het afgevallen gebied, en hij bouwde, alleen, om voor verdere vermindering van zijn macht zich te hoeden, steden, die bijzonder tegen uitwendige vijanden moesten beschermd worden, tot vastigheden in Juda, het land van zijn heerschappij.

Vers 4

4. Zo zegt de Heere: Gij zult niet optrekken, noch strijden tegen uw broeders; een ieder keert terug tot zijn huis, want deze zaak, deze afval van een groot deel van het volk van David's huis, is van Mij1), uit een door Mij ten uitvoer gebracht vonnis geschied, en kan met alle menselijke macht niet meer ongedaan worden gemaakt. En zij, tot wie deze vermaning geschied was (2 Chronicles 11:3), hoorden de woorden van de Heere, en zij keerden terug van tegen Jerobeam te trekken, die intussen Israël zich tot koning verkozen had.

1) Had God Rehabeam de zoon van Salomo genoemd (vs 3), hier verzekert de Heere nogmaals, dat deze aan het besluit van God, inzake de scheuring van het Rijk, niets kon veranderen, omdat het reeds door de Almacht van God was uitgevoerd. Rehabeam ontvangt hier dan ook een zijdelingse vermaning, om zich te wachten voor het verlaten van de inzettingen van de Heere.

II. 2 Chronicles 11:5-2 Chronicles 11:23. Hierop volgt allereerst een begrip over de toebereidselen, die Rehabeam tot veiligheid van zijn rijk genomen (2 Chronicles 11:5-2 Chronicles 11:12), daarna over de toeneming in macht, die hij op het noordelijk rijk verkregen heeft, doordat de van daar verdreven priesters en Levieten en trouwe vereerders van de Heere uit alle stammen, zich bij het zuidelijk rijk aansloten (2 Chronicles 11:13-2 Chronicles 11:17), en hierna over de familiebetrekkingen van de koning (2 Chronicles 11:18-2 Chronicles 11:23). Van al deze zaken wordt in de Boeken der Koningen geen verdere mededeling aangetroffen, dan alleen in 1 Kings 12:31, 1 Kings 13:33, waar in het kort vermeld wordt, wat in ons Hoofdstuk (2 Chronicles 11:12-2 Chronicles 11:17) uitvoeriger wordt voorgesteld. 5. Rehabeam nu woonde, nadat hij zich eenmaal in de afscheuring van een nieuw koninkrijk van het vroegere Israël in het geheel, had leren berusten, in stilheid te Jeruzalem, zonder een nieuwe poging te doen, tot herkrijging van het afgevallen gebied, en hij bouwde, alleen, om voor verdere vermindering van zijn macht zich te hoeden, steden, die bijzonder tegen uitwendige vijanden moesten beschermd worden, tot vastigheden in Juda, het land van zijn heerschappij.

Vers 6

6. Hij bouwde nu Bethlehem (Ru 1:22) en Etham, thans Urtas, zuidelijk van Bethlehem (1 Samuel 9:5), en Thekoa (2 Samuel 2:1).

Vers 6

6. Hij bouwde nu Bethlehem (Ru 1:22) en Etham, thans Urtas, zuidelijk van Bethlehem (1 Samuel 9:5), en Thekoa (2 Samuel 2:1).

Vers 7

7. En Beth-Zur (2 Samuel 2:1) en Socho, het tegenwoordige Shuweikeh, 3 geografische mijlen zuidwestelijk van Jeruzalem (vergel. 2 Chronicles 28:18), en Adullam (1 Samuel 22:1).

Vers 7

7. En Beth-Zur (2 Samuel 2:1) en Socho, het tegenwoordige Shuweikeh, 3 geografische mijlen zuidwestelijk van Jeruzalem (vergel. 2 Chronicles 28:18), en Adullam (1 Samuel 22:1).

Vers 8

8. En Gath, de stad van de Filistijnen (Joshua 13:3), waarvan de koning sedert David's tijd (1 Chronicles 18:1) aan het rijk van Juda onderworpen was (2 Chronicles 9:26), en Maresa (Joshua 15:44, 2 Chronicles 14:9). en Zif (Joshua 15:55. 1 Samuel 23:14; 1 Samuel 26:2,

Vers 8

8. En Gath, de stad van de Filistijnen (Joshua 13:3), waarvan de koning sedert David's tijd (1 Chronicles 18:1) aan het rijk van Juda onderworpen was (2 Chronicles 9:26), en Maresa (Joshua 15:44, 2 Chronicles 14:9). en Zif (Joshua 15:55. 1 Samuel 23:14; 1 Samuel 26:2,

Vers 9

9. En Adoraïm, in 1 Makk.13:20 Adir geheten, thans Dura, een van de grootste dorpen in het district Hebron, 1 mijl zuidwestelijk van deze stad en Lachis (Joshua 10:3), in de vlakte van Juda, en Azka (Joshua 15:35) zuidwestelijk van Jeruzalem.

Vers 9

9. En Adoraïm, in 1 Makk.13:20 Adir geheten, thans Dura, een van de grootste dorpen in het district Hebron, 1 mijl zuidwestelijk van deze stad en Lachis (Joshua 10:3), in de vlakte van Juda, en Azka (Joshua 15:35) zuidwestelijk van Jeruzalem.

Vers 10

10. En Zora, of Zarea, in het stamgebied Dan (Joshua 19:41 Judges 13:2), en Al lonin hetzelfde stamgebied (Joshua 19:42), en Hebron, zuidelijk van Jeruzalem (2 Samuel 2:1), die in deze tijd in Juda en in Benjamin, het zuidelijke rijk, de vaste steden waren 1).

1) Vatten wij nu de geografische ligging van de 15 steden in het oog, zo lagen zij deels in het zuiden van Jeruzalem aan de straat, die over Hebron naar Ber-Sba en Egypte voerde, deels aan de westelijke hellingen van het gebergte van Juda, aan de over Beit-Dschibrin naar Gaza voerende weg en slechts enige noordelijk van de weg naar de Filistijnse vlakte heen; maar geen enkele naar het noorden, om het rijk tegen invallen van die zijde te beschermen..

Rehabeam nam dus wel voorzorgen tegen invallen van de zijde van de Egyptenaren, maar scheen geen vrees te hebben voor invallen van het rijk van de Tien stammen. Wellicht dat dan ook deze steden meer versterkt zijn na de inval van de Egyptische koning.

Vers 10

10. En Zora, of Zarea, in het stamgebied Dan (Joshua 19:41 Judges 13:2), en Al lonin hetzelfde stamgebied (Joshua 19:42), en Hebron, zuidelijk van Jeruzalem (2 Samuel 2:1), die in deze tijd in Juda en in Benjamin, het zuidelijke rijk, de vaste steden waren 1).

1) Vatten wij nu de geografische ligging van de 15 steden in het oog, zo lagen zij deels in het zuiden van Jeruzalem aan de straat, die over Hebron naar Ber-Sba en Egypte voerde, deels aan de westelijke hellingen van het gebergte van Juda, aan de over Beit-Dschibrin naar Gaza voerende weg en slechts enige noordelijk van de weg naar de Filistijnse vlakte heen; maar geen enkele naar het noorden, om het rijk tegen invallen van die zijde te beschermen..

Rehabeam nam dus wel voorzorgen tegen invallen van de zijde van de Egyptenaren, maar scheen geen vrees te hebben voor invallen van het rijk van de Tien stammen. Wellicht dat dan ook deze steden meer versterkt zijn na de inval van de Egyptische koning.

Vers 11

11. En hij, Rehabeam sterkte deze vastigheden, zoals gezegd is (2 Chronicles 11:5), en leide oversten, eigene bevelhebbers daarin, en schatten van spijs, en olie en wijn, voor het geval van een belegering.

Vers 11

11. En hij, Rehabeam sterkte deze vastigheden, zoals gezegd is (2 Chronicles 11:5), en leide oversten, eigene bevelhebbers daarin, en schatten van spijs, en olie en wijn, voor het geval van een belegering.

Vers 12

12. En in elke stad van de zo even genoemde vijftien steden bracht hij rondassen en spiesen bijeen, ter verdediging tegen vijandelijke aanvallen, en sterkte ze gans zeer; zo was Juda en Benjamin, na de afval van de overige stammen (2 Chronicles 10:17) van hem 1), onder zijn bestuur. 1) De tuchtigende hand van de Heere hand werd niet vruchteloos door Rehabeam gevoeld; de afval van de Tien stammen, waarin hij de tuchtiging van de Heere moest erkennen, bracht hem op andere gedachten, die hij aanvankelijk had. Hij bezon zich ten goede en er volgde nu een gelukkige tijd van 3 jaren, waarin de koning met zijn volk in David's en Salomo's wegen wandelde. Van zijn vorige overmoed tegen het volk horen wij niets meer; veeleer zocht hij de welvaart en de veiligheid van het volk. Van zijn vader had hij lust tot bouwen geërfd: maar hij bouwde geen kostbare paleizen, maar legde vestingen tot veiligheid van het land aan, stichtte naar het zuiden en westen een gordel van 15 sterke burchten, om tegen alle gevaren toegerust te zijn; hij kende Egypte wel, en wist van waar zijn rijk voornamelijk gevaar te duchten had. Daarom probeerde hij tegen alles gewapend te wezen..

Vers 12

12. En in elke stad van de zo even genoemde vijftien steden bracht hij rondassen en spiesen bijeen, ter verdediging tegen vijandelijke aanvallen, en sterkte ze gans zeer; zo was Juda en Benjamin, na de afval van de overige stammen (2 Chronicles 10:17) van hem 1), onder zijn bestuur. 1) De tuchtigende hand van de Heere hand werd niet vruchteloos door Rehabeam gevoeld; de afval van de Tien stammen, waarin hij de tuchtiging van de Heere moest erkennen, bracht hem op andere gedachten, die hij aanvankelijk had. Hij bezon zich ten goede en er volgde nu een gelukkige tijd van 3 jaren, waarin de koning met zijn volk in David's en Salomo's wegen wandelde. Van zijn vorige overmoed tegen het volk horen wij niets meer; veeleer zocht hij de welvaart en de veiligheid van het volk. Van zijn vader had hij lust tot bouwen geërfd: maar hij bouwde geen kostbare paleizen, maar legde vestingen tot veiligheid van het land aan, stichtte naar het zuiden en westen een gordel van 15 sterke burchten, om tegen alle gevaren toegerust te zijn; hij kende Egypte wel, en wist van waar zijn rijk voornamelijk gevaar te duchten had. Daarom probeerde hij tegen alles gewapend te wezen..

Vers 13

13. Daartoe de priester en de Levieten, die in het ganse Israël, het noordelijke rijk, waren, stelden zich bij hem uit al hun landpalen.

Vers 13

13. Daartoe de priester en de Levieten, die in het ganse Israël, het noordelijke rijk, waren, stelden zich bij hem uit al hun landpalen.

Vers 14

14. Want de Levieten verlieten hun voorsteden en hun bezitting (Numbers 35:1, Joz 21:20 vv.),en kwamen in Juda en in Jeruzalem; want Jerobeam en zijn zonen, of opvolgers in zijn rijk, die allen in zijn wegen wandelden, hadden hen verstoten, van het priesterdom de Heere te mogen bedienen, omdat zij niet wilden weten van de afgodische eredienst, die deze koning instelde (1 Kings 12:31).

Vers 14

14. Want de Levieten verlieten hun voorsteden en hun bezitting (Numbers 35:1, Joz 21:20 vv.),en kwamen in Juda en in Jeruzalem; want Jerobeam en zijn zonen, of opvolgers in zijn rijk, die allen in zijn wegen wandelden, hadden hen verstoten, van het priesterdom de Heere te mogen bedienen, omdat zij niet wilden weten van de afgodische eredienst, die deze koning instelde (1 Kings 12:31).

Vers 15

15. En hij had zich, zoals in 1 Kings 12:31 verhaald wordt, priesters gesteld voor de hoogten, en voor de duivels, de Demonendienst, want dit was in de grond de genoemde valse godsdienst (Leviticus 17:7), en voor de beide kalveren 1), die hij gemaakt had.

1) Voor de duivels en voor de kalveren, is nadere uitlegging van: voor de hoogten. In zijn wezen was de kalverdienst demonisch, wat de vorm betreft waren het kalverenbeelden. Hier wordt de dienst, door Jerobeam ingesteld, getekend naar zijn diepste wezen, tegenover de Goddelijke dienst in Jeruzalem's tempel. Al wat van God aftrekt is demonisch.

Vers 15

15. En hij had zich, zoals in 1 Kings 12:31 verhaald wordt, priesters gesteld voor de hoogten, en voor de duivels, de Demonendienst, want dit was in de grond de genoemde valse godsdienst (Leviticus 17:7), en voor de beide kalveren 1), die hij gemaakt had.

1) Voor de duivels en voor de kalveren, is nadere uitlegging van: voor de hoogten. In zijn wezen was de kalverdienst demonisch, wat de vorm betreft waren het kalverenbeelden. Hier wordt de dienst, door Jerobeam ingesteld, getekend naar zijn diepste wezen, tegenover de Goddelijke dienst in Jeruzalem's tempel. Al wat van God aftrekt is demonisch.

Vers 16

16. Na die priesters en Levieten kwamen ook uit alle stammen van Israël te Jeruzalem, niet weinigen van degenen, die hun hart begaven om de Heere, de God van Israël, te zoeken en zij zetten er zich zelfs met hun woning neer opdat zij de Heere, de God hun vaderen, offerande deden 1) (vgl. 2 Chronicles 15:9; 2 Chronicles 30:11).

1) Al wat voor onze zielen best is, is altijd het verkiezenswaardigste; en wij moeten de voordelen van de Godsdienst altijd boven onze uitwendige geneugten en gemakken stellen. Want waar de getrouwe Priesterschaar van de Heere is, daar behoort ook zijn getrouw volk te wezen..

Vers 16

16. Na die priesters en Levieten kwamen ook uit alle stammen van Israël te Jeruzalem, niet weinigen van degenen, die hun hart begaven om de Heere, de God van Israël, te zoeken en zij zetten er zich zelfs met hun woning neer opdat zij de Heere, de God hun vaderen, offerande deden 1) (vgl. 2 Chronicles 15:9; 2 Chronicles 30:11).

1) Al wat voor onze zielen best is, is altijd het verkiezenswaardigste; en wij moeten de voordelen van de Godsdienst altijd boven onze uitwendige geneugten en gemakken stellen. Want waar de getrouwe Priesterschaar van de Heere is, daar behoort ook zijn getrouw volk te wezen..

Vers 17

17. Alzo sterkten 1) zij het koninkrijk van Juda, en bekrachtigden Rehabeam, de zoon van Salomo, drie jaren, totdat deze verhuizingen ten gevolge van Rehabeams afval (2 Chronicles 12:1) ophielden; maar vroeger vonden zij in menigte plaats; want drie jaren, van 975 tot 972 voor Christus, wandelden zij, de koning met zijn volk, in de weg van David en Salomo. 1) De heilige geschiedenis noemt zo'n toevloed uit Israël een versterking van het koninkrijk van Juda; indien in het schone dal Siddim tien rechtvaardigen een vurige muur rondom vijf steden met haar bewoners geweest zouden zijn (Genesis 18:32) hoe zou dan ook een toevloed van trouwe knechten van de Heere niet een zegen zijn voor een klein geworden rijk? En Juda mocht zich wel herinneren, wat zijn vorige koning gezegd had (Proverbs 15:16): Beter is weinig met de vrees van de Heere, dan een grote schat en onrust daarbij..

Dit versterken moet gezocht worden in hun gezindheid. Door hun Godsvrucht en gebed brachten zij een zegen over het volk. Om het geloof moesten zij vluchten uit het Rijk van de Tien stammen en waar Juda hun nu een wijk- en woonplaats schonk, daar genoot het volk de stille, geestelijke vruchten ervan.

Vers 17

17. Alzo sterkten 1) zij het koninkrijk van Juda, en bekrachtigden Rehabeam, de zoon van Salomo, drie jaren, totdat deze verhuizingen ten gevolge van Rehabeams afval (2 Chronicles 12:1) ophielden; maar vroeger vonden zij in menigte plaats; want drie jaren, van 975 tot 972 voor Christus, wandelden zij, de koning met zijn volk, in de weg van David en Salomo. 1) De heilige geschiedenis noemt zo'n toevloed uit Israël een versterking van het koninkrijk van Juda; indien in het schone dal Siddim tien rechtvaardigen een vurige muur rondom vijf steden met haar bewoners geweest zouden zijn (Genesis 18:32) hoe zou dan ook een toevloed van trouwe knechten van de Heere niet een zegen zijn voor een klein geworden rijk? En Juda mocht zich wel herinneren, wat zijn vorige koning gezegd had (Proverbs 15:16): Beter is weinig met de vrees van de Heere, dan een grote schat en onrust daarbij..

Dit versterken moet gezocht worden in hun gezindheid. Door hun Godsvrucht en gebed brachten zij een zegen over het volk. Om het geloof moesten zij vluchten uit het Rijk van de Tien stammen en waar Juda hun nu een wijk- en woonplaats schonk, daar genoot het volk de stille, geestelijke vruchten ervan.

Vers 18

18. En Rehabeam nam zich, niet eerst thans, maar zeker reeds vroeger, nog v rdat hij aan de regering kwam, benevens Mahalath, de dochter van Jerimoth, de zoon van David, van een van zijn bijvrouwen (1 Chronicles 3:9) ter vrouwe Abihaïl, de dochter van Eliab, de eerstgeboren zoon van Isaï 1) en broeder van koning David (1 Chronicles 2:13).

1) Als het voegwoord en in de Hoogduitse vertaling v r de naam Abihaïl juist is (de Septuaginta heeft het ook, maar in de tegenwoordige Hebreeuwse tekst staat het niet), dan kan het vers ook aldus vertaald worden: En Rehabeam nam tot vrouw Mahalath de dochter van Jerimoth, de zoon van David en van Abihaïl, de dochter van Eliab, de zoon van Isaï, zodat slechts van een vrouw sprake zou zijn, wier moeder zowel als wier vader wordt opgegeven; uit 2 Chronicles 11:19, 2 Chronicles 11:20 te oordelen, schijnt deze opvatting de meest juiste..

Vers 18

18. En Rehabeam nam zich, niet eerst thans, maar zeker reeds vroeger, nog v rdat hij aan de regering kwam, benevens Mahalath, de dochter van Jerimoth, de zoon van David, van een van zijn bijvrouwen (1 Chronicles 3:9) ter vrouwe Abihaïl, de dochter van Eliab, de eerstgeboren zoon van Isaï 1) en broeder van koning David (1 Chronicles 2:13).

1) Als het voegwoord en in de Hoogduitse vertaling v r de naam Abihaïl juist is (de Septuaginta heeft het ook, maar in de tegenwoordige Hebreeuwse tekst staat het niet), dan kan het vers ook aldus vertaald worden: En Rehabeam nam tot vrouw Mahalath de dochter van Jerimoth, de zoon van David en van Abihaïl, de dochter van Eliab, de zoon van Isaï, zodat slechts van een vrouw sprake zou zijn, wier moeder zowel als wier vader wordt opgegeven; uit 2 Chronicles 11:19, 2 Chronicles 11:20 te oordelen, schijnt deze opvatting de meest juiste..

Vers 20

20. En na haar nam hij Macha, de kleindochter (1 Kings 15:2) van Absalom; deze baarde hem Abia, en Attaï, en Ziza, en Selomith.

Vers 20

20. En na haar nam hij Macha, de kleindochter (1 Kings 15:2) van Absalom; deze baarde hem Abia, en Attaï, en Ziza, en Selomith.

Vers 21

21. En Rehabeam had Macha, Absaloms dochter, die door bijzondere schoonheid uitmuntte, liever dan al zijn vrouwen en zijn bijwijven; want hij had, naardien hij van het derde jaar van zijn regering af een talrijke harem onderhield achttien vrouwen genomen, en zestig bijwijven; en hij gewon achtentwintig zonen en zestig dochters.

Vers 21

21. En Rehabeam had Macha, Absaloms dochter, die door bijzondere schoonheid uitmuntte, liever dan al zijn vrouwen en zijn bijwijven; want hij had, naardien hij van het derde jaar van zijn regering af een talrijke harem onderhield achttien vrouwen genomen, en zestig bijwijven; en hij gewon achtentwintig zonen en zestig dochters.

Vers 22

22. En Rehabeam stelde Abia, de zoon van Macha, uit voorliefde tot haar en zeker ook op haar aandrijven, zonder aan Gods verbod in Deuteronomy 21:15, te denken, tot een hoofd, om een overste te zijn onder zijn broeders; want het was om hem koning, tot zijn opvolger op de koningstroon te maken, zoals deze dan ook later hem werkelijk in de regering opvolgde (2 Chronicles 13:1).

Vers 22

22. En Rehabeam stelde Abia, de zoon van Macha, uit voorliefde tot haar en zeker ook op haar aandrijven, zonder aan Gods verbod in Deuteronomy 21:15, te denken, tot een hoofd, om een overste te zijn onder zijn broeders; want het was om hem koning, tot zijn opvolger op de koningstroon te maken, zoals deze dan ook later hem werkelijk in de regering opvolgde (2 Chronicles 13:1).

Vers 23

23. En hij handelde verstandig 1), probeerde de achtergezette zonen van zijn eerste vrouw op andere wijze schadeloos te stellen, opdat zij zijn bepaling omtrent de erfopvolging zich zouden laten gevallen; zodat hij van al zijn zonen, door alle landen van Juda en Benjamin, in alle vaste steden, waarvan in 2 Chronicles 11:5, gesproken is, verspreidde, en tot bevelhebbers ervan benoemde. Hierdoor leefden zij afgescheiden van elkaar, en hoopte hij onderlingen twist te voorkomen; die hij voedsel, levensonderhoud ter bestrijding van een schitterende hofhouding gaf in overvloed; en hij begeerde 2) voor hen de veelheid van vrouwen, om hen in ieder opzicht tevreden te stellen (2 Chronicles 21:2).

1) Hij zorgde dus daarvoor, dat de zonen, door verplaatsing, in de vaste steden van het land, als commandanten daarvan, van elkaar werden gescheiden, tevens echter door rijkelijk levensonderhoud en een aanzienlijk aantal vrouwen, dat zij de gewenste middelen hadden tot een vorstelijk leven, om hen tevreden te stellen, opdat zij niet naar de kroon, die hij Abia had toegedacht, zouden haken..

Begeerde, in zoverre het in zijn macht stond, om zijn zonen vrouwen te geven.

Vers 23

23. En hij handelde verstandig 1), probeerde de achtergezette zonen van zijn eerste vrouw op andere wijze schadeloos te stellen, opdat zij zijn bepaling omtrent de erfopvolging zich zouden laten gevallen; zodat hij van al zijn zonen, door alle landen van Juda en Benjamin, in alle vaste steden, waarvan in 2 Chronicles 11:5, gesproken is, verspreidde, en tot bevelhebbers ervan benoemde. Hierdoor leefden zij afgescheiden van elkaar, en hoopte hij onderlingen twist te voorkomen; die hij voedsel, levensonderhoud ter bestrijding van een schitterende hofhouding gaf in overvloed; en hij begeerde 2) voor hen de veelheid van vrouwen, om hen in ieder opzicht tevreden te stellen (2 Chronicles 21:2).

1) Hij zorgde dus daarvoor, dat de zonen, door verplaatsing, in de vaste steden van het land, als commandanten daarvan, van elkaar werden gescheiden, tevens echter door rijkelijk levensonderhoud en een aanzienlijk aantal vrouwen, dat zij de gewenste middelen hadden tot een vorstelijk leven, om hen tevreden te stellen, opdat zij niet naar de kroon, die hij Abia had toegedacht, zouden haken..

Begeerde, in zoverre het in zijn macht stond, om zijn zonen vrouwen te geven.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 11". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-11.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile