Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Deuteronomium 20

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 20

Deuteronomy 20:1.

OORLOGSVOORSCHRIFTEN.

I. Deuteronomy 20:1-Deuteronomy 20:20. De volgende voorschriften hebben ook betrekking op het sparen van menselijk leven, wanneer Israël na de verdelging van de Kananieten met andere volken oorlog zou voeren. In het vertrouwen op zijn God mag het ook de machtigste vijanden niet vrezen, maar mag veelmeer allen van de krijgsdienst ontslaan, die nieuwe levensbetrekkingen gevormd en nog niet genoten hebben, of die door vreesachtigheid te zwak tot de oorlog zijn (Deuteronomy 20:1-Deuteronomy 20:9). Is er sprake van de belegering van een stad, dan moest Gods volk eerst de vrede aanbieden om bloedvergieten te voorkomen; wordt dit niet aangenomen, dan volgt de belegering, maar bij verovering moeten toch de vrouwen en kinderen gespaard en geen vruchtbomen tot bolwerken gebezigd worden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 20

Deuteronomy 20:1.

OORLOGSVOORSCHRIFTEN.

I. Deuteronomy 20:1-Deuteronomy 20:20. De volgende voorschriften hebben ook betrekking op het sparen van menselijk leven, wanneer Israël na de verdelging van de Kananieten met andere volken oorlog zou voeren. In het vertrouwen op zijn God mag het ook de machtigste vijanden niet vrezen, maar mag veelmeer allen van de krijgsdienst ontslaan, die nieuwe levensbetrekkingen gevormd en nog niet genoten hebben, of die door vreesachtigheid te zwak tot de oorlog zijn (Deuteronomy 20:1-Deuteronomy 20:9). Is er sprake van de belegering van een stad, dan moest Gods volk eerst de vrede aanbieden om bloedvergieten te voorkomen; wordt dit niet aangenomen, dan volgt de belegering, maar bij verovering moeten toch de vrouwen en kinderen gespaard en geen vruchtbomen tot bolwerken gebezigd worden.

Vers 1

1. Wanneer gij voortaan, na het land Kanan ingenomen te hebben zult uittrekken tot de strijd tegen uw vijanden, 1) onder de volken, die in de omtrek wonen, en zult zien paarden en wagens, een volk, meerder dan gij d.i. groter in getal, zo zult gij voor hen niet vrezen, want de HEERE, uw God, is met u, die u uit Egypte heeft gevoerd, 2) en alzo bewezen heeft in het lot van Farao's paarden en wagens, hoe weinig zo'n krijgsmacht tegen Hem vermag, die de ware krijgsman is (Exodus 15:3).

1) Ook deze wet, omdat zij op de politieke orde van zaken betrekking heeft, is een aanhangsel van het eerste gebod, opdat zij zouden oorlog voeren onder Gods hogere besturing en op Zijn hulp vertrouwende, Hem als aanvoerder zouden volgen. Want dit bewijs van godsvrucht behoorden zij te geven, dat zij op God niet minder zagen in de oorlog als in de vrede noch ergens anders hun vertrouwen op redding zouden zetten, dan op de aanroeping van Zijn Naam. Waaruit wij opmaken, dat de dienst van God in burgerlijke en aardse regering volstrekt niet mag worden voorbijgegaan..

2) Uit hetgeen Israël overkomen is, neemt God aanleiding, om Zijn volk voor een zondige en verkeerde vrees te hoeden. De ervaring van Gods trouw, hulp en liefde moest dienen, om het volk van de beloften en van de verbonden voor de toekomst zonder vrees te doen zijn..

Vers 1

1. Wanneer gij voortaan, na het land Kanan ingenomen te hebben zult uittrekken tot de strijd tegen uw vijanden, 1) onder de volken, die in de omtrek wonen, en zult zien paarden en wagens, een volk, meerder dan gij d.i. groter in getal, zo zult gij voor hen niet vrezen, want de HEERE, uw God, is met u, die u uit Egypte heeft gevoerd, 2) en alzo bewezen heeft in het lot van Farao's paarden en wagens, hoe weinig zo'n krijgsmacht tegen Hem vermag, die de ware krijgsman is (Exodus 15:3).

1) Ook deze wet, omdat zij op de politieke orde van zaken betrekking heeft, is een aanhangsel van het eerste gebod, opdat zij zouden oorlog voeren onder Gods hogere besturing en op Zijn hulp vertrouwende, Hem als aanvoerder zouden volgen. Want dit bewijs van godsvrucht behoorden zij te geven, dat zij op God niet minder zagen in de oorlog als in de vrede noch ergens anders hun vertrouwen op redding zouden zetten, dan op de aanroeping van Zijn Naam. Waaruit wij opmaken, dat de dienst van God in burgerlijke en aardse regering volstrekt niet mag worden voorbijgegaan..

2) Uit hetgeen Israël overkomen is, neemt God aanleiding, om Zijn volk voor een zondige en verkeerde vrees te hoeden. De ervaring van Gods trouw, hulp en liefde moest dienen, om het volk van de beloften en van de verbonden voor de toekomst zonder vrees te doen zijn..

Vers 2

2. En het zal geschieden, als gij tot de strijd nadert, als gij uit de verschillende plaatsen van het land tot de vergaderplaats komt, om ingedeeld te worden bij het leger,zo zal de mee optrekkende priester (Numbers 31:6; 1 Samuel 4:4,1 Samuel 4:11; 2 Chronicles 3:12) toetreden, en tot het volk spreken; 1)

1) Het ambt van te vermanen deelt God toe aan de priesters, wanneer men tot een oorlog was gekomen. Doch uit deze woorden kunnen wij dit opmaken, dat deze verordening samenhangt met het eerste gebod, omdat zij niets anders bevatte dan dat de priesters de Israëlieten tot vertrouwen zouden aanmoedigen, waarvan de grond gesteld wordt in het ervaren van de kracht van Gods hulp en Zijn voortdurende bescherming door hem, wie Hij eenmaal had verlost. Verder, niet met n woord slechts houdt hij hen af van de vrees, maar met vele tegelijk verbiedt hij: Uw hart wordt niet week, vreest niet, beeft niet, verschrikt niet. Waardoor wij herinnerd worden, hoe moeilijk het is, een zondige vrees weg te nemen, welke door verscheidene middelen onze gemoederen geschokt en beroert, opdat wij niet aan God zouden vasthouden. En zeker, ieder van ons ondervindt, dat wij door verschillende beroeringen bewogen worden, zodat velerlei middelen nodig zijn, om ons geloof vast te doen staan. Op te merken is de familiaire uitdrukking van Gods aanwezigheid, dat Hij tegelijk met het volk gaat, om het te behoeden, nl. indien zij niet door eigen schuld, maar door een onrechtvaardige aanval van de vijanden in gevaar verkeerden..

Vers 2

2. En het zal geschieden, als gij tot de strijd nadert, als gij uit de verschillende plaatsen van het land tot de vergaderplaats komt, om ingedeeld te worden bij het leger,zo zal de mee optrekkende priester (Numbers 31:6; 1 Samuel 4:4,1 Samuel 4:11; 2 Chronicles 3:12) toetreden, en tot het volk spreken; 1)

1) Het ambt van te vermanen deelt God toe aan de priesters, wanneer men tot een oorlog was gekomen. Doch uit deze woorden kunnen wij dit opmaken, dat deze verordening samenhangt met het eerste gebod, omdat zij niets anders bevatte dan dat de priesters de Israëlieten tot vertrouwen zouden aanmoedigen, waarvan de grond gesteld wordt in het ervaren van de kracht van Gods hulp en Zijn voortdurende bescherming door hem, wie Hij eenmaal had verlost. Verder, niet met n woord slechts houdt hij hen af van de vrees, maar met vele tegelijk verbiedt hij: Uw hart wordt niet week, vreest niet, beeft niet, verschrikt niet. Waardoor wij herinnerd worden, hoe moeilijk het is, een zondige vrees weg te nemen, welke door verscheidene middelen onze gemoederen geschokt en beroert, opdat wij niet aan God zouden vasthouden. En zeker, ieder van ons ondervindt, dat wij door verschillende beroeringen bewogen worden, zodat velerlei middelen nodig zijn, om ons geloof vast te doen staan. Op te merken is de familiaire uitdrukking van Gods aanwezigheid, dat Hij tegelijk met het volk gaat, om het te behoeden, nl. indien zij niet door eigen schuld, maar door een onrechtvaardige aanval van de vijanden in gevaar verkeerden..

Vers 3

3. En tot hen zeggen: Hoort Israël! gijlieden zijt heden na aan de strijd tegen uw vijanden; uw hart wordt niet week, vreest niet en beeft niet, en verschrikt niet voor hun aangezicht.

De Rabbijnen noemen de mee uittrekkenden priester, de gezalfde van de oorlog hmxlmh xysm(Meschiach Hammilchamah). Tot deze taak werd iemand gekozen, die men, zolang deze nog voorhanden was, met de heilige zalfolie gewijd en daardoor tot de hoogste waardigheid na de Hogepriester verheven had..

Deze aanmoediging moest vooral tot het volk, tot de gewone krijgsknechten plaatsvinden, door een daartoe gestelde priester, die zoals de joden zeggen, voor dat doel gezalfd was en de gezalfde van de strijd of tot de oorlog genaamd werd, hetgeen een zeer toepasselijke erenaam is voor onze Gezalfde Verlosser, de Overste Leidsman van onze zaligheid. Deze priester moest het volk in Naam van de Heere opwekken, en wie was daartoe beter in staat dan iemand wiens ambt was als priester voor het volk te bidden? want de beste aanmoedigingen ontstaan uit de dierbare beloften aan een gelovig gebed gedaan..

Deze aanspraak moest niet geschieden, wanneer Israël de aanval tegen de vijand zou doen, maar wanneer het leger werd samengesteld en geordend was..

Vers 3

3. En tot hen zeggen: Hoort Israël! gijlieden zijt heden na aan de strijd tegen uw vijanden; uw hart wordt niet week, vreest niet en beeft niet, en verschrikt niet voor hun aangezicht.

De Rabbijnen noemen de mee uittrekkenden priester, de gezalfde van de oorlog hmxlmh xysm(Meschiach Hammilchamah). Tot deze taak werd iemand gekozen, die men, zolang deze nog voorhanden was, met de heilige zalfolie gewijd en daardoor tot de hoogste waardigheid na de Hogepriester verheven had..

Deze aanmoediging moest vooral tot het volk, tot de gewone krijgsknechten plaatsvinden, door een daartoe gestelde priester, die zoals de joden zeggen, voor dat doel gezalfd was en de gezalfde van de strijd of tot de oorlog genaamd werd, hetgeen een zeer toepasselijke erenaam is voor onze Gezalfde Verlosser, de Overste Leidsman van onze zaligheid. Deze priester moest het volk in Naam van de Heere opwekken, en wie was daartoe beter in staat dan iemand wiens ambt was als priester voor het volk te bidden? want de beste aanmoedigingen ontstaan uit de dierbare beloften aan een gelovig gebed gedaan..

Deze aanspraak moest niet geschieden, wanneer Israël de aanval tegen de vijand zou doen, maar wanneer het leger werd samengesteld en geordend was..

Vers 4

4. Want het is de HEERE, uw God, die met u gaat, om voor u te strijden tegen uw vijanden, om u te verlossen. 1)

1) De Heere wil de arbeid doen, Zijn volk zal de vrucht inoogsten. Oorlogen zijn overwinningen, wanneer bij de krijgslieden geen andere vrees dan de vrees voor de Heere is, wanneer zij geen ander vertrouwen dan vertrouwen op God hebben en boven allen de Heere de Aanvoerder is..

Vers 4

4. Want het is de HEERE, uw God, die met u gaat, om voor u te strijden tegen uw vijanden, om u te verlossen. 1)

1) De Heere wil de arbeid doen, Zijn volk zal de vrucht inoogsten. Oorlogen zijn overwinningen, wanneer bij de krijgslieden geen andere vrees dan de vrees voor de Heere is, wanneer zij geen ander vertrouwen dan vertrouwen op God hebben en boven allen de Heere de Aanvoerder is..

Vers 7

7. En wie is de man, die een vrouw ondertrouwd heeft, en haar niet tot zich heeft genomen? die gaat heen, en keert terug naar zijn huis; opdat hij niet misschien in de strijd sterft en een ander man haar neemt 1)

1) Want door deze toegevendheid toont God hoe recht het is, dat iedereen zijn goederen in vrede geniet. Daar, indien het hard is, dat zelfs zij niet van de krijgsdienst worden vrijgesteld, die een nieuw huis betrekken, of een wijngaard hebben geplant, hoewel meer onmenselijk en minder te dragen zou het zijn, dat anderen van hun fortuin werden beroofd, of uit de akker welke zij rechtmatig bezaten, werden verdreven? Daarom, omdat de staat er belang bij heeft, dat er wijnbergen worden gezaaid of geplant en huizen gebouwd, doch niemand tot deze plicht zich haastig zou aangorden, tenzij zij door de hoop bezield waren, om van de vrucht te genieten, heeft God door een privilege de bezitters van nieuwe huizen van de strijd vrijgelaten. Hetzelfde heeft Hij ten opzichte van de wijngaardeniers ingesteld, die nog niet van de vrucht van hun arbeid hadden genoten. Ook heeft Hij niet gewild, dat de bruidegoms van hun toekomstige echtgenoten zouden gescheiden worden, totdat zij verenigd waren. Ten opzichte van de vierde soort is de reden verschillend, omdat de weken van hart en de tragen onwaardig zijn, dat God hun vreesachtigheid te hulp komt, wanneer zij het beslissend ogenblik van het algemeen belang zouden ontvluchten. Maar omdat het voor het gehele volk van belang was, dat de soldaten, allen, met gewillig gemoed tot de oorlog zouden gaan, heeft God niet meer van hen gevergd, dan zij konden dragen. De hoofdstrekking van deze plaats is deze, dat, wanneer aan ieder wordt toegekend wat zij bezitten, het dan ook blijkt, dat wie een huis heeft gebouwd, niet tegen wil en dank in de strijd wordt getrokken, totdat hij voor zo grote kosten enige vrucht, door er in te wonen, heeft ontvangen. Een wijnstok algemeen te maken, of te ontwijden heeft dezelfde kracht als de oogst tot algemeen gebruik van het leven aan te wenden, want het was niet geoorloofd de eerste vrucht te verzamelen, omdat hij dan nog onbesneden was. Daarom als loon voor vlijt en ijver wordt vergoed, wanneer aan hen, die een wijnstok hadden geplant, vrijdom van dienst wordt gegeven, totdat zij ervan hadden genoten. Wat nu bruidegoms betreft, ofschoon het schijnt, dat ten gunste van de echtgenoten, aan hen verlof is gegeven, om tot hun vrouwen terug te keren, welke zij nog niet hadden aangeraakt, toch voegde het, dat zij niet werden afgerukt van hun allerdierbaarste bezitting, zodat ieder het zijn verbleef. Waarbij komt, dat op deze wijze, wanneer de hoop op kroost moest worden opgegeven, de bezitting op vreemden werd overgebracht, hetgeen zoveel zou geweest zijn, alsof zij aan de rechtmatige bezitter werd ontwrongen..

Dit voorschrift is niet gegeven om personen, die niet graag ten oorlog gingen, vrij te laten, en dus aan de overige krijgslieden niet het vuur en de dapperheid v r de strijd te ontnemen (dit wordt eerst in Deuteronomy 20:8 bedoeld). Het wil evenmin het leven sparen van hen, die dit bijzonder beminnen, maar heeft tot doel, om aan de leden van het Verbondsvolk het genot van de Goddelijke zegeningen niet te verbitteren..

In Deuteronomy 28:30 wordt het als een goddelijke straf beschouwd, dat men de hier genoemde bezittingen aan anderen zou moeten overlaten, zonder daarvan genoten te hebben. Wanneer God zo vaderlijk voor ons zorgt, opdat wij het goede van de aarde zouden kunnen genieten, hoeveel meer zal Hij ons het goede van de hemel laten genieten. Wanneer Hij ons zo grote dingen verleend in de (aardse) tabernakels, hoeveel grotere zal Hij ons in de (hemelse) tempel verlenen.

De vrijspreking van de aardse strijd die door allen niet even goed gevoerd kan worden, zal echter nooit op een ontslaan van de geestelijke strijd kunnen wijzen, die door allen wettig gestreden moet worden. Verg. de gelijkenis van het koninklijk bruiloftsmaal (Luke 14:16), dat in meer dan n opzicht aan deze woorden herinnert, want de genodigden geloven verontschuldigd te zijn, omdat mensen onder dergelijke omstandigheden door de wet zelf worden voorgesteld als toegeeflijkheid verdienende.. 9. En het zal geschieden, als die ambtslieden geëindigd zullen hebben te spreken tot het volk, en na verwijdering van allen, die thuis mogen blijven (Deuteronomy 20:5-Deuteronomy 20:8), het leger in afdelingen 1) van 50, 100, 1000 man ingedeeld hebben, zo zullen zij, de ambtslieden, die met de taak van de legerinrichting belast zijn, oversten van de legers aan de spits van het volk, van de verschillende afdelingen (Numbers 31:14,Numbers 31:48; 1 Samuel 8:12) bestellen.

1) Bij het vormen van deze afdelingen nam men waarschijnlijk de wapens, die ieder voerde, in aanmerking (2 Chronicles 4:8). Deze waren in de tijd van Mozes nog zeer eenvoudig en bestonden in strijdwerktuigen: zwaard, spies, lans en boog. Het zwaard, dat in een schede op de linkerheup vastgemaakt, en soms tweesnijdend (Judges 3:16 Hebrews 4:12 ) was, werd gebruikt tot houwen en steken. De spies (Chanith) en de lans (romach) wier onderscheid niet nauwkeurig te bepalen is, bestonden uit een houten schaft met ijzeren of metalen punt, en waren de gewone stootwapenen, of werden ook (als werpschicht 1 Samuel 18:10; 1 Samuel 19:10; 1 Samuel 20:33) op een afstand gebruikt. De boog eindelijk was gemaakt van taai hout of metaal (2 Samuel 22:35); men spande zijn pees met de handen, terwijl men met de voet op het spanhout trad (1 Chronicles 6:18 Psalm 7:13: de boog treden); de pijlen werden in een koker op de rug gedragen, en soms met brandbare stoffen omwonden, die men voor het afschieten in brand stak (Psalms 7:14). Zeer oud is ook het gebruik van het herderswapen, de slinger (1 Samuel 17:40), die door de Benjaminieten meesterlijk gevoerd werd, zoals de boog (Judges 20:16; 1 Chronicles 9:40; 1 Chronicles 13:2). De verdedigingswapens (schild, helm, beenstukken en schoenen) kwamen eerst in gebruik, toen na de verkiezing van koningen staande legers gevormd werden, terwijl men vroeger slechts een leger had, die door de verschillende stammen naar evenredigheid van de strijders, onderhouden werden (Judges 20:10; 1 Samuel 17:17). Het schild wordt (uitgezonderd Genesis 15:1 Deuteronomy 33:29 waar het woord als beeld gebruikt is) het eerst in Debora's lied vermeld (Judges 5:8), daarna bij de dapperen, die zich om de door Saul vervolgden David schaarden (1 Chronicles 12:8,1 Chronicles 12:24,1 Chronicles 12:34). Men had twee soorten: de zinna, een soort van langwerpig ovaal schild, dat het gehele lichaam dekte (1 Kon.10:17 Jeremiah 46:3 Ezekiel 23:24; Ezekiel 38:4; Ezekiel 39:9 ), en nog door de Turken gebruikt wordt, en de mageen, het kleine, ronde schild (1 Kings 10:16), uit hout of tenen vervaardigd, en met leer of blik overtrokken, of ook uit ee ongelooide koe- of kameelhuid met olie doortrokken (2 Samuel 1:21), en soms met metaal of goudblik beslagen (1 Samuel 17:6 1 Samuel 17:1 Makk.6:39). Helm en pantser, vroeger slechts door oversten gebruikt (1 Samuel 17:38; 1 Samuel 17:1 Koningen 22:34), werden onder Uzzia ook door gewone soldaten gedragen (2 Chronicles 6:14), en waren bij de eersten uit metaal met koperen schubben overtrokken (1 Samuel 17:5,1 Samuel 17:38), terwijl de anderen een leren helm droegen, en een linnen maliënkolder, waaronder op de borst blik gelegd was. De beenstukken, ofschoon zeer bekend in oude tijden, werden slechts door Goliath gedragen (1 Samuel 17:6), en de krijgsschoenen van leer met sterke nagels beslagen, vindt men slechts bij Jesaja (Deuteronomy 9:1) vermeld. Voor het Nieuwe Testament Efe.6:15.

Vers 7

7. En wie is de man, die een vrouw ondertrouwd heeft, en haar niet tot zich heeft genomen? die gaat heen, en keert terug naar zijn huis; opdat hij niet misschien in de strijd sterft en een ander man haar neemt 1)

1) Want door deze toegevendheid toont God hoe recht het is, dat iedereen zijn goederen in vrede geniet. Daar, indien het hard is, dat zelfs zij niet van de krijgsdienst worden vrijgesteld, die een nieuw huis betrekken, of een wijngaard hebben geplant, hoewel meer onmenselijk en minder te dragen zou het zijn, dat anderen van hun fortuin werden beroofd, of uit de akker welke zij rechtmatig bezaten, werden verdreven? Daarom, omdat de staat er belang bij heeft, dat er wijnbergen worden gezaaid of geplant en huizen gebouwd, doch niemand tot deze plicht zich haastig zou aangorden, tenzij zij door de hoop bezield waren, om van de vrucht te genieten, heeft God door een privilege de bezitters van nieuwe huizen van de strijd vrijgelaten. Hetzelfde heeft Hij ten opzichte van de wijngaardeniers ingesteld, die nog niet van de vrucht van hun arbeid hadden genoten. Ook heeft Hij niet gewild, dat de bruidegoms van hun toekomstige echtgenoten zouden gescheiden worden, totdat zij verenigd waren. Ten opzichte van de vierde soort is de reden verschillend, omdat de weken van hart en de tragen onwaardig zijn, dat God hun vreesachtigheid te hulp komt, wanneer zij het beslissend ogenblik van het algemeen belang zouden ontvluchten. Maar omdat het voor het gehele volk van belang was, dat de soldaten, allen, met gewillig gemoed tot de oorlog zouden gaan, heeft God niet meer van hen gevergd, dan zij konden dragen. De hoofdstrekking van deze plaats is deze, dat, wanneer aan ieder wordt toegekend wat zij bezitten, het dan ook blijkt, dat wie een huis heeft gebouwd, niet tegen wil en dank in de strijd wordt getrokken, totdat hij voor zo grote kosten enige vrucht, door er in te wonen, heeft ontvangen. Een wijnstok algemeen te maken, of te ontwijden heeft dezelfde kracht als de oogst tot algemeen gebruik van het leven aan te wenden, want het was niet geoorloofd de eerste vrucht te verzamelen, omdat hij dan nog onbesneden was. Daarom als loon voor vlijt en ijver wordt vergoed, wanneer aan hen, die een wijnstok hadden geplant, vrijdom van dienst wordt gegeven, totdat zij ervan hadden genoten. Wat nu bruidegoms betreft, ofschoon het schijnt, dat ten gunste van de echtgenoten, aan hen verlof is gegeven, om tot hun vrouwen terug te keren, welke zij nog niet hadden aangeraakt, toch voegde het, dat zij niet werden afgerukt van hun allerdierbaarste bezitting, zodat ieder het zijn verbleef. Waarbij komt, dat op deze wijze, wanneer de hoop op kroost moest worden opgegeven, de bezitting op vreemden werd overgebracht, hetgeen zoveel zou geweest zijn, alsof zij aan de rechtmatige bezitter werd ontwrongen..

Dit voorschrift is niet gegeven om personen, die niet graag ten oorlog gingen, vrij te laten, en dus aan de overige krijgslieden niet het vuur en de dapperheid v r de strijd te ontnemen (dit wordt eerst in Deuteronomy 20:8 bedoeld). Het wil evenmin het leven sparen van hen, die dit bijzonder beminnen, maar heeft tot doel, om aan de leden van het Verbondsvolk het genot van de Goddelijke zegeningen niet te verbitteren..

In Deuteronomy 28:30 wordt het als een goddelijke straf beschouwd, dat men de hier genoemde bezittingen aan anderen zou moeten overlaten, zonder daarvan genoten te hebben. Wanneer God zo vaderlijk voor ons zorgt, opdat wij het goede van de aarde zouden kunnen genieten, hoeveel meer zal Hij ons het goede van de hemel laten genieten. Wanneer Hij ons zo grote dingen verleend in de (aardse) tabernakels, hoeveel grotere zal Hij ons in de (hemelse) tempel verlenen.

De vrijspreking van de aardse strijd die door allen niet even goed gevoerd kan worden, zal echter nooit op een ontslaan van de geestelijke strijd kunnen wijzen, die door allen wettig gestreden moet worden. Verg. de gelijkenis van het koninklijk bruiloftsmaal (Luke 14:16), dat in meer dan n opzicht aan deze woorden herinnert, want de genodigden geloven verontschuldigd te zijn, omdat mensen onder dergelijke omstandigheden door de wet zelf worden voorgesteld als toegeeflijkheid verdienende.. 9. En het zal geschieden, als die ambtslieden geëindigd zullen hebben te spreken tot het volk, en na verwijdering van allen, die thuis mogen blijven (Deuteronomy 20:5-Deuteronomy 20:8), het leger in afdelingen 1) van 50, 100, 1000 man ingedeeld hebben, zo zullen zij, de ambtslieden, die met de taak van de legerinrichting belast zijn, oversten van de legers aan de spits van het volk, van de verschillende afdelingen (Numbers 31:14,Numbers 31:48; 1 Samuel 8:12) bestellen.

1) Bij het vormen van deze afdelingen nam men waarschijnlijk de wapens, die ieder voerde, in aanmerking (2 Chronicles 4:8). Deze waren in de tijd van Mozes nog zeer eenvoudig en bestonden in strijdwerktuigen: zwaard, spies, lans en boog. Het zwaard, dat in een schede op de linkerheup vastgemaakt, en soms tweesnijdend (Judges 3:16 Hebrews 4:12 ) was, werd gebruikt tot houwen en steken. De spies (Chanith) en de lans (romach) wier onderscheid niet nauwkeurig te bepalen is, bestonden uit een houten schaft met ijzeren of metalen punt, en waren de gewone stootwapenen, of werden ook (als werpschicht 1 Samuel 18:10; 1 Samuel 19:10; 1 Samuel 20:33) op een afstand gebruikt. De boog eindelijk was gemaakt van taai hout of metaal (2 Samuel 22:35); men spande zijn pees met de handen, terwijl men met de voet op het spanhout trad (1 Chronicles 6:18 Psalm 7:13: de boog treden); de pijlen werden in een koker op de rug gedragen, en soms met brandbare stoffen omwonden, die men voor het afschieten in brand stak (Psalms 7:14). Zeer oud is ook het gebruik van het herderswapen, de slinger (1 Samuel 17:40), die door de Benjaminieten meesterlijk gevoerd werd, zoals de boog (Judges 20:16; 1 Chronicles 9:40; 1 Chronicles 13:2). De verdedigingswapens (schild, helm, beenstukken en schoenen) kwamen eerst in gebruik, toen na de verkiezing van koningen staande legers gevormd werden, terwijl men vroeger slechts een leger had, die door de verschillende stammen naar evenredigheid van de strijders, onderhouden werden (Judges 20:10; 1 Samuel 17:17). Het schild wordt (uitgezonderd Genesis 15:1 Deuteronomy 33:29 waar het woord als beeld gebruikt is) het eerst in Debora's lied vermeld (Judges 5:8), daarna bij de dapperen, die zich om de door Saul vervolgden David schaarden (1 Chronicles 12:8,1 Chronicles 12:24,1 Chronicles 12:34). Men had twee soorten: de zinna, een soort van langwerpig ovaal schild, dat het gehele lichaam dekte (1 Kon.10:17 Jeremiah 46:3 Ezekiel 23:24; Ezekiel 38:4; Ezekiel 39:9 ), en nog door de Turken gebruikt wordt, en de mageen, het kleine, ronde schild (1 Kings 10:16), uit hout of tenen vervaardigd, en met leer of blik overtrokken, of ook uit ee ongelooide koe- of kameelhuid met olie doortrokken (2 Samuel 1:21), en soms met metaal of goudblik beslagen (1 Samuel 17:6 1 Samuel 17:1 Makk.6:39). Helm en pantser, vroeger slechts door oversten gebruikt (1 Samuel 17:38; 1 Samuel 17:1 Koningen 22:34), werden onder Uzzia ook door gewone soldaten gedragen (2 Chronicles 6:14), en waren bij de eersten uit metaal met koperen schubben overtrokken (1 Samuel 17:5,1 Samuel 17:38), terwijl de anderen een leren helm droegen, en een linnen maliënkolder, waaronder op de borst blik gelegd was. De beenstukken, ofschoon zeer bekend in oude tijden, werden slechts door Goliath gedragen (1 Samuel 17:6), en de krijgsschoenen van leer met sterke nagels beslagen, vindt men slechts bij Jesaja (Deuteronomy 9:1) vermeld. Voor het Nieuwe Testament Efe.6:15.

Vers 11

11. En het zal geschieden, indien zij u vrede zal antwoorden en u opendoen, zo zal al het volk, dat daarin gevonden wordt, u belastingplichtig 1) zijn en u dienen, maar gij zult niemand doden.

1) In het Hebreeuws Lamas. De LXX forologhtoi, afgeleid van het werkwoord forologew, met tol of belasting bezwaren. Het Hebreeuwse woord geeft aan, dat zij tot lijfeigenen zouden gemaakt worden, om voor Israël de dusgenaamde vroondiensten te verrichten. Betere vertaling is dan ook: zo zal al het volk, dat daarin gevonden wordt, u tot lijfeigenen gemaakt worden en u dienen..

11. En het zal geschieden, indien zij u vrede zal antwoorden en u opendoen, zo zal al het volk, dat daarin gevonden wordt, u belastingplichtig 1) zijn en u dienen, maar gij zult niemand doden.

Vers 11

11. En het zal geschieden, indien zij u vrede zal antwoorden en u opendoen, zo zal al het volk, dat daarin gevonden wordt, u belastingplichtig 1) zijn en u dienen, maar gij zult niemand doden.

1) In het Hebreeuws Lamas. De LXX forologhtoi, afgeleid van het werkwoord forologew, met tol of belasting bezwaren. Het Hebreeuwse woord geeft aan, dat zij tot lijfeigenen zouden gemaakt worden, om voor Israël de dusgenaamde vroondiensten te verrichten. Betere vertaling is dan ook: zo zal al het volk, dat daarin gevonden wordt, u tot lijfeigenen gemaakt worden en u dienen..

11. En het zal geschieden, indien zij u vrede zal antwoorden en u opendoen, zo zal al het volk, dat daarin gevonden wordt, u belastingplichtig 1) zijn en u dienen, maar gij zult niemand doden.

Vers 14

14. Behalve de vrouwen, en de kinderen en de beesten, 1) die zult gij niet slaan, maar hen en al wat in de stad zijn zal, al haar buit zult gij voor u roven, zoals na de overwinning op de Midianieten gebeurde (Numbers 31:9), en gij zult eten de buit van uw vijanden, die u de HEERE, uw God, gegeven heeft, gij zult die tot uw levensonderhoud gebruiken als een gave van de Heere.

1) Hiermee breidelt God de uitingen van wreedheid bij de Israëlieten. Hij staat hen hier alleen toe, al wat mannelijk is te doden, maar staat hun niet toe, de vrouwen en kinderen om te brengen. Wij hebben dan ook wel in het oog te houden, dat Deuteronomy 20:13b niet zo zeer uitdrukkelijk een bevel is, als wel veeleer een toelating. Hier is geen regel aangegeven, hoever zij moesten gaan, maar hoever zij mochten gaan in het uitroeien van de steden. En wel verre, dat hier enige hardheid inschuilt, mag de bijzondere zorg van God opgemerkt worden, ook nog voor de steden van de heidenen..

Vers 14

14. Behalve de vrouwen, en de kinderen en de beesten, 1) die zult gij niet slaan, maar hen en al wat in de stad zijn zal, al haar buit zult gij voor u roven, zoals na de overwinning op de Midianieten gebeurde (Numbers 31:9), en gij zult eten de buit van uw vijanden, die u de HEERE, uw God, gegeven heeft, gij zult die tot uw levensonderhoud gebruiken als een gave van de Heere.

1) Hiermee breidelt God de uitingen van wreedheid bij de Israëlieten. Hij staat hen hier alleen toe, al wat mannelijk is te doden, maar staat hun niet toe, de vrouwen en kinderen om te brengen. Wij hebben dan ook wel in het oog te houden, dat Deuteronomy 20:13b niet zo zeer uitdrukkelijk een bevel is, als wel veeleer een toelating. Hier is geen regel aangegeven, hoever zij moesten gaan, maar hoever zij mochten gaan in het uitroeien van de steden. En wel verre, dat hier enige hardheid inschuilt, mag de bijzondere zorg van God opgemerkt worden, ook nog voor de steden van de heidenen..

Vers 16

16. Maar van de steden van deze volken, die u de HEERE, uw God, tot erfgoed geeft, a) zult gij niets laten leven, dat adem heeft, 1) ook geen vrouwen, kinderen en grijsaards.

a) Numbers 33:52 Deuteronomy 7:1,Deuteronomy 7:2

1) Ten opzichte van de steden in Kanan wordt nog eens het vroegere gebod herhaald. Van die inwoners mocht niemand in leven blijven, opdat zij Israël niet zouden worden tot een valstrik en hen met verleiden tot afgoderij. Hier hebben wij een uitdrukkelijk bevel en Israël wordt nog eens aangesteld, om de oordelen van God over de Amorieten, vanwege hun verschrikkelijke zonden, uit te roeien.

Vers 16

16. Maar van de steden van deze volken, die u de HEERE, uw God, tot erfgoed geeft, a) zult gij niets laten leven, dat adem heeft, 1) ook geen vrouwen, kinderen en grijsaards.

a) Numbers 33:52 Deuteronomy 7:1,Deuteronomy 7:2

1) Ten opzichte van de steden in Kanan wordt nog eens het vroegere gebod herhaald. Van die inwoners mocht niemand in leven blijven, opdat zij Israël niet zouden worden tot een valstrik en hen met verleiden tot afgoderij. Hier hebben wij een uitdrukkelijk bevel en Israël wordt nog eens aangesteld, om de oordelen van God over de Amorieten, vanwege hun verschrikkelijke zonden, uit te roeien.

Vers 17

17. Maar gij zult ze geheel met de ban slaan, ze uitroeien (zie "Leviticus 27:29): de Hethieten, en de Amorieten en de Kananieten, en de Feresieten, de Hevieten en de Jebusieten (zie "Deuteronomy 1:8" en zie "Deuteronomy 7:2), zoals u de HEERE, uw God, geboden heeft (Exodus 22:31; Exodus 34:11);

Vers 17

17. Maar gij zult ze geheel met de ban slaan, ze uitroeien (zie "Leviticus 27:29): de Hethieten, en de Amorieten en de Kananieten, en de Feresieten, de Hevieten en de Jebusieten (zie "Deuteronomy 1:8" en zie "Deuteronomy 7:2), zoals u de HEERE, uw God, geboden heeft (Exodus 22:31; Exodus 34:11);

Vers 18

18. Opdat zij u niet leren te doen naar al hun gruwelen, die zij hun goden gedaan hebben (Deuteronomy 12:30), en gij zondigt tegen de HEERE, uw God.

Hier wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten van oorlogen, die Israël te voeren heeft: de een tot voltrekking van goddelijke strafgerichten en tot verovering van het land, dat aan het volk beloofd was (Numbers 21:1 Joshua 1:1, ); de andere, wanneer het zijn land bezitten zou, tot verdediging tegenover de vijanden (1 Samuel 23:1). In deze oorlog trok het op met de Verbondsark, het teken van Gods aanwezigheid, in het midden van het leger (Numeri. 10:35) en van de priesters, die zilveren trompetten hadden, vergezeld (Numbers 10:9), om zo de zekerheid van de overwinning te hebben. Het volk van de Heere moet echter evenzeer met de grootste strengheid van God oordelen ten uitvoer leggen als onnodig bloedvergieten vermijden; in de eerste oorlogen mag niemand gespaard worden, zelfs niet die vrede vraagt Joshua 5:1), in het laatste geval moet het aanbieden van de vrede worden uitgelokt. De Christen is ook in de wereld geplaatst, aan de ene zijde met de leuze: "geen vrede, maar het zwaard" (Matthew 10:34), aan de andere zijde met het beginsel, "zoveel in u is, indien het mogelijk is, houdt vrede met alle mensen" (Romans 12:18); slechts onder de leiding van de Heilige Geest kan hij aan beide beginselen getrouw zijn..

Vers 18

18. Opdat zij u niet leren te doen naar al hun gruwelen, die zij hun goden gedaan hebben (Deuteronomy 12:30), en gij zondigt tegen de HEERE, uw God.

Hier wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten van oorlogen, die Israël te voeren heeft: de een tot voltrekking van goddelijke strafgerichten en tot verovering van het land, dat aan het volk beloofd was (Numbers 21:1 Joshua 1:1, ); de andere, wanneer het zijn land bezitten zou, tot verdediging tegenover de vijanden (1 Samuel 23:1). In deze oorlog trok het op met de Verbondsark, het teken van Gods aanwezigheid, in het midden van het leger (Numeri. 10:35) en van de priesters, die zilveren trompetten hadden, vergezeld (Numbers 10:9), om zo de zekerheid van de overwinning te hebben. Het volk van de Heere moet echter evenzeer met de grootste strengheid van God oordelen ten uitvoer leggen als onnodig bloedvergieten vermijden; in de eerste oorlogen mag niemand gespaard worden, zelfs niet die vrede vraagt Joshua 5:1), in het laatste geval moet het aanbieden van de vrede worden uitgelokt. De Christen is ook in de wereld geplaatst, aan de ene zijde met de leuze: "geen vrede, maar het zwaard" (Matthew 10:34), aan de andere zijde met het beginsel, "zoveel in u is, indien het mogelijk is, houdt vrede met alle mensen" (Romans 12:18); slechts onder de leiding van de Heilige Geest kan hij aan beide beginselen getrouw zijn..

Vers 19

19. Wanneer gij, in het (Deuteronomy 20:10) genoemde geval, een stad vele dagen zult belegeren, strijdende tegen haar om die in te nemen, nadat zij uw aanbieding verworpen hebben (Deuteronomy 20:12), zo zult gij haar vruchtdragend geboomte niet verderven, de bijl daaraan drijvende, om het hout tot belegeringswerktuigen te gebruiken, want gij zult, omdat het vruchtbomen zijn, daarvan eten, daarom zult gij dat niet afhouwen; want het geboomte van het veld is voor de mensen spijze opdat het voor uw aangezicht komt tot een bolwerk.1)

1) Want het geboomte van het veld is voor de mensen spijze, opdat het voor uw aangezicht komt tot een bolwerk. Alzo geeft de Statenvertaling. Volgens oude vertalngen is, met een kleine wijziging in de interpunctie, betere vertaling: Is de boom van het veld een mens, dat hij voor u in belegering komt? De Leuvense vertaling van het jaar 1599 geeft niet zo onjuist: "Want het is een hout en geen mens, noch kan het getal niet vermeerderen degenen, die tegen u strijden." De bedoeling toch is deze, dat de Heere wel verlof geeft, mensen, die als vijanden in de strijd tegenstaan, om te brengen, maar geen bomen, die dienen om het leven van de mens te onderhouden..

Vers 19

19. Wanneer gij, in het (Deuteronomy 20:10) genoemde geval, een stad vele dagen zult belegeren, strijdende tegen haar om die in te nemen, nadat zij uw aanbieding verworpen hebben (Deuteronomy 20:12), zo zult gij haar vruchtdragend geboomte niet verderven, de bijl daaraan drijvende, om het hout tot belegeringswerktuigen te gebruiken, want gij zult, omdat het vruchtbomen zijn, daarvan eten, daarom zult gij dat niet afhouwen; want het geboomte van het veld is voor de mensen spijze opdat het voor uw aangezicht komt tot een bolwerk.1)

1) Want het geboomte van het veld is voor de mensen spijze, opdat het voor uw aangezicht komt tot een bolwerk. Alzo geeft de Statenvertaling. Volgens oude vertalngen is, met een kleine wijziging in de interpunctie, betere vertaling: Is de boom van het veld een mens, dat hij voor u in belegering komt? De Leuvense vertaling van het jaar 1599 geeft niet zo onjuist: "Want het is een hout en geen mens, noch kan het getal niet vermeerderen degenen, die tegen u strijden." De bedoeling toch is deze, dat de Heere wel verlof geeft, mensen, die als vijanden in de strijd tegenstaan, om te brengen, maar geen bomen, die dienen om het leven van de mens te onderhouden..

Vers 20

20. Maar het geboomte, dat gij kennen zult, dat het geen geboomte tot spijze is, maar slechts door het hout nuttig, dat zult (mag) gij verderven en afhouwen; en gij1) zult een bolwerk bouwen tegen deze stad, die tegen u strijd voert, totdat zij ten onder gaat.

1) Beter: Opdat gij een bolwerk bouwt tegen deze stad. Het hout van bomen, die geen eetbare vruchten dragen, mochten zij gebruiken, om daarmee een bolwerk of wal tegen de stad te bouwen. Duidelijk wil de Heere door deze verdediging Israël leren, dat het zich weerhouden moet van het verderven van datgene, dat de mensen tot levensonderhoud en spijze is gegeven..

Vers 20

20. Maar het geboomte, dat gij kennen zult, dat het geen geboomte tot spijze is, maar slechts door het hout nuttig, dat zult (mag) gij verderven en afhouwen; en gij1) zult een bolwerk bouwen tegen deze stad, die tegen u strijd voert, totdat zij ten onder gaat.

1) Beter: Opdat gij een bolwerk bouwt tegen deze stad. Het hout van bomen, die geen eetbare vruchten dragen, mochten zij gebruiken, om daarmee een bolwerk of wal tegen de stad te bouwen. Duidelijk wil de Heere door deze verdediging Israël leren, dat het zich weerhouden moet van het verderven van datgene, dat de mensen tot levensonderhoud en spijze is gegeven..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 20". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-20.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile