Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Kronieken 33

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 33

2 Chronicles 33:1

REGERING VAN MANASSE EN AMON

I. 2 Chronicles 33:1-2 Chronicles 33:20. Manasse's 55-jarige regering telt drie afdelingen: 1. de tijd van zijn goddeloosheid (van 698-676), toen hij meer dan een van de vroegere koningen van Juda deed, wat kwaad was in de ogen van de Heere, en veel onschuldig bloed vergoot; 2. de tijd van zijn gevangenschap (van (676-668), toen hij leerde erkennen, dat de Heere God is, en hij zijn hart tot Hem wendde; 3. de tijd van zijn geloofstrouw (van 668-643), toen hij de gruwelen van de tot dusver gepleegde afgoderij verwijderde, en zijn rijk naar buiten in veiligheid stelde, maar nogmaals weinig goeds bij het volk wekte (Vergelijk 2 Kings 21:1-2 Kings 21:18).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 33

2 Chronicles 33:1

REGERING VAN MANASSE EN AMON

I. 2 Chronicles 33:1-2 Chronicles 33:20. Manasse's 55-jarige regering telt drie afdelingen: 1. de tijd van zijn goddeloosheid (van 698-676), toen hij meer dan een van de vroegere koningen van Juda deed, wat kwaad was in de ogen van de Heere, en veel onschuldig bloed vergoot; 2. de tijd van zijn gevangenschap (van (676-668), toen hij leerde erkennen, dat de Heere God is, en hij zijn hart tot Hem wendde; 3. de tijd van zijn geloofstrouw (van 668-643), toen hij de gruwelen van de tot dusver gepleegde afgoderij verwijderde, en zijn rijk naar buiten in veiligheid stelde, maar nogmaals weinig goeds bij het volk wekte (Vergelijk 2 Kings 21:1-2 Kings 21:18).

Vers 1

1. Manasse 1) was twaalf jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde vijfenvijftig jaren te Jeruzalem, van 698-643 voor Christus

1) De naam Manasse (d.i. God doet vergeten: Genesis 41:51) kan zijn vrome vader hem gegeven hebben, bij zijn 3 jaar na de dodelijke ziekte (2 Chronicles 32:24) gevolgde geboorte, en dat met het goede doel om de grootte van zijn vreugde uit te drukken, waardoor God hem al zijn vroeger leed wilde doen vergeten. Maar de zoon heeft op geheel andere wijze de betekenis van zijn naam bewezen, naardien hij niet slechts zelf een Godvergetend mens was, maar ook anderen God heeft doen vergeten.

Vers 1

1. Manasse 1) was twaalf jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde vijfenvijftig jaren te Jeruzalem, van 698-643 voor Christus

1) De naam Manasse (d.i. God doet vergeten: Genesis 41:51) kan zijn vrome vader hem gegeven hebben, bij zijn 3 jaar na de dodelijke ziekte (2 Chronicles 32:24) gevolgde geboorte, en dat met het goede doel om de grootte van zijn vreugde uit te drukken, waardoor God hem al zijn vroeger leed wilde doen vergeten. Maar de zoon heeft op geheel andere wijze de betekenis van zijn naam bewezen, naardien hij niet slechts zelf een Godvergetend mens was, maar ook anderen God heeft doen vergeten.

Vers 6

6. En hij deed een van zijn zonen (2 Kings 21:6) a) door het vuur gaan in het dal van de zoon van Hinnom (1 Kings 1:33), en pleegde huichelarij tegen het uitdrukkelijk gebod (Deuteronomy 18:10), en gaf op vogelgeschrei acht, en toverde; en hij stelde waarzeggers en duivelskunstenaars; hij deed zeer veel kwaads in de ogen van de Heere, om Hem tot toorn te verwekken.

a) Leviticus 8:21 Deuteronomy 18:10. 2 Kings 16:3. 2 Chronicles 28:3

Vers 6

6. En hij deed een van zijn zonen (2 Kings 21:6) a) door het vuur gaan in het dal van de zoon van Hinnom (1 Kings 1:33), en pleegde huichelarij tegen het uitdrukkelijk gebod (Deuteronomy 18:10), en gaf op vogelgeschrei acht, en toverde; en hij stelde waarzeggers en duivelskunstenaars; hij deed zeer veel kwaads in de ogen van de Heere, om Hem tot toorn te verwekken.

a) Leviticus 8:21 Deuteronomy 18:10. 2 Kings 16:3. 2 Chronicles 28:3

Vers 7

7. Hij stelde ook de gelijkenis van een gesneden beeld van Aschera of Astarte, die hij gemaakt had, in het huis van de, het eigenlijke tempelgebouw, waarvan God gezegd had tot David en tot zijn zoon Salomo (2 Chronicles 6:5; 2 Chronicles 7:16): in dit huis, en te Jeruzalem, dat Ik uit alle stammen van Israël verkoren heb, zal Ik Mijn naam zetten tot in eeuwigheid 1).

1) Dit wordt hier nadrukkelijk herhaald, om te tonen, dat Manasse niet slechts de genadige belofte teniet gemaakt heeft, maar ook met die invoering van de vervloekte afgodendienst in het Huis van de Heere niet anders gehandeld heeft dan wanneer een echtbreekster haar hoerengezellen in het huwelijksbed van haar man bracht.

Vers 7

7. Hij stelde ook de gelijkenis van een gesneden beeld van Aschera of Astarte, die hij gemaakt had, in het huis van de, het eigenlijke tempelgebouw, waarvan God gezegd had tot David en tot zijn zoon Salomo (2 Chronicles 6:5; 2 Chronicles 7:16): in dit huis, en te Jeruzalem, dat Ik uit alle stammen van Israël verkoren heb, zal Ik Mijn naam zetten tot in eeuwigheid 1).

1) Dit wordt hier nadrukkelijk herhaald, om te tonen, dat Manasse niet slechts de genadige belofte teniet gemaakt heeft, maar ook met die invoering van de vervloekte afgodendienst in het Huis van de Heere niet anders gehandeld heeft dan wanneer een echtbreekster haar hoerengezellen in het huwelijksbed van haar man bracht.

Vers 8

8. En Ik zal de voet van Israël niet meer doen wijken van het land, dat Ik uw vaderen besteld heb; alleen zo zij waarnemen te doen al hetgeen Ik hun geboden heb, naar de ganse wet, en inzettingen, en rechten, door de hand van Mozes. 9. Zo deed Manasse Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger 1) deden dan de heidenen, die de Heere voor het aangezicht van de kinderen van Israël verdelgd had.

1) Dit erger doen bestond ongetwijfeld hierin, n dat zij zich aan allerlei uitspatting van ongerechtigheid schuldig maakten, maar ook, en bovenal, dat zij allen heilige eerbied en vrees voor hun God hadden uitgeschud. De heiden bleef als hij ook tot zijn eigen afgoden nog andere goden nam, zijn eigen afgoden getrouw, maar Juda koos de afgoden ten koste van de enige en ware God. Dit zetten van een beeld van Aschera en daarom dit ontuchtig dienen van deze afgodische beelden in heilig huis, deed de zonde ten hemel stijgen op ontzettende wijze. De Heere en Aschera, er was geen groter tegenstelling denkbaar. Manasse ging zo ver als hij maar gaan kon. Want de Heere te dienen, dat was te leven als een heilig volk, en Aschera te dienen, dat was zich aan de ergste onheiligheid overgeven.

Manasse gedroeg zich als een onbandig dier, dat zich aan alle band van rede en tucht en plicht onttrok.

Vers 8

8. En Ik zal de voet van Israël niet meer doen wijken van het land, dat Ik uw vaderen besteld heb; alleen zo zij waarnemen te doen al hetgeen Ik hun geboden heb, naar de ganse wet, en inzettingen, en rechten, door de hand van Mozes. 9. Zo deed Manasse Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger 1) deden dan de heidenen, die de Heere voor het aangezicht van de kinderen van Israël verdelgd had.

1) Dit erger doen bestond ongetwijfeld hierin, n dat zij zich aan allerlei uitspatting van ongerechtigheid schuldig maakten, maar ook, en bovenal, dat zij allen heilige eerbied en vrees voor hun God hadden uitgeschud. De heiden bleef als hij ook tot zijn eigen afgoden nog andere goden nam, zijn eigen afgoden getrouw, maar Juda koos de afgoden ten koste van de enige en ware God. Dit zetten van een beeld van Aschera en daarom dit ontuchtig dienen van deze afgodische beelden in heilig huis, deed de zonde ten hemel stijgen op ontzettende wijze. De Heere en Aschera, er was geen groter tegenstelling denkbaar. Manasse ging zo ver als hij maar gaan kon. Want de Heere te dienen, dat was te leven als een heilig volk, en Aschera te dienen, dat was zich aan de ergste onheiligheid overgeven.

Manasse gedroeg zich als een onbandig dier, dat zich aan alle band van rede en tucht en plicht onttrok.

Vers 10

10. De Heere sprak wel tot Manasse en tot zijn volk, door de profeten, als bijvoorbeeld Habakuk, dat zij zich zouden bekeren, als Hij hun afval niet op het strengste zou straffen (2 Kings 21:10- 2 Kings 21:15),maar zij merkten daar niet op, ja vergrepen zich aan de profeten van de Heere, en maakten de afval hoe langer hoe erger (2 Kings 21:16).

1) In 2 Kings 21:1 wordt ons meegedeeld, wat de Heere tot Manasse liet zeggen, op welke wijze de Heere Zijn goddelijk misnoegen te kennen liet geven.

Hier wordt slechts de indruk weergegeven, die dat spreken van de Heere op Manasse maakt en op zijn volk, en die indruk was, dat zij de zonde bleven dienen.

Ontzettend getuigenis voor wie ook, dat de Heere wel spreekt, maar dat daarop niet wordt gelet. Want toch, dan gaat het, f tot volslagen volharding, f naar het eeuwig welbehagen door een ontzettende diepte van ellende, opdat er ten leste toch een opmerking zou zijn. Manasse ging, door de genade, wel door een ontzettende diepte, maar toch, hij leerde ten slotte opmerken, ja bekennen, dat de Heere God is.

Vers 10

10. De Heere sprak wel tot Manasse en tot zijn volk, door de profeten, als bijvoorbeeld Habakuk, dat zij zich zouden bekeren, als Hij hun afval niet op het strengste zou straffen (2 Kings 21:10- 2 Kings 21:15),maar zij merkten daar niet op, ja vergrepen zich aan de profeten van de Heere, en maakten de afval hoe langer hoe erger (2 Kings 21:16).

1) In 2 Kings 21:1 wordt ons meegedeeld, wat de Heere tot Manasse liet zeggen, op welke wijze de Heere Zijn goddelijk misnoegen te kennen liet geven.

Hier wordt slechts de indruk weergegeven, die dat spreken van de Heere op Manasse maakt en op zijn volk, en die indruk was, dat zij de zonde bleven dienen.

Ontzettend getuigenis voor wie ook, dat de Heere wel spreekt, maar dat daarop niet wordt gelet. Want toch, dan gaat het, f tot volslagen volharding, f naar het eeuwig welbehagen door een ontzettende diepte van ellende, opdat er ten leste toch een opmerking zou zijn. Manasse ging, door de genade, wel door een ontzettende diepte, maar toch, hij leerde ten slotte opmerken, ja bekennen, dat de Heere God is.

Vers 11

11. Daarom a) bracht de Heere over hen, omstreeks het jaar 676 voor Christus, de krijgsoversten, die de toenmalige koning van Assyrië 1), Esar-Haddon geheten (2 Kings 15:20)had, die Manasse gevangen namen onder de doornen 2); en zij bonden hem met twee koperen ketenen, en voerden hem naar Babel, dat in die tijd onder Assyrische opperheerschappij stond (2 Kings 20:12).

a) Deuteronomy 28:36 Job 36:8

1) Iets naders omtrent de inval van Esar-Haddon in het rijk van Juda en de wegvoering van Manasse naar Babel, laat zich bij het duistere van de Assyrische geschiedenis ook in die tijd, niet opgeven; hier zij alleen opgemerkt, dat de invoering van Assyrische kolonisten in het ontvolkte Rijk van de Tien stammen (2 Kings 17:24) waarschijnlijk het tijdstip van onze geschiedenis is (Isaiah 7:8)..

2) in het Hebreeën Bachochim. Dit woord betekent wel doornen, maar ook haken (Zo is het Job 40:26 ook vertaald). En die laatste betekenis moeten hier hebben. Zoals een onbandig dier een haak in zijn neus werd gedaan, zo werd ook hier met Manasse gehandeld, en daarom bonden zij hem met twee ketenen aan de voeten, om hem het vluchten te beletten. Zoals een beeld van overwonnen kracht en van machteloosheid, werd de koning van Juda naar Babel gevoerd, om daar tot erkentenis van zijn schuld en tot belijdenis van zijn zware zonde te komen.

Vers 11

11. Daarom a) bracht de Heere over hen, omstreeks het jaar 676 voor Christus, de krijgsoversten, die de toenmalige koning van Assyrië 1), Esar-Haddon geheten (2 Kings 15:20)had, die Manasse gevangen namen onder de doornen 2); en zij bonden hem met twee koperen ketenen, en voerden hem naar Babel, dat in die tijd onder Assyrische opperheerschappij stond (2 Kings 20:12).

a) Deuteronomy 28:36 Job 36:8

1) Iets naders omtrent de inval van Esar-Haddon in het rijk van Juda en de wegvoering van Manasse naar Babel, laat zich bij het duistere van de Assyrische geschiedenis ook in die tijd, niet opgeven; hier zij alleen opgemerkt, dat de invoering van Assyrische kolonisten in het ontvolkte Rijk van de Tien stammen (2 Kings 17:24) waarschijnlijk het tijdstip van onze geschiedenis is (Isaiah 7:8)..

2) in het Hebreeën Bachochim. Dit woord betekent wel doornen, maar ook haken (Zo is het Job 40:26 ook vertaald). En die laatste betekenis moeten hier hebben. Zoals een onbandig dier een haak in zijn neus werd gedaan, zo werd ook hier met Manasse gehandeld, en daarom bonden zij hem met twee ketenen aan de voeten, om hem het vluchten te beletten. Zoals een beeld van overwonnen kracht en van machteloosheid, werd de koning van Juda naar Babel gevoerd, om daar tot erkentenis van zijn schuld en tot belijdenis van zijn zware zonde te komen.

Vers 12

12. En toen Hij hem benauwde, zodat bij de angst van zijn gevangenschap ook gewetensangst kwam, vanwege de door hem begane gruwelen en aangerichte ergernissen, bad hij het aangezicht van de Heere, God zijns van de, ernstig 1) aan, en vernederde 2) zich zeer voor het aangezicht van de God van zijn vaderen.

1) Manasse bad tot de Heere, zowel om vergiffenis van zonden, als om het wenden van de toorn van hem, en het verlenen van Zijn genade. Het gebed is de steun en toevlucht van de rechtvaardigen en de hulp en troost van de bekommerden en verlegenen..

2) Waarin dat zich zeer vernederen heeft bestaan, wordt ons hier niet gezegd, maar in verband met 1 Kings 21:29 waar ook dezelfde uitdrukking wordt gebruikt (ook in de grondtekst) van Achab, mogen wij vaststellen, dat dit vernederen moet worden opgevat, als bewijs van de inwendige beroering, in deze zin dat hij een zak om zijn lenden zal hebben gedaan en gevast heeft, om daarmee te kennen te geven, dat hij zeer gezondigd had tegen de Heere God. Met het bidden wordt dan in dit vers de inwendige, met dit zich vernederen de uitwendige gestalte aangegeven. In het volgende hij bad Hem ligt dan de samenvatting van 2 Chronicles 33:12 opgesloten, daar dit bidden eigenlijk betekent, een als smekeling naderen tot de Heere. Manasse naderde tot de Heere in het boetgewaad, met een gebroken geest en een verslagen hart, als smeking, dit wil hier de Heilige Geest ons op het hart binden.

Vers 12

12. En toen Hij hem benauwde, zodat bij de angst van zijn gevangenschap ook gewetensangst kwam, vanwege de door hem begane gruwelen en aangerichte ergernissen, bad hij het aangezicht van de Heere, God zijns van de, ernstig 1) aan, en vernederde 2) zich zeer voor het aangezicht van de God van zijn vaderen.

1) Manasse bad tot de Heere, zowel om vergiffenis van zonden, als om het wenden van de toorn van hem, en het verlenen van Zijn genade. Het gebed is de steun en toevlucht van de rechtvaardigen en de hulp en troost van de bekommerden en verlegenen..

2) Waarin dat zich zeer vernederen heeft bestaan, wordt ons hier niet gezegd, maar in verband met 1 Kings 21:29 waar ook dezelfde uitdrukking wordt gebruikt (ook in de grondtekst) van Achab, mogen wij vaststellen, dat dit vernederen moet worden opgevat, als bewijs van de inwendige beroering, in deze zin dat hij een zak om zijn lenden zal hebben gedaan en gevast heeft, om daarmee te kennen te geven, dat hij zeer gezondigd had tegen de Heere God. Met het bidden wordt dan in dit vers de inwendige, met dit zich vernederen de uitwendige gestalte aangegeven. In het volgende hij bad Hem ligt dan de samenvatting van 2 Chronicles 33:12 opgesloten, daar dit bidden eigenlijk betekent, een als smekeling naderen tot de Heere. Manasse naderde tot de Heere in het boetgewaad, met een gebroken geest en een verslagen hart, als smeking, dit wil hier de Heilige Geest ons op het hart binden.

Vers 13

13. En bad Hem 1) en Hij, de Heere, zijn God, wiens oor tot het geroep van de ellendigen geneigd is (Psalms 10:17),liet zich van Hem verbidden, en hoorde zijn smeking, en Hij bracht hem weer te Jeruzalem, in zijn koninkrijk 2). Toen kende Manasse, dat de Heere God is en besloot, Hem voortaan in alle getrouwheid te dienen 3).

1) De vergeving van de zonden bevrijdt niet alleen van de toorn, maar herstelt ook de zondaar in de gunst en vriendschap van God. Want zoals uit de liefde van goedheid en de voorkomende genade van God, de vergeving van de zonden voortkomt, zo stelt die vergeving de zondaar in die staat, dat God hem achtervolgt met de liefde van het welbehagen en hem verwaardigt met het deelgenootschap van Zijn allerliefelijkste genade. Dan mag hij het aangezicht van God van de als een verzoend, toegenegen Vader aanschouwen, en genieten de aanspraak van Zijn vriendelijke woorden, en zich verlustigen in het gevoelen en smaken van Zijn zeer aangenomen en gemeenzame ommegang en vriendschap, waarmee geen zoetigheid van wijn vergeleken kan worden (Isaiah 57:16-Isaiah 57:18).. 2) Waarschijnlijk geschiedde dit na de dood van Esar-Haddon in het jaar 688 voor Christus toen Samughes op de troon kwam, en deze gebeurtenis door een genadedaad wilde vieren (vgl. 2 Kings 25:27). Joden en Christenen hebben echter over Manasse's bevrijding uit de kerker vele fabelachtige dingen verhaald, die wij hier niet in bijzonderheden willen optellen..

3) De schepping is vol levende wezens, verschillend bewerktuigd en op verschillende wijze levende, maar allen de heerlijkheid van dezelfde Schepper verkondigend. Zo is het ook in de Schrift. Men vindt er een rijke verscheidenheid van allerlei natuurlijk en geestelijk leven, van allerlei overtredingen en bekeringen. Nadat wij in de Schrift velerlei zondaren ontmoet hebben, komen wij tot een zeer groot zondaar, Manasse. Zijn grootvader Achaz was de goddelooste van de koningen geweest, zijn vader de vroomste na David; maar, als twaalfjarige knaap op de troon gekomen, was zijn grootvader Achaz zijn toonbeeld, en verdierf hij al het goede, dat zijn vader Hizkia had gesticht, en herstelde al de gruwelijke afgoderijen van Achaz, en nog zo vele andere afgoderijen erbij; hij liet zijn zonen door het vuur gaan (een soort van vuurdoop, om ze de afgoden te heiligen), hij pleegde allerlei huichelarij, hoererij, waarzeggerij, en was daarbij zo wreed en bloeddorstig, dat hij het onschuldig bloed te Jeruzalem deed stromen, ja hij deed meer, hij deed met geweld al het volk zondigen. Wij kunnen rekenen, dat het volk ten minste twintig jaren lang onder dat ondraaglijk juk gezucht heeft, maar toen God de koning en het volk meermalen vruchteloos gewaarschuwd had, bracht Hij een zwaar oordeel over beide. Manasse werd, aan koperen ketenen gesloten, naar Babel gevoerd en in de gevangenis geworpen. Daar kwam hij, als de verloren zoon, ook in het vreemde land tot de Heere; verootmoediging heette het oudtijds, nu heet het bekering. Niets kon ook Manasse redden dan zelfvernedering. Die zich hoog verheft, moet vallen, wil hij behouden worden. Wij willen er wel niet aan, maar tot vernedering moet het komen met ons allen. Het kan niet anders. De rechtvaardigen zullen blinken als de zon in het koninkrijk van de Vader, maar zij moeten door de nacht van het lijden heen. Laat ons dan de koperen ketenen niet los maken uit verkeerd medelijden, maar laat ons het dragen ervan verzachten, zoveel wij kunnen, en voorts wachten, totdat God ze los maakt, of ons de gelegenheid geeft ze los te maken. Er zijn commentaren op de Bijbel van Gods eigen hand. Zo is de bekering van Manasse een commentaar van Gods eigen hand op het woord: Keer weer tot Mij en Ik zal tot u wederkeren.

Even als een koning op gewichtige staatsstukken eigenhandig hier en daar een enkele aantekening aan de kant zet, zo hier. God verklaart altijd Zijn eigen woorden door levende voorbeelden. Wij hebben dan ook waarlijk geen bekeringsgeschiedenissen te verdichten; hier is een bekeringsgeschiedenis, als het ware geschreven in letteren, zoals men in Engeland soms op de aanplakbiljetten ziet, van een el lang, want er zijn mensen, die klein schrift kunnen lezen, maar ook anderen, die zeer groot schrift moeten hebben, zullen zij kunnen lezen. En zie hier nu zo'n schrift. Nee, Manasse was geen klein zondaar, maar een groot zondaar; hij was zoals men zegt: "een duivel in mensengedaante," een gruwelijk monster. Maar voor God kunnen geen zonden te groot zijn; als ze met verootmoediging beleden worden, worden ze ook vergeven. Daarom scheiden ook nooit onze zonden ons van God, maar onze eigen gerechtigheid, onze onwil om vergeving te ontvangen, zoals dan ook de Heere tot Jeruzalem zei: Ik heb u willen vergaderen, maar u hebt niet gewild. Die wil, die kome en neme de wateren des levens om niet. Om niet. Zo'n vreemd woord noemde Luther de dood van de eigen gerechtigheid en van de Roomse Kerk. En dat is het ook; voor zo'n woord kunnen zij niet bestaan, daarom moeten zij sterven. God vergeeft om niet, enkel door geloof, zonder de werken. Wij zien het bij Manasse. In zijn benauwdheid bad hij tot God en God liet zich verbidden en vergaf hem niet alleen, maar herstelde hem weer in zijn koninkrijk. Wat een koninklijke edelmoedigheid! Wat is God in het vergeven overvloedig mild! Wij zouden zeggen: zo'n goddeloze te vergeven is veel, is genoeg; maar hem daarenboven met eer en heerlijkheid te overladen, waartoe zou dat dienen, dan om de zondaars stoutmoedig te maken en hen in hun kwaad te sterken. Maar God spreekt en denkt zo niet. Al wat God doet is volkomen, er ontbreekt niets aan.

Newton, die jaren lang een boos zondaar was en toen bekeerd werd, verhaalt van een predikant, die, na jaren lang tegen van de waarheid gepredikt te hebben, bekeerd werd. Deze predikte nu wel anders en kon ook wel geloven, dat God hem persoonlijk vergaf, maar dat hij zo vele jaren lang zo vele zielen naar het verderf had geleid, dat kon hij niet vergeten en niet voor vergeven houden. Newton, aan wie hij dit bezwaar te kennen gaf, bracht hem tot rust, met het voorbeeld van Manasse. Hij vergeeft alles, de zonde, de schuld en haar gevolg in..

In deze weinige woorden ligt de ganse bekering van Manasse opgesloten. Want kennen hier is erkennen en God de Heere, staat hier tegenover de afgoden, die hij gediend en verheerlijkt had. Hiermee wordt het gezegd, dat hij het soevereine recht van de erkende, om met hem te handelen, als Hij gehandeld heeft, maar ook dat hij het schadelijke en schandelijke van de valse dienst van de afgoden had leren erkennen, maar ook verfoeien, en de dienst van de enige en waarachtige God leren liefkrijgen en beminnen. Van die God, die hem in de diepte van de benauwdheid had gebracht, maar ook de bede op zijn lippen had gelegd, maar ook hem had verhoord en zijn voeten in de ruimte gesteld.

Vers 13

13. En bad Hem 1) en Hij, de Heere, zijn God, wiens oor tot het geroep van de ellendigen geneigd is (Psalms 10:17),liet zich van Hem verbidden, en hoorde zijn smeking, en Hij bracht hem weer te Jeruzalem, in zijn koninkrijk 2). Toen kende Manasse, dat de Heere God is en besloot, Hem voortaan in alle getrouwheid te dienen 3).

1) De vergeving van de zonden bevrijdt niet alleen van de toorn, maar herstelt ook de zondaar in de gunst en vriendschap van God. Want zoals uit de liefde van goedheid en de voorkomende genade van God, de vergeving van de zonden voortkomt, zo stelt die vergeving de zondaar in die staat, dat God hem achtervolgt met de liefde van het welbehagen en hem verwaardigt met het deelgenootschap van Zijn allerliefelijkste genade. Dan mag hij het aangezicht van God van de als een verzoend, toegenegen Vader aanschouwen, en genieten de aanspraak van Zijn vriendelijke woorden, en zich verlustigen in het gevoelen en smaken van Zijn zeer aangenomen en gemeenzame ommegang en vriendschap, waarmee geen zoetigheid van wijn vergeleken kan worden (Isaiah 57:16-Isaiah 57:18).. 2) Waarschijnlijk geschiedde dit na de dood van Esar-Haddon in het jaar 688 voor Christus toen Samughes op de troon kwam, en deze gebeurtenis door een genadedaad wilde vieren (vgl. 2 Kings 25:27). Joden en Christenen hebben echter over Manasse's bevrijding uit de kerker vele fabelachtige dingen verhaald, die wij hier niet in bijzonderheden willen optellen..

3) De schepping is vol levende wezens, verschillend bewerktuigd en op verschillende wijze levende, maar allen de heerlijkheid van dezelfde Schepper verkondigend. Zo is het ook in de Schrift. Men vindt er een rijke verscheidenheid van allerlei natuurlijk en geestelijk leven, van allerlei overtredingen en bekeringen. Nadat wij in de Schrift velerlei zondaren ontmoet hebben, komen wij tot een zeer groot zondaar, Manasse. Zijn grootvader Achaz was de goddelooste van de koningen geweest, zijn vader de vroomste na David; maar, als twaalfjarige knaap op de troon gekomen, was zijn grootvader Achaz zijn toonbeeld, en verdierf hij al het goede, dat zijn vader Hizkia had gesticht, en herstelde al de gruwelijke afgoderijen van Achaz, en nog zo vele andere afgoderijen erbij; hij liet zijn zonen door het vuur gaan (een soort van vuurdoop, om ze de afgoden te heiligen), hij pleegde allerlei huichelarij, hoererij, waarzeggerij, en was daarbij zo wreed en bloeddorstig, dat hij het onschuldig bloed te Jeruzalem deed stromen, ja hij deed meer, hij deed met geweld al het volk zondigen. Wij kunnen rekenen, dat het volk ten minste twintig jaren lang onder dat ondraaglijk juk gezucht heeft, maar toen God de koning en het volk meermalen vruchteloos gewaarschuwd had, bracht Hij een zwaar oordeel over beide. Manasse werd, aan koperen ketenen gesloten, naar Babel gevoerd en in de gevangenis geworpen. Daar kwam hij, als de verloren zoon, ook in het vreemde land tot de Heere; verootmoediging heette het oudtijds, nu heet het bekering. Niets kon ook Manasse redden dan zelfvernedering. Die zich hoog verheft, moet vallen, wil hij behouden worden. Wij willen er wel niet aan, maar tot vernedering moet het komen met ons allen. Het kan niet anders. De rechtvaardigen zullen blinken als de zon in het koninkrijk van de Vader, maar zij moeten door de nacht van het lijden heen. Laat ons dan de koperen ketenen niet los maken uit verkeerd medelijden, maar laat ons het dragen ervan verzachten, zoveel wij kunnen, en voorts wachten, totdat God ze los maakt, of ons de gelegenheid geeft ze los te maken. Er zijn commentaren op de Bijbel van Gods eigen hand. Zo is de bekering van Manasse een commentaar van Gods eigen hand op het woord: Keer weer tot Mij en Ik zal tot u wederkeren.

Even als een koning op gewichtige staatsstukken eigenhandig hier en daar een enkele aantekening aan de kant zet, zo hier. God verklaart altijd Zijn eigen woorden door levende voorbeelden. Wij hebben dan ook waarlijk geen bekeringsgeschiedenissen te verdichten; hier is een bekeringsgeschiedenis, als het ware geschreven in letteren, zoals men in Engeland soms op de aanplakbiljetten ziet, van een el lang, want er zijn mensen, die klein schrift kunnen lezen, maar ook anderen, die zeer groot schrift moeten hebben, zullen zij kunnen lezen. En zie hier nu zo'n schrift. Nee, Manasse was geen klein zondaar, maar een groot zondaar; hij was zoals men zegt: "een duivel in mensengedaante," een gruwelijk monster. Maar voor God kunnen geen zonden te groot zijn; als ze met verootmoediging beleden worden, worden ze ook vergeven. Daarom scheiden ook nooit onze zonden ons van God, maar onze eigen gerechtigheid, onze onwil om vergeving te ontvangen, zoals dan ook de Heere tot Jeruzalem zei: Ik heb u willen vergaderen, maar u hebt niet gewild. Die wil, die kome en neme de wateren des levens om niet. Om niet. Zo'n vreemd woord noemde Luther de dood van de eigen gerechtigheid en van de Roomse Kerk. En dat is het ook; voor zo'n woord kunnen zij niet bestaan, daarom moeten zij sterven. God vergeeft om niet, enkel door geloof, zonder de werken. Wij zien het bij Manasse. In zijn benauwdheid bad hij tot God en God liet zich verbidden en vergaf hem niet alleen, maar herstelde hem weer in zijn koninkrijk. Wat een koninklijke edelmoedigheid! Wat is God in het vergeven overvloedig mild! Wij zouden zeggen: zo'n goddeloze te vergeven is veel, is genoeg; maar hem daarenboven met eer en heerlijkheid te overladen, waartoe zou dat dienen, dan om de zondaars stoutmoedig te maken en hen in hun kwaad te sterken. Maar God spreekt en denkt zo niet. Al wat God doet is volkomen, er ontbreekt niets aan.

Newton, die jaren lang een boos zondaar was en toen bekeerd werd, verhaalt van een predikant, die, na jaren lang tegen van de waarheid gepredikt te hebben, bekeerd werd. Deze predikte nu wel anders en kon ook wel geloven, dat God hem persoonlijk vergaf, maar dat hij zo vele jaren lang zo vele zielen naar het verderf had geleid, dat kon hij niet vergeten en niet voor vergeven houden. Newton, aan wie hij dit bezwaar te kennen gaf, bracht hem tot rust, met het voorbeeld van Manasse. Hij vergeeft alles, de zonde, de schuld en haar gevolg in..

In deze weinige woorden ligt de ganse bekering van Manasse opgesloten. Want kennen hier is erkennen en God de Heere, staat hier tegenover de afgoden, die hij gediend en verheerlijkt had. Hiermee wordt het gezegd, dat hij het soevereine recht van de erkende, om met hem te handelen, als Hij gehandeld heeft, maar ook dat hij het schadelijke en schandelijke van de valse dienst van de afgoden had leren erkennen, maar ook verfoeien, en de dienst van de enige en waarachtige God leren liefkrijgen en beminnen. Van die God, die hem in de diepte van de benauwdheid had gebracht, maar ook de bede op zijn lippen had gelegd, maar ook hem had verhoord en zijn voeten in de ruimte gesteld.

Vers 14

14. En hierna, toen hij weer in zijn koninkrijk regeerde, bouwde hij, ter versterking van zijn hoofdstad, de buitenmuur, die ter insluiting van de heuvel Akra reeds door zijn vader Hizkia was opgericht (2 Chronicles 32:5), aan de stad van David, aan de westzijde van Gihon in het dal, van de westzijde van de Zion, van het Gihondal af, noordwestwaarts op en tot aan het noordoosten tot de ingang van de Vispoort, in de noordoostelijke hoek van de Beneden- of Nieuwstad, en omsingelde Ofel; de muur liep verder van de noordoosthoek naar het Zuiden om het spitse uiteinde van de Moria-heuvel, rondom de Ofel (2 Chronicles 26:9), en verhief die zeer; hij leide ook ter beveiliging van het overige land, krijgsoversten in alle vaste steden van Juda.

Vers 14

14. En hierna, toen hij weer in zijn koninkrijk regeerde, bouwde hij, ter versterking van zijn hoofdstad, de buitenmuur, die ter insluiting van de heuvel Akra reeds door zijn vader Hizkia was opgericht (2 Chronicles 32:5), aan de stad van David, aan de westzijde van Gihon in het dal, van de westzijde van de Zion, van het Gihondal af, noordwestwaarts op en tot aan het noordoosten tot de ingang van de Vispoort, in de noordoostelijke hoek van de Beneden- of Nieuwstad, en omsingelde Ofel; de muur liep verder van de noordoosthoek naar het Zuiden om het spitse uiteinde van de Moria-heuvel, rondom de Ofel (2 Chronicles 26:9), en verhief die zeer; hij leide ook ter beveiliging van het overige land, krijgsoversten in alle vaste steden van Juda.

Vers 15

15. En hij nam de vreemde goden en die gelijkenis (2 Chronicles 33:7), uit het huis van de Heere weg, mitsgaders al de altaren, die hij gebouwd had op de berg van het huis van de Heere, en te Jeruzalem (2 Chronicles 33:3), en hij wierp ze buiten de stad 1).

1) Hieruit blijkt, dat Manasse's bekering oprecht was. Alles, wat met de afgodendienst in verband stond, deed hij weg, en hij herstelde het altaar van de Heere. Dit was bij Manasse een lust krijgen in de dienst van de Heere en bewijs van de opstanding van de nieuwe mens. Er staat niet, dat zij vernietigd werden; wellicht dat Manasse dit niet nodig achtte. Het is daarom, dat zij volkomen door Josia zijn vergruisd, omdat Amon, Manasse's zoon en opvolger, ze weer had opgericht.

Vers 15

15. En hij nam de vreemde goden en die gelijkenis (2 Chronicles 33:7), uit het huis van de Heere weg, mitsgaders al de altaren, die hij gebouwd had op de berg van het huis van de Heere, en te Jeruzalem (2 Chronicles 33:3), en hij wierp ze buiten de stad 1).

1) Hieruit blijkt, dat Manasse's bekering oprecht was. Alles, wat met de afgodendienst in verband stond, deed hij weg, en hij herstelde het altaar van de Heere. Dit was bij Manasse een lust krijgen in de dienst van de Heere en bewijs van de opstanding van de nieuwe mens. Er staat niet, dat zij vernietigd werden; wellicht dat Manasse dit niet nodig achtte. Het is daarom, dat zij volkomen door Josia zijn vergruisd, omdat Amon, Manasse's zoon en opvolger, ze weer had opgericht.

Vers 16

16. En hij richtte het altaar van de Heere, hij herstelde het brandofferaltaar in de voorhof van de priesters toe, en offerde daarop dankoffers en lofofferen, en zei 1) tot Juda, dat zij de Heere, de God van Israël, dienen zouden.

1) Dit zeggen was een koninklijk bevel en niet alleen een aanmaning. Een zeggen bij een Oosters monarch staat met ons bevelen gelijk, vooral in de Boeken, die na de Ballingschap geschreven zijn.

Vers 16

16. En hij richtte het altaar van de Heere, hij herstelde het brandofferaltaar in de voorhof van de priesters toe, en offerde daarop dankoffers en lofofferen, en zei 1) tot Juda, dat zij de Heere, de God van Israël, dienen zouden.

1) Dit zeggen was een koninklijk bevel en niet alleen een aanmaning. Een zeggen bij een Oosters monarch staat met ons bevelen gelijk, vooral in de Boeken, die na de Ballingschap geschreven zijn.

Vers 17

17. Maar het volk offerde nog niet uitsluitend op deze enig rechtmatige offerplaatsen, als ten tijde van Hizkia (2 Chronicles 32:12), maar zoals onder de vroegere koningen, ook op de hoogten, hoewel de Heere, hun God, en niet de afgoden.

Vers 17

17. Maar het volk offerde nog niet uitsluitend op deze enig rechtmatige offerplaatsen, als ten tijde van Hizkia (2 Chronicles 32:12), maar zoals onder de vroegere koningen, ook op de hoogten, hoewel de Heere, hun God, en niet de afgoden.

Vers 18

18. Het overige nu van de geschiedenissen van Manasse 1), en zijn gebed tot zijn God (2 Chronicles 33:13), ook de woorden van de zieners, die tot hem gesproken hebben in de naam van de Heere, de God van Israël (2 Chronicles 33:10), zie, die zijn geschreven in de geschiedenissen van de koningen van Israël (1Ch 29:30).

1) Wij weten, dat Assar-haddon in zijn inscriptie zegt, dat hem 22 koningen van Syrië hebben gehoorzaamd. Hij telt onder dezen Minasi (Manasse van Juda) en de koning van Cyprus op.

Vers 18

18. Het overige nu van de geschiedenissen van Manasse 1), en zijn gebed tot zijn God (2 Chronicles 33:13), ook de woorden van de zieners, die tot hem gesproken hebben in de naam van de Heere, de God van Israël (2 Chronicles 33:10), zie, die zijn geschreven in de geschiedenissen van de koningen van Israël (1Ch 29:30).

1) Wij weten, dat Assar-haddon in zijn inscriptie zegt, dat hem 22 koningen van Syrië hebben gehoorzaamd. Hij telt onder dezen Minasi (Manasse van Juda) en de koning van Cyprus op.

Vers 19

19. En zijn gebed, en hoe zich God van hem heeft laten verbidden, ook al zijn zonde, en zijn overtreding, en de plaatsen, waarop hij hoogten gebouwd, en bossen, en gesneden beelden gesteld heeft, eer hij vernederd werd, zie, dat is beschreven in de woorden van de ziener, volgens een andere vertaling: in de geschiedenissen van Hosaï, een ons niet nader bekende profeet.

Vers 19

19. En zijn gebed, en hoe zich God van hem heeft laten verbidden, ook al zijn zonde, en zijn overtreding, en de plaatsen, waarop hij hoogten gebouwd, en bossen, en gesneden beelden gesteld heeft, eer hij vernederd werd, zie, dat is beschreven in de woorden van de ziener, volgens een andere vertaling: in de geschiedenissen van Hosaï, een ons niet nader bekende profeet.

Vers 20

20. En Manasse ontsliep met zijn vaderen en zij begroeven hem in zijn huis, juister: in de tuin van zijn lustslot, dat hij zich op de Ofel had laten bouwen, ook hof van Uzza geheten (2 Kings 21:18); en zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats.

II. 2 Chronicles 33:21-2 Chronicles 33:25. Amon regeert geheel in dezelfde geest, als zijn vader in de 22 jaren van zijn goddeloosheid, zonder dat bij hem, zoals bij Manasse tot een ware bekering gekomen is; hij werd echter reeds na twee jaren van zijn heerschappij door hofbeambten omgebracht, waaraan het volk van het land zijn dood wreekt, terwijl het zijnen, eerst 8 jaar oude zoon op de troon zet, misschien wel met voorbijgang van een oudere prins (Vergelijk 2 Kings 21:19-2 Kings 21:26).

Vers 20

20. En Manasse ontsliep met zijn vaderen en zij begroeven hem in zijn huis, juister: in de tuin van zijn lustslot, dat hij zich op de Ofel had laten bouwen, ook hof van Uzza geheten (2 Kings 21:18); en zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats.

II. 2 Chronicles 33:21-2 Chronicles 33:25. Amon regeert geheel in dezelfde geest, als zijn vader in de 22 jaren van zijn goddeloosheid, zonder dat bij hem, zoals bij Manasse tot een ware bekering gekomen is; hij werd echter reeds na twee jaren van zijn heerschappij door hofbeambten omgebracht, waaraan het volk van het land zijn dood wreekt, terwijl het zijnen, eerst 8 jaar oude zoon op de troon zet, misschien wel met voorbijgang van een oudere prins (Vergelijk 2 Kings 21:19-2 Kings 21:26).

Vers 21

21. Amon was tweeentwintig jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde twee jaren, (van 643- 641 voor Christus), te Jeruzalem 1).

1) "2 Kings 21:19" en "2 Kings 21:20" en 2 Kings 21:21" en "2 Kings 21:22" en "2 Kings 21:23" en "2 Kings 21:24" en "2 Kings 21:25" en "2 Kings 21:26" 22. En hij deed dat kwaad was in de ogen van de Heere, zoals zijn vader Manasse gedaan had (2 Chronicles 33:2); want Amon offerde al de gesneden beelden, die zijn vader Manasse gemaakt had, en diende ze, omdat zij wel door Manasse waren weggeworpen, maar niet vernield of vergruisd.

Vers 21

21. Amon was tweeentwintig jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde twee jaren, (van 643- 641 voor Christus), te Jeruzalem 1).

1) "2 Kings 21:19" en "2 Kings 21:20" en 2 Kings 21:21" en "2 Kings 21:22" en "2 Kings 21:23" en "2 Kings 21:24" en "2 Kings 21:25" en "2 Kings 21:26" 22. En hij deed dat kwaad was in de ogen van de Heere, zoals zijn vader Manasse gedaan had (2 Chronicles 33:2); want Amon offerde al de gesneden beelden, die zijn vader Manasse gemaakt had, en diende ze, omdat zij wel door Manasse waren weggeworpen, maar niet vernield of vergruisd.

Vers 23

23. Maar hij vernederde zich niet voor het aangezicht van de Heere, zoals Manasse, zijn vader zich later (2 Chronicles 33:12),vernederd had, maar deze Amon vermenigvuldigde de schuld, hoopte zonde op zonde.

Vers 23

23. Maar hij vernederde zich niet voor het aangezicht van de Heere, zoals Manasse, zijn vader zich later (2 Chronicles 33:12),vernederd had, maar deze Amon vermenigvuldigde de schuld, hoopte zonde op zonde.

Vers 24

24. En zijn knechten, enigen van zijn hofbeambten, maakten een verbintenis tegen hem, en doodden hem in zijn huis, in het lustslot op de Ofel.

Vers 24

24. En zijn knechten, enigen van zijn hofbeambten, maakten een verbintenis tegen hem, en doodden hem in zijn huis, in het lustslot op de Ofel.

Vers 25

25. Maar het volk van het land sloeg, doodde hen allen, die de verbintenis tegen de koning Amon gemaakt hadden, en het volk van het land maakte (vgl. 2 Chronicles 26:1 2 Chronicles 26:1), zijn zoon Josia koning in zijn plaats, maar hij zelf, Amon, begroef men in het graf, dat hij zich had laten maken, naast dat van zijn vader, in de hof van Uzza.

Vers 25

25. Maar het volk van het land sloeg, doodde hen allen, die de verbintenis tegen de koning Amon gemaakt hadden, en het volk van het land maakte (vgl. 2 Chronicles 26:1 2 Chronicles 26:1), zijn zoon Josia koning in zijn plaats, maar hij zelf, Amon, begroef men in het graf, dat hij zich had laten maken, naast dat van zijn vader, in de hof van Uzza.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 33". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-33.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile