Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Koningen 8

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 8

2 Kings 8:1.

ZEVENJARIGE HONGERSNOOD. VERANDERING IN HET KONINKRIJK VAN DE SYRIËRS. JORAM EN AHAZIA, KONINGEN IN JUDA.

2 Kings 8:1-2 Kings 8:6. Met het door God bewerkte ontzet van Samaria van het Syrische leger, waarvan het vorige gedeelte bericht heeft, was zonder twijfel ook voor het gehele overige land nu de zevenjarige hongersnood weer een betere, goedkope tijd gekomen. Nu treedt opnieuw die vrouw van Sunem, die wij reeds genoeg uit de gebeurtenissen van "2 Kings 4:8", op het toneel van de geschiedenis. Nog v r dat de hongersnood begon, waarschijnlijk spoedig na de opwekking van haar zoon uit de dood, heeft Elisa haar van de nabij zijnde nood bericht gegeven, ten gevolge waarvan zij naar het land van de Filistijnen is uitgeweken. Nu zij van daar terugkeert vindt zij haar huis en land door de koninklijke schatkist in bezit genomen. Nu roept zij tot de koning om haar weer in dat bezit te stellen. Dit gebeurt juist op een tijdstip, dat koning Joram zich door de dienaar van de profeet diens wonderbare daden laat vertellen. Deze vrouw, opgetreden als een levendige getuige voor het bericht van Gehazi, vindt gemakkelijk bij de koning gehoor en deelneming. Hij zendt een kamerdienaar, om haar niet alleen huis en akker weer te geven, maar beveelt ook, dat alles, wat het land gedurende haar afwezigheid heeft opgebracht, uit de koninklijke schatkist vergoed wordt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 8

2 Kings 8:1.

ZEVENJARIGE HONGERSNOOD. VERANDERING IN HET KONINKRIJK VAN DE SYRIËRS. JORAM EN AHAZIA, KONINGEN IN JUDA.

2 Kings 8:1-2 Kings 8:6. Met het door God bewerkte ontzet van Samaria van het Syrische leger, waarvan het vorige gedeelte bericht heeft, was zonder twijfel ook voor het gehele overige land nu de zevenjarige hongersnood weer een betere, goedkope tijd gekomen. Nu treedt opnieuw die vrouw van Sunem, die wij reeds genoeg uit de gebeurtenissen van "2 Kings 4:8", op het toneel van de geschiedenis. Nog v r dat de hongersnood begon, waarschijnlijk spoedig na de opwekking van haar zoon uit de dood, heeft Elisa haar van de nabij zijnde nood bericht gegeven, ten gevolge waarvan zij naar het land van de Filistijnen is uitgeweken. Nu zij van daar terugkeert vindt zij haar huis en land door de koninklijke schatkist in bezit genomen. Nu roept zij tot de koning om haar weer in dat bezit te stellen. Dit gebeurt juist op een tijdstip, dat koning Joram zich door de dienaar van de profeet diens wonderbare daden laat vertellen. Deze vrouw, opgetreden als een levendige getuige voor het bericht van Gehazi, vindt gemakkelijk bij de koning gehoor en deelneming. Hij zendt een kamerdienaar, om haar niet alleen huis en akker weer te geven, maar beveelt ook, dat alles, wat het land gedurende haar afwezigheid heeft opgebracht, uit de koninklijke schatkist vergoed wordt.

Vers 1

1. Elisa nu had gesproken tot die vrouw, wier zoon hij levend gemaakt had ( 4:18vv.), niet lang na die gebeurtenis (890 v.Chr.), toen hij op zijn reizen eens weer te Sunem gekomen was en bij haar zijnintrek had genomen, zeggende en haar daardoor dankbaarheid bewijzende: Maak u van hier op, en ga heen, gij en uw gezin, en verkeer als vreemdeling in een naburig land (Ruth 1:1), waar gij verkeren kunt, waar gij een toevluchtsoord meent te kunnen vinden; want de HEERE heeft tot kastijding van Zijn volk, dat ondanks alle betoningen van genade in en sinds de Syrische strijd ( 6:8vv.), zich niet tot Hem wilde bekeren, een honger geroepen, 1)die, want wat God spreekt dat is er, ook in het land zeven jaren komen zal.

1) Het is de wijze van de Schrift, zo het komen van zware plagen over een land of een huis voor te stellen; zij verbreidt daardoor over de rampen en noden van de wereld een licht van grote betekenis, dat voor de kinderen van God zeer vertroostend is, volgens haar wijze van beschouwing, die toch de alleen ware en juiste is, vormen honger, pest, oorlogen, of welke rampen er mogen zijn, een leger dat aan het bevel van de almachtige God onderworpen is dat op Zijn roepstem komt en op Zijn woord heengaat, dat tot aanvallen en tot terugtrekken bereid is, zoals Hij gebiedt en werkt, en dat zonder bevelen van God niemand kan overvallen. Hoe ver de rampspoeden gaan, wat zij teweegbrengen en bedoelen, is hun alles op het nauwkeurigst voorgeschreven. Zo is hun nu eens opgedragen om te straffen en de goddelijke gerechtigheid te openbaren, dan om de dronkenen nuchter te doen worden; nu eens om de wereld voor de zondaars te vergallen en hen te drijven tot de troon van genade, dan weer om de heiligen te beproeven en het vuur tot hun loutering aan te steken, en wat ook de bedoeling was, zij komen evenmin als het woord van de Heere (Isaiah 55:10vv.) terug, voordat zij teweeggebracht hebben, waartoe zij gezonden waren. Zo heeft niemand, die lijdt, slechts met zijn lijden te doen, maar bovenal met Hem, Die het beschikte; niemand hoeft alleen te klagen, wanneer de nood aan de man komt, noch alleen op verwijdering van zijn smart te peinzen, maar hij heeft eerst te vragen naar het doel en heeft na te denken over de ontcijfering van het duistere geheim. De nood brengt altijd nog iets anders dan alleen de smart. Hij draagt spreuken van God in zijn schoot verborgen. Wel hem, die ogen heeft, om die te vinden en een hart, om die te verstaan..

Vers 1

1. Elisa nu had gesproken tot die vrouw, wier zoon hij levend gemaakt had ( 4:18vv.), niet lang na die gebeurtenis (890 v.Chr.), toen hij op zijn reizen eens weer te Sunem gekomen was en bij haar zijnintrek had genomen, zeggende en haar daardoor dankbaarheid bewijzende: Maak u van hier op, en ga heen, gij en uw gezin, en verkeer als vreemdeling in een naburig land (Ruth 1:1), waar gij verkeren kunt, waar gij een toevluchtsoord meent te kunnen vinden; want de HEERE heeft tot kastijding van Zijn volk, dat ondanks alle betoningen van genade in en sinds de Syrische strijd ( 6:8vv.), zich niet tot Hem wilde bekeren, een honger geroepen, 1)die, want wat God spreekt dat is er, ook in het land zeven jaren komen zal.

1) Het is de wijze van de Schrift, zo het komen van zware plagen over een land of een huis voor te stellen; zij verbreidt daardoor over de rampen en noden van de wereld een licht van grote betekenis, dat voor de kinderen van God zeer vertroostend is, volgens haar wijze van beschouwing, die toch de alleen ware en juiste is, vormen honger, pest, oorlogen, of welke rampen er mogen zijn, een leger dat aan het bevel van de almachtige God onderworpen is dat op Zijn roepstem komt en op Zijn woord heengaat, dat tot aanvallen en tot terugtrekken bereid is, zoals Hij gebiedt en werkt, en dat zonder bevelen van God niemand kan overvallen. Hoe ver de rampspoeden gaan, wat zij teweegbrengen en bedoelen, is hun alles op het nauwkeurigst voorgeschreven. Zo is hun nu eens opgedragen om te straffen en de goddelijke gerechtigheid te openbaren, dan om de dronkenen nuchter te doen worden; nu eens om de wereld voor de zondaars te vergallen en hen te drijven tot de troon van genade, dan weer om de heiligen te beproeven en het vuur tot hun loutering aan te steken, en wat ook de bedoeling was, zij komen evenmin als het woord van de Heere (Isaiah 55:10vv.) terug, voordat zij teweeggebracht hebben, waartoe zij gezonden waren. Zo heeft niemand, die lijdt, slechts met zijn lijden te doen, maar bovenal met Hem, Die het beschikte; niemand hoeft alleen te klagen, wanneer de nood aan de man komt, noch alleen op verwijdering van zijn smart te peinzen, maar hij heeft eerst te vragen naar het doel en heeft na te denken over de ontcijfering van het duistere geheim. De nood brengt altijd nog iets anders dan alleen de smart. Hij draagt spreuken van God in zijn schoot verborgen. Wel hem, die ogen heeft, om die te vinden en een hart, om die te verstaan..

Vers 4

4. De koning nu sprak, juist toen zij te Samaria aankwam, tot Gehazi, de jongen, de dienaar van de man Gods, want hij had deze tot zich in zijn koninklijk paleis ontboden, om hem over zijn heer te ondervragen, in wie hij, ten gevolge van de onlangs voorgevallen gebeurtenissen ( 6:24-7:20), juist nu een bijzonder belang stelde, zeggende: Vertel mij toch al de grote dingen, die Elisa gedaan heeft; zij zijn mij van bijzonder gewicht, sinds de man reeds meer dan eenmaal zo krachtig in het politieke leven ingreep en wonderbaar hielp, waar ik aan alle hulp reeds wanhoopte ( 3:10; 6:8vv.; 30vv.).

Het is duidelijk, dat het hier meegedeelde voorgevallen is in de tijd toen Gehazi nog in Elisa's dienst was; de geschiedenis van Namans genezing ( 5) is dus een latere gebeurtenis, want deze eindigde daarmee, dat Gehazi melaats werd en van zijn heer en diens omgeving scheiden moest. Aan de andere zijde moet het wonderwerk aan Naman ook spoedig na de meegedeelde gebeurtenis hebben plaatsgehad, want wij staan reeds aan het einde van Jorams tijd; de gebeurtenissen, die vroeger omtrent de Sunamitische zijn meegedeeld, beslaan nog een tijdruimte van minstens vijf jaren; daarop volgde een hongersnood van 7 jaar, terwijl Joram slechts 12 jaren geregeerd heeft ( 3:1). Wanneer wij dit behoorlijk in het oog houden, zo verkrijgen wij het overzicht van de gehele samenhang van deze geschiedenissen, waarop wij reeds bij 6:10 wezen. De gebeurtenissen in 6:24-7:20 maken het derde en wel het sterkste zoeken van God naar Jorams hart uit, dat hij zich geheel en al tot Hem, de Heere, zijn God, bekere en ook aan den kalverdienst een einde maken zou, nadat hij zich reeds van de Balsdienst van zijn vader en van zijn moeder had losgemaakt; hij is ook veel krachtiger dan te voren aangegrepen en voelt een sterke trekking tot de God van Israël, waarom hij zich hier zo levendig voor Elisa interesseert en om zijnentwil voor de Sunamitische zo voorkomend en tot hulp gereed is. Maar spoedig, nadat Naman met de brief van zijn koning bij hen komt ( 5:7vv.) is alle ogenblikkelijke geestdrift voor de man Gods weer verdwenen; hij denkt er niet eens meer aan, wat een uitverkoren werktuig van Zijn genade de Heere in deze man hem gegeven heeft en ook, toen Elisa zichzelf aan hem in herinnering brengt en hem uit zijn verlegenheid redt, vraagt hij er in het geheel niet meer naar, wat er van de Syrische hoofdman geworden is. Hij heeft de Heilige Geest, die aan zijn hart werkte, bedroefd; heeft dat niet kunnen doen, waartoe die hem drong en dreef; hij wil liever voortaan vrij blijven van de genadewerkingen van God om te kunnen blijven, wat hij was; daarom heeft hij zich ook verder met de profeet niet ingelaten. Maar met deze verstoktheid van zichzelf was ook het uur van het gericht gekomen over het huis van Achab, tot de drager waarvan hij reeds lang gesteld was (1 Kings 21:29). Dat gericht had hij door waarachtige boete en door levend geloof kunnen afwenden. In 2 Kings 8:7 en in 9:1vv. zullen wij horen, hoe het in Elisa's handen gelegd wordt de beide uitvoerders van dat gericht in hun ambt te stellen..

Vers 4

4. De koning nu sprak, juist toen zij te Samaria aankwam, tot Gehazi, de jongen, de dienaar van de man Gods, want hij had deze tot zich in zijn koninklijk paleis ontboden, om hem over zijn heer te ondervragen, in wie hij, ten gevolge van de onlangs voorgevallen gebeurtenissen ( 6:24-7:20), juist nu een bijzonder belang stelde, zeggende: Vertel mij toch al de grote dingen, die Elisa gedaan heeft; zij zijn mij van bijzonder gewicht, sinds de man reeds meer dan eenmaal zo krachtig in het politieke leven ingreep en wonderbaar hielp, waar ik aan alle hulp reeds wanhoopte ( 3:10; 6:8vv.; 30vv.).

Het is duidelijk, dat het hier meegedeelde voorgevallen is in de tijd toen Gehazi nog in Elisa's dienst was; de geschiedenis van Namans genezing ( 5) is dus een latere gebeurtenis, want deze eindigde daarmee, dat Gehazi melaats werd en van zijn heer en diens omgeving scheiden moest. Aan de andere zijde moet het wonderwerk aan Naman ook spoedig na de meegedeelde gebeurtenis hebben plaatsgehad, want wij staan reeds aan het einde van Jorams tijd; de gebeurtenissen, die vroeger omtrent de Sunamitische zijn meegedeeld, beslaan nog een tijdruimte van minstens vijf jaren; daarop volgde een hongersnood van 7 jaar, terwijl Joram slechts 12 jaren geregeerd heeft ( 3:1). Wanneer wij dit behoorlijk in het oog houden, zo verkrijgen wij het overzicht van de gehele samenhang van deze geschiedenissen, waarop wij reeds bij 6:10 wezen. De gebeurtenissen in 6:24-7:20 maken het derde en wel het sterkste zoeken van God naar Jorams hart uit, dat hij zich geheel en al tot Hem, de Heere, zijn God, bekere en ook aan den kalverdienst een einde maken zou, nadat hij zich reeds van de Balsdienst van zijn vader en van zijn moeder had losgemaakt; hij is ook veel krachtiger dan te voren aangegrepen en voelt een sterke trekking tot de God van Israël, waarom hij zich hier zo levendig voor Elisa interesseert en om zijnentwil voor de Sunamitische zo voorkomend en tot hulp gereed is. Maar spoedig, nadat Naman met de brief van zijn koning bij hen komt ( 5:7vv.) is alle ogenblikkelijke geestdrift voor de man Gods weer verdwenen; hij denkt er niet eens meer aan, wat een uitverkoren werktuig van Zijn genade de Heere in deze man hem gegeven heeft en ook, toen Elisa zichzelf aan hem in herinnering brengt en hem uit zijn verlegenheid redt, vraagt hij er in het geheel niet meer naar, wat er van de Syrische hoofdman geworden is. Hij heeft de Heilige Geest, die aan zijn hart werkte, bedroefd; heeft dat niet kunnen doen, waartoe die hem drong en dreef; hij wil liever voortaan vrij blijven van de genadewerkingen van God om te kunnen blijven, wat hij was; daarom heeft hij zich ook verder met de profeet niet ingelaten. Maar met deze verstoktheid van zichzelf was ook het uur van het gericht gekomen over het huis van Achab, tot de drager waarvan hij reeds lang gesteld was (1 Kings 21:29). Dat gericht had hij door waarachtige boete en door levend geloof kunnen afwenden. In 2 Kings 8:7 en in 9:1vv. zullen wij horen, hoe het in Elisa's handen gelegd wordt de beide uitvoerders van dat gericht in hun ambt te stellen..

Vers 6

6. En de koning ondervroeg de vrouw, of het was, zoals Gehazi zo-even had meegedeeld, en zij vertelde het hem. Toen gaf de koning, tot veel meer bereid, dan zij van hem gebeden had, haar een kamerling (1 Kings 22:9) als zaakbezorger mede, zeggende: Doe haar terughebben alles, wat het hare was, daartoe alle inkomsten van de akker, van de dag af, dat zij het land verlaten heeft, tot nu toe. 1)

1) Omdat haar bezittingen aan de Staat waren vervallen, kon de koning dit bevel met een gewenste uitkomst geven..

2 Kings 8:7-2 Kings 8:15. Terwijl Elisa zich naar Damascus begeeft, om in de naam van Hem, die de Heerser is in alle landen van de heidenen, in Syrië die tot koning aan te stellen, van wie het woord van de Heere reeds tot Elia op Horeb gesproken heeft, komt deze in Benhadads gezant hem door Gods leiding reeds tegemoet. Benhadad ligt in een zware ziekte, en omdat hij van de aankomst van de man Gods hoort, zendt hij Hazaël met een rijk geschenk tot hem, om hem te vragen naar den afloop van de ziekte. Elisa maakt de koninklijke kamerling bekend, dat het de tegenwoordige ziekte niet is, die zijn heer de dood zal veroorzaken, maar iets anders, en ziet daarbij deze met een zo scherpe en doorborende blik in het oog, dat hij in verlegenheid raakt; want de profeet leest in zijn hart, als in een opgeslagen boek. Vervolgens begint de man Gods te wenen, en verzwijgt aan Hazaël, die naar de oorzaak van zijn tranen vraagt, niet, welk kwaad hij de kinderen van Israël doen zal. Met het woord: "De Heere heeft mij getoond, dat gij koning zijn zult over Syrië," laat Elisa hem gaan, en als hij thuis komt tot zijn heer, doet hij deze stikken onder een deken en neemt hij de Syrische koningskroon in bezit.

Vers 6

6. En de koning ondervroeg de vrouw, of het was, zoals Gehazi zo-even had meegedeeld, en zij vertelde het hem. Toen gaf de koning, tot veel meer bereid, dan zij van hem gebeden had, haar een kamerling (1 Kings 22:9) als zaakbezorger mede, zeggende: Doe haar terughebben alles, wat het hare was, daartoe alle inkomsten van de akker, van de dag af, dat zij het land verlaten heeft, tot nu toe. 1)

1) Omdat haar bezittingen aan de Staat waren vervallen, kon de koning dit bevel met een gewenste uitkomst geven..

2 Kings 8:7-2 Kings 8:15. Terwijl Elisa zich naar Damascus begeeft, om in de naam van Hem, die de Heerser is in alle landen van de heidenen, in Syrië die tot koning aan te stellen, van wie het woord van de Heere reeds tot Elia op Horeb gesproken heeft, komt deze in Benhadads gezant hem door Gods leiding reeds tegemoet. Benhadad ligt in een zware ziekte, en omdat hij van de aankomst van de man Gods hoort, zendt hij Hazaël met een rijk geschenk tot hem, om hem te vragen naar den afloop van de ziekte. Elisa maakt de koninklijke kamerling bekend, dat het de tegenwoordige ziekte niet is, die zijn heer de dood zal veroorzaken, maar iets anders, en ziet daarbij deze met een zo scherpe en doorborende blik in het oog, dat hij in verlegenheid raakt; want de profeet leest in zijn hart, als in een opgeslagen boek. Vervolgens begint de man Gods te wenen, en verzwijgt aan Hazaël, die naar de oorzaak van zijn tranen vraagt, niet, welk kwaad hij de kinderen van Israël doen zal. Met het woord: "De Heere heeft mij getoond, dat gij koning zijn zult over Syrië," laat Elisa hem gaan, en als hij thuis komt tot zijn heer, doet hij deze stikken onder een deken en neemt hij de Syrische koningskroon in bezit.

Vers 7

7. Daarna kwam Elisa, gedreven door de Geest Gods, omdat het nu de tijd was om de opdracht, aan Elia 22 jaar geleden gegeven, te volbrengen (1 Kings 19:15), te Damascus, de hoofdstad van Syrië, om op dezelfde wijze Hazaël tot koning van Syrië te roepen, zoals eens Samuël bij een van zijn reizen in het geheim David zalfde (1 Samuel 16:1vv. 16:1). Elisa kwam daar, toen Benhadad, de tweede met die naam (1 Kings 11:25), de koning van Syrië, die nu reeds meer dan 34 jaar op de troon zat, ziek was, en men boodschapte hem, 1) zeggende: De man Gods is hierheen gekomen.

1) Elisa's naam was zonder twijfel aan het Syrische hof reeds sinds de in 6:8-23 meegedeelde gebeurtenissen, maar vooral ten gevolge van Namans genezing ( 5:2vv.) in grote eer..

Vers 7

7. Daarna kwam Elisa, gedreven door de Geest Gods, omdat het nu de tijd was om de opdracht, aan Elia 22 jaar geleden gegeven, te volbrengen (1 Kings 19:15), te Damascus, de hoofdstad van Syrië, om op dezelfde wijze Hazaël tot koning van Syrië te roepen, zoals eens Samuël bij een van zijn reizen in het geheim David zalfde (1 Samuel 16:1vv. 16:1). Elisa kwam daar, toen Benhadad, de tweede met die naam (1 Kings 11:25), de koning van Syrië, die nu reeds meer dan 34 jaar op de troon zat, ziek was, en men boodschapte hem, 1) zeggende: De man Gods is hierheen gekomen.

1) Elisa's naam was zonder twijfel aan het Syrische hof reeds sinds de in 6:8-23 meegedeelde gebeurtenissen, maar vooral ten gevolge van Namans genezing ( 5:2vv.) in grote eer..

Vers 8

8. Toen zei de koning tot Hazaël, zijn opperste kamerdienaar: Neem een geschenk in uw hand, zoals men een ziener behoort te brengen, wanneer men hem om raad vraagt (1 Samuel 9:7), a) en ga de man Gods tegemoet, zoek hem op, en vraag door hem de HEERE, 1) de God van Israël, zeggende: Zal ik van mijn huidige ziekte genezen.

a) 1 Kings 14:2,1 Kings 14:3; 2 Kings 1:2

1) Dit sproot niet voort uit geloof aan de Alwetendheid van de God van Israël, maar uit een zelfde bijgeloof als waardoor Ahazia de god van Ekron om raad had laten vragen. Benhadad had door Naman wel zoveel van Elisa, de profeet, gehoord, dat hij van hem met enige grond meende te kunnen verwachten, dat deze een antwoord op zijn bede zou geven..

Vers 8

8. Toen zei de koning tot Hazaël, zijn opperste kamerdienaar: Neem een geschenk in uw hand, zoals men een ziener behoort te brengen, wanneer men hem om raad vraagt (1 Samuel 9:7), a) en ga de man Gods tegemoet, zoek hem op, en vraag door hem de HEERE, 1) de God van Israël, zeggende: Zal ik van mijn huidige ziekte genezen.

a) 1 Kings 14:2,1 Kings 14:3; 2 Kings 1:2

1) Dit sproot niet voort uit geloof aan de Alwetendheid van de God van Israël, maar uit een zelfde bijgeloof als waardoor Ahazia de god van Ekron om raad had laten vragen. Benhadad had door Naman wel zoveel van Elisa, de profeet, gehoord, dat hij van hem met enige grond meende te kunnen verwachten, dat deze een antwoord op zijn bede zou geven..

Vers 9

9. Zo ging Hazaël, aan dat bevel gehoor gevende, hem, Elisa, tegemoet, en nam een geschenk, waarschijnlijk in geld ( 5:5), in zijn hand, te weten, alle goed 1) van Damascus, allerlei goederen, zoals die in de zo rijk gezegende hoofdplaats van de handel tussen Voor-en Achter-Azië waren, een last van veertig kamelen. En hij kwam tot Elisa, en stond voor zijn aangezicht en zei: Uw zoon Benhadad, de koning van Syrië, heeft van uw grote wonderdaden gehoord, en daarom mij tot u gezonden, om te zeggen, te vragen: Zal ik van deze ziekte genezen?

1) Alle goed, in de zin van: allerlei goed. Het geschenk bestond uit allerlei waren, die in Damascus verhandeld werden, en dat wel in overvloedige mate. Om er echter mee te schitteren en een grootse indruk ervan te geven, werd het geladen op 40 kamelen. Dit kwam met de Oosterse zeden overeen, om te pronken met hetgeen men gaf..

In het Oosten pronkt men graag met geschenken; men verdeelt ze met opzet op veel lastdieren, opdat ze des te meer in `t oog vallen..

17695-970703-1748-2 Kings 8:10 2 Kings 8:10. En Elisa zei tot hem: Ga, zeg, gij zult geheel niet 1) genezen, want, en dit zeg ik u, Hazaël! de HEERE heeft mij getoond, dat hij de dood zal sterven, namelijk door geweld, door een mensenhand.

1) Wij hebben hier een van de 15 plaatsen van het Oude Testament (Leviticus 11:21), waar het in de tekst staande woord al (= niet) volgens de aantekening van de Masorethen aan de rand niet zo moet worden verstaan, maar als een andere schrijfwijze voor wil (= hem). Volgen wij de Statenvertalers dan vervalt alle schijnbare verkeerdheid, alsof Elisa aan Benhadad slechts de halve waarheid wilde laten zeggen en hij hem met een valse hoop wilde bedriegen, terwijl het tweede gedeelte van de zin: "want enz." een woord voor Hazaël is. Intussen volgen alle andere oude vertalingen de lezing, die de Masorethen hebben aangegeven, terwijl een nader onderzoek van de toestand van de zaak juist zal aantonen, dat deze bevreemding wekkende uitspraak alleen met de samenhang van het geheel overeenkomt. Zonder twijfel droeg Hazaël reeds de gedachte in zich om, om zich na Benhadads dood van de troon meester te maken; hij rekende, naar het schijnt op een dodelijk einde van de tegenwoordige ziekte van zijn heer; voor het geval echter, dat hij herstellen zou, ontstaan er reeds in zijn hart gedachten, hoe hij een werkelijke genezing zal kunnen voorkomen en een einde aan het leven van de koning zal maken, v rdat de kans voorbij zal zijn, om de schijn te geven, dat Benhadad een natuurlijke dood zou gestorven zijn. In Gods Raad nu was het besloten, dat Hazaël na Benhadad koning van Syrië zou worden; want Hij had zich hem verkoren tot een werktuig van Zijn gerichten over Israël, en wel van vreselijke, ontzettende gerichten, zoals die slechts een man ten uitvoer kon brengen, als die rechter in het Evangelie (Luke 18:1vv.), die God niet vreesde en geen mens ontzag. Tot zo'n karakter moest Hazaël eerst nog rijp worden; opdat hij ertoe rijp zou kunnen worden, moest vooraf de ware, levende God in zijn nabijheid gekomen zijn. In deze man Gods staat tegen de Syrische heiden als het ware de levende God met Zijn alziend en richtend oog, persoonlijk en lichamelijk over, en roept hem een, "terug" en een "hierheen" toe-een, "terug" van de weg van de schandelijkste trouweloosheid, een "hierheen" tot de Heere, de God van Israël, wat moet uw einde zijn, wanneer gij nu in Zijn gericht valt, nadat gij het gericht aan Zijn volk volbracht hebt? Waarlijk, ware Hazaël niet bovenmate hebzuchtig en eerzuchtig geweest, listig, en koud als een steen, had hij niet alleen moed, maar ook een gemoed gehad, hij ware van Elisa weggegaan met de belijdenis van Naman: "Zie nu weet ik, dat er geen God is op de gehele aarde dan in Israël. Uw knecht zal niet meer brandoffer of slachtoffer aan andere goden doen, dan de Heere." Dan had hij zonder te liegen op de vraag: "wat heeft Elisa u gezegd" (2 Kings 8:14), kunnen antwoorden: "Hij heeft tot mij gezegd: Gij zult zeker genezen." De nazin, die tot hem alleen en in vertrouwen gezegd was, ware uit zijn ziel gewist; daarom had hij die dan ook met volle waarheid kunnen weglaten. Alzo heeft hij uit Elisa's profetie wel de heerlijkheid van Israël's God en uit Elisa's blik wel de vermaning van Hem, die ook zijn Heere en Rechter is, en uit Elisa's tranen de grote genade, waarin het verbondsvolk boven alle volken van de aarde te roemen heeft, verstaan, maar tegen al het zoeken van God naar zijn hart, dat daarin voor hem lag, dat hart gesloten. Hij weet de blik te ontwijken en de tranen te trotseren; de profetie neemt hij daarentegen aan als een vrijbrief, zoals Judas de verrader, het woord: "wat gij doen wilt, doe het haastig" (John 13:27), en als hij thuis komt, volbrengt hij, wat voor zijn ontmoeting van de man Gods nog slechts als een verborgen gedachte in zijn ziel sluimerde..

Wij hebben deze verklaring van Dchsel laten staan, omdat zij de mening behelst van zeer velen en de vertaling volgt van Luther, de Engelse vertalers e.a. Echter zijn wij het met Keil eens, dat de vertaling o.a. van onze Statenvertalers de juiste is, en het woordje al (Lo) = niet, niet veranderd moet worden in wil (Lo) = hem. Hazaël zegt wel tot Benhadad, dat de profeet gezegd heeft: Gij zult zeker genezen, maar dit bewijst niet, dat Elisa hem zo'n misleidend antwoord heeft gegeven. Hazaël zegt dit enkel om Benhadad niet teleur te stellen en om zijn plannen van sluipmoord des te beter ten uitvoer te kunnen brengen. En al is het waar, dat Benhadad aan deze ziekte niet is gestorven, toch is hij er ook niet van genezen, maar, ziek zijnde, is hij door Hazaël vermoord..

Vers 9

9. Zo ging Hazaël, aan dat bevel gehoor gevende, hem, Elisa, tegemoet, en nam een geschenk, waarschijnlijk in geld ( 5:5), in zijn hand, te weten, alle goed 1) van Damascus, allerlei goederen, zoals die in de zo rijk gezegende hoofdplaats van de handel tussen Voor-en Achter-Azië waren, een last van veertig kamelen. En hij kwam tot Elisa, en stond voor zijn aangezicht en zei: Uw zoon Benhadad, de koning van Syrië, heeft van uw grote wonderdaden gehoord, en daarom mij tot u gezonden, om te zeggen, te vragen: Zal ik van deze ziekte genezen?

1) Alle goed, in de zin van: allerlei goed. Het geschenk bestond uit allerlei waren, die in Damascus verhandeld werden, en dat wel in overvloedige mate. Om er echter mee te schitteren en een grootse indruk ervan te geven, werd het geladen op 40 kamelen. Dit kwam met de Oosterse zeden overeen, om te pronken met hetgeen men gaf..

In het Oosten pronkt men graag met geschenken; men verdeelt ze met opzet op veel lastdieren, opdat ze des te meer in `t oog vallen..

17695-970703-1748-2 Kings 8:10 2 Kings 8:10. En Elisa zei tot hem: Ga, zeg, gij zult geheel niet 1) genezen, want, en dit zeg ik u, Hazaël! de HEERE heeft mij getoond, dat hij de dood zal sterven, namelijk door geweld, door een mensenhand.

1) Wij hebben hier een van de 15 plaatsen van het Oude Testament (Leviticus 11:21), waar het in de tekst staande woord al (= niet) volgens de aantekening van de Masorethen aan de rand niet zo moet worden verstaan, maar als een andere schrijfwijze voor wil (= hem). Volgen wij de Statenvertalers dan vervalt alle schijnbare verkeerdheid, alsof Elisa aan Benhadad slechts de halve waarheid wilde laten zeggen en hij hem met een valse hoop wilde bedriegen, terwijl het tweede gedeelte van de zin: "want enz." een woord voor Hazaël is. Intussen volgen alle andere oude vertalingen de lezing, die de Masorethen hebben aangegeven, terwijl een nader onderzoek van de toestand van de zaak juist zal aantonen, dat deze bevreemding wekkende uitspraak alleen met de samenhang van het geheel overeenkomt. Zonder twijfel droeg Hazaël reeds de gedachte in zich om, om zich na Benhadads dood van de troon meester te maken; hij rekende, naar het schijnt op een dodelijk einde van de tegenwoordige ziekte van zijn heer; voor het geval echter, dat hij herstellen zou, ontstaan er reeds in zijn hart gedachten, hoe hij een werkelijke genezing zal kunnen voorkomen en een einde aan het leven van de koning zal maken, v rdat de kans voorbij zal zijn, om de schijn te geven, dat Benhadad een natuurlijke dood zou gestorven zijn. In Gods Raad nu was het besloten, dat Hazaël na Benhadad koning van Syrië zou worden; want Hij had zich hem verkoren tot een werktuig van Zijn gerichten over Israël, en wel van vreselijke, ontzettende gerichten, zoals die slechts een man ten uitvoer kon brengen, als die rechter in het Evangelie (Luke 18:1vv.), die God niet vreesde en geen mens ontzag. Tot zo'n karakter moest Hazaël eerst nog rijp worden; opdat hij ertoe rijp zou kunnen worden, moest vooraf de ware, levende God in zijn nabijheid gekomen zijn. In deze man Gods staat tegen de Syrische heiden als het ware de levende God met Zijn alziend en richtend oog, persoonlijk en lichamelijk over, en roept hem een, "terug" en een "hierheen" toe-een, "terug" van de weg van de schandelijkste trouweloosheid, een "hierheen" tot de Heere, de God van Israël, wat moet uw einde zijn, wanneer gij nu in Zijn gericht valt, nadat gij het gericht aan Zijn volk volbracht hebt? Waarlijk, ware Hazaël niet bovenmate hebzuchtig en eerzuchtig geweest, listig, en koud als een steen, had hij niet alleen moed, maar ook een gemoed gehad, hij ware van Elisa weggegaan met de belijdenis van Naman: "Zie nu weet ik, dat er geen God is op de gehele aarde dan in Israël. Uw knecht zal niet meer brandoffer of slachtoffer aan andere goden doen, dan de Heere." Dan had hij zonder te liegen op de vraag: "wat heeft Elisa u gezegd" (2 Kings 8:14), kunnen antwoorden: "Hij heeft tot mij gezegd: Gij zult zeker genezen." De nazin, die tot hem alleen en in vertrouwen gezegd was, ware uit zijn ziel gewist; daarom had hij die dan ook met volle waarheid kunnen weglaten. Alzo heeft hij uit Elisa's profetie wel de heerlijkheid van Israël's God en uit Elisa's blik wel de vermaning van Hem, die ook zijn Heere en Rechter is, en uit Elisa's tranen de grote genade, waarin het verbondsvolk boven alle volken van de aarde te roemen heeft, verstaan, maar tegen al het zoeken van God naar zijn hart, dat daarin voor hem lag, dat hart gesloten. Hij weet de blik te ontwijken en de tranen te trotseren; de profetie neemt hij daarentegen aan als een vrijbrief, zoals Judas de verrader, het woord: "wat gij doen wilt, doe het haastig" (John 13:27), en als hij thuis komt, volbrengt hij, wat voor zijn ontmoeting van de man Gods nog slechts als een verborgen gedachte in zijn ziel sluimerde..

Wij hebben deze verklaring van Dchsel laten staan, omdat zij de mening behelst van zeer velen en de vertaling volgt van Luther, de Engelse vertalers e.a. Echter zijn wij het met Keil eens, dat de vertaling o.a. van onze Statenvertalers de juiste is, en het woordje al (Lo) = niet, niet veranderd moet worden in wil (Lo) = hem. Hazaël zegt wel tot Benhadad, dat de profeet gezegd heeft: Gij zult zeker genezen, maar dit bewijst niet, dat Elisa hem zo'n misleidend antwoord heeft gegeven. Hazaël zegt dit enkel om Benhadad niet teleur te stellen en om zijn plannen van sluipmoord des te beter ten uitvoer te kunnen brengen. En al is het waar, dat Benhadad aan deze ziekte niet is gestorven, toch is hij er ook niet van genezen, maar, ziek zijnde, is hij door Hazaël vermoord..

Vers 11

11. En hij, Elisa, hield zijn gezicht staande, 1) zag Hazaël scherp in de ogen, en zette het vast, tot schamens toe, zag onafgewend zolang hem in het gezicht, totdat Hazaël zich schaamde en verlegen zijn ogen neersloeg; en de man Gods, daarop in een stroom van tranen uitbarstende, weende lang.

1)Letterlijk staat er: Hij deed vaststaan zijn gezicht. Elisa zag daarom Hazaël zeer scherp en lang in het gezicht, om hem te doen verstaan, dat hij met diens diepste gedachten bekend was, maar ook om de man eens goed in het aangezicht te zien, die over Israël zo'n vreselijke ellende zou brengen. Hazaël weet, wat Elisa met die blik en met dat wenen wil zeggen en aanduiden, voelt zich doorgrond, voelt dat de profeet een diepe blik in zijn hart geslagen heeft, maar veinst dat hij het niet weet en vraagt daarom (2 Kings 8:12): Waarom weent mijn heer?.

Vers 11

11. En hij, Elisa, hield zijn gezicht staande, 1) zag Hazaël scherp in de ogen, en zette het vast, tot schamens toe, zag onafgewend zolang hem in het gezicht, totdat Hazaël zich schaamde en verlegen zijn ogen neersloeg; en de man Gods, daarop in een stroom van tranen uitbarstende, weende lang.

1)Letterlijk staat er: Hij deed vaststaan zijn gezicht. Elisa zag daarom Hazaël zeer scherp en lang in het gezicht, om hem te doen verstaan, dat hij met diens diepste gedachten bekend was, maar ook om de man eens goed in het aangezicht te zien, die over Israël zo'n vreselijke ellende zou brengen. Hazaël weet, wat Elisa met die blik en met dat wenen wil zeggen en aanduiden, voelt zich doorgrond, voelt dat de profeet een diepe blik in zijn hart geslagen heeft, maar veinst dat hij het niet weet en vraagt daarom (2 Kings 8:12): Waarom weent mijn heer?.

Vers 12

12. Toen zei Hazaël, verheugd dat hij een aanleiding had, om het zwijgen, dat hem in verlegenheid bracht, af te breken: Waarom weent mijn heer? En hij zei: Omdat ik weet, welk kwaad gij in de eerstvolgende tijden ( 10:32vv.; 13:3vv.; Hosea 10:14; Hosea 14:1) de kinderen van Israël doen zult; gij zult hun sterkten in het vuur zetten, en hun jonge manschap met het zwaard doden, en hun jonge kinderen verpletteren, en hun zwangere vrouwen het lijf opensnijden. 1) (Amos 1:3vv.; 13 Hosea 10:14; Hosea 14:1).

1) Men zou gedacht hebben, dat de woorden van de profeet als een verpletterende bliksem zijn ziel getroffen zou hebben, maar integendeel stemde zij slechts overeen met zijn innerlijke begeerte en werkte op hem als koesterende zonnestralen. En in plaats van te sidderen op de gedachte van zijn geweten met zulke gruwelen te zullen bezwaren, verlangt hij slechts met bevend ongeduld verder te vernemen, hoelang en op welke wijze hij zulke grote zaken, zoals hij, de snoodheid van zijn hart verradende, die gruweldaden noemt, verrichten zal. In de hoop uit de mond van de profeet nu ook nog de verzekering te vernemen, dat hem zijn reeds lang gekoesterd plan, om zich op de Syrische troon te verheffen, eindelijk zal gelukken, zegt hij, ogenschijnlijk argeloos en zonder oogmerk, maar nauwkeuriger bezien, met het sluwste doel en de snoodste geveinsdheid: Hoe, zo iets zou mijn hand volvoeren?.

Elisa's houding tegenover Hazaël moest laatstgenoemde bewijzen, dat hij wel door de Heere tot een roede bestemd was, om Israël te tuchtigen, maar dat zijn gruweldaden toch niet door de Heere werden gewild. Dit wenen, dit stap voor stap hem zeggen, wat het bestuur van de Heere was, zei Hazaël genoeg, dat zijn gruwelijke wreedheid op zichzelf bij de Heere vervloekt was, dat hij gebruikt zou worden tot straf dat hij een uitverkoren werktuig was tot strafoefening en niet tot zegen..

Vers 12

12. Toen zei Hazaël, verheugd dat hij een aanleiding had, om het zwijgen, dat hem in verlegenheid bracht, af te breken: Waarom weent mijn heer? En hij zei: Omdat ik weet, welk kwaad gij in de eerstvolgende tijden ( 10:32vv.; 13:3vv.; Hosea 10:14; Hosea 14:1) de kinderen van Israël doen zult; gij zult hun sterkten in het vuur zetten, en hun jonge manschap met het zwaard doden, en hun jonge kinderen verpletteren, en hun zwangere vrouwen het lijf opensnijden. 1) (Amos 1:3vv.; 13 Hosea 10:14; Hosea 14:1).

1) Men zou gedacht hebben, dat de woorden van de profeet als een verpletterende bliksem zijn ziel getroffen zou hebben, maar integendeel stemde zij slechts overeen met zijn innerlijke begeerte en werkte op hem als koesterende zonnestralen. En in plaats van te sidderen op de gedachte van zijn geweten met zulke gruwelen te zullen bezwaren, verlangt hij slechts met bevend ongeduld verder te vernemen, hoelang en op welke wijze hij zulke grote zaken, zoals hij, de snoodheid van zijn hart verradende, die gruweldaden noemt, verrichten zal. In de hoop uit de mond van de profeet nu ook nog de verzekering te vernemen, dat hem zijn reeds lang gekoesterd plan, om zich op de Syrische troon te verheffen, eindelijk zal gelukken, zegt hij, ogenschijnlijk argeloos en zonder oogmerk, maar nauwkeuriger bezien, met het sluwste doel en de snoodste geveinsdheid: Hoe, zo iets zou mijn hand volvoeren?.

Elisa's houding tegenover Hazaël moest laatstgenoemde bewijzen, dat hij wel door de Heere tot een roede bestemd was, om Israël te tuchtigen, maar dat zijn gruweldaden toch niet door de Heere werden gewild. Dit wenen, dit stap voor stap hem zeggen, wat het bestuur van de Heere was, zei Hazaël genoeg, dat zijn gruwelijke wreedheid op zichzelf bij de Heere vervloekt was, dat hij gebruikt zou worden tot straf dat hij een uitverkoren werktuig was tot strafoefening en niet tot zegen..

Vers 13

13. En Hazaël zei in gemaakte nederigheid, als verstond hij niet, hoe het mogelijk zou kunnen worden, dat hij, de onbeduidende mens, als een machtig en zegerijk bedwinger van Israël zou kunnen optreden: Maar wat is uw knecht, die een hond is (1 Samuel 24:16), dat hij deze grote zaak doen zou? Dan moest ik eerst koning van Syrië worden in de plaats van de koning. En Elisa zei: De HEERE heeft mij getoond, dat Gij koning zijn1) zult over Syrië.

1) Plaats de geveinsdheid op de hoogte van macht en grootheid, en het zal niet lang duren, of het masker zal afvallen. De profeet bedoelde dus veel, toen hij zijn antwoord gaf op Hazaëls schijnbare afkeer van hetgeen hij hem beschouwende had meegedeeld. Hij zei hem als het ware: Hazaël, gij zat nooit op de troon van een koning en weet niet hoezeer dit een listig hart zal ontdekken.

Vers 13

13. En Hazaël zei in gemaakte nederigheid, als verstond hij niet, hoe het mogelijk zou kunnen worden, dat hij, de onbeduidende mens, als een machtig en zegerijk bedwinger van Israël zou kunnen optreden: Maar wat is uw knecht, die een hond is (1 Samuel 24:16), dat hij deze grote zaak doen zou? Dan moest ik eerst koning van Syrië worden in de plaats van de koning. En Elisa zei: De HEERE heeft mij getoond, dat Gij koning zijn1) zult over Syrië.

1) Plaats de geveinsdheid op de hoogte van macht en grootheid, en het zal niet lang duren, of het masker zal afvallen. De profeet bedoelde dus veel, toen hij zijn antwoord gaf op Hazaëls schijnbare afkeer van hetgeen hij hem beschouwende had meegedeeld. Hij zei hem als het ware: Hazaël, gij zat nooit op de troon van een koning en weet niet hoezeer dit een listig hart zal ontdekken.

Vers 15

15. En het geschiedde de volgende dag, dat hij, Hazaël, een deken 1) nam, en in het water doopte, en over zijn aangezicht, het aangezicht van Benhadad, uitspreidde, dat hij stierf. Hazaël verstikte de koning, die alzo verhinderd werd om hulp te roepen, terwijl men bovendien geen blijken van een gewelddadige dood kon bespeuren; en Hazaël, tegen wie niemand enige verdenking koesterde, werd koning in zijn plaats, omdat Benhadad waarschijnlijk geen zoon en opvolger had.

1) In het Hebreeuws Hamikbar. Afgeleid van een werkwoord, dat "vlechten" betekent is hieronder te verstaan een gevlochten bedeksel, dat in het water gedoopt zeer dicht werd, zodat het geen lucht doorliet. Wellicht dat het ook gebruikt werd, om de koortshitte af te koelen. Hazaël gebruikt dit middel tot sluipmoord, opdat er geen spoor van een gewelddadige dood aan het lijk bespeurd zou worden. Volgens Josefus was Benhadad bij de Syriërs zeer bemind, zodat zij hem na zijn dood afgodisch vereerden. Is dit waar, dan is het gedrag van Hazaël nog beter te verklaren en zijn wijze van doen in het ter dood brengen van de koning..

V. 2 Kings 8:16-2 Kings 8:24. Met de in de vorige afdeling meegedeelde aanstelling van Hazaël tot koning van Syrië zijn wij tot dat punt gekomen, dat Gods gerichten over het huis van Achab en de kastijding van het door dit huis zo diep verdorven volk beginnen. V rdat de geschiedenis van het rijk van Israël verder voortgezet wordt, hebben wij vooraf met de twee naaste opvolgers van koning Josafat van Juda te doen. Deze toch heeft zich eens met Achabs huis verbonden, maar daardoor slechts bewerkt, dat Israël's verderf zich ook in Juda genesteld had, en daarom het gericht over het huis van Achab zich ook tot David's huis moest uitstrekken. Dit zou echter niet evenzo vernietigd worden als dat van Achab, maar toch moest Achabs bloed met kracht uit David's geslacht worden afgezonderd en in zijn reinheid, overeenkomstig de Goddelijke bedoelingen van het heil weer hersteld worden, omdat de reiniging van Israël van de afgodendienst van een Izebel aan de beide Godsmannen Elia en Elisa niet gelukt is. Allereerst wordt nu de geschiedenis van Jorams regering in de gewichtigste punten ons voorgesteld. Hij wandelt geheel op de weg van de koningen van Israël en doet wat zijn vrouw Athalia hem ingeeft, maar niet wat de Heere behaagt, zijn achtjarige regering is samengesteld uit zonde en schanden aan de ene en kastijding en rampspoed aan de andere zijde (vgl. 2 Chronicles 21:4,2 Chronicles 21:20).

Vers 15

15. En het geschiedde de volgende dag, dat hij, Hazaël, een deken 1) nam, en in het water doopte, en over zijn aangezicht, het aangezicht van Benhadad, uitspreidde, dat hij stierf. Hazaël verstikte de koning, die alzo verhinderd werd om hulp te roepen, terwijl men bovendien geen blijken van een gewelddadige dood kon bespeuren; en Hazaël, tegen wie niemand enige verdenking koesterde, werd koning in zijn plaats, omdat Benhadad waarschijnlijk geen zoon en opvolger had.

1) In het Hebreeuws Hamikbar. Afgeleid van een werkwoord, dat "vlechten" betekent is hieronder te verstaan een gevlochten bedeksel, dat in het water gedoopt zeer dicht werd, zodat het geen lucht doorliet. Wellicht dat het ook gebruikt werd, om de koortshitte af te koelen. Hazaël gebruikt dit middel tot sluipmoord, opdat er geen spoor van een gewelddadige dood aan het lijk bespeurd zou worden. Volgens Josefus was Benhadad bij de Syriërs zeer bemind, zodat zij hem na zijn dood afgodisch vereerden. Is dit waar, dan is het gedrag van Hazaël nog beter te verklaren en zijn wijze van doen in het ter dood brengen van de koning..

V. 2 Kings 8:16-2 Kings 8:24. Met de in de vorige afdeling meegedeelde aanstelling van Hazaël tot koning van Syrië zijn wij tot dat punt gekomen, dat Gods gerichten over het huis van Achab en de kastijding van het door dit huis zo diep verdorven volk beginnen. V rdat de geschiedenis van het rijk van Israël verder voortgezet wordt, hebben wij vooraf met de twee naaste opvolgers van koning Josafat van Juda te doen. Deze toch heeft zich eens met Achabs huis verbonden, maar daardoor slechts bewerkt, dat Israël's verderf zich ook in Juda genesteld had, en daarom het gericht over het huis van Achab zich ook tot David's huis moest uitstrekken. Dit zou echter niet evenzo vernietigd worden als dat van Achab, maar toch moest Achabs bloed met kracht uit David's geslacht worden afgezonderd en in zijn reinheid, overeenkomstig de Goddelijke bedoelingen van het heil weer hersteld worden, omdat de reiniging van Israël van de afgodendienst van een Izebel aan de beide Godsmannen Elia en Elisa niet gelukt is. Allereerst wordt nu de geschiedenis van Jorams regering in de gewichtigste punten ons voorgesteld. Hij wandelt geheel op de weg van de koningen van Israël en doet wat zijn vrouw Athalia hem ingeeft, maar niet wat de Heere behaagt, zijn achtjarige regering is samengesteld uit zonde en schanden aan de ene en kastijding en rampspoed aan de andere zijde (vgl. 2 Chronicles 21:4,2 Chronicles 21:20).

Vers 16

16. In het vijfde jaar nu van Joram, de zoon van Achab, de koning van Israël (d.i. in het jaar 891 v.Chr.), toen Josafat koning was van Juda, begon Jehoram, de zoon van Josafat, de koning van Juda, als mederegent van zijn nog levende vader, te regeren (891-889), totdat hij twee jaar later na diens dood tot de alleenheerschappij kwam (1 Kings 22:22).

Vers 16

16. In het vijfde jaar nu van Joram, de zoon van Achab, de koning van Israël (d.i. in het jaar 891 v.Chr.), toen Josafat koning was van Juda, begon Jehoram, de zoon van Josafat, de koning van Juda, als mederegent van zijn nog levende vader, te regeren (891-889), totdat hij twee jaar later na diens dood tot de alleenheerschappij kwam (1 Kings 22:22).

Vers 19

19. Maar de HEERE, hoewel Hij, zoals wij in het volgende zullen zien, Joram wegens zijn gruwelen zwaar bezocht, wilde Juda niet verderven 1) omwille van David Zijn knecht a) zoals Hij hem, David, gezegd had (2 Samuel 7:12vv.), dat Hij hem te allen tijde voor zijn zonen een lamp zou geven, altijd een nakomeling op de troon zou laten blijven in wie het voor Israël ontstoken licht zou blijven voortschijnen.

a) 1 Kings 11:36; 1 Kings 15:5 Psalms 132:17

1) Hij kon het gemakkelijk, Hij kon het rechtvaardig, Hij kon het, zonder zich in het allerminst te benadelen, hebben gedaan, maar Hij wilde het niet doen, omwille van David Zijn knecht, niet om enige verdienstelijkheid in die koning, alsof hij God tot een schuldenaar had gemaakt, om zijn geslacht te begunstigen, maar omwille van de belofte, aan hem gedaan, dat hij een "lamp" zou hebben, dat is, een opvolging van koningen, uit hem voortgesproten, om zijn naam en zijn gedachtenis te bewaren en wel te allen tijde, d.i. tot op de komst van de Messias, want zo lang en niet langer was nodig de gelovige opvolging in David's huis, omdat dan vervuld zou wezen, Gods belofte en het verbond met David gemaakt..

Vers 19

19. Maar de HEERE, hoewel Hij, zoals wij in het volgende zullen zien, Joram wegens zijn gruwelen zwaar bezocht, wilde Juda niet verderven 1) omwille van David Zijn knecht a) zoals Hij hem, David, gezegd had (2 Samuel 7:12vv.), dat Hij hem te allen tijde voor zijn zonen een lamp zou geven, altijd een nakomeling op de troon zou laten blijven in wie het voor Israël ontstoken licht zou blijven voortschijnen.

a) 1 Kings 11:36; 1 Kings 15:5 Psalms 132:17

1) Hij kon het gemakkelijk, Hij kon het rechtvaardig, Hij kon het, zonder zich in het allerminst te benadelen, hebben gedaan, maar Hij wilde het niet doen, omwille van David Zijn knecht, niet om enige verdienstelijkheid in die koning, alsof hij God tot een schuldenaar had gemaakt, om zijn geslacht te begunstigen, maar omwille van de belofte, aan hem gedaan, dat hij een "lamp" zou hebben, dat is, een opvolging van koningen, uit hem voortgesproten, om zijn naam en zijn gedachtenis te bewaren en wel te allen tijde, d.i. tot op de komst van de Messias, want zo lang en niet langer was nodig de gelovige opvolging in David's huis, omdat dan vervuld zou wezen, Gods belofte en het verbond met David gemaakt..

Vers 20

20. En al het volk van het land was blij over deze gelukkige wending van zaken, en de stad werd stil, 1) niet n deed zich op ten gunste van de vorige heerseres, nadat zij, zoals in 2 Kings 8:16 verteld is, Athalia met het zwaard gedood hadden bij of in het huis van de koning.

1) De blijdschap van het volk ziet op de kroning van Joas en het stil zijn van de stad wordt gezegd ten gevolge van de dood van Athalia. In plaats dat er een burgeroorlog ontstond tussen de aanhangers van Athalia en die van Joas, hielden de eersten zich stil, of gingen over tot die van de nieuwe koning..

Vers 20

20. En al het volk van het land was blij over deze gelukkige wending van zaken, en de stad werd stil, 1) niet n deed zich op ten gunste van de vorige heerseres, nadat zij, zoals in 2 Kings 8:16 verteld is, Athalia met het zwaard gedood hadden bij of in het huis van de koning.

1) De blijdschap van het volk ziet op de kroning van Joas en het stil zijn van de stad wordt gezegd ten gevolge van de dood van Athalia. In plaats dat er een burgeroorlog ontstond tussen de aanhangers van Athalia en die van Joas, hielden de eersten zich stil, of gingen over tot die van de nieuwe koning..

Vers 21

21. Daarom trok Joram, toen de Edomieten zich onafhankelijk wilden maken, en waarschijnlijk alle Joden, die zich onder hen gevestigd hadden, om het leven hadden gebracht (Joel 3:19), over naar Zaïr (= klein), een nietnader bekende Edomitische stad, en al de wagens met hem, om de Edomieten weer onder zijn macht te brengen; hij werd echter daar door de vijanden omsingeld en ingesloten; en hij maakte zich `s nachts op, 1)om zo mogelijk uit deze benauwde positie te komen, en sloeg de Edomieten, die rondom hem waren daartoe de oversten van de wagens, die men tot zijn bewaking gesteld had, zodat het hem gelukte te ontkomen; door de geleden nederlaag was hij echter geheel verzwakt, en het volk, zijn krijgsleger, vluchtte in zijn hutten, zodat hij van elke verdere onderneming moest afzien.

1) Uit het verband van de zin blijkt duidelijk, dat hij door de Edomieten was omsingeld, maar `s nachts er zich nog doorheen kon slaan, zodat zijn leven gered werd. Zijn soldaten vluchtten naar hun tenten, dat is, naar hun woonplaatsen. Dit was een straf van God voor Joram, omdat hij de Heere had verlaten.

Vers 21

21. Daarom trok Joram, toen de Edomieten zich onafhankelijk wilden maken, en waarschijnlijk alle Joden, die zich onder hen gevestigd hadden, om het leven hadden gebracht (Joel 3:19), over naar Zaïr (= klein), een nietnader bekende Edomitische stad, en al de wagens met hem, om de Edomieten weer onder zijn macht te brengen; hij werd echter daar door de vijanden omsingeld en ingesloten; en hij maakte zich `s nachts op, 1)om zo mogelijk uit deze benauwde positie te komen, en sloeg de Edomieten, die rondom hem waren daartoe de oversten van de wagens, die men tot zijn bewaking gesteld had, zodat het hem gelukte te ontkomen; door de geleden nederlaag was hij echter geheel verzwakt, en het volk, zijn krijgsleger, vluchtte in zijn hutten, zodat hij van elke verdere onderneming moest afzien.

1) Uit het verband van de zin blijkt duidelijk, dat hij door de Edomieten was omsingeld, maar `s nachts er zich nog doorheen kon slaan, zodat zijn leven gered werd. Zijn soldaten vluchtten naar hun tenten, dat is, naar hun woonplaatsen. Dit was een straf van God voor Joram, omdat hij de Heere had verlaten.

Vers 22

22. De Edomieten evenwel vielen, omdat Joram door God verlaten niets tegen hen vermocht, van onder het gebied van Juda af, tot op deze dag, waarop dit geschreven werd; door Amazia en Uzzia werden zij echter weer onderworpen ( 14:7,22). Toen viel Libna, aan de oostelijke grens van de Filistijnse vlakte (Joshua 10:29), af, in dezelfde tijd, waarin Joram reeds zeer verzwakt was en bovendien door de Filistijnen en Arabieren in zijn hoofdstad bestookt werd (2 Chronicles 21:16vv. 21:16).

VI. 2 Kings 8:25-2 Kings 8:29. In dezelfde geest als zijn vader regeert ook Ahazia, de enige van Jorams zonen die uit de tijd, toen hij door Filistijnen en Arabieren geslagen werd overgebleven is. Onder deze zesde koning van het rijk van Juda is het eigenlijk niet meer David's huis dat te Jeruzalem regeert; het koningsgeslacht, waaraan de belofte toekomt, is ter zijde geschoven. Izebels dochter regeert in werkelijkheid en raadgevers uit Achabs bloed hebben zich in de stad van God gezeteld. Maar de Heere weet daaraan een einde te maken. Terwijl Ahazia met Joram de honing van Israël, ten strijde trekt tegen Hazaël van Syrië, om de stad Ramoth in Gilead weer te winnen, Joram, in de strijd gewond, zich naar Jizreël laat brengen tot genezing, en Ahazia hem daar bezoekt, heeft de Heere beide koningen op die plaats tezamen, waarop zijn besluit over Achabs huis uitgevoerd zal worden. Er blijft slechts over, dat Hij ook het zwaard uit de schede trekt, dat de beide hoofden van dit huis moet slaan, op welke wijze Hij dit doet, zal het volgende gedeelte mededelen (2 Chronicles 22:1-2 Chronicles 22:7).

Vers 22

22. De Edomieten evenwel vielen, omdat Joram door God verlaten niets tegen hen vermocht, van onder het gebied van Juda af, tot op deze dag, waarop dit geschreven werd; door Amazia en Uzzia werden zij echter weer onderworpen ( 14:7,22). Toen viel Libna, aan de oostelijke grens van de Filistijnse vlakte (Joshua 10:29), af, in dezelfde tijd, waarin Joram reeds zeer verzwakt was en bovendien door de Filistijnen en Arabieren in zijn hoofdstad bestookt werd (2 Chronicles 21:16vv. 21:16).

VI. 2 Kings 8:25-2 Kings 8:29. In dezelfde geest als zijn vader regeert ook Ahazia, de enige van Jorams zonen die uit de tijd, toen hij door Filistijnen en Arabieren geslagen werd overgebleven is. Onder deze zesde koning van het rijk van Juda is het eigenlijk niet meer David's huis dat te Jeruzalem regeert; het koningsgeslacht, waaraan de belofte toekomt, is ter zijde geschoven. Izebels dochter regeert in werkelijkheid en raadgevers uit Achabs bloed hebben zich in de stad van God gezeteld. Maar de Heere weet daaraan een einde te maken. Terwijl Ahazia met Joram de honing van Israël, ten strijde trekt tegen Hazaël van Syrië, om de stad Ramoth in Gilead weer te winnen, Joram, in de strijd gewond, zich naar Jizreël laat brengen tot genezing, en Ahazia hem daar bezoekt, heeft de Heere beide koningen op die plaats tezamen, waarop zijn besluit over Achabs huis uitgevoerd zal worden. Er blijft slechts over, dat Hij ook het zwaard uit de schede trekt, dat de beide hoofden van dit huis moet slaan, op welke wijze Hij dit doet, zal het volgende gedeelte mededelen (2 Chronicles 22:1-2 Chronicles 22:7).

Vers 25

25. In het twaalfde jaar van Joram, de zoon van Achab, de koning Van Israël (in het jaar 883 v. Chr.), begon Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van Juda, te regeren.

Vers 25

25. In het twaalfde jaar van Joram, de zoon van Achab, de koning Van Israël (in het jaar 883 v. Chr.), begon Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van Juda, te regeren.

Vers 26

26. Tweeëntwintig jaar 1) was Ahazia oud, toen hij koning werd en regeerde een jaar te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Athalia 2) de kleindochter van Omri, de koning van Israël, de stichter van die dynastie in het rijk van de Tien stammen, die door haar afgodendienst zoveel onheil ook over Juda's rijk gebracht heeft (1 Kings 16:25vv.).

1) Wanneer in 2 Kings 22:2 zijn ouderdom bij het begin van zijn regering op 42 jaar geteld wordt, dan is dit duidelijk een schrijffout (m = 40 voor: b = 20); want omdat zijn vader Joram, 32 jaar oud, aan de regering kwam en 8 jaar geregeerd heeft (2 Kings 8:17), zo komen voor diens leeftijd slechts 40 jaar. Nu brengt ons bovengenoemde opgaaf van de ouderdom op het jaar 905 v. Chr. als Ahazia's geboortejaar; terwijl wij vroeger (1 Kings 19:21), dit jaar als het jaar van het huwelijk van zijn vader met Athalia hebben aangenomen. Hiermee strijdt niet, dat Ahazia de jongste van zijn vaders zonen was; want dat deze reeds andere vrouwen had, v rdat hij Athalia tot zijn hoofdgemalin (Gebirah; "1 Kings 15:10), maakte, blijkt daaruit, dat de in 11:2 vermelde Joseba geen lichamelijke dochter van Athalia, maar een van een andere gemalin van Joram was..

2) Zijn moeder was een dochter van Achab, zodat hij de goddeloosheid met de melk had ingezogen. Wanneer de mensen zich vrouwen verkiezen, moeten zij zich herinneren, dat zij tevens moeders verkiezen voor hun kinderen, waarnaar dan ook hun huis ingericht moet worden..

Vers 26

26. Tweeëntwintig jaar 1) was Ahazia oud, toen hij koning werd en regeerde een jaar te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Athalia 2) de kleindochter van Omri, de koning van Israël, de stichter van die dynastie in het rijk van de Tien stammen, die door haar afgodendienst zoveel onheil ook over Juda's rijk gebracht heeft (1 Kings 16:25vv.).

1) Wanneer in 2 Kings 22:2 zijn ouderdom bij het begin van zijn regering op 42 jaar geteld wordt, dan is dit duidelijk een schrijffout (m = 40 voor: b = 20); want omdat zijn vader Joram, 32 jaar oud, aan de regering kwam en 8 jaar geregeerd heeft (2 Kings 8:17), zo komen voor diens leeftijd slechts 40 jaar. Nu brengt ons bovengenoemde opgaaf van de ouderdom op het jaar 905 v. Chr. als Ahazia's geboortejaar; terwijl wij vroeger (1 Kings 19:21), dit jaar als het jaar van het huwelijk van zijn vader met Athalia hebben aangenomen. Hiermee strijdt niet, dat Ahazia de jongste van zijn vaders zonen was; want dat deze reeds andere vrouwen had, v rdat hij Athalia tot zijn hoofdgemalin (Gebirah; "1 Kings 15:10), maakte, blijkt daaruit, dat de in 11:2 vermelde Joseba geen lichamelijke dochter van Athalia, maar een van een andere gemalin van Joram was..

2) Zijn moeder was een dochter van Achab, zodat hij de goddeloosheid met de melk had ingezogen. Wanneer de mensen zich vrouwen verkiezen, moeten zij zich herinneren, dat zij tevens moeders verkiezen voor hun kinderen, waarnaar dan ook hun huis ingericht moet worden..

Vers 28

28. En hij trok, naar de raad van zijn bloedverwanten, met Joram, de zoon van Achab, naar de strijd te Ramoth in Gilead, 1) welke stad Joram na Benhadads dood weer tot het rijk van Israël wilde brengen, zoals zijn vader Achab reeds eenmaal beproefd had (1 Kings 22:3vv.). Hij streed tegen Hazaël, de koning van Syrië, die in hetzelfde jaar, 883v. Chr., op de troon gekomen was, en de Syriërs sloegen Joram, brachten hem in de strijd een zware wond toe, hoewel het voornemen lukte en de stad werkelijk bemachtigd werd ( 9:14vv.).

1) Of de strijd met Hazaël bij Ramoth tot herovering van de door de Syriërs gewonnen stad, of slechts tot bewaring ervan tegen de Syriërs ondernomen werd, laat zich niet uitmaken. Uit 9:14 blijkt alleen zo veel, dat Ramoth weer zich in het bezit van de Israëlieten bevond..

Vers 28

28. En hij trok, naar de raad van zijn bloedverwanten, met Joram, de zoon van Achab, naar de strijd te Ramoth in Gilead, 1) welke stad Joram na Benhadads dood weer tot het rijk van Israël wilde brengen, zoals zijn vader Achab reeds eenmaal beproefd had (1 Kings 22:3vv.). Hij streed tegen Hazaël, de koning van Syrië, die in hetzelfde jaar, 883v. Chr., op de troon gekomen was, en de Syriërs sloegen Joram, brachten hem in de strijd een zware wond toe, hoewel het voornemen lukte en de stad werkelijk bemachtigd werd ( 9:14vv.).

1) Of de strijd met Hazaël bij Ramoth tot herovering van de door de Syriërs gewonnen stad, of slechts tot bewaring ervan tegen de Syriërs ondernomen werd, laat zich niet uitmaken. Uit 9:14 blijkt alleen zo veel, dat Ramoth weer zich in het bezit van de Israëlieten bevond..

Vers 29

29. Toen a) keerde Joram, de koning, terug van Ramoth, terwijl hij de verdere leiding van de strijd aan zijn veldheren overliet, opdat hij zich te Jizreël, waar zich toen zijn hofleger bevond ( 10:11vv.), helen liet van de slagen, die hem de Syriërs te Rama geslagen hadden, toen hij streed tegen Hazaël, de koning van Syrië. Enb) Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van Juda, kwam korte tijd daarna eveneens van het hooggelegen Rama af naar de vlakte aan de andere zijde van Bethsean, om Joram, de zoon van Achab te Jizreël te bezien, want hij was ziek, en Ahazia wilde persoonlijk bij zijn oom onderzoeken hoe het hem ging.

a) 2 Kings 9:15 b) 2 Chronicles 22:6,2 Chronicles 22:7

Wie met de zondaars in hun zonden zich verenigen moeten verwachten, dat zij ook in hun straffen zullen delen..

Vers 29

29. Toen a) keerde Joram, de koning, terug van Ramoth, terwijl hij de verdere leiding van de strijd aan zijn veldheren overliet, opdat hij zich te Jizreël, waar zich toen zijn hofleger bevond ( 10:11vv.), helen liet van de slagen, die hem de Syriërs te Rama geslagen hadden, toen hij streed tegen Hazaël, de koning van Syrië. Enb) Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van Juda, kwam korte tijd daarna eveneens van het hooggelegen Rama af naar de vlakte aan de andere zijde van Bethsean, om Joram, de zoon van Achab te Jizreël te bezien, want hij was ziek, en Ahazia wilde persoonlijk bij zijn oom onderzoeken hoe het hem ging.

a) 2 Kings 9:15 b) 2 Chronicles 22:6,2 Chronicles 22:7

Wie met de zondaars in hun zonden zich verenigen moeten verwachten, dat zij ook in hun straffen zullen delen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Kings 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-kings-8.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile