Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Daniël 7

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DANIEL 7

Daniel 7:1.

OVER VIER MONARCHIEN EN HET EEUWIG KONINKRIJK VAN CHRISTUS.

Op het boek der geschiedenis (zie Inl. bij Daniel 1:1) volgt nu het boek der gezichten. Het eerste Hoofdstuk gelijk het in den grondtekst eveneens in het Chaldeeuws is geschreven, staat wat zijn inhoud aangaat in wezenlijk verband tot het droombeeld van Nebukadnezar in Daniel 2:1. Het voleindigt het algemeen historisch overzicht over de gehele ontwikkeling van de machten der wereld, voordat het volgende Hoofdstuk de ontvouwing dier wereldmachten in hare verhouding tot Israël of tot het rijk Gods in `t algemeen nog in `t bijzonder voorstelt en voor dit doel ook de taal van het volk Gods, het Hebreeuwse in plaats van de taal der wereldmacht, de Chaldeeuwse gebruikt wordt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DANIEL 7

Daniel 7:1.

OVER VIER MONARCHIEN EN HET EEUWIG KONINKRIJK VAN CHRISTUS.

Op het boek der geschiedenis (zie Inl. bij Daniel 1:1) volgt nu het boek der gezichten. Het eerste Hoofdstuk gelijk het in den grondtekst eveneens in het Chaldeeuws is geschreven, staat wat zijn inhoud aangaat in wezenlijk verband tot het droombeeld van Nebukadnezar in Daniel 2:1. Het voleindigt het algemeen historisch overzicht over de gehele ontwikkeling van de machten der wereld, voordat het volgende Hoofdstuk de ontvouwing dier wereldmachten in hare verhouding tot Israël of tot het rijk Gods in `t algemeen nog in `t bijzonder voorstelt en voor dit doel ook de taal van het volk Gods, het Hebreeuwse in plaats van de taal der wereldmacht, de Chaldeeuwse gebruikt wordt.

Vers 1

1. Daniel 7:114. Was in Daniel 2:1 van den toenmaligen wereldbeheerser de uitwendige politieke geschiedenis der wereldmacht in algemene trekken door een droomgezicht geopenbaard, waarvoor hij, naar zijn toestand, alleen en ook vooral ontvankelijk was, zo worden nu den Profeet zelven in dit zijn eerste gezicht nog nadere openbaringen gegeven, overeenkomstig zijn toestand en zijn begrip, omtrent het inwendig godsdienstig karakter der wereldmachten. Daniël ziet in het eerste jaar van den koning Belsazar, onder wien het eerste wereldrijk nog in zijn geheel bestond, doch met wien het een einde zou nemen (Daniel 5:30), ene bewogene zee voor zich, uit welke vier dieren opstijgen, het een na het andere, van verschillenden aard en met onderscheidene karakteristieke kentekenen. Het laatste is het meest van de vorige onderscheiden en zonder een vertegenwoordiger in de werkelijkheid der dierenwereld. Vervolgens begint een plechtig godsgericht over het laatste dier, het wordt gedood, en de heerschappij overgegeven aan ene hemelse gedaante, die den troon des Allerhoogsten nadert.

1. In het eerste jaar van Belsazar, den koning van Babel, toen deze nog onder voogdij van zijnen vader Neriglissar stond. d. i. in het jaar 560 v. Chr. (zie. 2 Kon 25:27), zag Daniël enen droom, en gezichten zijn hoofds (Daniel 4:5) terwijl op zijn leger lag en sliep, toen schreef hij dien droom, zodra hij dien had gehad, daar hij wist, dat deze hem niet voor hem alleen, maar voor de gemeente ten deel was geworden, en hij zei de hoofdsom der zaken, gelijk die in `t volgende beschreven is, nauwkeurig de hoofdtrekken wedergevende, zonder iets voorbij te gaan

Wij hebben reeds bij Daniel 1:7 er op gewezen, dat even als de Apostel Johannes de Nieuw-Testamentische, zo de profeet Daniël de Oud-Testamentische Apokalypticus is. Ene apokalypse (Gr. apokaluqiv Openbaring :1) is, gelijk reeds de naam te kennen geeft ene openbaring in bijzonderen of in den hoogsten zin des woords, waarbij het omhulsel van de onzichtbare wereld voor den geest van den ziener wordt weggetrokken (apo-kaluptein). Zij komt steeds slechts daar voor, waar de profetie, wanneer zij voor een langen tijd zal verstommen, nog eens al hare kracht verzamelt, om voor de gemeente des Heeren voor de tijden zonder openbaring nog een licht te ontsteken, dat schijnt op ene duistere plaats, en haar op hare reis door deze tijden ene geleidende ster mede op den weg te geven. Overeenkomstig deze hare bestemming, om een licht te laten opgaan over de verhouding van wereld en het Godsrijk voor de tijden, waarin het licht der onmiddellijke openbaring ontbreekt, moeten apokalypsen aan de ene zijde meer universeel zijn in overzicht dan de gewone profetie, daar zij tevens compendiën of goddelijke zamenvattingen van de gehele vroegere profetie worden, en van het middelpunt van het geheel aan alles in `t bijzonder zijne ware plaats in de gezamenlijke ontwikkeling aanwijzen. Aan de andere zijde moet zij in de schildering der details meer speciaal zijn, daar zij meer wereld geschiedkundige en meer eschatologische (wat op de laatste dingen betrekking heeft) bijzonderheden geven dan de gewone profetie. Daaruit wordt ook verklaard dat de getallen en de daarin uitgedrukte chronologische bepaling met bepaalde betekenis voor den dag treden. Het een zowel als het ander wordt nu daardoor bereikt, dat bij den Apokalypticus de menselijke bemiddeling bijna geheel voor de Goddelijke ontdekking of mededeling terugtreedt, gelijk het woord "openbaring" uitsluitend de Goddelijke werkzaamheid op den voorgrond stelt, terwijl het woord profetie de subjectieve profetische geestverrukking op den voorgrond plaatst (1 Corinthians 14:6). De Profeet staat in verbintenis met de buitenwereld; hij heeft het in de eerste plaats met het geslacht van zijnen tijd te doen, waarop hij onmiddellijk moet werken, en spreekt tot vorst en volk woorden, die, de Geest van God, welke zijnen geest krachtig doordringt, hem geeft uit te spreken. De Apokalypticus daarentegen spreekt hoofdzakelijk voor de toekomstige geslachten, voor welke hij tot een profetisch licht dient, en is aan den zamenhang der tegenwoordige gemeente ontrukt (Daniël aan het Babylonische hof, Johannes op Patmos). Terwijl nu de Profeet in den Geest spreekt (1 Corinthians 12:3), is de Apokalypticus met zijn gehelen persoon in den Geest (Openbaring :10), De werkzaamheid van ziel en lichaam, waardoor de mens met de buitenwereld in verbinding staat, is bij hem geheel op den achtergrond getreden (2 Corinthians 12:2), en slechts de Geest, waardoor wij met God en de onzichtbare wereld in zamenhang staan, is in den Apokalyptischen toestand werkzaam of liever ontvangende. Als het ware alleen gelaten met God, die Zich openbaart, geplaatst buiten de betrekkingen van het geestelijke leven, ontrukt aan de wereld en in den hemel verplaatst, door den Geest Gods als overstroomd, verneemt de Apokalypticus, wat hem van Boven ontvouwd wordt, daar hetgeen de onzichtbare wereld bedekt voor zijnen geest is weggetrokken; de hemel voor hem is opengedaan en hij gezichten Gods ziet. De subjectieve, psychologische vorm, waarin zijne openbaringen hem ten deel worden, zijn de droom en het visioen, in deze ontvouwt zich ene gehele geschiedenis voor zijn inwendig oog; de ekstase of verrukking kan ook in wakende toestand plaats hebben; en alleen treedt daarbij het aardse bewustzijn op den achtergrond, woord en begrip verdwijnen, en de menselijke geest is geheel en al in de goddelijke dingen als weggezonken. Wat nu het voorwerp van den droom en van het zien aangaat, waardoor de waarheden der openbaring worden voorgesteld, zodat zij door de inwendige zintuigen kunnen worden waargenomen, zo bestaat dit in plastische, symbolische gedaanten; in deze wordt het toekomstige belichaamd op gelijke wijze, als in een natuurlijken droom, deze beelden zijn echter, gelijk van zelf spreekt, gene voortbrengselen van eigene fantasie als bij den droom; maar zij worden gewerkt door de Goddelijke openbaring, die zich werkelijk aan den gezichtskring der mensen aansluit. Even als dus de subjectieve vorm der Apokalypse de droom en het visioen is, zo is haar objectieve vorm de symboliek; bij de Profetie daarentegen heeft de Geest van God, die het menselijk openbaringswerktuig bezielt, Zijne onmiddellijke uitdrukking in het woord. Daarbij is toch op te merken, dat deze nieuwe wijze van profetie, de Apokalypse, niet als een Deus ex machina in de rij der manieren van openbaring treedt, maar door de vroegere Profeten gebaand en voorbereid, eerst nu hare volledige vorming verkrijgt en er dus naar den aard der zaak velerlei overgangen en leden tussen profetie en apokalypse bestaan.

Vers 1

1. Daniel 7:114. Was in Daniel 2:1 van den toenmaligen wereldbeheerser de uitwendige politieke geschiedenis der wereldmacht in algemene trekken door een droomgezicht geopenbaard, waarvoor hij, naar zijn toestand, alleen en ook vooral ontvankelijk was, zo worden nu den Profeet zelven in dit zijn eerste gezicht nog nadere openbaringen gegeven, overeenkomstig zijn toestand en zijn begrip, omtrent het inwendig godsdienstig karakter der wereldmachten. Daniël ziet in het eerste jaar van den koning Belsazar, onder wien het eerste wereldrijk nog in zijn geheel bestond, doch met wien het een einde zou nemen (Daniel 5:30), ene bewogene zee voor zich, uit welke vier dieren opstijgen, het een na het andere, van verschillenden aard en met onderscheidene karakteristieke kentekenen. Het laatste is het meest van de vorige onderscheiden en zonder een vertegenwoordiger in de werkelijkheid der dierenwereld. Vervolgens begint een plechtig godsgericht over het laatste dier, het wordt gedood, en de heerschappij overgegeven aan ene hemelse gedaante, die den troon des Allerhoogsten nadert.

1. In het eerste jaar van Belsazar, den koning van Babel, toen deze nog onder voogdij van zijnen vader Neriglissar stond. d. i. in het jaar 560 v. Chr. (zie. 2 Kon 25:27), zag Daniël enen droom, en gezichten zijn hoofds (Daniel 4:5) terwijl op zijn leger lag en sliep, toen schreef hij dien droom, zodra hij dien had gehad, daar hij wist, dat deze hem niet voor hem alleen, maar voor de gemeente ten deel was geworden, en hij zei de hoofdsom der zaken, gelijk die in `t volgende beschreven is, nauwkeurig de hoofdtrekken wedergevende, zonder iets voorbij te gaan

Wij hebben reeds bij Daniel 1:7 er op gewezen, dat even als de Apostel Johannes de Nieuw-Testamentische, zo de profeet Daniël de Oud-Testamentische Apokalypticus is. Ene apokalypse (Gr. apokaluqiv Openbaring :1) is, gelijk reeds de naam te kennen geeft ene openbaring in bijzonderen of in den hoogsten zin des woords, waarbij het omhulsel van de onzichtbare wereld voor den geest van den ziener wordt weggetrokken (apo-kaluptein). Zij komt steeds slechts daar voor, waar de profetie, wanneer zij voor een langen tijd zal verstommen, nog eens al hare kracht verzamelt, om voor de gemeente des Heeren voor de tijden zonder openbaring nog een licht te ontsteken, dat schijnt op ene duistere plaats, en haar op hare reis door deze tijden ene geleidende ster mede op den weg te geven. Overeenkomstig deze hare bestemming, om een licht te laten opgaan over de verhouding van wereld en het Godsrijk voor de tijden, waarin het licht der onmiddellijke openbaring ontbreekt, moeten apokalypsen aan de ene zijde meer universeel zijn in overzicht dan de gewone profetie, daar zij tevens compendiën of goddelijke zamenvattingen van de gehele vroegere profetie worden, en van het middelpunt van het geheel aan alles in `t bijzonder zijne ware plaats in de gezamenlijke ontwikkeling aanwijzen. Aan de andere zijde moet zij in de schildering der details meer speciaal zijn, daar zij meer wereld geschiedkundige en meer eschatologische (wat op de laatste dingen betrekking heeft) bijzonderheden geven dan de gewone profetie. Daaruit wordt ook verklaard dat de getallen en de daarin uitgedrukte chronologische bepaling met bepaalde betekenis voor den dag treden. Het een zowel als het ander wordt nu daardoor bereikt, dat bij den Apokalypticus de menselijke bemiddeling bijna geheel voor de Goddelijke ontdekking of mededeling terugtreedt, gelijk het woord "openbaring" uitsluitend de Goddelijke werkzaamheid op den voorgrond stelt, terwijl het woord profetie de subjectieve profetische geestverrukking op den voorgrond plaatst (1 Corinthians 14:6). De Profeet staat in verbintenis met de buitenwereld; hij heeft het in de eerste plaats met het geslacht van zijnen tijd te doen, waarop hij onmiddellijk moet werken, en spreekt tot vorst en volk woorden, die, de Geest van God, welke zijnen geest krachtig doordringt, hem geeft uit te spreken. De Apokalypticus daarentegen spreekt hoofdzakelijk voor de toekomstige geslachten, voor welke hij tot een profetisch licht dient, en is aan den zamenhang der tegenwoordige gemeente ontrukt (Daniël aan het Babylonische hof, Johannes op Patmos). Terwijl nu de Profeet in den Geest spreekt (1 Corinthians 12:3), is de Apokalypticus met zijn gehelen persoon in den Geest (Openbaring :10), De werkzaamheid van ziel en lichaam, waardoor de mens met de buitenwereld in verbinding staat, is bij hem geheel op den achtergrond getreden (2 Corinthians 12:2), en slechts de Geest, waardoor wij met God en de onzichtbare wereld in zamenhang staan, is in den Apokalyptischen toestand werkzaam of liever ontvangende. Als het ware alleen gelaten met God, die Zich openbaart, geplaatst buiten de betrekkingen van het geestelijke leven, ontrukt aan de wereld en in den hemel verplaatst, door den Geest Gods als overstroomd, verneemt de Apokalypticus, wat hem van Boven ontvouwd wordt, daar hetgeen de onzichtbare wereld bedekt voor zijnen geest is weggetrokken; de hemel voor hem is opengedaan en hij gezichten Gods ziet. De subjectieve, psychologische vorm, waarin zijne openbaringen hem ten deel worden, zijn de droom en het visioen, in deze ontvouwt zich ene gehele geschiedenis voor zijn inwendig oog; de ekstase of verrukking kan ook in wakende toestand plaats hebben; en alleen treedt daarbij het aardse bewustzijn op den achtergrond, woord en begrip verdwijnen, en de menselijke geest is geheel en al in de goddelijke dingen als weggezonken. Wat nu het voorwerp van den droom en van het zien aangaat, waardoor de waarheden der openbaring worden voorgesteld, zodat zij door de inwendige zintuigen kunnen worden waargenomen, zo bestaat dit in plastische, symbolische gedaanten; in deze wordt het toekomstige belichaamd op gelijke wijze, als in een natuurlijken droom, deze beelden zijn echter, gelijk van zelf spreekt, gene voortbrengselen van eigene fantasie als bij den droom; maar zij worden gewerkt door de Goddelijke openbaring, die zich werkelijk aan den gezichtskring der mensen aansluit. Even als dus de subjectieve vorm der Apokalypse de droom en het visioen is, zo is haar objectieve vorm de symboliek; bij de Profetie daarentegen heeft de Geest van God, die het menselijk openbaringswerktuig bezielt, Zijne onmiddellijke uitdrukking in het woord. Daarbij is toch op te merken, dat deze nieuwe wijze van profetie, de Apokalypse, niet als een Deus ex machina in de rij der manieren van openbaring treedt, maar door de vroegere Profeten gebaand en voorbereid, eerst nu hare volledige vorming verkrijgt en er dus naar den aard der zaak velerlei overgangen en leden tussen profetie en apokalypse bestaan.

Vers 2

2. Daniël antwoordde en zei, alzo was de inhoud van het gezicht: Ik lag in mijn gezicht bij nacht, als stond ik aan den oever der onmetelijke wereldzee, en ziet, de vier winden des hemels braken voort op de grote zee, 1) om in hare diepten door te woelen en van daar naar boven op te halen.

1) De grote zee is hier niet zoals elders de Middellandse zee, maar meer in het algemeen de Oceaan. En deze Oceaan is beeld van de zee der volkeren, waaruit de vier dieren, de vier grote wereldmachten, opkwamen.

Vers 2

2. Daniël antwoordde en zei, alzo was de inhoud van het gezicht: Ik lag in mijn gezicht bij nacht, als stond ik aan den oever der onmetelijke wereldzee, en ziet, de vier winden des hemels braken voort op de grote zee, 1) om in hare diepten door te woelen en van daar naar boven op te halen.

1) De grote zee is hier niet zoals elders de Middellandse zee, maar meer in het algemeen de Oceaan. En deze Oceaan is beeld van de zee der volkeren, waaruit de vier dieren, de vier grote wereldmachten, opkwamen.

Vers 3

3. En er klommen vier grote dieren, ten gevolge van die winden, welke de watergolven als in geboorte-weeën brachten, op uit de zee, het ene na het andere en van het andere verscheiden, onderscheiden,

Werd er reeds bij Daniel 7:1 op gewezen, hoe in de profetie de Geest Gods, die het menselijk openbaringsorgaan bezielt, Zijne onmiddellijke uitdrukking in woorden geeft, in de apokalypse daarentegen het woord terugtreedt (om de in 2 Corinthians 12:4 opgegevene reden), en wat gezien wordt in plastische, symbolische gedaanten belichaamd wordt, zo moeten wij dezen vorm van openbaring, de symboliek, enigszins nader beschouwen. De symboliek heeft de meeste verwantschap met de paraboliek, of het leren in gelijkenissen, gelijk wij dit bij Christus vinden. Beide wijzen van mededeling maken het mindere tot een zinnebeeld van het hogere, het natuurlijke tot een middel om het geestelijke voor te stellen, en rusten op de veronderstelling, dat de natuur op den lageren trap eveneens ene openbaring van God, van Zijne gedachten en bedoelingen is, als het hemelrijk op den hogeren trap. Beide wijzen van mededeling hebben echter ook het dubbele doel, om aan de ene zijde de Goddelijke waarheid te ontdekken voor zoverre het mogelijk is voor mensen, die naar het heil dorsten en er voor ontvankelijk zijn, aan de andere zijde het te bedekken zo verre het voor de zondige en profane mensen nodig is. Wat de parabolische spreekwijze aangaat, heeft de Heere dit dubbel doel aangewezen in de woorden, Matthew 13:11-Matthew 13:15; en even als de parabels, zijn nu ook symbolen heilige raadsels, welke de opmerkzaamheid opwekken, en dien, die opmerken en leren wil, de hemelse geheimen moeten openbaren, zonder daarvan de nieuwsgierigheid te bevredigen, en zonder de menselijke verhouding tot de geschiedenis te verstoren. De mens moet weten en toch ook weer niet weten, wat in de toekomst is, opdat de zaak duidelijk genoeg zij voor dien, die haar met geheiligd inzicht nadert, en tevens verborgen genoeg, om de vrijheid der menselijke handelingen niet te beperken; want "waar bleef de verantwoordelijkheid der mensen, waar alle levendige beweging van hen, waar zelfs moed, hoop en geluk, wanneer de onveranderlijke raadsbesluiten van den Eeuwige in onbedekte trekken ons voor ogen gesteld waren? Men zou tegenover ene ijzeren noodzakelijkheid staan, die op ons de ontmoedigendste, verlammende werking moest uitoefenen, welke werkelijk soms bij mensen gezien wordt, die aan ene voor hen bestemde waarzegging geloven. " Gelijk dit doel van den symbolischen openbaringsvorm ook het doel vervult, dat het aanrakingspunten genoeg aanbiedt om het tegenwoordige te verstaan met zijne verschijnselen, en troost genoeg in den strijd van het naderbij zijnde of meer verwijderde einde, kan men aan de Makkabeën onder Antiochus Epifanes zien, wier zegenrijke verheffing een vrucht van Daniëls voorzeggingen was; dat kan ook ieder in den tegenwoordigen tijd der kerk aan zich zelven ervaren, die bij ene rechte gezindheid des harten voor de kerk het tot juiste opvatting tot beide Apokalypsen bezit. Bij de zo even verklaarde verwantschap tussen paraboliek en symboliek mag echter het onderscheid tussen beide niet voorbijgezien worden. De paraboliek vinden wij hoofdzakelijk bij den Heere Christus Jezus als de werkelijk Hem eigenaardige leervorm. De gelijkenissen zijn als het ware ene afbeelding van Hem zelven; want gelijk in Hem de Godheid vlees werd, zo kleedt Hij de geheimen van het koninkrijk der hemelen in de gebeurtenissen van het menselijke en natuurleven in, als wilde Zijne macht ter openbaring zich daarin nederleggen. Daarentegen is de symboliek het eigenaardig gebied, waarop zich voornamelijk de man der Apokalypse beweegt, want deze ziet van onderen naar boven, en het is niet zozeer het doel, het geestelijke in het natuurlijke uit te drukken, als integendeel het omkleedsel van het eeuwige, dat door het aardse en natuurlijke heenschijnt, te bevatten, zich boven hetgeen niet met het eeuwige en toekomstige overeenkomt, door bijzondere bijvoegingen en zeldzame samenstellingen te verheffen en de heerlijkheid van hetgeen men uit den lateren tijd gezien heeft, in beelden, die niemand kan tekenen, voor het gevoel nader te brengen; Zien wij nu in de symboliek van het hier voor ons liggende visioen, zo wordt ook elders het gewoel der volken met de zee vergeleken (Isaiah 17:12. Jeremiah 46:7, Openb 13:4; 17:13). wanneer nu de vier winden des hemels tegen de grote zee losbarsten, dan drukt dit de gedachte uit, dat niet van zelf, maar door hemelse machten of goddelijke krachten, die van alle zijden en naar alle richtingen op haar werken, de volken- of heidenwereld zich in beweging stelt. Het produkt of wat deze beweging veroorzaakt, zijn de wereldmachten of rijken, van welke verder zal gesproken worden en die onder de vier dieren symbolisch worden voorgesteld.

In de Schrift heeft alles zijn vaste betekenis. Als gij eenmaal weet, wat de uitdrukkingen betekenen, dan kunt gij ze veelvuldig toepassen en vele anders geslotene deuren gaan u open. Het gaat hiermede als met het leren lezen; als men eenmaal de letters van het alfabet kent, dan kan men alles lezen. De zee is in de Schrift het beeld der wereld. Niets is bewegelijker dan beide. De zee is kalm; hoe lang? daar steekt de storm op, en de zee is in de heftigste beweging. Zo is het ook in de wereld. Ja, zo is het ook in ons hart, dat ook tot de wereld behoort. Ene kleinigheid kan het ontstemmen en in beroering brengen. Een wolkje als eens mans hand stijgt op uit de zee, en de gehele hemel wordt weldra zwart van wolken. Neen, er kon geen eigenaardiger beeld gekozen worden; wat toch is woeliger, bedrieglijker en gevaarlijker dan de zee en de wereld? Men kan soms op de zee gaan spelevaren, maar men wordt op den rug van zijn vijand gedragen. Een ogenblik, en hij werpt ons van zich af in de diepte. Laat de zeeman tot ons zeggen, hoe onstuimig en wild de zee kan zijn, als de orkaan haar zweept, en hoe zij schepen en mensen kan verslinden! In de Openbaring an Johannes, aan het einde, zien wij daarom eerst ene kristallen zee, als het beeld der volkomenste kalmte, en daarna wordt er gezegd, dat er gene zee meer zijn zal, maar enkel rivieren (stromen) en fonteinen-Daniël zag op de grote zee, de wereldzee, de vier winden losbreken; zij stortten zich tegelijk op haar uit en zetten haar in geweldige beweging. Hiermede wordt de omvang en invloed aangewezen der gebeurtenissen, die voorspeld worden: het zouden wereldgebeurtenissen zijn van den meest uitgestrekten omvang en gevolgen, gene kleine plaatselijke voorvallen. Nochthans braken de vier winden als uit hun schuilhoeken voort, zich werpende op de zee. Immers alle oproer en omwenteling in de wereld wordt veroorzaakt door de ene of andere beweging, die de stilte afbreekt en den eersten stoot aan ene doorlopende beweging geeft. De wind moge voortkomen uit welken hoek hij wil, altijd moet hij uitschieten, zal hij de zee in beweging: zetten. Die vier dieren zijn de koninkrijken, die zich uit de beroering der volken met geweld hebben verheven. Is het niet opmerkelijk, dat meest al de volken zich door een dier laten vertegenwoordigen? Zo hebben wij den leeuw. de Engelsen den luipaard, Frankrijk den arend tot blazoen. Die koninkrijken komen op uit de wereld. Het koninkrijk van Christus is niet van, is niet uit de wereld, maar uit den hemel.

Zij namen hunnen oorsprong uit oorlogen en beroerten, welke eindigen door den veroveraar te stellen tot een groten monarch over degenen, welke hij ten onder heeft gebracht.

Het tweede hoofdstuk van Daniël kenschetste de macht, waarmee de vier rijken zouden bekleed zijn; het zevende beschrijft het gebruik, dat zij daarvan zouden maken; het schaduwt den geest hunner heerschappij af en geeft ook de oorzaak op van hunnen val. Vier wilde dieren! Een zinnebeeld van ene bewonderenswaardige juistheid! want de rijken, die zij voorstelden, Chaldea, Perzië, Griekenland en Rome moesten van de hun geschonkene macht hetzelfde gebruik maken als een wild dier van zijne kracht. Wee het volk Gods onder hun heerschappij! (E. GUERS).

Deze vier dieren zijn de aardse, onreine, misvormde tegenbeelden der vier Cherubijnen, die op hun vleugelen den troon Gods dragen (Exodus 1:5). Zij stijgen op uit de rusteloos onstuimige wateren. Gene bewakende het levende, reinigende vuur van Gods altaar.

Vers 3

3. En er klommen vier grote dieren, ten gevolge van die winden, welke de watergolven als in geboorte-weeën brachten, op uit de zee, het ene na het andere en van het andere verscheiden, onderscheiden,

Werd er reeds bij Daniel 7:1 op gewezen, hoe in de profetie de Geest Gods, die het menselijk openbaringsorgaan bezielt, Zijne onmiddellijke uitdrukking in woorden geeft, in de apokalypse daarentegen het woord terugtreedt (om de in 2 Corinthians 12:4 opgegevene reden), en wat gezien wordt in plastische, symbolische gedaanten belichaamd wordt, zo moeten wij dezen vorm van openbaring, de symboliek, enigszins nader beschouwen. De symboliek heeft de meeste verwantschap met de paraboliek, of het leren in gelijkenissen, gelijk wij dit bij Christus vinden. Beide wijzen van mededeling maken het mindere tot een zinnebeeld van het hogere, het natuurlijke tot een middel om het geestelijke voor te stellen, en rusten op de veronderstelling, dat de natuur op den lageren trap eveneens ene openbaring van God, van Zijne gedachten en bedoelingen is, als het hemelrijk op den hogeren trap. Beide wijzen van mededeling hebben echter ook het dubbele doel, om aan de ene zijde de Goddelijke waarheid te ontdekken voor zoverre het mogelijk is voor mensen, die naar het heil dorsten en er voor ontvankelijk zijn, aan de andere zijde het te bedekken zo verre het voor de zondige en profane mensen nodig is. Wat de parabolische spreekwijze aangaat, heeft de Heere dit dubbel doel aangewezen in de woorden, Matthew 13:11-Matthew 13:15; en even als de parabels, zijn nu ook symbolen heilige raadsels, welke de opmerkzaamheid opwekken, en dien, die opmerken en leren wil, de hemelse geheimen moeten openbaren, zonder daarvan de nieuwsgierigheid te bevredigen, en zonder de menselijke verhouding tot de geschiedenis te verstoren. De mens moet weten en toch ook weer niet weten, wat in de toekomst is, opdat de zaak duidelijk genoeg zij voor dien, die haar met geheiligd inzicht nadert, en tevens verborgen genoeg, om de vrijheid der menselijke handelingen niet te beperken; want "waar bleef de verantwoordelijkheid der mensen, waar alle levendige beweging van hen, waar zelfs moed, hoop en geluk, wanneer de onveranderlijke raadsbesluiten van den Eeuwige in onbedekte trekken ons voor ogen gesteld waren? Men zou tegenover ene ijzeren noodzakelijkheid staan, die op ons de ontmoedigendste, verlammende werking moest uitoefenen, welke werkelijk soms bij mensen gezien wordt, die aan ene voor hen bestemde waarzegging geloven. " Gelijk dit doel van den symbolischen openbaringsvorm ook het doel vervult, dat het aanrakingspunten genoeg aanbiedt om het tegenwoordige te verstaan met zijne verschijnselen, en troost genoeg in den strijd van het naderbij zijnde of meer verwijderde einde, kan men aan de Makkabeën onder Antiochus Epifanes zien, wier zegenrijke verheffing een vrucht van Daniëls voorzeggingen was; dat kan ook ieder in den tegenwoordigen tijd der kerk aan zich zelven ervaren, die bij ene rechte gezindheid des harten voor de kerk het tot juiste opvatting tot beide Apokalypsen bezit. Bij de zo even verklaarde verwantschap tussen paraboliek en symboliek mag echter het onderscheid tussen beide niet voorbijgezien worden. De paraboliek vinden wij hoofdzakelijk bij den Heere Christus Jezus als de werkelijk Hem eigenaardige leervorm. De gelijkenissen zijn als het ware ene afbeelding van Hem zelven; want gelijk in Hem de Godheid vlees werd, zo kleedt Hij de geheimen van het koninkrijk der hemelen in de gebeurtenissen van het menselijke en natuurleven in, als wilde Zijne macht ter openbaring zich daarin nederleggen. Daarentegen is de symboliek het eigenaardig gebied, waarop zich voornamelijk de man der Apokalypse beweegt, want deze ziet van onderen naar boven, en het is niet zozeer het doel, het geestelijke in het natuurlijke uit te drukken, als integendeel het omkleedsel van het eeuwige, dat door het aardse en natuurlijke heenschijnt, te bevatten, zich boven hetgeen niet met het eeuwige en toekomstige overeenkomt, door bijzondere bijvoegingen en zeldzame samenstellingen te verheffen en de heerlijkheid van hetgeen men uit den lateren tijd gezien heeft, in beelden, die niemand kan tekenen, voor het gevoel nader te brengen; Zien wij nu in de symboliek van het hier voor ons liggende visioen, zo wordt ook elders het gewoel der volken met de zee vergeleken (Isaiah 17:12. Jeremiah 46:7, Openb 13:4; 17:13). wanneer nu de vier winden des hemels tegen de grote zee losbarsten, dan drukt dit de gedachte uit, dat niet van zelf, maar door hemelse machten of goddelijke krachten, die van alle zijden en naar alle richtingen op haar werken, de volken- of heidenwereld zich in beweging stelt. Het produkt of wat deze beweging veroorzaakt, zijn de wereldmachten of rijken, van welke verder zal gesproken worden en die onder de vier dieren symbolisch worden voorgesteld.

In de Schrift heeft alles zijn vaste betekenis. Als gij eenmaal weet, wat de uitdrukkingen betekenen, dan kunt gij ze veelvuldig toepassen en vele anders geslotene deuren gaan u open. Het gaat hiermede als met het leren lezen; als men eenmaal de letters van het alfabet kent, dan kan men alles lezen. De zee is in de Schrift het beeld der wereld. Niets is bewegelijker dan beide. De zee is kalm; hoe lang? daar steekt de storm op, en de zee is in de heftigste beweging. Zo is het ook in de wereld. Ja, zo is het ook in ons hart, dat ook tot de wereld behoort. Ene kleinigheid kan het ontstemmen en in beroering brengen. Een wolkje als eens mans hand stijgt op uit de zee, en de gehele hemel wordt weldra zwart van wolken. Neen, er kon geen eigenaardiger beeld gekozen worden; wat toch is woeliger, bedrieglijker en gevaarlijker dan de zee en de wereld? Men kan soms op de zee gaan spelevaren, maar men wordt op den rug van zijn vijand gedragen. Een ogenblik, en hij werpt ons van zich af in de diepte. Laat de zeeman tot ons zeggen, hoe onstuimig en wild de zee kan zijn, als de orkaan haar zweept, en hoe zij schepen en mensen kan verslinden! In de Openbaring an Johannes, aan het einde, zien wij daarom eerst ene kristallen zee, als het beeld der volkomenste kalmte, en daarna wordt er gezegd, dat er gene zee meer zijn zal, maar enkel rivieren (stromen) en fonteinen-Daniël zag op de grote zee, de wereldzee, de vier winden losbreken; zij stortten zich tegelijk op haar uit en zetten haar in geweldige beweging. Hiermede wordt de omvang en invloed aangewezen der gebeurtenissen, die voorspeld worden: het zouden wereldgebeurtenissen zijn van den meest uitgestrekten omvang en gevolgen, gene kleine plaatselijke voorvallen. Nochthans braken de vier winden als uit hun schuilhoeken voort, zich werpende op de zee. Immers alle oproer en omwenteling in de wereld wordt veroorzaakt door de ene of andere beweging, die de stilte afbreekt en den eersten stoot aan ene doorlopende beweging geeft. De wind moge voortkomen uit welken hoek hij wil, altijd moet hij uitschieten, zal hij de zee in beweging: zetten. Die vier dieren zijn de koninkrijken, die zich uit de beroering der volken met geweld hebben verheven. Is het niet opmerkelijk, dat meest al de volken zich door een dier laten vertegenwoordigen? Zo hebben wij den leeuw. de Engelsen den luipaard, Frankrijk den arend tot blazoen. Die koninkrijken komen op uit de wereld. Het koninkrijk van Christus is niet van, is niet uit de wereld, maar uit den hemel.

Zij namen hunnen oorsprong uit oorlogen en beroerten, welke eindigen door den veroveraar te stellen tot een groten monarch over degenen, welke hij ten onder heeft gebracht.

Het tweede hoofdstuk van Daniël kenschetste de macht, waarmee de vier rijken zouden bekleed zijn; het zevende beschrijft het gebruik, dat zij daarvan zouden maken; het schaduwt den geest hunner heerschappij af en geeft ook de oorzaak op van hunnen val. Vier wilde dieren! Een zinnebeeld van ene bewonderenswaardige juistheid! want de rijken, die zij voorstelden, Chaldea, Perzië, Griekenland en Rome moesten van de hun geschonkene macht hetzelfde gebruik maken als een wild dier van zijne kracht. Wee het volk Gods onder hun heerschappij! (E. GUERS).

Deze vier dieren zijn de aardse, onreine, misvormde tegenbeelden der vier Cherubijnen, die op hun vleugelen den troon Gods dragen (Exodus 1:5). Zij stijgen op uit de rusteloos onstuimige wateren. Gene bewakende het levende, reinigende vuur van Gods altaar.

Vers 4

4. Het eerste dier was als een leeuw, en het had arendsvleugelen, want het was geroepen om koninklijk over de aarde te heersen, en hoog en gerust in zijne overwinningen over haar heen te vliegen; Ik zag toe, totdat na ene poos zijne vleugelen uitgeplukt waren, en het nu niet meer machtig was om zich op te heffen, maar op den grond heenkroop, en het werd van de aarde opgeheven, en op de voeten gesteld, als een mens, en aan hetzelve werd eens mensen hart gegeven 1).

1) In het tweede Hoofdstuk waren de beelden aan levenloze metalen ontleend, maar in Daniel 7:1 zijn het levenademende wezens; het eerste beeld behoefde slechts een uitwendige vorm te zijn, het tweede moest meer dan vorm, moest leven zijn. Daar Nebukadnezar slechts de uitwendige dingen ziet, wordt aan hem de wereldlijke macht en hare heerlijkheid als een prachtig mensenbeeld getoond, en het Godsrijk in zijne nederigheid slechts als een steen; hem schijnt dus de wereldlijke macht veel heerlijker toe. Bij Daniël is juist het omgekeerde het geval, daar hij meer op het inwendige ziet, en erkent, dat de wereldrijken bij al hun zelfverheffing, macht en losmaking van God ene natuur bezitten beneden de menselijke en door hun Gode vijandige gezindheid een dierlijk en beestachtig bestaan hebben, ten gevolge waarvan de wezenlijke mensenwaarde alleen in het Godsrijk aan het licht komt. Door de keur der beelden wordt de verhevenheid van het Godsrijk boven de koninkrijken der aarde in het licht gesteld, want wat natuurlijke krachten betreft, gaan de dieren den mens verre te boven; tegenover hen is de mens zwak, maar hij bezit wezenlijke en geestelijke kracht. Het mag hier niet onopgemerkt blijven, dat ook het metalen beeld van Nebukadnezar ene menselijke gedaante heeft, dat wil doen zien, wat de mensheid in hare eigene macht door de ontwikkeling van hare natuurlijke krachten vermag-zij brengt het daarmee werkelijke tot ene uitwendige, formele humaniteit, welke voor den tijd der wereldhistorie hare waarde en betekenis heeft. Aan de menselijke ontwikkeling met al haren voortgang op het gebied van beschaving wordt gegeven, wat haar toekomt. Maar aan het Goddelijke woord betaamt het, ook de perken, het ongenoegzame, ja het verderf in die ontwikkeling aan den dag te brengen, hetwelk daarin bestaat, dat in haar de macht der zonde niet gebroken is, maar zich aanstonds mede ontwikkelt. Hoe glinsterend daarom Nebukadnezars mensenbeeld is, zo ziet het er toch slechts uitwendig als een mens uit, volgens zijn inwendig wezen echter is naar Daniëls gezicht de van God losgerukte mensheid tot wilde, verstandeloze dierlijkheid verzonken, aan de verstandeloze natuurmacht vervallen, en slechts in het rijk van God bereikt de mens werkelijk zijn wezen en zijne bestemming, slechts van boven af kan de levende volkomene Mensenzoon komen.

Het eerste dier geleek aan enen leeuw met adelaarsvleugelen; dit komt overeen met de voorstelling van het eerste rijk door een gouden hoofd in Daniel 2:1; want wat het goud was onder de metalen en het hoofd onder de leden, dat zijn leeuwen en adelaren onder de dieren. Na ene poos echter ziet Daniël met dit dier ene verandering plaats hebben; de vleugels worden hem uitgerukt, de kracht tot vliegen wordt hem dus ontnomen, zodat hij niet meer zegerijk over de aarde kan vliegen en als heerser daarover zweven; vervolgens wordt het van de aarde opgeheven en als een mens op zijne voeten gesteld en hem wordt een menselijk hart gegeven. Hierin wordt gedoeld op de in Daniel 4:1 medegedeelde ervaring van Nebukadnezar; daardoor, dat hij ten gevolge van zijnen hoogmoed in waanzin verviel, zodat hij tot de laagte van een dier nederzonk, werd ook zijn rijk in zijne vlucht over de aarde gestremd; deze zijne waanzinnigheid was voor zijn rijk het uitrukken der vleugels. Dat Nebukadnezar, toen hij den Allerhoogste de ere gaf, weer tot zijn verstand kwam en nu eerst tot een waar menselijk wezen werd, daardoor werd in hem ook zijn wereldrijk veredeld, hoewel een blijvende invloed dier veredeling bij de in Daniel 5:1 verhaalde gebeurtenis niet meer is op te merken.

De verandering van den leeuw in een mens moet op iets anders dan op beschaving zien. Zij is niets anders dan de kennis en erkentenis des nigen waren Gods, welke door de verbannen Joden, voornamelijk ook voor Daniël en zijne drie vrienden bevorderd werd, en vooral de (uitwendige) bekering van Nebukadnezar. Hier ziet men wat den mens tot mens maakt. De vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid, beschaving en echte menselijkheid, welke zich in vreze Gods uitdrukken, maken het hoofdonderscheid uit tussen mens en dier, Nebukadnezar heeft zelfs na zijne deemoediging heerlijke woorden tot lof van God gesproken, welke vele Christelijke koningen hem mogen benijden (Daniel 4:31-Daniel 4:34). (J. M. GRTNER).

Vers 4

4. Het eerste dier was als een leeuw, en het had arendsvleugelen, want het was geroepen om koninklijk over de aarde te heersen, en hoog en gerust in zijne overwinningen over haar heen te vliegen; Ik zag toe, totdat na ene poos zijne vleugelen uitgeplukt waren, en het nu niet meer machtig was om zich op te heffen, maar op den grond heenkroop, en het werd van de aarde opgeheven, en op de voeten gesteld, als een mens, en aan hetzelve werd eens mensen hart gegeven 1).

1) In het tweede Hoofdstuk waren de beelden aan levenloze metalen ontleend, maar in Daniel 7:1 zijn het levenademende wezens; het eerste beeld behoefde slechts een uitwendige vorm te zijn, het tweede moest meer dan vorm, moest leven zijn. Daar Nebukadnezar slechts de uitwendige dingen ziet, wordt aan hem de wereldlijke macht en hare heerlijkheid als een prachtig mensenbeeld getoond, en het Godsrijk in zijne nederigheid slechts als een steen; hem schijnt dus de wereldlijke macht veel heerlijker toe. Bij Daniël is juist het omgekeerde het geval, daar hij meer op het inwendige ziet, en erkent, dat de wereldrijken bij al hun zelfverheffing, macht en losmaking van God ene natuur bezitten beneden de menselijke en door hun Gode vijandige gezindheid een dierlijk en beestachtig bestaan hebben, ten gevolge waarvan de wezenlijke mensenwaarde alleen in het Godsrijk aan het licht komt. Door de keur der beelden wordt de verhevenheid van het Godsrijk boven de koninkrijken der aarde in het licht gesteld, want wat natuurlijke krachten betreft, gaan de dieren den mens verre te boven; tegenover hen is de mens zwak, maar hij bezit wezenlijke en geestelijke kracht. Het mag hier niet onopgemerkt blijven, dat ook het metalen beeld van Nebukadnezar ene menselijke gedaante heeft, dat wil doen zien, wat de mensheid in hare eigene macht door de ontwikkeling van hare natuurlijke krachten vermag-zij brengt het daarmee werkelijke tot ene uitwendige, formele humaniteit, welke voor den tijd der wereldhistorie hare waarde en betekenis heeft. Aan de menselijke ontwikkeling met al haren voortgang op het gebied van beschaving wordt gegeven, wat haar toekomt. Maar aan het Goddelijke woord betaamt het, ook de perken, het ongenoegzame, ja het verderf in die ontwikkeling aan den dag te brengen, hetwelk daarin bestaat, dat in haar de macht der zonde niet gebroken is, maar zich aanstonds mede ontwikkelt. Hoe glinsterend daarom Nebukadnezars mensenbeeld is, zo ziet het er toch slechts uitwendig als een mens uit, volgens zijn inwendig wezen echter is naar Daniëls gezicht de van God losgerukte mensheid tot wilde, verstandeloze dierlijkheid verzonken, aan de verstandeloze natuurmacht vervallen, en slechts in het rijk van God bereikt de mens werkelijk zijn wezen en zijne bestemming, slechts van boven af kan de levende volkomene Mensenzoon komen.

Het eerste dier geleek aan enen leeuw met adelaarsvleugelen; dit komt overeen met de voorstelling van het eerste rijk door een gouden hoofd in Daniel 2:1; want wat het goud was onder de metalen en het hoofd onder de leden, dat zijn leeuwen en adelaren onder de dieren. Na ene poos echter ziet Daniël met dit dier ene verandering plaats hebben; de vleugels worden hem uitgerukt, de kracht tot vliegen wordt hem dus ontnomen, zodat hij niet meer zegerijk over de aarde kan vliegen en als heerser daarover zweven; vervolgens wordt het van de aarde opgeheven en als een mens op zijne voeten gesteld en hem wordt een menselijk hart gegeven. Hierin wordt gedoeld op de in Daniel 4:1 medegedeelde ervaring van Nebukadnezar; daardoor, dat hij ten gevolge van zijnen hoogmoed in waanzin verviel, zodat hij tot de laagte van een dier nederzonk, werd ook zijn rijk in zijne vlucht over de aarde gestremd; deze zijne waanzinnigheid was voor zijn rijk het uitrukken der vleugels. Dat Nebukadnezar, toen hij den Allerhoogste de ere gaf, weer tot zijn verstand kwam en nu eerst tot een waar menselijk wezen werd, daardoor werd in hem ook zijn wereldrijk veredeld, hoewel een blijvende invloed dier veredeling bij de in Daniel 5:1 verhaalde gebeurtenis niet meer is op te merken.

De verandering van den leeuw in een mens moet op iets anders dan op beschaving zien. Zij is niets anders dan de kennis en erkentenis des nigen waren Gods, welke door de verbannen Joden, voornamelijk ook voor Daniël en zijne drie vrienden bevorderd werd, en vooral de (uitwendige) bekering van Nebukadnezar. Hier ziet men wat den mens tot mens maakt. De vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid, beschaving en echte menselijkheid, welke zich in vreze Gods uitdrukken, maken het hoofdonderscheid uit tussen mens en dier, Nebukadnezar heeft zelfs na zijne deemoediging heerlijke woorden tot lof van God gesproken, welke vele Christelijke koningen hem mogen benijden (Daniel 4:31-Daniel 4:34). (J. M. GRTNER).

Vers 5

5. Daarna, ziet, het andere dier, het tweede, was gelijk een beer, en stelde zich aan de ene zijde, hief zich naar de ene zijde in de hoogte, terwijl het naar de andere zijde zich ter rust neigde, en het had drie ribben, of grote stukken vlees van den opgejaagden roof, in zijnen muil tussen zijne tanden; en men zei aldus tot hetzelve: Sta op, eet veel vlees. De beer is wild, sterk; het dier, dat het naast aan den leeuw komt, maar toch de leeuw zelf niet is, niet de koning der dieren. Alzo geeft ons vers aan dit dier dezelfde plaats, die Daniel 2:1 aan zijn tweede rijk door de stof van zilver geeft. Ook ontbreekt aan dit dier de adelaarvlucht van het eerste en de vogelvlucht van het derde (Daniel 7:6), en het heet niet van hem, als van het vierde (Daniel 7:23), dat het de ganse aarde zal opeten. Het heeft integendeel ene meer trage natuur, de minder bewegelijke aard van den beer. Zo vinden wij hier weer, dat wij reeds in Daniel 2:1 vonden, dat aan het tweede rijk de oecumeniciteit (heerschappij over de aarde) niet zo uitdrukkelijk en onbegrensd als den anderen beloofd wordt. Evenzo was reeds in Daniel 2:1 door de beide armen aangewezen, dat de tweede monarchie van den beginne af een verdeeld rijk zou zijn, daar het noch een Perzisch, noch een Medisch, maar een Medo-Perzisch was. In Daniel 8:1 zullen wij dit nog duidelijker in de twee hoornen van den ram vinden uitgedrukt, en dewijl daar verder gezegd wordt, dat de ene hoorn later dan de andere wies en dan hoger, wordt er tevens bijgevoegd, hoe van de beide, in het Medo-Perzische rijk verbondene delen de ene zich later tot heerschappij over de andere zou verheffen. Wat nu in Daniel 2:1 onduidelijker door de beide hoornen wordt voorgesteld, wordt in ons hoofdstuk door het verheffen der ene zijde aangeduid. De Medo-Perzische beer heeft als zodanig twee zijden; de ene, de Medische zijde, bevindt zich na de pogingen om het wereldrijk op te richten, in rustenden toestand, maar de andere, de Perzische zijde, verheft zich, en wordt alzo niet alleen hoger dan de eerste, maar ook tot nieuwen roof toerust. Wat eindelijk de drie ribben aangaat, die het dier als roof tussen de tanden houdt, zo verenigen wij ons met die uitleggers, die dit van de drie door Medo-Perzië onderworpene rijken: Babylon, Lydië en Egypte verklaren. Naar drie zijden heen zou alzo dit rijk zijne veroveringen maken maar ook de vierde rib, Javan (di. Griekenland) in den muil te krijgen, zal hem niet gelukken (vgl. Daniel 8:4, Daniel 8:21) Het moet zich daarom tevreden stellen met het daarbij behorende vlees en zich vergenoegen met het vet der reeds overwonnene volken te eten, of met andere woorden, met van zijne veroveringen, al gaan ze niet over de gehele aarde, te genieten, zonder op verdere veroveringen uit te gaan. Dit is de zin van het woord: "Sta op en eet veel vlees. "

Cyrus voerde zware en bloedige oorlogen, zodat toen hij in den strijd tegen het rijk der Amazonen was gevallen, men het hoofd hem afhieuw en in het bloed doopte met de woorden: "verzadig u thans aan bloed" (of "drink u nu zat, barbaar!) Is het niet als hoorden wij de woorden van den Profeet herhaald: "eet veel vlees" "drink veel bloed?" .

Vers 5

5. Daarna, ziet, het andere dier, het tweede, was gelijk een beer, en stelde zich aan de ene zijde, hief zich naar de ene zijde in de hoogte, terwijl het naar de andere zijde zich ter rust neigde, en het had drie ribben, of grote stukken vlees van den opgejaagden roof, in zijnen muil tussen zijne tanden; en men zei aldus tot hetzelve: Sta op, eet veel vlees. De beer is wild, sterk; het dier, dat het naast aan den leeuw komt, maar toch de leeuw zelf niet is, niet de koning der dieren. Alzo geeft ons vers aan dit dier dezelfde plaats, die Daniel 2:1 aan zijn tweede rijk door de stof van zilver geeft. Ook ontbreekt aan dit dier de adelaarvlucht van het eerste en de vogelvlucht van het derde (Daniel 7:6), en het heet niet van hem, als van het vierde (Daniel 7:23), dat het de ganse aarde zal opeten. Het heeft integendeel ene meer trage natuur, de minder bewegelijke aard van den beer. Zo vinden wij hier weer, dat wij reeds in Daniel 2:1 vonden, dat aan het tweede rijk de oecumeniciteit (heerschappij over de aarde) niet zo uitdrukkelijk en onbegrensd als den anderen beloofd wordt. Evenzo was reeds in Daniel 2:1 door de beide armen aangewezen, dat de tweede monarchie van den beginne af een verdeeld rijk zou zijn, daar het noch een Perzisch, noch een Medisch, maar een Medo-Perzisch was. In Daniel 8:1 zullen wij dit nog duidelijker in de twee hoornen van den ram vinden uitgedrukt, en dewijl daar verder gezegd wordt, dat de ene hoorn later dan de andere wies en dan hoger, wordt er tevens bijgevoegd, hoe van de beide, in het Medo-Perzische rijk verbondene delen de ene zich later tot heerschappij over de andere zou verheffen. Wat nu in Daniel 2:1 onduidelijker door de beide hoornen wordt voorgesteld, wordt in ons hoofdstuk door het verheffen der ene zijde aangeduid. De Medo-Perzische beer heeft als zodanig twee zijden; de ene, de Medische zijde, bevindt zich na de pogingen om het wereldrijk op te richten, in rustenden toestand, maar de andere, de Perzische zijde, verheft zich, en wordt alzo niet alleen hoger dan de eerste, maar ook tot nieuwen roof toerust. Wat eindelijk de drie ribben aangaat, die het dier als roof tussen de tanden houdt, zo verenigen wij ons met die uitleggers, die dit van de drie door Medo-Perzië onderworpene rijken: Babylon, Lydië en Egypte verklaren. Naar drie zijden heen zou alzo dit rijk zijne veroveringen maken maar ook de vierde rib, Javan (di. Griekenland) in den muil te krijgen, zal hem niet gelukken (vgl. Daniel 8:4, Daniel 8:21) Het moet zich daarom tevreden stellen met het daarbij behorende vlees en zich vergenoegen met het vet der reeds overwonnene volken te eten, of met andere woorden, met van zijne veroveringen, al gaan ze niet over de gehele aarde, te genieten, zonder op verdere veroveringen uit te gaan. Dit is de zin van het woord: "Sta op en eet veel vlees. "

Cyrus voerde zware en bloedige oorlogen, zodat toen hij in den strijd tegen het rijk der Amazonen was gevallen, men het hoofd hem afhieuw en in het bloed doopte met de woorden: "verzadig u thans aan bloed" (of "drink u nu zat, barbaar!) Is het niet als hoorden wij de woorden van den Profeet herhaald: "eet veel vlees" "drink veel bloed?" .

Vers 6

6. Daarna zag ik, en ziet er was een ander dier, gelijk een luipaard (leopard, leeuw-paard, of panter Isaiah 11:6. Jeremiah 13:23. Habakkuk 1:8) een sterk, wreed, listig dier, met ene gevlekte huid, en het had vier vleugels eens vogels op zijnen rug; ook had hetzelve dier vier hoofden, en aan hetzelve werd de heerschappij gegeven over alle landen (Daniel 2:39).

Men zal moeten bekennen, dat de luipaard, dit wilde en verscheurende dier, welks meest opmerkelijke eigenschappen de snelheid en gemaklijkheid zijner bewegingen en de bonte vlekken zijner huid zijn, zowel door zijn uiterlijk als door zijn karakter, zeer geschikt is om een symbool van het rijk van Alexander te zijn, dat zijn aanvang verkreeg door de voorbeeldeloos snelle veroveringen van dezen demonischen geest en in zijn bestaan de bonte vermenging van den Oostersen en Westersen aard vertoont. Ook de verdere beschrijving van de luipaard past het best op het rijk van Alexander. Deuteronomy 4:1 vleugels willen slechts op de verbazende snelheid wijzen, met welke zich dit rijk naar alle hemelstreken uitbreidde; het is toch bijna een wonder, hoe binnen 13 jaren het kleine Macedonië de wereld veroverde. De vier hoofden van het dier doelen echter op iets anders. Het hoofd is het besturende gedeelte, de beheerser des lichaams een dier met vier hoofden heeft niet meer nen wil, enen viervoudigen wil te volgen is echter onmogelijk. Zo doelen de vier hoofden van het dier op de vier rijken, in welke Alexanders monarchie na enige slingeringen uit elkaar viel; 1) het noordelijke van Lysimachus, dat uit Thracië en Bithynië, 2) het westelijke van Kassander, dat uit Macedonië en Griekenland, 3) het oostelijke van Seleukus, dat uit Syrië, Babylonië en de oosterse landen tot aan Indië, en 4) het zuidelijke van Ptolemeus, dat uit Egypte, Palestina en Arabia Petrea bestond.

Alexander was verbazend snel in zijne marsen en veroveringen, en strekte die zo ver uit, dat er ten laatste niets meer voor hem te veroveren viel, en hij op dertigjarigen leeftijd zich beklaagde, dat er maar ne wereld te veroveren was! En dit alles deed hij met een klein leger even als Napoleon; doch hoe lang duren de overwinningen van deze wereldoverwinnaars? Alexander stierf reeds in zijn twee en dertigste jaar, en zo duurde de nhoofdige regering niet lang, en toen hij stierf, was er niemand, die zijn rijk kon voortzetten; daarom werd het verdeeld onder zijne vier veldheren. Ook Napoleon I, al ware hij keizer gebleven, had geen opvolger uit eigen bloede, geen man, die in staat zou geweest zijn, zijn werk op zich te nemen. Trouwens het gebeurde zelden dat iemand, die niet op den troon is geboren bij zijn sterven een zoon nalaat, om den last zijner kroon te dragen.

Vers 6

6. Daarna zag ik, en ziet er was een ander dier, gelijk een luipaard (leopard, leeuw-paard, of panter Isaiah 11:6. Jeremiah 13:23. Habakkuk 1:8) een sterk, wreed, listig dier, met ene gevlekte huid, en het had vier vleugels eens vogels op zijnen rug; ook had hetzelve dier vier hoofden, en aan hetzelve werd de heerschappij gegeven over alle landen (Daniel 2:39).

Men zal moeten bekennen, dat de luipaard, dit wilde en verscheurende dier, welks meest opmerkelijke eigenschappen de snelheid en gemaklijkheid zijner bewegingen en de bonte vlekken zijner huid zijn, zowel door zijn uiterlijk als door zijn karakter, zeer geschikt is om een symbool van het rijk van Alexander te zijn, dat zijn aanvang verkreeg door de voorbeeldeloos snelle veroveringen van dezen demonischen geest en in zijn bestaan de bonte vermenging van den Oostersen en Westersen aard vertoont. Ook de verdere beschrijving van de luipaard past het best op het rijk van Alexander. Deuteronomy 4:1 vleugels willen slechts op de verbazende snelheid wijzen, met welke zich dit rijk naar alle hemelstreken uitbreidde; het is toch bijna een wonder, hoe binnen 13 jaren het kleine Macedonië de wereld veroverde. De vier hoofden van het dier doelen echter op iets anders. Het hoofd is het besturende gedeelte, de beheerser des lichaams een dier met vier hoofden heeft niet meer nen wil, enen viervoudigen wil te volgen is echter onmogelijk. Zo doelen de vier hoofden van het dier op de vier rijken, in welke Alexanders monarchie na enige slingeringen uit elkaar viel; 1) het noordelijke van Lysimachus, dat uit Thracië en Bithynië, 2) het westelijke van Kassander, dat uit Macedonië en Griekenland, 3) het oostelijke van Seleukus, dat uit Syrië, Babylonië en de oosterse landen tot aan Indië, en 4) het zuidelijke van Ptolemeus, dat uit Egypte, Palestina en Arabia Petrea bestond.

Alexander was verbazend snel in zijne marsen en veroveringen, en strekte die zo ver uit, dat er ten laatste niets meer voor hem te veroveren viel, en hij op dertigjarigen leeftijd zich beklaagde, dat er maar ne wereld te veroveren was! En dit alles deed hij met een klein leger even als Napoleon; doch hoe lang duren de overwinningen van deze wereldoverwinnaars? Alexander stierf reeds in zijn twee en dertigste jaar, en zo duurde de nhoofdige regering niet lang, en toen hij stierf, was er niemand, die zijn rijk kon voortzetten; daarom werd het verdeeld onder zijne vier veldheren. Ook Napoleon I, al ware hij keizer gebleven, had geen opvolger uit eigen bloede, geen man, die in staat zou geweest zijn, zijn werk op zich te nemen. Trouwens het gebeurde zelden dat iemand, die niet op den troon is geboren bij zijn sterven een zoon nalaat, om den last zijner kroon te dragen.

Vers 7

7. Daarna zag ik in de nacht-gezichten, van welke nu het gewichtigste en belangrijkste gedeelte begon, en ziet, het vierde dier, dat zich aan mijn oog vertoonde, was schrikkelijk en gruwelijk, en zeer sterk, en het had grote ijzeren tanden en koperen klauwen (Daniel 7:19), het at, en verbrijzelde, en vertrad het overige, dat het niet opeten kon, met zijne voeten in vernielingswoede; en het was verscheiden van al de dieren, die v r hetzelve geweest waren, zodat men in de gehele dierenwereld geen vertegenwoordiger kon vinden, met welks naam het kon gekarakteriseerd worden; en het had tien hoornen.

Vers 7

7. Daarna zag ik in de nacht-gezichten, van welke nu het gewichtigste en belangrijkste gedeelte begon, en ziet, het vierde dier, dat zich aan mijn oog vertoonde, was schrikkelijk en gruwelijk, en zeer sterk, en het had grote ijzeren tanden en koperen klauwen (Daniel 7:19), het at, en verbrijzelde, en vertrad het overige, dat het niet opeten kon, met zijne voeten in vernielingswoede; en het was verscheiden van al de dieren, die v r hetzelve geweest waren, zodat men in de gehele dierenwereld geen vertegenwoordiger kon vinden, met welks naam het kon gekarakteriseerd worden; en het had tien hoornen.

Vers 8

8. Ik nam acht op de hoornen, en ziet, een andere kleine hoorn 1) kwam op tussen dezelve, en drie uit de vorige hoornen werden uitgerukt voor denzelven; en ziet in dienzelven hoorn waren, om te kennen te geven, dat het bij dit koningschap hoofdzakelijk om den persoon des heersers, namelijk om den mens der zonde of het kind des verderfs (2 Thessalonians 2:3) te doen was, ogen als mensen-oogen, en een mond, grote dingen sprekende(Daniel 11:36).

1) Van het vierde rijk wordt bijzonder melding gemaakt. Eerst in de vreeslijke gedaante van het laatste dier zal de wereldheerschappij en hare Gode-vijandige natuur geheel uitkomen. Hebben wij niet reeds door de achtereenvolgende vermindering van gehalte der metalen (Daniel 2:1) hare afnemende inwendige waardij duidelijk genoeg aangetoond gezien? De profetie, die de eerste monarchieën slechts aanstipt, legt bijzonderen nadruk op de vierde wereldheerschappij, en haast zich, om dezelfde oorzaak, meer tot beschrijving van haar laatste tijdperk. In het 2e hoofdstuk was volgens het karakter dezer profetie voornamelijk sprake geweest van de nationale en staatkundige ontwikkeling dezer vierde monarchie, waarin duidelijk twee onderscheiden zijn, namelijk dat van ijzer, en dat van ijzer vermengd met modderig leem. De laatste gestalte dezer monarchie was voor Daniël nog geen punt van bijzondere opmerkzaamheid geworden, en werd voorlopig slechts door de tien tenen aangewezen. Daarentegen vinden wij in het 7de hoofdstuk, waarin het godsdienstige en niet het staatkundige wordt behandeld, den overgang, die in Daniel 2:1 onderscheiden werd door ijzer en leem, niet bijzonder genoemd; slechts worden in de tien hoornen de tien tenen van Daniel 2:1 voorgesteld en dit om aan te tonen, dat in het midden van hen een elfde hoorn zichtbaar werd, een koning, in wien de hoogste verbittering en haat zich verenigt tegen God, tegen Gods volk en tegen den godsdienst. In deze profetie vinden wij het eerst melding gemaakt van den Antichrist bij de ontwikkeling der Goddelijke openbaring, nu er voor de eerste maal sprake is van een overzicht der gehele ontwikkeling van de Gode vijandige wereld tot het einde toe. Als hoofdkenmerken van dezen elfden hoorn zijn Daniel 7:8, Daniel 7:20 opgenomen "ogen als mensenogen (symbool van verstandigheid) en een mond grote dingen sprekende tegen den allerhoogsten God. " Dit alles herinnert ons aan Genesis 3:5, waar de slang aan de vrouw belooft, dat hare ogen zullen geopend worden, en zij als God zijn zal, indien zij zich tegen Gods bevel verzet en het overtreedt. Wat toen door satans list begon, wordt hier bij den elfden hoorn voleindigd gezien: uitwendige beschaving, maar hart en gezindheid in den vermetelsten opstand tegen den levenden God en eindelijk-zelfvergoding.

Het Romeinse wereldruk was het machtigste en verschriklijkste, welks gruwzaamheid, wildheid en roofzucht geen dier in Gods schepping in staat was af te beelden. Rome schepte er ene vreugde in, en achtte in zijne blindheid het voor zijne roeping, alle volken te vertrappen, hun taal en zeden te ontnemen, hun beste dingen uit te roeien en hun daarvoor den Romeinsen moordgeest in te planten. Hoe gruwelijk hebben zij Carthago vertreden; hoe wreedaardig bij gelegenheid hunner triomfantelijke intochten over de overwonnen en vertrapte volken gejuicht. De woorden: "En het was verscheiden van al de dieren, die v r dit geweest waren, en het had tien horens" zien op het Nieuwe Romeinse of Pauselijke wereldrijk, hetwelk de tien staten, welke door de volksverhuizing uit het West Romeinse rijk zijn ontstaan, met zich tot ene nieuwe wereldheerschappij wist te verbinden. Gelijk de vier hoofden van het derde wereldrijk op de verdeling daarvan in vier koninkrijken doelen, zo wijzen de 10 horens op den overgang van het Romeinse rijk in het Tien-koningschap, hetwelk met het Pausdom het beest uit de zee in de Openbaring itmaakt. Het Pausdom is dit van de oude wereldrijken zo onderscheiden wereldrijk. Want het oud-heidense Rome verschilde van de drie andere rijken slechts door zijne ruwheid en niet door zijn zamenstel. Een rijk met een man aan het hoofd, die gene geharnaste krijgsknechten met wapenen en adelaren, maar weerloze zendboden met boeken, rozenkransen, crucifixen en aflaten uitzendt, om de wereld te veroveren, zulk een rijk onderscheidt zich geheel van de vier oude wereldrijken. Daniël wijst slechts in het voorbijgaan op het pausdom en vermeldt slechts zijne wereldlijke zijde, namelijk het Tien-Koningschap, de tien tenen van het monarchieën beeld, dewijl deze uit het vierde dier zijn ontstaan. De Hiërarchie komt in de Openbaring e voorschijn. Met het achtste vers staan wij aan den drempel des Antichristendoms. De tien horens beduiden het Tien-Koningschap van Europa, ten tijde van het pausdom, en wederom deze staten ten tijde van het beest uit den afgrond, hetwelk eerst als volksheerschappij optreedt, daarna in de onbepaalde heerschappij van den Antichrist overgaat. Pausdom en volksheerschappij worden door Daniël zeer vluchtig voorgesteld, dewijl deze met zijn volk niet te doen hebben en bovendien in de Openbaring itvoerig over gehandeld wordt. Nauwkeurig schildert hij dan den Antichrist, met wien de Joden van nabij in aanraking zullen komen. Volgens Openbaringen 17:12-13 staan al de tien hoornen, en niet slechts drie daarvan op de zijde van den Antichrist. Daar evenwel de Heilige Geest zich niet tegenspreekt of vergist, schijnen deze tien hoornen of koningen, welke ook hetzelfde betekenen als koninkrijken (Revelation 7:9 op de drie hoofdnatiën van Europa, op Romeinen, Germanen en Slaven te wijzen, welke in ruimeren zin als de drie horens opgevat, insgelijks de Europese Statenfamilie voorstellen, en onder den heerschersstaf van den Antichrist zullen staan. Aan dien kleinen hoorn, aan den Antichrist, bemerkt Daniël ogen als mensenogen, het zinnebeeld van schranderheid, en een mond, welke grote dingen, grove lasteringen tegen God spreekt. De ogen wijzen op ene nabootsing der zeven ogen van het Lam, en zijne lasterlijke woorden op den eredienst, welken hij na de afschaffing des Christendoms zal stichten, wanneer hij door duivelse wonderen den liefhebbers der zonde zal willen bewijzen, dat hij God is (2 Thessalonians 2:1). (J. M. GRTNER).

Onzes inziens wordt hier aangeduid de ontwikkeling van de anti-christelijke wereldmacht, zoals deze vanaf de vestiging van de Romeinse heerschappij zich zou openbaren, totdat zij hare voleindiging heeft gevonden in den mens der zonde, waarvan de Apostel Paulus in 2 Thessalonians 2:3, 2 Thessalonians 2:4 spreekt. Die zich al de eeuwen door geopenbaard heeft in de vervolging van Christus en Zijne Kerk, hetzij in de eerste eeuwen door de Heidense machten, hetzij in de Middeleeuwen door de Roomse macht, hetzij in de volgende eeuwen, die reeds vervlogen zijn, en die nog moeten volgen door de macht, die zich tegen God en Zijn gezalfden Koning stelt, en haar eindvoltooiing zal hebben in den mens der zonde.

Vers 8

8. Ik nam acht op de hoornen, en ziet, een andere kleine hoorn 1) kwam op tussen dezelve, en drie uit de vorige hoornen werden uitgerukt voor denzelven; en ziet in dienzelven hoorn waren, om te kennen te geven, dat het bij dit koningschap hoofdzakelijk om den persoon des heersers, namelijk om den mens der zonde of het kind des verderfs (2 Thessalonians 2:3) te doen was, ogen als mensen-oogen, en een mond, grote dingen sprekende(Daniel 11:36).

1) Van het vierde rijk wordt bijzonder melding gemaakt. Eerst in de vreeslijke gedaante van het laatste dier zal de wereldheerschappij en hare Gode-vijandige natuur geheel uitkomen. Hebben wij niet reeds door de achtereenvolgende vermindering van gehalte der metalen (Daniel 2:1) hare afnemende inwendige waardij duidelijk genoeg aangetoond gezien? De profetie, die de eerste monarchieën slechts aanstipt, legt bijzonderen nadruk op de vierde wereldheerschappij, en haast zich, om dezelfde oorzaak, meer tot beschrijving van haar laatste tijdperk. In het 2e hoofdstuk was volgens het karakter dezer profetie voornamelijk sprake geweest van de nationale en staatkundige ontwikkeling dezer vierde monarchie, waarin duidelijk twee onderscheiden zijn, namelijk dat van ijzer, en dat van ijzer vermengd met modderig leem. De laatste gestalte dezer monarchie was voor Daniël nog geen punt van bijzondere opmerkzaamheid geworden, en werd voorlopig slechts door de tien tenen aangewezen. Daarentegen vinden wij in het 7de hoofdstuk, waarin het godsdienstige en niet het staatkundige wordt behandeld, den overgang, die in Daniel 2:1 onderscheiden werd door ijzer en leem, niet bijzonder genoemd; slechts worden in de tien hoornen de tien tenen van Daniel 2:1 voorgesteld en dit om aan te tonen, dat in het midden van hen een elfde hoorn zichtbaar werd, een koning, in wien de hoogste verbittering en haat zich verenigt tegen God, tegen Gods volk en tegen den godsdienst. In deze profetie vinden wij het eerst melding gemaakt van den Antichrist bij de ontwikkeling der Goddelijke openbaring, nu er voor de eerste maal sprake is van een overzicht der gehele ontwikkeling van de Gode vijandige wereld tot het einde toe. Als hoofdkenmerken van dezen elfden hoorn zijn Daniel 7:8, Daniel 7:20 opgenomen "ogen als mensenogen (symbool van verstandigheid) en een mond grote dingen sprekende tegen den allerhoogsten God. " Dit alles herinnert ons aan Genesis 3:5, waar de slang aan de vrouw belooft, dat hare ogen zullen geopend worden, en zij als God zijn zal, indien zij zich tegen Gods bevel verzet en het overtreedt. Wat toen door satans list begon, wordt hier bij den elfden hoorn voleindigd gezien: uitwendige beschaving, maar hart en gezindheid in den vermetelsten opstand tegen den levenden God en eindelijk-zelfvergoding.

Het Romeinse wereldruk was het machtigste en verschriklijkste, welks gruwzaamheid, wildheid en roofzucht geen dier in Gods schepping in staat was af te beelden. Rome schepte er ene vreugde in, en achtte in zijne blindheid het voor zijne roeping, alle volken te vertrappen, hun taal en zeden te ontnemen, hun beste dingen uit te roeien en hun daarvoor den Romeinsen moordgeest in te planten. Hoe gruwelijk hebben zij Carthago vertreden; hoe wreedaardig bij gelegenheid hunner triomfantelijke intochten over de overwonnen en vertrapte volken gejuicht. De woorden: "En het was verscheiden van al de dieren, die v r dit geweest waren, en het had tien horens" zien op het Nieuwe Romeinse of Pauselijke wereldrijk, hetwelk de tien staten, welke door de volksverhuizing uit het West Romeinse rijk zijn ontstaan, met zich tot ene nieuwe wereldheerschappij wist te verbinden. Gelijk de vier hoofden van het derde wereldrijk op de verdeling daarvan in vier koninkrijken doelen, zo wijzen de 10 horens op den overgang van het Romeinse rijk in het Tien-koningschap, hetwelk met het Pausdom het beest uit de zee in de Openbaring itmaakt. Het Pausdom is dit van de oude wereldrijken zo onderscheiden wereldrijk. Want het oud-heidense Rome verschilde van de drie andere rijken slechts door zijne ruwheid en niet door zijn zamenstel. Een rijk met een man aan het hoofd, die gene geharnaste krijgsknechten met wapenen en adelaren, maar weerloze zendboden met boeken, rozenkransen, crucifixen en aflaten uitzendt, om de wereld te veroveren, zulk een rijk onderscheidt zich geheel van de vier oude wereldrijken. Daniël wijst slechts in het voorbijgaan op het pausdom en vermeldt slechts zijne wereldlijke zijde, namelijk het Tien-Koningschap, de tien tenen van het monarchieën beeld, dewijl deze uit het vierde dier zijn ontstaan. De Hiërarchie komt in de Openbaring e voorschijn. Met het achtste vers staan wij aan den drempel des Antichristendoms. De tien horens beduiden het Tien-Koningschap van Europa, ten tijde van het pausdom, en wederom deze staten ten tijde van het beest uit den afgrond, hetwelk eerst als volksheerschappij optreedt, daarna in de onbepaalde heerschappij van den Antichrist overgaat. Pausdom en volksheerschappij worden door Daniël zeer vluchtig voorgesteld, dewijl deze met zijn volk niet te doen hebben en bovendien in de Openbaring itvoerig over gehandeld wordt. Nauwkeurig schildert hij dan den Antichrist, met wien de Joden van nabij in aanraking zullen komen. Volgens Openbaringen 17:12-13 staan al de tien hoornen, en niet slechts drie daarvan op de zijde van den Antichrist. Daar evenwel de Heilige Geest zich niet tegenspreekt of vergist, schijnen deze tien hoornen of koningen, welke ook hetzelfde betekenen als koninkrijken (Revelation 7:9 op de drie hoofdnatiën van Europa, op Romeinen, Germanen en Slaven te wijzen, welke in ruimeren zin als de drie horens opgevat, insgelijks de Europese Statenfamilie voorstellen, en onder den heerschersstaf van den Antichrist zullen staan. Aan dien kleinen hoorn, aan den Antichrist, bemerkt Daniël ogen als mensenogen, het zinnebeeld van schranderheid, en een mond, welke grote dingen, grove lasteringen tegen God spreekt. De ogen wijzen op ene nabootsing der zeven ogen van het Lam, en zijne lasterlijke woorden op den eredienst, welken hij na de afschaffing des Christendoms zal stichten, wanneer hij door duivelse wonderen den liefhebbers der zonde zal willen bewijzen, dat hij God is (2 Thessalonians 2:1). (J. M. GRTNER).

Onzes inziens wordt hier aangeduid de ontwikkeling van de anti-christelijke wereldmacht, zoals deze vanaf de vestiging van de Romeinse heerschappij zich zou openbaren, totdat zij hare voleindiging heeft gevonden in den mens der zonde, waarvan de Apostel Paulus in 2 Thessalonians 2:3, 2 Thessalonians 2:4 spreekt. Die zich al de eeuwen door geopenbaard heeft in de vervolging van Christus en Zijne Kerk, hetzij in de eerste eeuwen door de Heidense machten, hetzij in de Middeleeuwen door de Roomse macht, hetzij in de volgende eeuwen, die reeds vervlogen zijn, en die nog moeten volgen door de macht, die zich tegen God en Zijn gezalfden Koning stelt, en haar eindvoltooiing zal hebben in den mens der zonde.

Vers 9

9. Dit zag ik, en ik beschouwde ene poos vol ontzetting wat de tusschengetredene hoorn te weegbracht, die tegen de heiligen streed, en de overwinning over hen behaalde (Daniel 7:21), en dat zij het waagde tijd en wet te veranderen (Daniel 7:24), totdat er tronen gezet werden tot het houden ener gerechtelijke zitting, en de Oude van dagen 1), die bij het te houden gericht Zelf het voorzitterschap wilde bekleden, Zich zette op den voor Hem bestemden zetel, de Oude van dagen, wiens kleed wit was als de a) sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere b) wol; Zijn troon was vuurvonken, deszelfs raderen) een brandend vuur. 1)

a) Mark 9:3. Psalms 104:2. b) Openbaring :14.

1) Liever "de Onvergankelijke van dagen. "

2) Men denke aan een door raderen beweegbaar gestoelte, of ook aan Ezechiëls wagentroon. (Ez. 1:13).

Nu verhaalt Daniël dat hem getoond is een ander beeld, nl. dat van God, zittende op Zijn troon, om het oordeel te houden. Wij zullen naderhand van Christus zien, maar nu slechts zegt Daniël dat God hem verschenen is in den persoon van een Rechter. Dit is de reden geweest waarom vele uitleggers de Godsspraak hebben laten slaan op de tweede komst van Christus, wat echter weinig vast is, zoals ik later op zijn plaats zal uiteenzetten. Maar vooreerst is het hier wel der moeite waard te overwegen, waarom hij zegt dat de "Oude van dagen", dat is God Zelf, die de Eeuwige is, op den troon des gerichts Zich gezet heeft. Dit schijnt toch ongerijmd, dewijl het Gods eigendom is de wereld te besturen. Doch wij weten dat dit niet kan geschieden, tenzij door een recht oordeel. Volgt derhalve, dat God door de schepping der wereld, een eeuwige Rechter is geweest, maar wie enigszins in de Schrift geoefend zijn, weten dat dit zeer goed sluit, indien het maar tot onze zinnen doordringt. Indien nu de macht Gods ons niet erg duidelijk voorkomt, laten wij dan niet menen dat zij of is opgelost of onderbroken. Vandaar de spreekwijze, die wij nu en dan ontmoeten: "Tot hoelang zwijgt Gij, Heere! Hoelang zult Gij rusten? God beklimt den troon, dewijl wij als het ware niet erkennen dat Hij Rechter is, tenzij Hij het door de zaak zelf en proefondervindelijk Zich als zodanig openbaart.

Dit is de reden waarom Daniël zegt dat God zelf is gezeten.

Deze vorm van spreken is zeer geschikt geweest om de komst van Christus te tekenen. Want toen heeft God het meest uitgeblonken met het hoogste gezag, zoals Paulus uit de Psalmen citeert: "Gij zijt opgevaren in de hoogte" (Ephesians 4:8). Want waar hij spreekt van de eerste komst van Christus, daar moet dit niet teruggebracht worden tot de drie en dertig jaren, in welke Hij op de wereld heeft verkeerd, maar dat omvat de verovering en verspreiding van het Evangelie, wanneer Zijn rijk is begonnen. Naar waarheid verhaalt Daniël alzo dat God gezeten is, waar gehandeld wordt over de eerste komst van Christus, dewijl in den Persoon van Christus de Majesteit Gods heeft geschitterd, om welke reden Hij ook genoemd wordt, het beeld des onzienlijken Gods, en het teken van Zijn roem of zelfstandigheid, d. i. van den Persoon des Vaders.

Vers 9

9. Dit zag ik, en ik beschouwde ene poos vol ontzetting wat de tusschengetredene hoorn te weegbracht, die tegen de heiligen streed, en de overwinning over hen behaalde (Daniel 7:21), en dat zij het waagde tijd en wet te veranderen (Daniel 7:24), totdat er tronen gezet werden tot het houden ener gerechtelijke zitting, en de Oude van dagen 1), die bij het te houden gericht Zelf het voorzitterschap wilde bekleden, Zich zette op den voor Hem bestemden zetel, de Oude van dagen, wiens kleed wit was als de a) sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere b) wol; Zijn troon was vuurvonken, deszelfs raderen) een brandend vuur. 1)

a) Mark 9:3. Psalms 104:2. b) Openbaring :14.

1) Liever "de Onvergankelijke van dagen. "

2) Men denke aan een door raderen beweegbaar gestoelte, of ook aan Ezechiëls wagentroon. (Ez. 1:13).

Nu verhaalt Daniël dat hem getoond is een ander beeld, nl. dat van God, zittende op Zijn troon, om het oordeel te houden. Wij zullen naderhand van Christus zien, maar nu slechts zegt Daniël dat God hem verschenen is in den persoon van een Rechter. Dit is de reden geweest waarom vele uitleggers de Godsspraak hebben laten slaan op de tweede komst van Christus, wat echter weinig vast is, zoals ik later op zijn plaats zal uiteenzetten. Maar vooreerst is het hier wel der moeite waard te overwegen, waarom hij zegt dat de "Oude van dagen", dat is God Zelf, die de Eeuwige is, op den troon des gerichts Zich gezet heeft. Dit schijnt toch ongerijmd, dewijl het Gods eigendom is de wereld te besturen. Doch wij weten dat dit niet kan geschieden, tenzij door een recht oordeel. Volgt derhalve, dat God door de schepping der wereld, een eeuwige Rechter is geweest, maar wie enigszins in de Schrift geoefend zijn, weten dat dit zeer goed sluit, indien het maar tot onze zinnen doordringt. Indien nu de macht Gods ons niet erg duidelijk voorkomt, laten wij dan niet menen dat zij of is opgelost of onderbroken. Vandaar de spreekwijze, die wij nu en dan ontmoeten: "Tot hoelang zwijgt Gij, Heere! Hoelang zult Gij rusten? God beklimt den troon, dewijl wij als het ware niet erkennen dat Hij Rechter is, tenzij Hij het door de zaak zelf en proefondervindelijk Zich als zodanig openbaart.

Dit is de reden waarom Daniël zegt dat God zelf is gezeten.

Deze vorm van spreken is zeer geschikt geweest om de komst van Christus te tekenen. Want toen heeft God het meest uitgeblonken met het hoogste gezag, zoals Paulus uit de Psalmen citeert: "Gij zijt opgevaren in de hoogte" (Ephesians 4:8). Want waar hij spreekt van de eerste komst van Christus, daar moet dit niet teruggebracht worden tot de drie en dertig jaren, in welke Hij op de wereld heeft verkeerd, maar dat omvat de verovering en verspreiding van het Evangelie, wanneer Zijn rijk is begonnen. Naar waarheid verhaalt Daniël alzo dat God gezeten is, waar gehandeld wordt over de eerste komst van Christus, dewijl in den Persoon van Christus de Majesteit Gods heeft geschitterd, om welke reden Hij ook genoemd wordt, het beeld des onzienlijken Gods, en het teken van Zijn roem of zelfstandigheid, d. i. van den Persoon des Vaders.

Vers 10

10. Ene vurige rivier, een stroom vuurs vloeide en ging van voor Hem, den Onvergankelijke van dagen, uit, nevens Wien de andere leden der rechtbank hun plaatsen innamen; a) duizendmaal duizenden dienden Hem, en tien duizend maal tien duizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich nam een aanvang, en de b) boeken werden geopend, welke de akten bevatten, over welke het gericht zou gehouden worden.

a) Openbaring :5; 5:11. b) Revelation 0:12.

Nooit is er heerlijker beschrijving van het gericht gegeven. Wij hebben hier echter niet de beschrijving van het laatste oordeel, maar van den val van het tegenwoordig statenstelsel: vergelijk Revelation 1:15, het oordeel over de aardse machten der volken met de Christus regering er bij.

De ongeschapene en eeuwige God is in helder stralende heerlijkheid en majesteit op zijnen Cherubswagen (Ez. 1) ten gerichte gezeten, stromen lichts en vuurs, zinnebeelden Zijns blakenden toorns tegen Zijne vijanden, welke Zijn rijk op aarde door het Antichristendom hebben verdrongen, gaan van Zijn troon uit; de menigte der hemelse heirscharen met Michaël aan het hoofd, staan gereed Zijne bevelen met bliksemsnelheid ten uitvoer te brengen; de hemelse gerichtsoorkonden, in welke de wandaden der booswichten staan opgetekend, worden geopend, en het vonnis wordt onmiddellijk voltrokken.

Vers 10

10. Ene vurige rivier, een stroom vuurs vloeide en ging van voor Hem, den Onvergankelijke van dagen, uit, nevens Wien de andere leden der rechtbank hun plaatsen innamen; a) duizendmaal duizenden dienden Hem, en tien duizend maal tien duizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich nam een aanvang, en de b) boeken werden geopend, welke de akten bevatten, over welke het gericht zou gehouden worden.

a) Openbaring :5; 5:11. b) Revelation 0:12.

Nooit is er heerlijker beschrijving van het gericht gegeven. Wij hebben hier echter niet de beschrijving van het laatste oordeel, maar van den val van het tegenwoordig statenstelsel: vergelijk Revelation 1:15, het oordeel over de aardse machten der volken met de Christus regering er bij.

De ongeschapene en eeuwige God is in helder stralende heerlijkheid en majesteit op zijnen Cherubswagen (Ez. 1) ten gerichte gezeten, stromen lichts en vuurs, zinnebeelden Zijns blakenden toorns tegen Zijne vijanden, welke Zijn rijk op aarde door het Antichristendom hebben verdrongen, gaan van Zijn troon uit; de menigte der hemelse heirscharen met Michaël aan het hoofd, staan gereed Zijne bevelen met bliksemsnelheid ten uitvoer te brengen; de hemelse gerichtsoorkonden, in welke de wandaden der booswichten staan opgetekend, worden geopend, en het vonnis wordt onmiddellijk voltrokken.

Vers 11

11. Toen zag ik toe van wege de stem der grote woorden, welke die hoorn sprak, want ik kon verwachten, dat deze niet ongestraft zouden blijven, maar een vreselijk oordeel over den hoorn zouden ten gevolge hebben; Ik zag toe, totdat het dier gedood, en zijn lichaam verdaan werd, en overgegeven om van het vuur verbrand te worden (Isaiah 66:24. Revelation 9:20; Revelation 20:10).

Vers 11

11. Toen zag ik toe van wege de stem der grote woorden, welke die hoorn sprak, want ik kon verwachten, dat deze niet ongestraft zouden blijven, maar een vreselijk oordeel over den hoorn zouden ten gevolge hebben; Ik zag toe, totdat het dier gedood, en zijn lichaam verdaan werd, en overgegeven om van het vuur verbrand te worden (Isaiah 66:24. Revelation 9:20; Revelation 20:10).

Vers 12

12. Aangaande ook de overige dieren, men nam hun heerschappij weg, want verlenging van het leven was hun gegeven tot tijd en stonde toe, hoewel zij reeds vroeger geslagen waren, werd nu in den persoon van den drager hunner heerschappij hun vonnis voltrokken ter eeuwige verdoemenis.

Dat deze verschijning des Heeren en van Zijne gerichtszitting niet ene werkelijke afbeelding van God is, maar slechts een zinnebeeld van die heerlijkheid, die geen lichamelijk oog kan zien en die dus slechts in den Geest te bevatten is, spreekt van zelf, maar de zinnelijke voorstelling dient om het geestelijke bevattelijk te maken, terwijl de lezer aanstonds de gelijkenis in het bedoelde overzet. Dit is de aard van de Apocalyptische wijze van voorstelling; ene voorstelling van zulke Apocalyptische gezichten met kleuren en penseel is niet wenselijk, daar zulke afbeeldingen den tederen geestelijken adem der zinnebeelden door te grove verzinnelijking bederven. Het woord is tederder en geestelijker dan penseel of bijtel.

Hier is voor het eerst van den Antichrist sprake, dien het Nieuwe Testament nader beschrijft vooral in de volgende plaatsen: 2 Thessalonians 2:2, John 2:18, John 2:22. Revelation 9:1, 20. Er zijn dikwijls koningen en koninkrijken geweest, die een voorspel en voorafschaduwing van het rijk van den Antichrist schenen te zijn. Vooral Antiochus moet als zodanig genoemd worden, de hoorn, die uit het derde rijk opkwam (Daniel 8:9-Daniel 8:14; Daniel 8:23-Daniel 8:25. 11:21, voor het Godsvolk des Ouden Testaments dezelfde was, die de koning uit het vierde rijk voor de Godsgemeente des Nieuwen Testaments zal zijn. De ganse leer der Schrift aangaande den Antichrist moet ons, kinderen van den laatsten tijd, opmerkzaam doen zijn op de tekenen der tijden, opdat wij nuchteren en wakende in het wezen van den mens der zonde niet verstrikt worden. Daarop moeten wij te meer letten, naarmate ons in Daniel 7:26 en vooral in het Nieuwe Testament geopenbaard is, dat alle macht, die zich tegen Christus verheft, te niet gedaan zal worden, maar de heiligen met den Mensenzoon zullen delen in Zijne heerschappij. Zij wachten totdat de stem zal weerklinken: "Al de koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren, en van Zijnen Christus" (Revelation 1:15), dan verheffen ook zij hun stemmen (Openbaring ), en zingen het Lam een nieuw lied, zeggende: "Gij hebt ons Gode gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. " En de ouderlingen en de tienduizend maal tienduizenden der Engelen juichen als zij: "Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging. Amen! .

Met de verschijning van Christus en de verbreiding van het Evangelie is gekomen de tijd van verbreking van de heidense machten, die zich stelden tegen de komst van het Godsrijk. Wat hier dan ook in Daniel 7:11, Daniel 7:12 gezegd wordt is de uitvoering in beginsel, en de overwinning van de eerste heidense machten, is de profetie van de eindelijke overwinning van den Christus Gods, over alle Zijne vijanden, over den Antichrist, wanneer Hem het lied der overwinning zal worden toegezongen.

Vers 12

12. Aangaande ook de overige dieren, men nam hun heerschappij weg, want verlenging van het leven was hun gegeven tot tijd en stonde toe, hoewel zij reeds vroeger geslagen waren, werd nu in den persoon van den drager hunner heerschappij hun vonnis voltrokken ter eeuwige verdoemenis.

Dat deze verschijning des Heeren en van Zijne gerichtszitting niet ene werkelijke afbeelding van God is, maar slechts een zinnebeeld van die heerlijkheid, die geen lichamelijk oog kan zien en die dus slechts in den Geest te bevatten is, spreekt van zelf, maar de zinnelijke voorstelling dient om het geestelijke bevattelijk te maken, terwijl de lezer aanstonds de gelijkenis in het bedoelde overzet. Dit is de aard van de Apocalyptische wijze van voorstelling; ene voorstelling van zulke Apocalyptische gezichten met kleuren en penseel is niet wenselijk, daar zulke afbeeldingen den tederen geestelijken adem der zinnebeelden door te grove verzinnelijking bederven. Het woord is tederder en geestelijker dan penseel of bijtel.

Hier is voor het eerst van den Antichrist sprake, dien het Nieuwe Testament nader beschrijft vooral in de volgende plaatsen: 2 Thessalonians 2:2, John 2:18, John 2:22. Revelation 9:1, 20. Er zijn dikwijls koningen en koninkrijken geweest, die een voorspel en voorafschaduwing van het rijk van den Antichrist schenen te zijn. Vooral Antiochus moet als zodanig genoemd worden, de hoorn, die uit het derde rijk opkwam (Daniel 8:9-Daniel 8:14; Daniel 8:23-Daniel 8:25. 11:21, voor het Godsvolk des Ouden Testaments dezelfde was, die de koning uit het vierde rijk voor de Godsgemeente des Nieuwen Testaments zal zijn. De ganse leer der Schrift aangaande den Antichrist moet ons, kinderen van den laatsten tijd, opmerkzaam doen zijn op de tekenen der tijden, opdat wij nuchteren en wakende in het wezen van den mens der zonde niet verstrikt worden. Daarop moeten wij te meer letten, naarmate ons in Daniel 7:26 en vooral in het Nieuwe Testament geopenbaard is, dat alle macht, die zich tegen Christus verheft, te niet gedaan zal worden, maar de heiligen met den Mensenzoon zullen delen in Zijne heerschappij. Zij wachten totdat de stem zal weerklinken: "Al de koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren, en van Zijnen Christus" (Revelation 1:15), dan verheffen ook zij hun stemmen (Openbaring ), en zingen het Lam een nieuw lied, zeggende: "Gij hebt ons Gode gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde. " En de ouderlingen en de tienduizend maal tienduizenden der Engelen juichen als zij: "Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging. Amen! .

Met de verschijning van Christus en de verbreiding van het Evangelie is gekomen de tijd van verbreking van de heidense machten, die zich stelden tegen de komst van het Godsrijk. Wat hier dan ook in Daniel 7:11, Daniel 7:12 gezegd wordt is de uitvoering in beginsel, en de overwinning van de eerste heidense machten, is de profetie van de eindelijke overwinning van den Christus Gods, over alle Zijne vijanden, over den Antichrist, wanneer Hem het lied der overwinning zal worden toegezongen.

Vers 13

13. Verder zag ik in de nachtgezichten ook nog het slot van het zo even voltrokken gericht, en ziet, er kwam een met de wolken des hemels, door deze omgeven en als het ware gedragen, van den hemel af, als eens mensen zoon, een hemels, een Goddelijk wezen in mensengedaante en aard, en hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden hem voor Denzelven naderen (Matthew 10:23; Matthew 16:27; Matthew 24:30; Matthew 26:64).

Vers 13

13. Verder zag ik in de nachtgezichten ook nog het slot van het zo even voltrokken gericht, en ziet, er kwam een met de wolken des hemels, door deze omgeven en als het ware gedragen, van den hemel af, als eens mensen zoon, een hemels, een Goddelijk wezen in mensengedaante en aard, en hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden hem voor Denzelven naderen (Matthew 10:23; Matthew 16:27; Matthew 24:30; Matthew 26:64).

Vers 14

14. En Hem werd gegeven heerschappij, en eer, en het koninkrijk, dat Hem, nadat nu alle wereldmacht voor altijd vernietigd en de tijd tot heerschappij van het rijk Gods alleen gekomen was, alle volken, natiën en tongen eren a) zouden; Zijne heerschappij, zo liet zich ene stem horen, is ene eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn koninkrijk zal niet verdorven worden.

a) Daniel 2:44. Luke 1:33.

Het is in overeenstemming met den uitgebreid profetischen gezichtskring van Daniël, dat hij den Messias niet ziet als Davidszoon, maar in `t algemeen als mensenzoon, niet meer als bloot Israëlietisch koning, maar als wereldbeheerser; de profetische gezichtskring heeft hier die zelfde uitgestrektheid als in het prot-evangelie (Genesis 3:15) (v r-evangelie, eerste evangelie). Daar staat gelijk hier hij Daniël, de gehele mensheid als in n oogstveld (Matthew 13:1). Zo als voorheen in het beeld van den Antichrist de laatst voltooide gestalte lag opgesloten van het zondenbeginsel, ons in Genesis 3:1 getoond (zie Daniel 7:7), zo wordt in den mensenzoon het aldaar genoemde "zaad der vrouwe" verwezenlijkt; en was nu beloofd, dat dit zaad het in de slang zich openbarende zondebeginsel den kop vermorzelen zou, zo treedt nu hier de mensenzoon als overwinnaar op over de Gode vijandige, aardse heerschappijen, lichamelijk als dier Voorgesteld. Slangenzaad en vrouwenzaad, de beesten en de mensenzoon staan letterlijk tegenover elkaar. De Openbaring an Johannes verenigt de onderscheidene tijdperken, in welke zij het beest, (waardoor zij de vier dieren van Daniël voorstelt) als een afbeeldsel voorstelt van den groten draak, de oude slang, den duivel en Satanas, die de gehele wereld verleidt, geheel in overeenstemming met de Johanneïsche hoofdgedachte omtrent den duivel als de Overste dezer wereld (Revelation 3:1, Revelation 12:3, Revelation 12:9. John 12:31; John 14:30 vgl. Luke 4:5). Achter het beest, dat van beneden uit de zee opkomt en zich oplost in den Antichrist, staat alzo de duivel, gelijk in het beeld van den menschen-zoon, de Christus of Messias, die van uit de hemelen is, God Zich vinden laat. In de slang nam de duivel ene dierengestalte aan; in den mensenzoon openbaart Zich de Heere God in menselijke gestalte. Sedert de mensheid de slang volgde, en hare lokstem gehoor heeft gegeven, heeft zij het dierlijke in zich toegelaten, en is alzo vernederd, verdierlijkt. Nu moest de Heere mens worden, opdat de mens zou ophouden beest te zijn; doch wie nu evenwel tot dit dierlijk leven lust toont, of er zich aan verslaaft, die wordt door den Zoon des mensen geoordeeld, juist omdat Hij Zoon des mensen is (John 5:27).

Toen Daniël dit schreef, werd de ware godsdienst slechts in ne taal verkondigd; in het Hebreeuws, en een weinig in het Chaldeeuws. Hoe kon nu een mens zich met enige mogelijkheid voorstellen, dat alle volken, natiën en tongen enen Joodsen Messias zouden huldigen? Neen, niet een mens, maar de Heilige Geest kon dit weten en zeggen, en Hij zei het door den mond van enen mens, van Zijnen Profeet. In de Openbaring an Johannes vinden wij die volken, natiën en tongen terug. 15.

II. Daniel 7:15-Daniel 7:28. Diep ontroerd over hetgeen het gezicht hem te aanschouwen gegeven heeft, wendt zich de Profeet tot een van de Engelen, die bij de hemelse raadsvergadering tegenwoordig waren, en vraagt om verklaring van hetgeen hij gezien had. Nu verneemt hij als oplossing dat hem onder dat beeld is voorgesteld de geschiedkundige ontwikkeling der wereldmacht naar hare 4 fasen tot aan de eindelijke vernietiging daarvan en de oprichting van het rijk Gods in heerlijkheid. Als hij nog nadere verklaring verlangt omtrent het laatste dier en het gericht, dat daarover gekomen is, wordt ook hierin zijn verlangen vervuld. Hij verneemt, hoe zich uit het vierde wereldrijk 10 koninkrijken zullen ontwikkelen, en nadat zij er zijn, zal er een ander tussen komen, waarin de afval van God haar toppunt bereikt, en waarmee ook na een bepaald afgemeten tijd de wereldmacht voor altijd wordt vernietigd, om voor het eeuwigdurende rijk Gods plaats te maken. Met ene opmerking over den indruk, dien deze Goddelijke openbaring op het gemoed van den Profeet gemaakt heeft, sluit hij zijne mededeling.

Vers 14

14. En Hem werd gegeven heerschappij, en eer, en het koninkrijk, dat Hem, nadat nu alle wereldmacht voor altijd vernietigd en de tijd tot heerschappij van het rijk Gods alleen gekomen was, alle volken, natiën en tongen eren a) zouden; Zijne heerschappij, zo liet zich ene stem horen, is ene eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn koninkrijk zal niet verdorven worden.

a) Daniel 2:44. Luke 1:33.

Het is in overeenstemming met den uitgebreid profetischen gezichtskring van Daniël, dat hij den Messias niet ziet als Davidszoon, maar in `t algemeen als mensenzoon, niet meer als bloot Israëlietisch koning, maar als wereldbeheerser; de profetische gezichtskring heeft hier die zelfde uitgestrektheid als in het prot-evangelie (Genesis 3:15) (v r-evangelie, eerste evangelie). Daar staat gelijk hier hij Daniël, de gehele mensheid als in n oogstveld (Matthew 13:1). Zo als voorheen in het beeld van den Antichrist de laatst voltooide gestalte lag opgesloten van het zondenbeginsel, ons in Genesis 3:1 getoond (zie Daniel 7:7), zo wordt in den mensenzoon het aldaar genoemde "zaad der vrouwe" verwezenlijkt; en was nu beloofd, dat dit zaad het in de slang zich openbarende zondebeginsel den kop vermorzelen zou, zo treedt nu hier de mensenzoon als overwinnaar op over de Gode vijandige, aardse heerschappijen, lichamelijk als dier Voorgesteld. Slangenzaad en vrouwenzaad, de beesten en de mensenzoon staan letterlijk tegenover elkaar. De Openbaring an Johannes verenigt de onderscheidene tijdperken, in welke zij het beest, (waardoor zij de vier dieren van Daniël voorstelt) als een afbeeldsel voorstelt van den groten draak, de oude slang, den duivel en Satanas, die de gehele wereld verleidt, geheel in overeenstemming met de Johanneïsche hoofdgedachte omtrent den duivel als de Overste dezer wereld (Revelation 3:1, Revelation 12:3, Revelation 12:9. John 12:31; John 14:30 vgl. Luke 4:5). Achter het beest, dat van beneden uit de zee opkomt en zich oplost in den Antichrist, staat alzo de duivel, gelijk in het beeld van den menschen-zoon, de Christus of Messias, die van uit de hemelen is, God Zich vinden laat. In de slang nam de duivel ene dierengestalte aan; in den mensenzoon openbaart Zich de Heere God in menselijke gestalte. Sedert de mensheid de slang volgde, en hare lokstem gehoor heeft gegeven, heeft zij het dierlijke in zich toegelaten, en is alzo vernederd, verdierlijkt. Nu moest de Heere mens worden, opdat de mens zou ophouden beest te zijn; doch wie nu evenwel tot dit dierlijk leven lust toont, of er zich aan verslaaft, die wordt door den Zoon des mensen geoordeeld, juist omdat Hij Zoon des mensen is (John 5:27).

Toen Daniël dit schreef, werd de ware godsdienst slechts in ne taal verkondigd; in het Hebreeuws, en een weinig in het Chaldeeuws. Hoe kon nu een mens zich met enige mogelijkheid voorstellen, dat alle volken, natiën en tongen enen Joodsen Messias zouden huldigen? Neen, niet een mens, maar de Heilige Geest kon dit weten en zeggen, en Hij zei het door den mond van enen mens, van Zijnen Profeet. In de Openbaring an Johannes vinden wij die volken, natiën en tongen terug. 15.

II. Daniel 7:15-Daniel 7:28. Diep ontroerd over hetgeen het gezicht hem te aanschouwen gegeven heeft, wendt zich de Profeet tot een van de Engelen, die bij de hemelse raadsvergadering tegenwoordig waren, en vraagt om verklaring van hetgeen hij gezien had. Nu verneemt hij als oplossing dat hem onder dat beeld is voorgesteld de geschiedkundige ontwikkeling der wereldmacht naar hare 4 fasen tot aan de eindelijke vernietiging daarvan en de oprichting van het rijk Gods in heerlijkheid. Als hij nog nadere verklaring verlangt omtrent het laatste dier en het gericht, dat daarover gekomen is, wordt ook hierin zijn verlangen vervuld. Hij verneemt, hoe zich uit het vierde wereldrijk 10 koninkrijken zullen ontwikkelen, en nadat zij er zijn, zal er een ander tussen komen, waarin de afval van God haar toppunt bereikt, en waarmee ook na een bepaald afgemeten tijd de wereldmacht voor altijd wordt vernietigd, om voor het eeuwigdurende rijk Gods plaats te maken. Met ene opmerking over den indruk, dien deze Goddelijke openbaring op het gemoed van den Profeet gemaakt heeft, sluit hij zijne mededeling.

Vers 15

15. Mij Daniël werd mijn geest doorstoken in het midden van het lichaam; onzeker omtrent de betekenis dier gezichten werd mijn geest ontroerd, en de gezichten mijns hoofds verschrikten mij.

Vers 15

15. Mij Daniël werd mijn geest doorstoken in het midden van het lichaam; onzeker omtrent de betekenis dier gezichten werd mijn geest ontroerd, en de gezichten mijns hoofds verschrikten mij.

Vers 16

16. Ik naderde daarom tot enen dergenen, die daar stonden; ik wendde mij tot een der Engelen, die Gods troon omgeven (Daniel 7:10), en verzocht van hem de zekerheid over dit alles, en hij zei ze mij, en gaf mij de uitlegging dezer zaken te kennen.

Vers 16

16. Ik naderde daarom tot enen dergenen, die daar stonden; ik wendde mij tot een der Engelen, die Gods troon omgeven (Daniel 7:10), en verzocht van hem de zekerheid over dit alles, en hij zei ze mij, en gaf mij de uitlegging dezer zaken te kennen.

Vers 17

17. Deze grote dieren, die vier zijn, zo zei hij: zijn vier koningen, die uit de aarde opstaan zullen, koningen als hoofden van vier onderscheidene dynastieën of elkaar opvolgende koninkrijken.

Vers 17

17. Deze grote dieren, die vier zijn, zo zei hij: zijn vier koningen, die uit de aarde opstaan zullen, koningen als hoofden van vier onderscheidene dynastieën of elkaar opvolgende koninkrijken.

Vers 18

18. Maar het ware en eeuwige koninkrijk zal door alle deze geschiedkundige ontwikkelingen toch niet tot stand komen, de heiligen der hoge plaatsen zullen in en met des mensen Zoon, dien zij als koning dienen, dat koninkrijk ontvangen, en zij zullen het rijk bezitten tot in der eeuwigheid, ja tot in eeuwigheid der eeuwigheden (Luke 22:29).

Vers 18

18. Maar het ware en eeuwige koninkrijk zal door alle deze geschiedkundige ontwikkelingen toch niet tot stand komen, de heiligen der hoge plaatsen zullen in en met des mensen Zoon, dien zij als koning dienen, dat koninkrijk ontvangen, en zij zullen het rijk bezitten tot in der eeuwigheid, ja tot in eeuwigheid der eeuwigheden (Luke 22:29).

Vers 19

19. Toen wenste ik naar de waarheid van het vierde dier(Daniel 7:7), hetwelk verscheiden was van al de andere, zeer gruwelijk, wiens tanden van ijzer waren, en zijne klauwen van koper, het at, het verbrijzelde, en vertrad het overige met zijne voeten.

Vers 19

19. Toen wenste ik naar de waarheid van het vierde dier(Daniel 7:7), hetwelk verscheiden was van al de andere, zeer gruwelijk, wiens tanden van ijzer waren, en zijne klauwen van koper, het at, het verbrijzelde, en vertrad het overige met zijne voeten.

Vers 20

20. En aangaande de tien hoornen, die op zijn hoofd waren, en den anderen, den elfden hoorn (Daniel 7:8), die opkwam, en voor denwelken drie afgevallen waren, te niet gingen, namelijk dien hoorn, die ogen had en enen mond, die grote dingen sprak, en wiens aanzien groter was, dan van zijne metgezellen, van de drie, die v r hem waren uitgerukt.

Vers 20

20. En aangaande de tien hoornen, die op zijn hoofd waren, en den anderen, den elfden hoorn (Daniel 7:8), die opkwam, en voor denwelken drie afgevallen waren, te niet gingen, namelijk dien hoorn, die ogen had en enen mond, die grote dingen sprak, en wiens aanzien groter was, dan van zijne metgezellen, van de drie, die v r hem waren uitgerukt.

Vers 21

21. Ik had gezien, om hier nog iets aan te voeren, wat reeds in Daniel 7:9 vermeld is, dat diezelve hoorn krijg voerde tegen de heiligen, en dat hij die overmocht (Revelation 1:7). 22. Totdat de Oude van dagen kwam, en het gericht gegeven werd aan de heiligen 1) der hoge plaatsen, en dat de bestemde tijd kwam, dat de heiligen het rijk bezaten (Daniel 7:9-Daniel 7:14).

1) Christus en Zijn volk zijn n. De heiligen, die met Christus medegezet zijn in den hemel, zullen ook met Christus regeren en rechten.

Vers 21

21. Ik had gezien, om hier nog iets aan te voeren, wat reeds in Daniel 7:9 vermeld is, dat diezelve hoorn krijg voerde tegen de heiligen, en dat hij die overmocht (Revelation 1:7). 22. Totdat de Oude van dagen kwam, en het gericht gegeven werd aan de heiligen 1) der hoge plaatsen, en dat de bestemde tijd kwam, dat de heiligen het rijk bezaten (Daniel 7:9-Daniel 7:14).

1) Christus en Zijn volk zijn n. De heiligen, die met Christus medegezet zijn in den hemel, zullen ook met Christus regeren en rechten.

Vers 23

23. Hij zei aldus: Het vierde dier zal het vierde rijk op aarde zijn, het Romeinse (Daniel 2:40), dat verscheiden zal zijn van al die rijken; en het zal de ganse aarde opeten, en het zal ze vertreden, en het zal ze verbrijzelen.

Vers 23

23. Hij zei aldus: Het vierde dier zal het vierde rijk op aarde zijn, het Romeinse (Daniel 2:40), dat verscheiden zal zijn van al die rijken; en het zal de ganse aarde opeten, en het zal ze vertreden, en het zal ze verbrijzelen.

Vers 24

24. Belangende nu de tien hoornen of koninkrijken; uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan, in Daniel 2:41, afgebeeld door tien tenen, in welke de voeten van Nebukadnezars rijk uitliepen, en een ander zal na hen na het in tien koninkrijken verdeeld statensysteem, waarin het vierde rijk overgaat, opstaan, en dat zal verscheiden zijn van de vorigen, en het zal drie koningen vernederen, aan zich onderwerpen (Revelation 7:1).

Vers 24

24. Belangende nu de tien hoornen of koninkrijken; uit dat koninkrijk zullen tien koningen opstaan, in Daniel 2:41, afgebeeld door tien tenen, in welke de voeten van Nebukadnezars rijk uitliepen, en een ander zal na hen na het in tien koninkrijken verdeeld statensysteem, waarin het vierde rijk overgaat, opstaan, en dat zal verscheiden zijn van de vorigen, en het zal drie koningen vernederen, aan zich onderwerpen (Revelation 7:1).

Vers 25

25. En het zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, door welke hij zich zelven god maakt (2 Thessalonians 2:4), en het zal de heiligen der hoge plaatsen door allerlei verdrukking en geweld verstoren, en het zal menen de tijden en de wet te veranderen, daar het beproeven zal in de plaats van de van God afstammende grondstellingen der menselijke levensorde, zijn eigen willekeur te stellen (Revelation 3:6). En zij, de heiligen, die door die maatregelen natuurlijk het meest worden getroffen, omdat zij zich aan de Goddelijke grondstellingen vasthouden, zullen in zijne hand overgegeven worden tot enen tijd en tijden (twee tijden), en een gedeelte eens tijds, en een halve tijd (Daniel 11:7. Revelation 2:14).

Hoe krachtiger in de eerste helft van ons vers de schildering van de verdrukking was, die voor het verbondsvolk uit het anti-theokratische principe voortkwam, des te meer is de uitdrukking in de tweede helft bestemd om dezen tijd van lijden als enen bepaalden, enen beperkten tijd, in tegenstelling tegen het eeuwige, oneindige rijk der heerlijkheid te plaatsen: wat Jehova over Zijn volk laat komen, is nauwkeurig en volgens het doel begrensd.

Het laat zich aanzien, alsof de tyrannie van den Antichrist al langer en langer zal duren, eerst n tijd, dan de dubbele tijd, dan de viervoudige (dat ware reeds een zevental) maar neen; zo ver mag het niet komen; plotseling wordt er een einde aan gemaakt, midden in het zevental, zodat in plaats van den viervoudigen tijd, een halve tijd intreedt.

De eigenaardige verdeling der 3 1/2 tijden z, dat de tijdperken eerst bij verdubbeling stijgen, om vervolgens plotseling af te vallen, toont, dat de macht van den hoorn en zijn druk op Gods volk eerst spoedig zullen toenemen, om dan door een gerechtelijk tussen beide treden een plotseling einde te nemen.

In dit halveren der zeven wordt een toestand aangewezen, waarin de gemeente onder den druk door de wereldmacht onder toelating van God vertreden is, de openlijke eredienst heeft opgehouden, de profetie nog wel getuigt maar verborgen en snel voorbijgaande (Revelation 1:3, Revelation 1:7, Revelation 1:1 Koningen 17:3; 18:4), dus een tijd van beproeving en van wachten (Genesis 7:10; Genesis 8:10, Genesis 8:12; Genesis 29:18. 6:3, 1 Samuel 10:8. 1 Kings 18:43. 1Sa 1 Koningen Job. 5:19), die echter om der uitverkorenen wil afgebroken en verkort wordt (Matthew 25:22).

Tijd is een op zich zelf onbepaalde uitdrukking, door welke ene langere of kortere periode kan bedoeld zijn. Dat het jaren zijn, blijkt uit ons hoofdstuk nog niet, en het is ons niet geoorloofd uit Daniel 12:7 een besluit te trekken; wel geeft ons de Openbaring an Johannes het recht daartoe, wanneer zij in Revelation 1:2, Revelation 13:3, de 3 1/2 tijden op 42 maanden of 1260 dagen bepaalt.

Hier wordt gezinspeeld op den tijd van 3 1/2 jaren, toen die ontzaglijke hongersnood en onvruchtbaarheid onder Achab was, toen de hemel al dien tijd geen regen gaf, toen Elia de getuige der waarheid, welke zich ijverig tegen den afgodendienst des volks verzette, door de raven en de weduwe te Zarfath gevoed werd, en dus de ware kerk als in de woestijn verborgen was (1 Kings 17:1).

Dezen wereldbeheersenden koning, den Apollyon en Abaddon der Openbaring Hoofdst 9), schildert ons Daniël nu nader als Antichrist. Hij zal, geheel door de macht des duivels bezeten, vreeslijke letterwoorden tegen God en Zijn Gezalfde uitspreken; de Christelijke godsdienst aan de afschuw der beneden het nulpunt gezonken mensheid prijs geven, het Christendom geheel en al afschaffen, ieder, die hem niet aanbidt, met den dood straffen, en zichzelve, door demonische krachten, wonderen en goochelarijen in de ogen der kinderen dezer wereld, die sinds lang als vijanden der waarheid voor onbevangen onderzoek ongeschikt zijn geworden (Romans 1:23) als god voordoen (2 Thessalonians 2:1). Juist de oprichting van enen nieuwen godsdienst in de plaats van den Christelijken, is de verandering der tijden en van de wet. Hij zal een nieuwen wereldloop van volksgeluk door ene nieuwe ordening der dingen willen daarstellen, en de herinnering aan alles, wat vroeger wet en godsdienst was, trachten uit te wisselen.

Wij hebben de verklaringen laten staan van hen, die deze woorden in verband brengen met de Openbaring an Johannes, maar wij verenigen ons hier met Calvijn, wanneer hij zegt, dat dit volstrekt niet vast is, en zijn eveneens van oordeel, dat hier in het algemeen voorspeld wordt, dat eindelijk aan de rampen, na den door God vastgestelden tijd, een einde zal komen.

Vers 25

25. En het zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, door welke hij zich zelven god maakt (2 Thessalonians 2:4), en het zal de heiligen der hoge plaatsen door allerlei verdrukking en geweld verstoren, en het zal menen de tijden en de wet te veranderen, daar het beproeven zal in de plaats van de van God afstammende grondstellingen der menselijke levensorde, zijn eigen willekeur te stellen (Revelation 3:6). En zij, de heiligen, die door die maatregelen natuurlijk het meest worden getroffen, omdat zij zich aan de Goddelijke grondstellingen vasthouden, zullen in zijne hand overgegeven worden tot enen tijd en tijden (twee tijden), en een gedeelte eens tijds, en een halve tijd (Daniel 11:7. Revelation 2:14).

Hoe krachtiger in de eerste helft van ons vers de schildering van de verdrukking was, die voor het verbondsvolk uit het anti-theokratische principe voortkwam, des te meer is de uitdrukking in de tweede helft bestemd om dezen tijd van lijden als enen bepaalden, enen beperkten tijd, in tegenstelling tegen het eeuwige, oneindige rijk der heerlijkheid te plaatsen: wat Jehova over Zijn volk laat komen, is nauwkeurig en volgens het doel begrensd.

Het laat zich aanzien, alsof de tyrannie van den Antichrist al langer en langer zal duren, eerst n tijd, dan de dubbele tijd, dan de viervoudige (dat ware reeds een zevental) maar neen; zo ver mag het niet komen; plotseling wordt er een einde aan gemaakt, midden in het zevental, zodat in plaats van den viervoudigen tijd, een halve tijd intreedt.

De eigenaardige verdeling der 3 1/2 tijden z, dat de tijdperken eerst bij verdubbeling stijgen, om vervolgens plotseling af te vallen, toont, dat de macht van den hoorn en zijn druk op Gods volk eerst spoedig zullen toenemen, om dan door een gerechtelijk tussen beide treden een plotseling einde te nemen.

In dit halveren der zeven wordt een toestand aangewezen, waarin de gemeente onder den druk door de wereldmacht onder toelating van God vertreden is, de openlijke eredienst heeft opgehouden, de profetie nog wel getuigt maar verborgen en snel voorbijgaande (Revelation 1:3, Revelation 1:7, Revelation 1:1 Koningen 17:3; 18:4), dus een tijd van beproeving en van wachten (Genesis 7:10; Genesis 8:10, Genesis 8:12; Genesis 29:18. 6:3, 1 Samuel 10:8. 1 Kings 18:43. 1Sa 1 Koningen Job. 5:19), die echter om der uitverkorenen wil afgebroken en verkort wordt (Matthew 25:22).

Tijd is een op zich zelf onbepaalde uitdrukking, door welke ene langere of kortere periode kan bedoeld zijn. Dat het jaren zijn, blijkt uit ons hoofdstuk nog niet, en het is ons niet geoorloofd uit Daniel 12:7 een besluit te trekken; wel geeft ons de Openbaring an Johannes het recht daartoe, wanneer zij in Revelation 1:2, Revelation 13:3, de 3 1/2 tijden op 42 maanden of 1260 dagen bepaalt.

Hier wordt gezinspeeld op den tijd van 3 1/2 jaren, toen die ontzaglijke hongersnood en onvruchtbaarheid onder Achab was, toen de hemel al dien tijd geen regen gaf, toen Elia de getuige der waarheid, welke zich ijverig tegen den afgodendienst des volks verzette, door de raven en de weduwe te Zarfath gevoed werd, en dus de ware kerk als in de woestijn verborgen was (1 Kings 17:1).

Dezen wereldbeheersenden koning, den Apollyon en Abaddon der Openbaring Hoofdst 9), schildert ons Daniël nu nader als Antichrist. Hij zal, geheel door de macht des duivels bezeten, vreeslijke letterwoorden tegen God en Zijn Gezalfde uitspreken; de Christelijke godsdienst aan de afschuw der beneden het nulpunt gezonken mensheid prijs geven, het Christendom geheel en al afschaffen, ieder, die hem niet aanbidt, met den dood straffen, en zichzelve, door demonische krachten, wonderen en goochelarijen in de ogen der kinderen dezer wereld, die sinds lang als vijanden der waarheid voor onbevangen onderzoek ongeschikt zijn geworden (Romans 1:23) als god voordoen (2 Thessalonians 2:1). Juist de oprichting van enen nieuwen godsdienst in de plaats van den Christelijken, is de verandering der tijden en van de wet. Hij zal een nieuwen wereldloop van volksgeluk door ene nieuwe ordening der dingen willen daarstellen, en de herinnering aan alles, wat vroeger wet en godsdienst was, trachten uit te wisselen.

Wij hebben de verklaringen laten staan van hen, die deze woorden in verband brengen met de Openbaring an Johannes, maar wij verenigen ons hier met Calvijn, wanneer hij zegt, dat dit volstrekt niet vast is, en zijn eveneens van oordeel, dat hier in het algemeen voorspeld wordt, dat eindelijk aan de rampen, na den door God vastgestelden tijd, een einde zal komen.

Vers 26

26. Daarna zal het gericht zitten, en men zal zijne heerschappij wegnemen, hem verdelgende en verdoende, tot het einde toe.

Vers 26

26. Daarna zal het gericht zitten, en men zal zijne heerschappij wegnemen, hem verdelgende en verdoende, tot het einde toe.

Vers 27

27. Maar het rijk, en de heerschappij, en de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel zal gegeven worden den volke der heiligen der hoge plaatsen, dat onder den Mensenzoon staat (Daniel 7:13), welks rijk een eeuwig rijk zijn zal, zodat het voor geen ander meer behoeft plaats te maken, en alle heerschappijen zullen Hem eren en gehoorzamenmet vreugdevolle onderwerping, zodat de door de winden bewogen woedende zee (Daniel 7:2) nu tot ene spiegelgladde lieflijke vlakte wordt.

Wat God oorspronkelijk met de mensheid voor had, wordt nu vervuld, nadat Hij, niettegenstaande de woelingen van het rijk der duisternis, door het verlossingswerk Zijns Zoons, ene boven alle schildering verhevene majestueus heerlijke schare van overwinnaars en priester-koningen, als eerstelingen uit de mensen verzameld heeft, welke, als overwinnaars door het bloed van Christus, hunnen groten Godmenselijken Voorganger en Medestrijder, door den Vader om Zijns wil en ter genadige vergoeding van allen uitgestanen jammer in deze wereld, boven de niet gevallen Engelenwereld en alle hemelen verheven worden. (Openbaring ; 7:9-17. Ephesians 1:17-Ephesians 1:23).

Vers 27

27. Maar het rijk, en de heerschappij, en de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel zal gegeven worden den volke der heiligen der hoge plaatsen, dat onder den Mensenzoon staat (Daniel 7:13), welks rijk een eeuwig rijk zijn zal, zodat het voor geen ander meer behoeft plaats te maken, en alle heerschappijen zullen Hem eren en gehoorzamenmet vreugdevolle onderwerping, zodat de door de winden bewogen woedende zee (Daniel 7:2) nu tot ene spiegelgladde lieflijke vlakte wordt.

Wat God oorspronkelijk met de mensheid voor had, wordt nu vervuld, nadat Hij, niettegenstaande de woelingen van het rijk der duisternis, door het verlossingswerk Zijns Zoons, ene boven alle schildering verhevene majestueus heerlijke schare van overwinnaars en priester-koningen, als eerstelingen uit de mensen verzameld heeft, welke, als overwinnaars door het bloed van Christus, hunnen groten Godmenselijken Voorganger en Medestrijder, door den Vader om Zijns wil en ter genadige vergoeding van allen uitgestanen jammer in deze wereld, boven de niet gevallen Engelenwereld en alle hemelen verheven worden. (Openbaring ; 7:9-17. Ephesians 1:17-Ephesians 1:23).

Vers 28

28. Tot hiertoe is het einde dezer rede, der woorden van den Engel en van het gezicht. Wat mij Daniël aangaat, mijne gedachten verschrikten mij zeer van wege de schrikgedaanten, die het gezicht mij had voorgesteld, en mijn glans veranderde aan mij, zodat men de inwendige ontroering nog lang uitwendig opmerkte, doch ik bewaarde dat woord, het gezicht met de ontvangene verklaring, in mijn hart, ik deelde het niet aan de mij omringende vreemdelingen mede, die naar de reden mijner ontroering vraagden, ik overdacht het echter ernstig, omdat alles mijn volk aanging.

Omtrent deze verklaring en mening (dat namelijk onder de vier koninkrijken de Babylonische, Medo-Perzische, Macedonische en Romeinse monarchie moeten verstaan worden) is het de gehele wereld eens, en het werk en de Historieën bewijzen het ook krachtig, " zo schrijft Luther. Het is de gewone uitlegging gebleven tot op den tijd van het Deïsmus en Rationalismus, aan het einde van de vorige en het begin van deze eeuw. Men stelde dat het Boek van Daniël niet werkelijk van dezen Profeet, maar van enen Makkabesen Jood onder Antiochus Epifanes was. De Romeinse heerschappij lag buiten den gezichtskring van den schrijver, en men zocht nu de vier rijken op andere wijze te verklaren. De gelovige Theologie van den laatsten tijd is op weinige uitzonderingen na, weer tot de oude opvatting teruggekeerd, en ook wij kunnen deze onvoorwaardelijk als de alleen ware beschouwen. Voor ons, die reeds een groot gedeelte der profetie als reeds vervuld achter ons hebben, heeft het meeste gewicht de kleine hoorn (Daniel 7:7, en 20) of de Antichrist van het Nieuwe Testament, van wien in 2 Thessalonians 2:1 en Revelation 4:19 verder zal gesproken worden.

De zegeningen van Christus komst bestaan niet alleen daarin, dat Hij de gelovigen die op de aarde leven van alle zonden en zorgen verlost, van de zwakheden en beproevingen van hunnen tegenwoordigen toestand, maar daarin, dat Hij allen bijeenvergadert en het gehele huisgezin Gods verenigt, in de heerlijkheid van hun verrezene lichamen, om te zamen te wonen met hun Zaligmaker in het hemelse Jeruzalem. Alzo treedt hier een veel heerlijker toestand in, dan bij den dood. Want alleen de geest van den gelovige gaat naar het paradijs, maar, als Christus komt, verrijzen al de lichamen der heiligen en de gehele kerk van Christus is bijeenvergaderd. Deze heerlijkheid zal spoedig aanwezig zijn. Gelovigen! richt dan uwe hoofden op en verheugt u in de hope der onsterfelijkheid.

Tot recht verstand van het Messiaans gedeelte dezer openbaring, dat boven al het andere opmerkzaamheid trekt, mogen de volgende opmerkingen leiden. Wat vooreerst de vraag betreft, of de gestalte van den Mensenzoon, tegenover die der verscheurende dieren tevens ene zijdelingse aanwijzing van den zachten, vriendelijken aard dezes rijks, tegenover de dwingelandij van aardse overweldigers heten mag? Wij zijn niet ongeneigd het te gissen, schoon men erkennen moet, dat Daniël zelf tot deze verklaring gene rechtstreekse aanleiding geeft. Maar zeker verdient het vooral onze opmerking, dat hij den koning van dit rijk als een mensen zoon op de wolken des hemels verschijnen ziet. Zo is dan, naast Zijne waardigheid, ook Zijne afkomst geheel onderscheiden van andere vorsten, en, ofschoon in gedaante gevonden als eens mensen, bezit Hij tevens hogeren rang. Gewis, Hij verdient den naam van wereldbeheerser te dragen, terwijl de machtigste monarchen er slechts ten dele in slaagden, om wereldbedwingers te zijn! Ten andere treft ons hier het universele ener Messiasverwachting, die den aanstaanden heilsaanbrenger, niet enkel in betrekking tot n enkele kleine natie, maar tot geheel het Goddelijk wereldplan plaatst, zo als het door de beroemdste volken zal volvoerd worden. Het is als heeft Daniël onder hoger leiding zich weer verheven tot het standpunt van het Paradijs-Evangelie, en den triomf van het rijk des lichts over dat duisternis, daar aangeduid, met brede trekken geschetst. Of, mogen wij ons ene andere vergelijking veroorloven, die slechts ter zijner ere kan uitlopen, op groter schaal ziet hij voor zich, wat Bileam vele eeuwen vroeger als in n punt des tijds had gezien; ene vorstelijke macht, die de kinderen des oproers verstoort, om zelf met overgankelijken luister te schitteren, (Numbers 24:19). De komst van den Messias is hier in den volsten zin des woords het grote keerpunt in den loop der wereldgeschiedenis! Maar van waar, ten derde, dat het denkbeeld van een lijdenden Messias hier zo ten enenmale terugtreedt? Op die vraag is het antwoord niet moeilijk. Het zou billijke bevreemding verwekken, wanneer een zo belangrijk bestanddeel der Messiasverwachting, als wij bij Isaiah 53:1 ontmoeten, bij een zo hoog verlicht profeet als Daniël, ten enenmale gemist werd. Dat hij intussen ook een lijdende Messias verwacht, zal bij de beschouwing van het negende Hoofdstuk ons blijken. Hier echter wordt daarvan, zelfs niet eenmaal in het voorbijgaan, gesproken, omdat dit lijden slechts de weg was tot heerlijkheid, hier met stoute kleuren getekend. Niet de weg, maar het einddoel; niet de strijd, maar de triomf van den Messias; niet zo zeer het woeden van de macht der wereld tegen Hem, als wel zijne overmacht alles, wat Hem weerstaat, wordt hier aan Daniël geopenbaard van den hemel. Maar het leidt ons van zelf tot ene vierde herinnering. Bij het afhouwen van den steen uit den berg, en het komen van den Mensenzoon op de wolken des hemels, hebben wij niet gelijk, vele uitleggers willen, aan de eerste grondvesting, maar aan de luistervolle eind-openbaring der Christus-regering te denken, zo als die over allen tegenstand zegeviert. Het eindpunt van Nebukadnezar's en Daniëls nachtgezicht is niet het jaar der geboorte, zelfs niet de ure der hemelverheffing, maar de dag der tweede toekomst des Heeren, wanneer Hij, na door lijden in heerlijkheid te zijn ingaan, persoonlijk weer verschijnt om over alle Zijne haters te zegepralen. Ofschoon toch het komen van den Zoon des mensen een doorlopend komen mag heten, doet de Schrift ons tevens ene eindopenbaring verwachten, waarbij de Zoon des mensen op aarde als Koning heersen en als Rechter vonnissen zal. Op die ure, ook nog heden ten dage in den donkeren schoot der toekomst verborgen, wijst ons Daniël heen met dit woord. Dat zag reeds Luther in, toen hij opmerkte, dat het vierde dier moest blijven tot den jongsten dag. In de Apokalypse zullen wij het andermaal aantreffen, en over veel wat ons in de voorstelling, bepaaldelijk van den "kleinen hoorn, " bij Daniël duister bleef, een verrassend licht zien verrijzen. Eindelijk mag hier allerminst voorbijgezien worden, dat er, ja, ene persoonlijke heerschappij van den Messias beloofd wordt, maar niet van den Messias alleen. Ongetwijfeld dwaalden die uitleggers, die beweerden, dat hier door "den Zoon des mensen" niet de Messias, maar het Israëlietische volk werd bedoeld, dat op Gods tijd over al zijne bestrijders kon zegevieren. Hoe zou, om gene andere bezwaren te noemen, dit volk kunnen gezegd worden: "op de wolken des hemels" te komen? Neen, het is een vorstelijk persoon, die hier aangeduid werd, even zeker als het vroeger de persoon van Nebukadnezar was, die als "het gouden hoofd" werd beschreven. Maar, even als daar koning en rijk onafscheidelijk n waren, zo is ook hier in het hoofd tegelijk het lichaam begrepen. Het is dit punt, dat bij de inlichting, die Daniël ontvangt, ter zijner geruststelling aangaande het lot van Israël, inzonderheid op den voorgrond geplaatst wordt. De heiligen der hoge plaatsen zullen het koninkrijk ontvangen en bezitten tot in eeuwigheid der eeuwigheden (zie Daniel 7:18, Daniel 7:22, Daniel 7:27). Laat het waar zijn dat de vorm der uitdrukking aan Chaldeeuwse denkbeelden nopens het verblijf van voortreflijke geesten, in ene bovenaardse luchtstreek ontleend is, altijd wordt toch hier den Profeet, namens Jehova zelven, de stellige belofte gegeven, dat een Hem geheiligd volk met macht en heerschappij zal bekleed worden, delende alzo in den luister van dien Zoon des mensen, op wiens hoofd de kroon des hemels gezet is. Zo behaalt deze een triomf, dien Hij zelf, maar niet alleen voor Zich zelven geniet. Aan het volk der heiligen, Zijn volk, wordt "het rijk en de heerschappij de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel" gegeven.

Vers 28

28. Tot hiertoe is het einde dezer rede, der woorden van den Engel en van het gezicht. Wat mij Daniël aangaat, mijne gedachten verschrikten mij zeer van wege de schrikgedaanten, die het gezicht mij had voorgesteld, en mijn glans veranderde aan mij, zodat men de inwendige ontroering nog lang uitwendig opmerkte, doch ik bewaarde dat woord, het gezicht met de ontvangene verklaring, in mijn hart, ik deelde het niet aan de mij omringende vreemdelingen mede, die naar de reden mijner ontroering vraagden, ik overdacht het echter ernstig, omdat alles mijn volk aanging.

Omtrent deze verklaring en mening (dat namelijk onder de vier koninkrijken de Babylonische, Medo-Perzische, Macedonische en Romeinse monarchie moeten verstaan worden) is het de gehele wereld eens, en het werk en de Historieën bewijzen het ook krachtig, " zo schrijft Luther. Het is de gewone uitlegging gebleven tot op den tijd van het Deïsmus en Rationalismus, aan het einde van de vorige en het begin van deze eeuw. Men stelde dat het Boek van Daniël niet werkelijk van dezen Profeet, maar van enen Makkabesen Jood onder Antiochus Epifanes was. De Romeinse heerschappij lag buiten den gezichtskring van den schrijver, en men zocht nu de vier rijken op andere wijze te verklaren. De gelovige Theologie van den laatsten tijd is op weinige uitzonderingen na, weer tot de oude opvatting teruggekeerd, en ook wij kunnen deze onvoorwaardelijk als de alleen ware beschouwen. Voor ons, die reeds een groot gedeelte der profetie als reeds vervuld achter ons hebben, heeft het meeste gewicht de kleine hoorn (Daniel 7:7, en 20) of de Antichrist van het Nieuwe Testament, van wien in 2 Thessalonians 2:1 en Revelation 4:19 verder zal gesproken worden.

De zegeningen van Christus komst bestaan niet alleen daarin, dat Hij de gelovigen die op de aarde leven van alle zonden en zorgen verlost, van de zwakheden en beproevingen van hunnen tegenwoordigen toestand, maar daarin, dat Hij allen bijeenvergadert en het gehele huisgezin Gods verenigt, in de heerlijkheid van hun verrezene lichamen, om te zamen te wonen met hun Zaligmaker in het hemelse Jeruzalem. Alzo treedt hier een veel heerlijker toestand in, dan bij den dood. Want alleen de geest van den gelovige gaat naar het paradijs, maar, als Christus komt, verrijzen al de lichamen der heiligen en de gehele kerk van Christus is bijeenvergaderd. Deze heerlijkheid zal spoedig aanwezig zijn. Gelovigen! richt dan uwe hoofden op en verheugt u in de hope der onsterfelijkheid.

Tot recht verstand van het Messiaans gedeelte dezer openbaring, dat boven al het andere opmerkzaamheid trekt, mogen de volgende opmerkingen leiden. Wat vooreerst de vraag betreft, of de gestalte van den Mensenzoon, tegenover die der verscheurende dieren tevens ene zijdelingse aanwijzing van den zachten, vriendelijken aard dezes rijks, tegenover de dwingelandij van aardse overweldigers heten mag? Wij zijn niet ongeneigd het te gissen, schoon men erkennen moet, dat Daniël zelf tot deze verklaring gene rechtstreekse aanleiding geeft. Maar zeker verdient het vooral onze opmerking, dat hij den koning van dit rijk als een mensen zoon op de wolken des hemels verschijnen ziet. Zo is dan, naast Zijne waardigheid, ook Zijne afkomst geheel onderscheiden van andere vorsten, en, ofschoon in gedaante gevonden als eens mensen, bezit Hij tevens hogeren rang. Gewis, Hij verdient den naam van wereldbeheerser te dragen, terwijl de machtigste monarchen er slechts ten dele in slaagden, om wereldbedwingers te zijn! Ten andere treft ons hier het universele ener Messiasverwachting, die den aanstaanden heilsaanbrenger, niet enkel in betrekking tot n enkele kleine natie, maar tot geheel het Goddelijk wereldplan plaatst, zo als het door de beroemdste volken zal volvoerd worden. Het is als heeft Daniël onder hoger leiding zich weer verheven tot het standpunt van het Paradijs-Evangelie, en den triomf van het rijk des lichts over dat duisternis, daar aangeduid, met brede trekken geschetst. Of, mogen wij ons ene andere vergelijking veroorloven, die slechts ter zijner ere kan uitlopen, op groter schaal ziet hij voor zich, wat Bileam vele eeuwen vroeger als in n punt des tijds had gezien; ene vorstelijke macht, die de kinderen des oproers verstoort, om zelf met overgankelijken luister te schitteren, (Numbers 24:19). De komst van den Messias is hier in den volsten zin des woords het grote keerpunt in den loop der wereldgeschiedenis! Maar van waar, ten derde, dat het denkbeeld van een lijdenden Messias hier zo ten enenmale terugtreedt? Op die vraag is het antwoord niet moeilijk. Het zou billijke bevreemding verwekken, wanneer een zo belangrijk bestanddeel der Messiasverwachting, als wij bij Isaiah 53:1 ontmoeten, bij een zo hoog verlicht profeet als Daniël, ten enenmale gemist werd. Dat hij intussen ook een lijdende Messias verwacht, zal bij de beschouwing van het negende Hoofdstuk ons blijken. Hier echter wordt daarvan, zelfs niet eenmaal in het voorbijgaan, gesproken, omdat dit lijden slechts de weg was tot heerlijkheid, hier met stoute kleuren getekend. Niet de weg, maar het einddoel; niet de strijd, maar de triomf van den Messias; niet zo zeer het woeden van de macht der wereld tegen Hem, als wel zijne overmacht alles, wat Hem weerstaat, wordt hier aan Daniël geopenbaard van den hemel. Maar het leidt ons van zelf tot ene vierde herinnering. Bij het afhouwen van den steen uit den berg, en het komen van den Mensenzoon op de wolken des hemels, hebben wij niet gelijk, vele uitleggers willen, aan de eerste grondvesting, maar aan de luistervolle eind-openbaring der Christus-regering te denken, zo als die over allen tegenstand zegeviert. Het eindpunt van Nebukadnezar's en Daniëls nachtgezicht is niet het jaar der geboorte, zelfs niet de ure der hemelverheffing, maar de dag der tweede toekomst des Heeren, wanneer Hij, na door lijden in heerlijkheid te zijn ingaan, persoonlijk weer verschijnt om over alle Zijne haters te zegepralen. Ofschoon toch het komen van den Zoon des mensen een doorlopend komen mag heten, doet de Schrift ons tevens ene eindopenbaring verwachten, waarbij de Zoon des mensen op aarde als Koning heersen en als Rechter vonnissen zal. Op die ure, ook nog heden ten dage in den donkeren schoot der toekomst verborgen, wijst ons Daniël heen met dit woord. Dat zag reeds Luther in, toen hij opmerkte, dat het vierde dier moest blijven tot den jongsten dag. In de Apokalypse zullen wij het andermaal aantreffen, en over veel wat ons in de voorstelling, bepaaldelijk van den "kleinen hoorn, " bij Daniël duister bleef, een verrassend licht zien verrijzen. Eindelijk mag hier allerminst voorbijgezien worden, dat er, ja, ene persoonlijke heerschappij van den Messias beloofd wordt, maar niet van den Messias alleen. Ongetwijfeld dwaalden die uitleggers, die beweerden, dat hier door "den Zoon des mensen" niet de Messias, maar het Israëlietische volk werd bedoeld, dat op Gods tijd over al zijne bestrijders kon zegevieren. Hoe zou, om gene andere bezwaren te noemen, dit volk kunnen gezegd worden: "op de wolken des hemels" te komen? Neen, het is een vorstelijk persoon, die hier aangeduid werd, even zeker als het vroeger de persoon van Nebukadnezar was, die als "het gouden hoofd" werd beschreven. Maar, even als daar koning en rijk onafscheidelijk n waren, zo is ook hier in het hoofd tegelijk het lichaam begrepen. Het is dit punt, dat bij de inlichting, die Daniël ontvangt, ter zijner geruststelling aangaande het lot van Israël, inzonderheid op den voorgrond geplaatst wordt. De heiligen der hoge plaatsen zullen het koninkrijk ontvangen en bezitten tot in eeuwigheid der eeuwigheden (zie Daniel 7:18, Daniel 7:22, Daniel 7:27). Laat het waar zijn dat de vorm der uitdrukking aan Chaldeeuwse denkbeelden nopens het verblijf van voortreflijke geesten, in ene bovenaardse luchtstreek ontleend is, altijd wordt toch hier den Profeet, namens Jehova zelven, de stellige belofte gegeven, dat een Hem geheiligd volk met macht en heerschappij zal bekleed worden, delende alzo in den luister van dien Zoon des mensen, op wiens hoofd de kroon des hemels gezet is. Zo behaalt deze een triomf, dien Hij zelf, maar niet alleen voor Zich zelven geniet. Aan het volk der heiligen, Zijn volk, wordt "het rijk en de heerschappij de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel" gegeven.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Daniel 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/daniel-7.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile