Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Kronieken 24

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 24

2 Chronicles 24:1

JOAS' LOFFELIJKE DADEN, AFGODERIJ, STRAF EN DOOD

II. 2 Chronicles 24:1-2 Chronicles 24:16. Zolang de hogepriester Jojada leeft en de jonge koning als getrouw raadsman terzijde staat (en dit was minstens 30 jaar het geval) heeft deze het bestuur op een voor God welgevallige en voor het volk heilzame wijze gevoerd. V r alles was het Joas' streven, om de verwaarloosde en zeer beschadigde Tempel te herstellen; en ofschoon zijn eerste maatregelen met dit doel zonder goed gevolg blijven, laat hij zich daardoor niet ontmoedigen, maar grijpt de zaak van een andere zijde aan, en behalve de eigenlijke herstelling van de Tempels, gelukt hem ook een vernieuwing van het tempelgereedschap. Als later Jojada sterft, eren koning en volk de zo getrouwe en verdienstelijke hogepriester nog in de dood daardoor, dat zij zijn lijk in de koninklijke begraafplaats op Zion bijzetten (Vergelijk 2 Kings 12:1-2 Kings 12:16).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 24

2 Chronicles 24:1

JOAS' LOFFELIJKE DADEN, AFGODERIJ, STRAF EN DOOD

II. 2 Chronicles 24:1-2 Chronicles 24:16. Zolang de hogepriester Jojada leeft en de jonge koning als getrouw raadsman terzijde staat (en dit was minstens 30 jaar het geval) heeft deze het bestuur op een voor God welgevallige en voor het volk heilzame wijze gevoerd. V r alles was het Joas' streven, om de verwaarloosde en zeer beschadigde Tempel te herstellen; en ofschoon zijn eerste maatregelen met dit doel zonder goed gevolg blijven, laat hij zich daardoor niet ontmoedigen, maar grijpt de zaak van een andere zijde aan, en behalve de eigenlijke herstelling van de Tempels, gelukt hem ook een vernieuwing van het tempelgereedschap. Als later Jojada sterft, eren koning en volk de zo getrouwe en verdienstelijke hogepriester nog in de dood daardoor, dat zij zijn lijk in de koninklijke begraafplaats op Zion bijzetten (Vergelijk 2 Kings 12:1-2 Kings 12:16).

Vers 1

1. Joas was zeven jaren oud, toen hij koning werd (2 Chronicles 23:2), en hij regeerde veertig jaar, van 877-838 voor Christus te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Zibjaof Zibea, van Bersba.

Vers 1

1. Joas was zeven jaren oud, toen hij koning werd (2 Chronicles 23:2), en hij regeerde veertig jaar, van 877-838 voor Christus te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Zibjaof Zibea, van Bersba.

Vers 2

2. En Joas deed, dat juist was in de ogen van de Heere, al de dagen van de priester Jojada; want deze spoorde hem aan tot al wat goed was; maar na diens dood oefenden de oversten in Juda een snode invloed op de koning uit (2 Chronicles 24:17).

Vers 2

2. En Joas deed, dat juist was in de ogen van de Heere, al de dagen van de priester Jojada; want deze spoorde hem aan tot al wat goed was; maar na diens dood oefenden de oversten in Juda een snode invloed op de koning uit (2 Chronicles 24:17).

Vers 3

3. En Jojada nam voor hem twee vrouwen; en hij gewon zonen en dochters (zie 2 Chronicles 24:27).

Vers 3

3. En Jojada nam voor hem twee vrouwen; en hij gewon zonen en dochters (zie 2 Chronicles 24:27).

Vers 4

4. Het geschiedde nu hierna, nog gedurende de tijd, dat Jojada de koning leidde, dat het in het hart van Joas was, het huis van de Heere te vernieuwen, dat, bijzonder onder Joram, Ahazia en Athalia, zeer beschadigd was geworden (2 Chronicles 24:7);

Vers 4

4. Het geschiedde nu hierna, nog gedurende de tijd, dat Jojada de koning leidde, dat het in het hart van Joas was, het huis van de Heere te vernieuwen, dat, bijzonder onder Joram, Ahazia en Athalia, zeer beschadigd was geworden (2 Chronicles 24:7);

Vers 5

5. Zo vergaderde hij de priesters en de Levieten, en zei tot hen: Trek uit tot de steden van Juda, en vergader geld van het ganse Israël, terwijl u het volk herinnert aan de wettelijke diensten, die het aan het heiligdom moet verlenen, en die tot dusver zo slecht zijn volbracht, en zeg hun, dat dit geld is om het huis van uw God te beteren van jaar tot jaar; en jullie, haast tot deze zaak; maar de Levieten haastten niet, maar de zaak bleef rusten tot in het 23ste jaar van Joas.

Vers 5

5. Zo vergaderde hij de priesters en de Levieten, en zei tot hen: Trek uit tot de steden van Juda, en vergader geld van het ganse Israël, terwijl u het volk herinnert aan de wettelijke diensten, die het aan het heiligdom moet verlenen, en die tot dusver zo slecht zijn volbracht, en zeg hun, dat dit geld is om het huis van uw God te beteren van jaar tot jaar; en jullie, haast tot deze zaak; maar de Levieten haastten niet, maar de zaak bleef rusten tot in het 23ste jaar van Joas.

Vers 6

6. En de koning riep Jojada, het hoofd van de priesters, en zei tot hem: Waarom hebt u geen onderzoek gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem inbrengen zouden de schatting van Mozes, de knecht van de Heere en van de gemeente van Israël, voor de tent van de getuigenis 1) (Exodus 30:12)?

1) Het is zeer goed mogelijk, dat zij, die enkel de gedaante van de godzaligheid hebben, echter in het uitwendig personen van Godsdienstpleging dezen overtreffen, die de kracht van de godsvrucht waarlijk bezitten. Zo betoonde Joas zich zorgvuldiger en ijveriger in het herstellen en vernieuwen van de tempels, dan Jojada zelf, die hij zijn slapheid en nalatigheid hierin verweet. Maar het valt makkelijker stenen tempels te bouwen, dan zijn lichaam en ziel tot een tempel te maken voor God en zijn Geest..

Vers 6

6. En de koning riep Jojada, het hoofd van de priesters, en zei tot hem: Waarom hebt u geen onderzoek gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem inbrengen zouden de schatting van Mozes, de knecht van de Heere en van de gemeente van Israël, voor de tent van de getuigenis 1) (Exodus 30:12)?

1) Het is zeer goed mogelijk, dat zij, die enkel de gedaante van de godzaligheid hebben, echter in het uitwendig personen van Godsdienstpleging dezen overtreffen, die de kracht van de godsvrucht waarlijk bezitten. Zo betoonde Joas zich zorgvuldiger en ijveriger in het herstellen en vernieuwen van de tempels, dan Jojada zelf, die hij zijn slapheid en nalatigheid hierin verweet. Maar het valt makkelijker stenen tempels te bouwen, dan zijn lichaam en ziel tot een tempel te maken voor God en zijn Geest..

Vers 7

7. Want toen Athalia goddeloos handelde, hadden haar zonen het huis van God opengebroken, ja zelfs alle geheiligde dingen van het huis van de Heere besteed aan de Bal; daarom was het hoog nodig, dat deze schatting met de andere diensten van de tempel met nadruk van het volk werden gegeven.

Vers 7

7. Want toen Athalia goddeloos handelde, hadden haar zonen het huis van God opengebroken, ja zelfs alle geheiligde dingen van het huis van de Heere besteed aan de Bal; daarom was het hoog nodig, dat deze schatting met de andere diensten van de tempel met nadruk van het volk werden gegeven.

Vers 8

8. En de koning gebood, en zij maakten een kist, en stelden die buiten aan de poort van het huis van de Heere (zie 2 Kings 12:9).

Volgens 2 Kings 12:1 had de koning de priesters bevolen om een deel van hun inkomsten tot verbetering van de tempel te besteden, en zij hadden dit niet geweigerd; maar de zaak werd niet uitgevoerd, omdat het afzonderlijke inkomende geld van de priesters onopgemerkt weer uitgegeven werd, en de dagelijkse behoeften voor de tempel en voor hun levensonderhoud geen overschot toelieten en hun overige inkomsten door een onder de vroegere afgodische regeringen in zwang gekomen gewoonte en door de ook nu nog voortdurende dienst van de hoogten zuinig waren. Daarom plaatste de koning onder vrijwillige toestemming van de priesters, een kist met het dubbele doel om 1. op deze wijze de inkomsten in de door de koning bepaalde gevallen van hun overige inkomsten af te zonderen, 2. om daardoor de inkomsten veel ruimer te doen vloeien..

Vers 8

8. En de koning gebood, en zij maakten een kist, en stelden die buiten aan de poort van het huis van de Heere (zie 2 Kings 12:9).

Volgens 2 Kings 12:1 had de koning de priesters bevolen om een deel van hun inkomsten tot verbetering van de tempel te besteden, en zij hadden dit niet geweigerd; maar de zaak werd niet uitgevoerd, omdat het afzonderlijke inkomende geld van de priesters onopgemerkt weer uitgegeven werd, en de dagelijkse behoeften voor de tempel en voor hun levensonderhoud geen overschot toelieten en hun overige inkomsten door een onder de vroegere afgodische regeringen in zwang gekomen gewoonte en door de ook nu nog voortdurende dienst van de hoogten zuinig waren. Daarom plaatste de koning onder vrijwillige toestemming van de priesters, een kist met het dubbele doel om 1. op deze wijze de inkomsten in de door de koning bepaalde gevallen van hun overige inkomsten af te zonderen, 2. om daardoor de inkomsten veel ruimer te doen vloeien..

Vers 9

9. En men deed uitroep in Juda en in Jeruzalem, dat men de Heere inbrengen zou de schatting van Mozes, de knecht van God, over Israël in de woestijn.

Vers 9

9. En men deed uitroep in Juda en in Jeruzalem, dat men de Heere inbrengen zou de schatting van Mozes, de knecht van God, over Israël in de woestijn.

Vers 10

10. Toen verblijdden zich alle oversten en al het volk, zoals eenmaal onder Mozes (Exodus 35:20; Exodus 26:5),en zij brachten in, en wierpen in de kist, totdat men voleind had.

Vers 10

10. Toen verblijdden zich alle oversten en al het volk, zoals eenmaal onder Mozes (Exodus 35:20; Exodus 26:5),en zij brachten in, en wierpen in de kist, totdat men voleind had.

Vers 11

11. Het geschiedde nu in de tijd, toen hij de kist, naar het bevel van de koning, door de hand van de Levieten, inbracht, en als zij zagen dat er veel geld was, dat de schrijver van de koning kwam, en de bestelde van de hoofdpriester, en de kist leeg maakten, en die opnamen, en die, nadat zij het geld in de buidel gebonden en op deze wijze geteld hadden, terugbrachten aan haar plaats; zo deden zij van dag tot dag, en verzamelden geld in menigte;

Vers 11

11. Het geschiedde nu in de tijd, toen hij de kist, naar het bevel van de koning, door de hand van de Levieten, inbracht, en als zij zagen dat er veel geld was, dat de schrijver van de koning kwam, en de bestelde van de hoofdpriester, en de kist leeg maakten, en die opnamen, en die, nadat zij het geld in de buidel gebonden en op deze wijze geteld hadden, terugbrachten aan haar plaats; zo deden zij van dag tot dag, en verzamelden geld in menigte;

Vers 12

12. Dat de koning en Jojada gaven aan degenen, die het werk van de dienst van het huis van de Heere verzorgden, en wel op hun woord van trouw, zonder dat zij van hen overlegging van rekening eisten; en zij huurden bouwers en timmerlieden, om het huis van de Heere te vernieuwen, mitsgaders ook werkmeesters in ijzer en koper, om het huis van de Heere te beteren.

Vers 12

12. Dat de koning en Jojada gaven aan degenen, die het werk van de dienst van het huis van de Heere verzorgden, en wel op hun woord van trouw, zonder dat zij van hen overlegging van rekening eisten; en zij huurden bouwers en timmerlieden, om het huis van de Heere te vernieuwen, mitsgaders ook werkmeesters in ijzer en koper, om het huis van de Heere te beteren.

Vers 13

13. Zo deden de verzorgers van het werk, dat de betering van het werk door hun hand toenam; en zij herstelden het huis van God in zijn gestaltenis en maakten het vast.

Vers 13

13. Zo deden de verzorgers van het werk, dat de betering van het werk door hun hand toenam; en zij herstelden het huis van God in zijn gestaltenis en maakten het vast.

Vers 14

14. Toen zij nu de nodige herstelling van het huis, die in de eerste plaats vereist werd, voleind hadden, brachten zij voor de koning en Jojada het overige van het geld, waarvan hij vaten maakte voor het huis van de Heere, vaten om te dienen en te offeren, en rookschalen, en gouden en zilveren vaten: en zij koning en volk, offerden gedurig brandoffers in het huis van de Heere, al de dagen van Jojada, omdat nu weer een geregelde godsdienst kon worden gehouden.

Vers 14

14. Toen zij nu de nodige herstelling van het huis, die in de eerste plaats vereist werd, voleind hadden, brachten zij voor de koning en Jojada het overige van het geld, waarvan hij vaten maakte voor het huis van de Heere, vaten om te dienen en te offeren, en rookschalen, en gouden en zilveren vaten: en zij koning en volk, offerden gedurig brandoffers in het huis van de Heere, al de dagen van Jojada, omdat nu weer een geregelde godsdienst kon worden gehouden.

Vers 15

15. En Jojada, de hogepriester, werd oud en zat van dagen, en stierf, omstreeks het jaar 847 voor Christus; hij was honderdendertig jaren oud, toen hij stierf.

Vers 15

15. En Jojada, de hogepriester, werd oud en zat van dagen, en stierf, omstreeks het jaar 847 voor Christus; hij was honderdendertig jaren oud, toen hij stierf.

Vers 16

16. En zij begroeven hem, als bewijs van bijzondere hoogachting (1 Kings 2:10) in de stad van David, bij de koningen: want hij had goed gedaan in Israël, zowel aan God en zijn huis1).

1) Deze mededeling ontbreekt in 2 Kings 12:1, maar is echter voor de verdere geschiedenis van Joas, om deze goed te verstaan, van zeer veel gewicht. Met de dood van de grijze Hogepriester trad een keerpunt in in de regering van Joas. Jojada had Joas het leven en de troon gered en het rijk voor het Davidisch koningshuis, waarbij de belofte berustte, behouden. Hij had de afgodendienst, die door verzwagering met het koningshuis van Achab in Juda was overgeplant, afgeschaft en de dienst van de Heere hersteld. Daarom werd hij bij zijn dood door begraving van zijn lijk in de stad van David nevens de koning geëerd..

Jojada had welgedaan aan God, niet omdat zijn, of ieders goedheid, of alles wat de gehele wereld van de gelovigen tezamen voor goed kan doen, zich uitstrekken kan tot Hem, die de Goedheid en Heerlijkheid zelf is, maar omdat hij welgedaan had aan Gods huis, aan de Tempel en aan de dienst, aldaar aan God toegeheiligd..

III. 2 Chronicles 24:17-2 Chronicles 24:27. Nauwelijks is Jojada dood, of de oversten in Juda komen tot Joas, en weten hem door hun pluimstrijkende voorstellingen te bewegen om de afgodendienst, die door de ijver van genoemde trouwe hogepriester was verwijderd, opnieuw in zijn land in te voeren: en als nu de Heere Zijn profeten zendt, en koning en volk tot terugkeer van deze verderfelijke weg laat vermanen, nemen zij dit niet ter harte, maar bovendien wordt zelfs Zacharia, een nakomeling van Jojada, met goedkeuring van de konings tussen tempel en altaar gestenigd. Wat hij stervend uitroept: "De Heere zal het zien en zoeken." wordt kort daarna vervult: want de Syriërs met geringe macht tegen Juda en Jeruzalem opgetrokken verslaan nochtans het veel sterker leger van Joas, omdat de Heere van hem en zijn volk geweken is. De in de strijd zelf zwaar gewonde koning kan de aftocht van de vijand slechts met zware offers kopen, en vindt later een geweldadige dood door de hand van twee van zijn hofbeambten, en wordt, ofschoon wel in de stad van David, toch niet in de graven van de koningen ter aarde besteld. (Vgl 2 Koningen .12:17-21).

Vers 16

16. En zij begroeven hem, als bewijs van bijzondere hoogachting (1 Kings 2:10) in de stad van David, bij de koningen: want hij had goed gedaan in Israël, zowel aan God en zijn huis1).

1) Deze mededeling ontbreekt in 2 Kings 12:1, maar is echter voor de verdere geschiedenis van Joas, om deze goed te verstaan, van zeer veel gewicht. Met de dood van de grijze Hogepriester trad een keerpunt in in de regering van Joas. Jojada had Joas het leven en de troon gered en het rijk voor het Davidisch koningshuis, waarbij de belofte berustte, behouden. Hij had de afgodendienst, die door verzwagering met het koningshuis van Achab in Juda was overgeplant, afgeschaft en de dienst van de Heere hersteld. Daarom werd hij bij zijn dood door begraving van zijn lijk in de stad van David nevens de koning geëerd..

Jojada had welgedaan aan God, niet omdat zijn, of ieders goedheid, of alles wat de gehele wereld van de gelovigen tezamen voor goed kan doen, zich uitstrekken kan tot Hem, die de Goedheid en Heerlijkheid zelf is, maar omdat hij welgedaan had aan Gods huis, aan de Tempel en aan de dienst, aldaar aan God toegeheiligd..

III. 2 Chronicles 24:17-2 Chronicles 24:27. Nauwelijks is Jojada dood, of de oversten in Juda komen tot Joas, en weten hem door hun pluimstrijkende voorstellingen te bewegen om de afgodendienst, die door de ijver van genoemde trouwe hogepriester was verwijderd, opnieuw in zijn land in te voeren: en als nu de Heere Zijn profeten zendt, en koning en volk tot terugkeer van deze verderfelijke weg laat vermanen, nemen zij dit niet ter harte, maar bovendien wordt zelfs Zacharia, een nakomeling van Jojada, met goedkeuring van de konings tussen tempel en altaar gestenigd. Wat hij stervend uitroept: "De Heere zal het zien en zoeken." wordt kort daarna vervult: want de Syriërs met geringe macht tegen Juda en Jeruzalem opgetrokken verslaan nochtans het veel sterker leger van Joas, omdat de Heere van hem en zijn volk geweken is. De in de strijd zelf zwaar gewonde koning kan de aftocht van de vijand slechts met zware offers kopen, en vindt later een geweldadige dood door de hand van twee van zijn hofbeambten, en wordt, ofschoon wel in de stad van David, toch niet in de graven van de koningen ter aarde besteld. (Vgl 2 Koningen .12:17-21).

Vers 17

17. Maar na de dood van Jojada, die door zijn groot aanzien bij koning en volk hen tot dusver in bedwang gehouden had, kwamen de vorsten van Juda, en bogen zich neer voor de koning 1), zij verzekerden hem van hun dienstwilligheid, wensten hem geluk met de meerdere vrijheid, die hem door de dood van de stijven oude ten deel viel, en baden hem om godsdienst- en gewetensvrijheid, opdat, zoals zij zich uitdrukten, een ieder zijn God kon dienen, die hij wilde; toen hoorde de koning naar hen 2), voldeed aan hun verzoek door vrijheid te geven tot de dienst van de Sidonische goden, zoals in de dagen van Joram, Ahazia en Athalia in gebruik was geweest.

1) Wat zij hebben gezegd, wordt ons niet gemeld, maar uit het verband van de zin is het duidelijk genoeg op te maken. De ontuchtige en overspelige dienst van de afgoden, die onder Jojada was onderdrukt, maar niet uitgeroeid uit de harten van de groten en van de onderdanen trok hen meer aan, dan de eenvoudige dienst van de Heere. Daarom hebben zij, door de koning te vleien, tevens verlof gevraagd, om weer afgodsbeelden en zullen op te richten en naast de dienst van de Heere de dienst van de afgoden in te voeren.

Helaas Joas, in wie het bloed van de afgodische grootmoeder werkte, stond hun verzoek toe en haalde daarmee een streep door zijn gunstig verleden.

2) Wie had kunnen denken, dat de duivel Joas zo spoedig onder zijn macht zou hebben, Joas, die zo vele en heerlijke bewijzen van een godvruchtig gemoed had gegeven en van kindsbeen af in de wet van de Heere was opgevoed? Wat doet hem echter vallen? Geen tegenspoed, geen aanvechting of ongeluk, maar de vleitaal van zijn vorsten. Zo zijn het dan niet honger, niet ellende, of armoede, of ziekte of boeien en gevangenis, of vuur en zwaard enz., die ons zo gemakkelijk van God aftrekken, maar rijkdom en eer en aanzien, wellust en goede dagen zijn meestal de aanleiding en oorzaak van onze val.

Vers 17

17. Maar na de dood van Jojada, die door zijn groot aanzien bij koning en volk hen tot dusver in bedwang gehouden had, kwamen de vorsten van Juda, en bogen zich neer voor de koning 1), zij verzekerden hem van hun dienstwilligheid, wensten hem geluk met de meerdere vrijheid, die hem door de dood van de stijven oude ten deel viel, en baden hem om godsdienst- en gewetensvrijheid, opdat, zoals zij zich uitdrukten, een ieder zijn God kon dienen, die hij wilde; toen hoorde de koning naar hen 2), voldeed aan hun verzoek door vrijheid te geven tot de dienst van de Sidonische goden, zoals in de dagen van Joram, Ahazia en Athalia in gebruik was geweest.

1) Wat zij hebben gezegd, wordt ons niet gemeld, maar uit het verband van de zin is het duidelijk genoeg op te maken. De ontuchtige en overspelige dienst van de afgoden, die onder Jojada was onderdrukt, maar niet uitgeroeid uit de harten van de groten en van de onderdanen trok hen meer aan, dan de eenvoudige dienst van de Heere. Daarom hebben zij, door de koning te vleien, tevens verlof gevraagd, om weer afgodsbeelden en zullen op te richten en naast de dienst van de Heere de dienst van de afgoden in te voeren.

Helaas Joas, in wie het bloed van de afgodische grootmoeder werkte, stond hun verzoek toe en haalde daarmee een streep door zijn gunstig verleden.

2) Wie had kunnen denken, dat de duivel Joas zo spoedig onder zijn macht zou hebben, Joas, die zo vele en heerlijke bewijzen van een godvruchtig gemoed had gegeven en van kindsbeen af in de wet van de Heere was opgevoed? Wat doet hem echter vallen? Geen tegenspoed, geen aanvechting of ongeluk, maar de vleitaal van zijn vorsten. Zo zijn het dan niet honger, niet ellende, of armoede, of ziekte of boeien en gevangenis, of vuur en zwaard enz., die ons zo gemakkelijk van God aftrekken, maar rijkdom en eer en aanzien, wellust en goede dagen zijn meestal de aanleiding en oorzaak van onze val.

Vers 18

18. Zo verlieten zij, niet slechts de oversten maar ook het door hun boos voorbeeld verleide volk, het huis van de Heere 1), de God van hun vaderen, en dienden de bossen (Ascheren, "De 16:21) en de afgoden; toen was een grote toorn van God over Juda en Jeruzalem, om deze schuld.

1) Het huis van de Heere verlaten is een sterkere uitdrukking, om daarmee de grote zonde van het volk aan te duiden. Het is om daarmee te verkondigen, dat zij de dienst van de Heere God geheel op zij zetten, zich er niet meer om bekommerden en nu de Aschera's en de Bals gingen dienen. In de tempel toch alleen werd de Heere naar Zijn wetten en ordinantiën gediend.

Vers 18

18. Zo verlieten zij, niet slechts de oversten maar ook het door hun boos voorbeeld verleide volk, het huis van de Heere 1), de God van hun vaderen, en dienden de bossen (Ascheren, "De 16:21) en de afgoden; toen was een grote toorn van God over Juda en Jeruzalem, om deze schuld.

1) Het huis van de Heere verlaten is een sterkere uitdrukking, om daarmee de grote zonde van het volk aan te duiden. Het is om daarmee te verkondigen, dat zij de dienst van de Heere God geheel op zij zetten, zich er niet meer om bekommerden en nu de Aschera's en de Bals gingen dienen. In de tempel toch alleen werd de Heere naar Zijn wetten en ordinantiën gediend.

Vers 19

19. Maar Hij 1) zond, om de gerichten van Zijn toorn van hen af te wenden, profeten onder hen met de dringenste vermaningen, om hen tot de Heere te doen wederkeren van hun afgoderij; die door de Heere gezonden profeten betuigden tegen hen, wezen hen aan, hoe zij met hun goddeloze handelingen zich Gods straf op de hals zouden laden, maar zij neigden de oren niet, en bleven in hun afval volharden.

1) De Heere laat Zijn volk nog niet varen. Hij zendt nog profeten, niet n, maar meerdere, om hen van de afgoderij te doen wederkeren, omdat Hij gedenkt aan het Verbond. Hij heeft nog geen vonnis over hen uitgesproken, zoals dit later geschieden zou. Hij houdt hen nog voor, dat alleen in terugkeren tot Hem behoudenis van land en volk is gelegen. Maar...zij neigden hun oren niet. 20. En de Geest van God toog met bijzondere ijver en moed om te getuigen (Judges 6:35) Zacharia aan, de zoon van Jojada, de nu ontslagen hogepriester (2 Chronicles 24:15), die, namelijk Zacharia, boven het volk 1)stond, en uit de binnen- iets hoger gelegen priestervoorhof tot het in de buitenvoorhof verzamelde volk sprak, en hij zei tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt u de geboden van de Heere? Daarom zult u niet voorspoedig zijn, maar u in het verderf storten; omdat u de Heere verlaten hebt, zal Hij u verlaten (2 Chronicles 12:5; 2 Chronicles 15:2).

1) Boven het volk is hier in plaatselijke zin te verstaan, zoals blijkt uit 2 Chronicles 24:21. Hij stond in de iets hoger gelegen priestervoorhof en zag zo neer op het volk, dat in de buitenvoorhof stond. Want hoewel de grote menigte zich van het huis van de Heere had afgekeerd, waren er ook nog, die Godsdienst en afgodsdienst met elkaar wilden verenigen.

Vers 19

19. Maar Hij 1) zond, om de gerichten van Zijn toorn van hen af te wenden, profeten onder hen met de dringenste vermaningen, om hen tot de Heere te doen wederkeren van hun afgoderij; die door de Heere gezonden profeten betuigden tegen hen, wezen hen aan, hoe zij met hun goddeloze handelingen zich Gods straf op de hals zouden laden, maar zij neigden de oren niet, en bleven in hun afval volharden.

1) De Heere laat Zijn volk nog niet varen. Hij zendt nog profeten, niet n, maar meerdere, om hen van de afgoderij te doen wederkeren, omdat Hij gedenkt aan het Verbond. Hij heeft nog geen vonnis over hen uitgesproken, zoals dit later geschieden zou. Hij houdt hen nog voor, dat alleen in terugkeren tot Hem behoudenis van land en volk is gelegen. Maar...zij neigden hun oren niet. 20. En de Geest van God toog met bijzondere ijver en moed om te getuigen (Judges 6:35) Zacharia aan, de zoon van Jojada, de nu ontslagen hogepriester (2 Chronicles 24:15), die, namelijk Zacharia, boven het volk 1)stond, en uit de binnen- iets hoger gelegen priestervoorhof tot het in de buitenvoorhof verzamelde volk sprak, en hij zei tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt u de geboden van de Heere? Daarom zult u niet voorspoedig zijn, maar u in het verderf storten; omdat u de Heere verlaten hebt, zal Hij u verlaten (2 Chronicles 12:5; 2 Chronicles 15:2).

1) Boven het volk is hier in plaatselijke zin te verstaan, zoals blijkt uit 2 Chronicles 24:21. Hij stond in de iets hoger gelegen priestervoorhof en zag zo neer op het volk, dat in de buitenvoorhof stond. Want hoewel de grote menigte zich van het huis van de Heere had afgekeerd, waren er ook nog, die Godsdienst en afgodsdienst met elkaar wilden verenigen.

Vers 21

21. En zij, de oversten met het volk, maakten een verbintenis, samenzwering, tegen hem 1), die met zulke en vele andere woorden tegen hen betuigde, en a) stenigden hem met stenen, door het gebod van de koning, of met machtiging van de koning, tot wie zij zich vooraf gewend hadden, om van hem machtiging te verkrijgen, hem te doden, in de voorhof van het huis van de Heere, in de voorhof van de priesters, dat zij binnendrongen, en waar zij in de ruimte tussen het brandofferaltaar en het tempelhuis, de misdaad pleegden.

a) Matthew 23:35

1) Deze moord ging dus niet rechtstreeks uit van de koning, maar van de Oversten van het volk, van die vorsten, waarvan in 2 Chronicles 24:17 sprake is. Deze maakten een samenzwering tegen hem en zullen de koning hebben voorgepreveld, dat Zacharia zich aan gekwetste majesteit had schuldig gemaakt, omdat toch de koning verlof tot de afgodendienst had gegeven. En de zwakke koning heeft niet de moed, om de Rijksgroten te weerstaan, maar verleent machtiging, om de getrouwe profeet te doden.

Reeds nu zien wij, wat later nog duidelijker blijkt, een strijd ontstaan tussen de Rijksgroten en de getrouwe Priesters en Profeten. Bij Hizkia en andere vorsten komt dat ook zeer duidelijk uit.

Maar al ging de moord niet rechtstreeks uit van de koning, zij wordt hem toch in de eerste plaats toegerekend, omdat hij haar had kunnen en ook moeten verhinderen. En in de profeet werd de Heere God op het diepst beledigd, die deze gezonden had uit Liefde, om het afvallige volk van de zonde af te manen. Het is dan ook daarom, dat de stervende Zacharia zich op de rechtvaardigheid Gods beroept, als hij v r zijn dood uitroept: "De Heere zal het zien en zoeken."

Vers 21

21. En zij, de oversten met het volk, maakten een verbintenis, samenzwering, tegen hem 1), die met zulke en vele andere woorden tegen hen betuigde, en a) stenigden hem met stenen, door het gebod van de koning, of met machtiging van de koning, tot wie zij zich vooraf gewend hadden, om van hem machtiging te verkrijgen, hem te doden, in de voorhof van het huis van de Heere, in de voorhof van de priesters, dat zij binnendrongen, en waar zij in de ruimte tussen het brandofferaltaar en het tempelhuis, de misdaad pleegden.

a) Matthew 23:35

1) Deze moord ging dus niet rechtstreeks uit van de koning, maar van de Oversten van het volk, van die vorsten, waarvan in 2 Chronicles 24:17 sprake is. Deze maakten een samenzwering tegen hem en zullen de koning hebben voorgepreveld, dat Zacharia zich aan gekwetste majesteit had schuldig gemaakt, omdat toch de koning verlof tot de afgodendienst had gegeven. En de zwakke koning heeft niet de moed, om de Rijksgroten te weerstaan, maar verleent machtiging, om de getrouwe profeet te doden.

Reeds nu zien wij, wat later nog duidelijker blijkt, een strijd ontstaan tussen de Rijksgroten en de getrouwe Priesters en Profeten. Bij Hizkia en andere vorsten komt dat ook zeer duidelijk uit.

Maar al ging de moord niet rechtstreeks uit van de koning, zij wordt hem toch in de eerste plaats toegerekend, omdat hij haar had kunnen en ook moeten verhinderen. En in de profeet werd de Heere God op het diepst beledigd, die deze gezonden had uit Liefde, om het afvallige volk van de zonde af te manen. Het is dan ook daarom, dat de stervende Zacharia zich op de rechtvaardigheid Gods beroept, als hij v r zijn dood uitroept: "De Heere zal het zien en zoeken."

Vers 22

22. Zo gedacht de koning Joas, toen hij het bevel of althans het verlof tot steniging van Zacharia gaf, niet van de weldadigheid, die zijn, Zacharia's vader, Jojada, aan hem gedaan had, die zijn leven redde, de troon voor hem bewaarde, en tot een voor God welgevallige regering hem opleidde en bijstond (2 Chronicles 22:10-2 Chronicles 24:3); maar doodde, met de allersnoodste ondankbaarheid, zijn zoon 1), die, Zacharias, toen hij stierf, zei: De Heere zal het zien (1 Chronicles 12:17 Psalms 13:4) en zoeken 2), mijn bloed van uw handen eisen. 1) Deze moord, aan Zacharia gepleegd, is de laatste profetenmoord, waarvan ons de geschiedboeken van het Oude Testament berichten, en de herinnering aan deze misdaad leefde in het bewustzijn van Israël als herinnering aan een van de zwaarste nationale zonden, tot in de laatste tijden voort; daarom is het hoogst waarschijnlijk dat in de woorden van de Heren, Matthew 23:35 Luke 11:51 deze Zacharia bedoeld is, en alzo Jezus met de moord van Abel, waarvan ons de eerste bladzijden van het Oude Testament melden, de moord van Zacharia wilde verbinden, die op de laatste bladzijden van het Oude Testament bericht is. In de Hebreeuwse Bijbel staan de Boeken der Kronieken geheel aan het einde (Deuteronomy 18:22). Maar omdat de in Matthew 23:35 vermelde Zacharia uitdrukkelijk een zoon van Barechja heet, terwijl hij naar ons vers een zoon van Jojada was, zo moet men of met Luther aannemen, dat Jojada ook nog de andere naam Barechja voerde, of dat Jojada eigenlijk de grootvader, Barachja daarentegen de vader geweest is, (daarvoor pleit in het bijzonder ook de omstandigheid, dat Jojada in de ouderdom van 130 jaren stierf, maar Zacharia pas in latere tijd, door de Geest Gods aangetogen, als profeet optrad), of dat de woorden: "Zoon van Barechja," die in Luke 11:51 ontbreken, alleen een bijvoeging van de afschrijvers geweest zijn, en door verwisseling van onze Zacharia met de profeet van deze naam ontstaan zijn, wiens vader zeker Barechja (vgl. Zacharia1:1) heette. Zo'n toevoeging konden de afschrijvers te meer voor nodig houden, omdat meer dan 20 bijbelse personen de naam Zacharia dragen: (2 Koningen .14:29; 18:2 Isaiah 8:2 Zacharia1:1 Ezra 8:3,Ezra 8:11,Ezra 8:16; Ezra 10:26 Nehemiah 8:4; Nehemiah 11:4,Nehemiah 11:5,Nehemiah 11:12. 1 Chronicles 5:7; 1 Chronicles 9:21,1 Chronicles 9:37; 1 Chronicles 15:18,1 Chronicles 15:24; 1 Chronicles 24:25; 1 Chronicles 26:2,1 Chronicles 26:11; 1 Chronicles 27:21. 2 Chronicles 17:7; 2 Chronicles 20:14; 2 Chronicles 21:2; 2 Chronicles 24:20; 2 Chronicles 26:5; 2 Chronicles 29:13; 2 Chronicles 34:12; 35:2 Chronicles 8:5) en met betrekking tot de laatstgenoemde Zacharia, de vader van Johannes de Doper, reeds vroeg verspreid werd, dat hij door Herodes in de voorhof van de tempel vermoord was. Van de vier graftekenen, die aan de voet van de Olijfberg met elkaar in verband staan, is het zuidelijkste, een uit de rots gehouwen Monolieth (afzonderlijke steen), dat van Zacharia. Door de noordelijke rotswand, die het grafteken omsluit, voert een verborgen gang naar het graf van Jakobus, dat door een deurtje de toegang verleent aan drie daar achter liggende grafkelders. Deze plaats zou tevens het toevluchtsoord van de Apostel Jakobus geweest zijn in de tijd tussen de dood en de opstanding van Jezus..

2) Let eens op de profetische voorspellingen van de stervende martelaar, omtrent de wraak van de Hemel over zijn moordenaars, die hij minder wenste dan voorzag. Hij zal, wil hij zeggen, mijn bloed van de handen van de moordenaars en van degene eisen, die het hun gebood. Dit zou het gedurig geroep zijn van het onschuldig vergoten bloed, evenals Abel's bloed tegen Kaïn riep. De wraak moet God bevolen zijn, die bloed voor bloed kan en zal eisen, want Hij is rechtvaardig. Dit dierbaar bloed werd tegenwoordig gerekend in en onder de oordelen, die deze afvallige koning Joas straks daarna overkwamen..

Vers 22

22. Zo gedacht de koning Joas, toen hij het bevel of althans het verlof tot steniging van Zacharia gaf, niet van de weldadigheid, die zijn, Zacharia's vader, Jojada, aan hem gedaan had, die zijn leven redde, de troon voor hem bewaarde, en tot een voor God welgevallige regering hem opleidde en bijstond (2 Chronicles 22:10-2 Chronicles 24:3); maar doodde, met de allersnoodste ondankbaarheid, zijn zoon 1), die, Zacharias, toen hij stierf, zei: De Heere zal het zien (1 Chronicles 12:17 Psalms 13:4) en zoeken 2), mijn bloed van uw handen eisen. 1) Deze moord, aan Zacharia gepleegd, is de laatste profetenmoord, waarvan ons de geschiedboeken van het Oude Testament berichten, en de herinnering aan deze misdaad leefde in het bewustzijn van Israël als herinnering aan een van de zwaarste nationale zonden, tot in de laatste tijden voort; daarom is het hoogst waarschijnlijk dat in de woorden van de Heren, Matthew 23:35 Luke 11:51 deze Zacharia bedoeld is, en alzo Jezus met de moord van Abel, waarvan ons de eerste bladzijden van het Oude Testament melden, de moord van Zacharia wilde verbinden, die op de laatste bladzijden van het Oude Testament bericht is. In de Hebreeuwse Bijbel staan de Boeken der Kronieken geheel aan het einde (Deuteronomy 18:22). Maar omdat de in Matthew 23:35 vermelde Zacharia uitdrukkelijk een zoon van Barechja heet, terwijl hij naar ons vers een zoon van Jojada was, zo moet men of met Luther aannemen, dat Jojada ook nog de andere naam Barechja voerde, of dat Jojada eigenlijk de grootvader, Barachja daarentegen de vader geweest is, (daarvoor pleit in het bijzonder ook de omstandigheid, dat Jojada in de ouderdom van 130 jaren stierf, maar Zacharia pas in latere tijd, door de Geest Gods aangetogen, als profeet optrad), of dat de woorden: "Zoon van Barechja," die in Luke 11:51 ontbreken, alleen een bijvoeging van de afschrijvers geweest zijn, en door verwisseling van onze Zacharia met de profeet van deze naam ontstaan zijn, wiens vader zeker Barechja (vgl. Zacharia1:1) heette. Zo'n toevoeging konden de afschrijvers te meer voor nodig houden, omdat meer dan 20 bijbelse personen de naam Zacharia dragen: (2 Koningen .14:29; 18:2 Isaiah 8:2 Zacharia1:1 Ezra 8:3,Ezra 8:11,Ezra 8:16; Ezra 10:26 Nehemiah 8:4; Nehemiah 11:4,Nehemiah 11:5,Nehemiah 11:12. 1 Chronicles 5:7; 1 Chronicles 9:21,1 Chronicles 9:37; 1 Chronicles 15:18,1 Chronicles 15:24; 1 Chronicles 24:25; 1 Chronicles 26:2,1 Chronicles 26:11; 1 Chronicles 27:21. 2 Chronicles 17:7; 2 Chronicles 20:14; 2 Chronicles 21:2; 2 Chronicles 24:20; 2 Chronicles 26:5; 2 Chronicles 29:13; 2 Chronicles 34:12; 35:2 Chronicles 8:5) en met betrekking tot de laatstgenoemde Zacharia, de vader van Johannes de Doper, reeds vroeg verspreid werd, dat hij door Herodes in de voorhof van de tempel vermoord was. Van de vier graftekenen, die aan de voet van de Olijfberg met elkaar in verband staan, is het zuidelijkste, een uit de rots gehouwen Monolieth (afzonderlijke steen), dat van Zacharia. Door de noordelijke rotswand, die het grafteken omsluit, voert een verborgen gang naar het graf van Jakobus, dat door een deurtje de toegang verleent aan drie daar achter liggende grafkelders. Deze plaats zou tevens het toevluchtsoord van de Apostel Jakobus geweest zijn in de tijd tussen de dood en de opstanding van Jezus..

2) Let eens op de profetische voorspellingen van de stervende martelaar, omtrent de wraak van de Hemel over zijn moordenaars, die hij minder wenste dan voorzag. Hij zal, wil hij zeggen, mijn bloed van de handen van de moordenaars en van degene eisen, die het hun gebood. Dit zou het gedurig geroep zijn van het onschuldig vergoten bloed, evenals Abel's bloed tegen Kaïn riep. De wraak moet God bevolen zijn, die bloed voor bloed kan en zal eisen, want Hij is rechtvaardig. Dit dierbaar bloed werd tegenwoordig gerekend in en onder de oordelen, die deze afvallige koning Joas straks daarna overkwamen..

Vers 23

23. Daarom 1) geschiedde het met de omgang van het jaar, sinds Zacharia's steniging, wiens laatste woord (2 Chronicles 24:22) nog vers in `t geheugen lag, dat de legerkracht van Syrië langs de kust van de Middellandse zee, tegen hem optoog uit het rijk van Israël, welks koning Joahas volkomen door hen geslagen was (2 Kings 13:3,2 Kings 13:7),en zij kwamen, nadat zij de stad van de Filistijnen, Gath, hadden ingenomen, tot Juda en in de nabijheid van Jeruzalem, en verdorvenin verscheidene veldslagen uit het volk al de vorsten van het volk, die nu de rechtvaardige straf voor hun verleiding van de koning (2 Chronicles 24:17, 2 Chronicles 24:21) vonden; en zij zonden al hun door, de bij hun lijken gevonden buit tot de koning Hasaël van Damascus, die de strijd niet in eigen persoon voerde, maar zijn veldheren in het land had achtergelaten.

1) Met dit daarom wordt wat nu volgt, van 2 Chronicles 24:23 tot 25, in het nauwste verband gebracht met de moord op Zacharia gepleegd, versterkt door het volgende, met de omloop van het jaar, dat wil zeggen nadat nog nauwelijks een jaar verstreken was na de moord.

Vers 23

23. Daarom 1) geschiedde het met de omgang van het jaar, sinds Zacharia's steniging, wiens laatste woord (2 Chronicles 24:22) nog vers in `t geheugen lag, dat de legerkracht van Syrië langs de kust van de Middellandse zee, tegen hem optoog uit het rijk van Israël, welks koning Joahas volkomen door hen geslagen was (2 Kings 13:3,2 Kings 13:7),en zij kwamen, nadat zij de stad van de Filistijnen, Gath, hadden ingenomen, tot Juda en in de nabijheid van Jeruzalem, en verdorvenin verscheidene veldslagen uit het volk al de vorsten van het volk, die nu de rechtvaardige straf voor hun verleiding van de koning (2 Chronicles 24:17, 2 Chronicles 24:21) vonden; en zij zonden al hun door, de bij hun lijken gevonden buit tot de koning Hasaël van Damascus, die de strijd niet in eigen persoon voerde, maar zijn veldheren in het land had achtergelaten.

1) Met dit daarom wordt wat nu volgt, van 2 Chronicles 24:23 tot 25, in het nauwste verband gebracht met de moord op Zacharia gepleegd, versterkt door het volgende, met de omloop van het jaar, dat wil zeggen nadat nog nauwelijks een jaar verstreken was na de moord.

Vers 24

24. Hoewel de legerkracht van Syrië wel met betrekkelijk weinige mannen kwam, terwijl Joas hem machtige legerscharen tegen zond, evenwel gaf de Heere in hun, van de Syriërs, hand een zegevierende legerkracht van grote menigte, die hij met al zijn krijgslieden niet kon weerstaan; omdat zij de Heere, de God van hun vaderen, verlaten hadden: alzo voerden zij, de Syriërs, de oordelen uit tegen Joas, want zij brachten hem zware wonden toe en noodzaakten hem, om hun aftocht van Jeruzalem met uitlevering van de tempelschatten te kopen.

Vers 24

24. Hoewel de legerkracht van Syrië wel met betrekkelijk weinige mannen kwam, terwijl Joas hem machtige legerscharen tegen zond, evenwel gaf de Heere in hun, van de Syriërs, hand een zegevierende legerkracht van grote menigte, die hij met al zijn krijgslieden niet kon weerstaan; omdat zij de Heere, de God van hun vaderen, verlaten hadden: alzo voerden zij, de Syriërs, de oordelen uit tegen Joas, want zij brachten hem zware wonden toe en noodzaakten hem, om hun aftocht van Jeruzalem met uitlevering van de tempelschatten te kopen.

Vers 25

25. En toen zij van hem getogen waren, (want zij lieten hem in het huis Millo, het kasteel van de vroegere Davidsburg, waarheen hij voor zijn veiligheid gevlucht was, in grote ziekten vanwege de ontvangen wonden achter), maakten 1-2 jaar later, zijn knechten, twee van zijn, in onmiddellijke dienst bij hem staande, hofbeambten, om het bloed van de zonen 1) van de priester Jojada, waarvan Zacharia, die 2 Chronicles 24:20, vermeld is, een verbintenis of samenzwering tegen hem, en zij sloegen hem dood op zijn bed, dat hij stierf (2 Kings 12:21); en zij begroeven hem in de stad van David, maar zij begroeven hem niet in de graven van de koningen (1 Kings 2:10).

1) Zonen is hier een zogenaamd retorisch meervoud, om in het oog te doen vallen, dat Joas zich aan Jojada en zijn kinderen had vergrepen en daarmee een zware bloedschuld op zich had geladen.

Vers 25

25. En toen zij van hem getogen waren, (want zij lieten hem in het huis Millo, het kasteel van de vroegere Davidsburg, waarheen hij voor zijn veiligheid gevlucht was, in grote ziekten vanwege de ontvangen wonden achter), maakten 1-2 jaar later, zijn knechten, twee van zijn, in onmiddellijke dienst bij hem staande, hofbeambten, om het bloed van de zonen 1) van de priester Jojada, waarvan Zacharia, die 2 Chronicles 24:20, vermeld is, een verbintenis of samenzwering tegen hem, en zij sloegen hem dood op zijn bed, dat hij stierf (2 Kings 12:21); en zij begroeven hem in de stad van David, maar zij begroeven hem niet in de graven van de koningen (1 Kings 2:10).

1) Zonen is hier een zogenaamd retorisch meervoud, om in het oog te doen vallen, dat Joas zich aan Jojada en zijn kinderen had vergrepen en daarmee een zware bloedschuld op zich had geladen.

Vers 26

26. Deze nu zijn, die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad, of juister, Josacar, de zoon van Simeath, de Ammonitische, en Jozabad, de zoon van Simrith, de Moabitische.

Vers 26

26. Deze nu zijn, die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad, of juister, Josacar, de zoon van Simeath, de Ammonitische, en Jozabad, de zoon van Simrith, de Moabitische.

Vers 27

27. Aangaande nu zijn zonen, hoe zij heetten, en wat zij gedaan en ondervonden hebben, en de grootheid van de last hem opgelegd, de menigte van de profetische uitspraken tegen hem, en het gebouw van het huis van God, dat door bijeengebrachte schatting (2 Chronicles 24:4) verbeterd was, zie, zij zijn geschreven in de historie van het boek der Koningen (1Ch 29:30); en zijn zoon Amazia werd koning in zijn plaats.

Vers 27

27. Aangaande nu zijn zonen, hoe zij heetten, en wat zij gedaan en ondervonden hebben, en de grootheid van de last hem opgelegd, de menigte van de profetische uitspraken tegen hem, en het gebouw van het huis van God, dat door bijeengebrachte schatting (2 Chronicles 24:4) verbeterd was, zie, zij zijn geschreven in de historie van het boek der Koningen (1Ch 29:30); en zijn zoon Amazia werd koning in zijn plaats.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 24". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-24.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile