Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Deuteronomium 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 3

Deuteronomy 3:1.

OVERWINNING OP OG, DE KONING VAN BAZAN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 3

Deuteronomy 3:1.

OVERWINNING OP OG, DE KONING VAN BAZAN.

Vers 1

1. Daarna keerden wij ons en trokken, na de overwinning op Sihon en de verovering van zijn gebied, verder op naar de Jordaan (Numbers 21:19,Numbers 21:20), en togen op door krijgsbenden, die van deze plaats uitgezonden werden, de weg van Bazan (Numbers 21:33); en Og, dekoning van Bazan trok uit, ons tegemoet, hij en al zijn volk ten strijde, bij Edrëi.

Vers 1

1. Daarna keerden wij ons en trokken, na de overwinning op Sihon en de verovering van zijn gebied, verder op naar de Jordaan (Numbers 21:19,Numbers 21:20), en togen op door krijgsbenden, die van deze plaats uitgezonden werden, de weg van Bazan (Numbers 21:33); en Og, dekoning van Bazan trok uit, ons tegemoet, hij en al zijn volk ten strijde, bij Edrëi.

Vers 2

2. Toen zei de HEERE tot mij: Vrees hem niet, 1) want Ik heb hem en al zijn volk en zijn land in uw hand gegeven, en gij zult met hem doen, zoals gij met Sihon, de koning van de Amorieten, die te Hesbon woonde, gedaan hebt (Deuteronomy 2:31).

1) Deze aanmoediging was niet zozeer nodig voor Mozes als wel voor het volk Israël, om daardoor hun geloof op de belofte van God te versterken..

Vers 2

2. Toen zei de HEERE tot mij: Vrees hem niet, 1) want Ik heb hem en al zijn volk en zijn land in uw hand gegeven, en gij zult met hem doen, zoals gij met Sihon, de koning van de Amorieten, die te Hesbon woonde, gedaan hebt (Deuteronomy 2:31).

1) Deze aanmoediging was niet zozeer nodig voor Mozes als wel voor het volk Israël, om daardoor hun geloof op de belofte van God te versterken..

Vers 3

3. En de HEERE, onze God, gaf ook Og, de koning van Bazan en al zijn volk, in onze hand, zodat wij hem sloegen, totdat wij hem niemand lieten overblijven.

Vers 3

3. En de HEERE, onze God, gaf ook Og, de koning van Bazan en al zijn volk, in onze hand, zodat wij hem sloegen, totdat wij hem niemand lieten overblijven.

Vers 4

4. En wij namen in die tijd al zijn steden, er was geen stad, die wij van hen niet namen: zestig steden, de gehele landstreek van Argob, 1) het koninkrijk van Og in Bazan. 2)

1) De drie uitdrukkingen: "Zestig steden," "die gehele landstreek van Argob", "het koninkrijk van Og in Bazan", wijzen op hetzelfde gebied; het land van Argob telde zestig steden, die tezamen het grondgebied van Og uitmaakten. De naam Argob staat in verband met het Hebreeuwse woord Regob (steenhoop, aardkluit), en is waarschijnlijk ontleend aan het noordoostelijk gedeelte van het land Bazan, het tegenwoordige Ledscha, waarvan de grond bestaat uit een roodachtig bruine teelaarde, die door de vertering van vulkanisch gesteente gevormd is..

2) Ook de naam Bazan heeft dit landschap van de gesteldheid van de bodem verkregen, want Bazan, in verband met het stamverwante Arabisch, betekent: een gelijke en zachte bodem. Als er staat Og in Bazan, dan geeft dit duidelijk aan, dat het koninkrijk van Og, zich niet tot Bazan alleen bepaalde..

De naam Bazan is verwant met de Bazalt- of Basanietsteen, die men hier veelvuldig vindt, zoals de naam Damaskus verwant is met damasten stoffen, die daar vervaardigd worden..

Vers 4

4. En wij namen in die tijd al zijn steden, er was geen stad, die wij van hen niet namen: zestig steden, de gehele landstreek van Argob, 1) het koninkrijk van Og in Bazan. 2)

1) De drie uitdrukkingen: "Zestig steden," "die gehele landstreek van Argob", "het koninkrijk van Og in Bazan", wijzen op hetzelfde gebied; het land van Argob telde zestig steden, die tezamen het grondgebied van Og uitmaakten. De naam Argob staat in verband met het Hebreeuwse woord Regob (steenhoop, aardkluit), en is waarschijnlijk ontleend aan het noordoostelijk gedeelte van het land Bazan, het tegenwoordige Ledscha, waarvan de grond bestaat uit een roodachtig bruine teelaarde, die door de vertering van vulkanisch gesteente gevormd is..

2) Ook de naam Bazan heeft dit landschap van de gesteldheid van de bodem verkregen, want Bazan, in verband met het stamverwante Arabisch, betekent: een gelijke en zachte bodem. Als er staat Og in Bazan, dan geeft dit duidelijk aan, dat het koninkrijk van Og, zich niet tot Bazan alleen bepaalde..

De naam Bazan is verwant met de Bazalt- of Basanietsteen, die men hier veelvuldig vindt, zoals de naam Damaskus verwant is met damasten stoffen, die daar vervaardigd worden..

Vers 5

5. Al die steden waren met hoge muren, poorten en grendels versterkt 1) (zie "Numbers 21:30) behalve zeer vele onbemuurde steden, 2) die wij ook innamen.

1) Nog heden wordt de verwondering van de reiziger opgewekt door het boven verhouding grote getal van Bazans steden, die met haar zwarte bazalthuizen, poorten, muren en grendels somber afsteken bij de heldere hemel en het zachte groen. Maar niet alleen de steden zijn op die wijze versterkt, ieder afzonderlijk huis schijnt eenekleine, wl versterkte vesting te zijn. De deuren zijn in Ledscha en in Hauran uit Bazaltplaten gemaakt, vele uit n stuk; zij draaien op hengsels, die uit steen gewerkt zijn, hebben een dikte van ongeveer vier duim, en zijn zelden hoger dan vier voet, ofschoon men ook sommigen vindt van 9 voet hoogte. Het openen en sluiten is zeer moeilijk; slechts een man kan dit te doen, wanneer hij zich met de rug of de voeten tegen de muur plaatst, en vervolgens met beide handen de deur naar voren duwt. (1 Kings 4:13).

2)Onbemuurde steden, d.w.z. open dorpen en plaatsen in Bazan gelegen. Eigenlijk staat er, steden voor de bewoners van het platte land..

Vers 5

5. Al die steden waren met hoge muren, poorten en grendels versterkt 1) (zie "Numbers 21:30) behalve zeer vele onbemuurde steden, 2) die wij ook innamen.

1) Nog heden wordt de verwondering van de reiziger opgewekt door het boven verhouding grote getal van Bazans steden, die met haar zwarte bazalthuizen, poorten, muren en grendels somber afsteken bij de heldere hemel en het zachte groen. Maar niet alleen de steden zijn op die wijze versterkt, ieder afzonderlijk huis schijnt eenekleine, wl versterkte vesting te zijn. De deuren zijn in Ledscha en in Hauran uit Bazaltplaten gemaakt, vele uit n stuk; zij draaien op hengsels, die uit steen gewerkt zijn, hebben een dikte van ongeveer vier duim, en zijn zelden hoger dan vier voet, ofschoon men ook sommigen vindt van 9 voet hoogte. Het openen en sluiten is zeer moeilijk; slechts een man kan dit te doen, wanneer hij zich met de rug of de voeten tegen de muur plaatst, en vervolgens met beide handen de deur naar voren duwt. (1 Kings 4:13).

2)Onbemuurde steden, d.w.z. open dorpen en plaatsen in Bazan gelegen. Eigenlijk staat er, steden voor de bewoners van het platte land..

Vers 6

6. En wij sloegen deze met de ban, zoals wij Sihon, de koning van Hesbon, gedaan hadden (Deuteronomy 2:34,Deuteronomy 2:35), verbannende alle steden, mannen, vrouwen en kinderen.

Vers 6

6. En wij sloegen deze met de ban, zoals wij Sihon, de koning van Hesbon, gedaan hadden (Deuteronomy 2:34,Deuteronomy 2:35), verbannende alle steden, mannen, vrouwen en kinderen.

Vers 7

7. Doch al het vee en de roof van die steden roofden wij voor ons.

Vers 7

7. Doch al het vee en de roof van die steden roofden wij voor ons.

Vers 8

8. Zo namen wij in die tijd het land uit de hand van de twee koningen van de Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan waren, van de beek Arnon, in het zuiden, tot de berg Hermon toe, in het noorden.

Vers 8

8. Zo namen wij in die tijd het land uit de hand van de twee koningen van de Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan waren, van de beek Arnon, in het zuiden, tot de berg Hermon toe, in het noorden.

Vers 9

9. De Sidoniërs noemen Hermon Sirjon (pantser, Psalms 29:6) maar de Amorieten noemen hem Senir, welk woord dezelfde betekenis heeft.

De Hermon (d.i. uitstekende top, heden Dsjebel esj Sjeikh, of hoofd van het gebergte genoemd), is het eigenlijk voorgebergte van de Anti-Libanon zonder twijfel de hoogste top van Syrië (10,000 voet hoog), en wordt door alle voorbijgangers bewonderd wegens zijn majestueus voorkomen. De winter, zegt een Arabisch dichter, rust op zijn kruin, de lente speelt om zijn lendenen, de zomer ligt aan zijn voet. Van de top, die zelden beklommen wordt, heeft men een onvergelijkelijk uitzicht op de Libanon en Anti-Libanon, Coelecyrië, de groene vlakte van Damascus en verder op de dorre woestijn, over de vlakte en het gebergte Hauran, de bergen van Samaria, de Jordaan en haar zeeën, het grote Galilese gebergte en over deze hoogten heen op de Middellandse Zee. Doorgaans is hij met sneeuw bedekt, en voorzag reeds in Salomo's tijd de bewoners van de vlakten van deze heerlijke verfrissing (Spreuken. 25:13), zoals het nog heden bij de joden te Hesbeija ene gewoonte is, om aan hun gasten fris water van de Sjeikh-top te bieden. Zijn wouden verschaffen uitnemend hout voor de scheepsbouw (Ezekiel 27:5), zijn bronnen vullen de Jordaan en de Jarnak..

Vers 9

9. De Sidoniërs noemen Hermon Sirjon (pantser, Psalms 29:6) maar de Amorieten noemen hem Senir, welk woord dezelfde betekenis heeft.

De Hermon (d.i. uitstekende top, heden Dsjebel esj Sjeikh, of hoofd van het gebergte genoemd), is het eigenlijk voorgebergte van de Anti-Libanon zonder twijfel de hoogste top van Syrië (10,000 voet hoog), en wordt door alle voorbijgangers bewonderd wegens zijn majestueus voorkomen. De winter, zegt een Arabisch dichter, rust op zijn kruin, de lente speelt om zijn lendenen, de zomer ligt aan zijn voet. Van de top, die zelden beklommen wordt, heeft men een onvergelijkelijk uitzicht op de Libanon en Anti-Libanon, Coelecyrië, de groene vlakte van Damascus en verder op de dorre woestijn, over de vlakte en het gebergte Hauran, de bergen van Samaria, de Jordaan en haar zeeën, het grote Galilese gebergte en over deze hoogten heen op de Middellandse Zee. Doorgaans is hij met sneeuw bedekt, en voorzag reeds in Salomo's tijd de bewoners van de vlakten van deze heerlijke verfrissing (Spreuken. 25:13), zoals het nog heden bij de joden te Hesbeija ene gewoonte is, om aan hun gasten fris water van de Sjeikh-top te bieden. Zijn wouden verschaffen uitnemend hout voor de scheepsbouw (Ezekiel 27:5), zijn bronnen vullen de Jordaan en de Jarnak..

Vers 10

10. Al de steden van het platte, van het vlakke, land, tussen de beek Arnon en de stad Hebron, en het gehele Gilead, aan de rechter- en linkerzijde van de Jabbok, en het gehele Bazan, tot Salcha, in het oosten, en Edrï 1) toe in het noorden; steden van het koninkrijk van Og in Bazan.

1) Vele uitleggers denken hier niet aan het in Deuteronomy 1:4 en in Numbers 21:33 vermelde Edrï (thans Drak genoemd) maar aan een plaats, die meer noordelijk ligt, en bij nieuwere reizigers de naam Edra of Oesra draagt. In de oude woningen van deze plaats wonen thans ongeveer 200 gezinnen, Turken, Christenen en Druzen (de godsdienst van de laatsten is een vermenging van heidense, Christelijke en Islamitische geheime leringen, en in haar geheel nog weinig bekend)

Vers 10

10. Al de steden van het platte, van het vlakke, land, tussen de beek Arnon en de stad Hebron, en het gehele Gilead, aan de rechter- en linkerzijde van de Jabbok, en het gehele Bazan, tot Salcha, in het oosten, en Edrï 1) toe in het noorden; steden van het koninkrijk van Og in Bazan.

1) Vele uitleggers denken hier niet aan het in Deuteronomy 1:4 en in Numbers 21:33 vermelde Edrï (thans Drak genoemd) maar aan een plaats, die meer noordelijk ligt, en bij nieuwere reizigers de naam Edra of Oesra draagt. In de oude woningen van deze plaats wonen thans ongeveer 200 gezinnen, Turken, Christenen en Druzen (de godsdienst van de laatsten is een vermenging van heidense, Christelijke en Islamitische geheime leringen, en in haar geheel nog weinig bekend)

Vers 11

11. Want Og, de koning van Bazan, was alleen van de overige reuzen, 1) die vroeger het land in hun macht hadden, overgebleven. Ziet, zijn bedstede, 2) zijnde een bedstede van ijzer, is zij niet te Rabba, de hoofdstad van de kinderen van Ammon (zie "Numbers 21:30). Negen el is haar lengte, en vier el haar breedte, naar de elleboog van een man (zie "Exodus 25:10).

1) Het bed is immer groter dan de man zelf. Hier echter heeft Clericus vermoed, dat Og met opzet de noodzakelijke maat heeft overschreden, opdat de nakomelingschap uit de grootte van het bed, omtrent zijn statuur, welke daarop gewoon was te liggen, een des te groter voorstelling zou hebben..

Ten tijde van Abraham leefden nog aldaar de Refaim, waarvan Og ongetwijfeld een van de laatst overgebleven afstammelingen is geweest..

2) Onder de bedstede, welke hier genoemd is, verstaan sommigen de lijkkist, en de rabbijnen zelfs de wieg van Og. Het Hebreeuwse woord doet ons echter aan een rustbed denken. Waarom dit bed te Rabba bewaard werd, wordt niet gezegd. Waarschijnlijk heeft Og het echter bij de Ammonieten achtergelaten, toen hij hun de vroegere bezittingen ontnam, om zodoende door een bovenmenselijke lichaamsgrootte te schitteren, en de Ammonieten hebben het dan als een aandenken in hun hoofdstad bewaard. Zo liet ook Alexander de Grote, toen hij op zijn tocht naar Indië niet verder voorttrekken kon, allerlei reusachtige voorwerpen achter. Voor iedere voetknecht werden twee rustbedden, ieder van vijf el lengte, en voor iedere ruiter twee kribben van dubbele grootte gemaakt, opdat men nog in de laatste tijden van zijn leger zou spreken als was het een verzameling van helden en reuzen. De buitengewone lichaamsgrootte van Og blijft echter een feit, ofschoon de Hebreeuwse el wel kleiner was dan de onze. Men vindt meer dergelijke voorbeelden; in 1857 b.v. werd op vele plaatsen een Ier tot bezichtiging gesteld, die 8 voet en 4 duim lang was op twintigjarige leeftijd; zijn oudoom, zo beweerde men, was nog 9 duim langer geweest..

Vers 11

11. Want Og, de koning van Bazan, was alleen van de overige reuzen, 1) die vroeger het land in hun macht hadden, overgebleven. Ziet, zijn bedstede, 2) zijnde een bedstede van ijzer, is zij niet te Rabba, de hoofdstad van de kinderen van Ammon (zie "Numbers 21:30). Negen el is haar lengte, en vier el haar breedte, naar de elleboog van een man (zie "Exodus 25:10).

1) Het bed is immer groter dan de man zelf. Hier echter heeft Clericus vermoed, dat Og met opzet de noodzakelijke maat heeft overschreden, opdat de nakomelingschap uit de grootte van het bed, omtrent zijn statuur, welke daarop gewoon was te liggen, een des te groter voorstelling zou hebben..

Ten tijde van Abraham leefden nog aldaar de Refaim, waarvan Og ongetwijfeld een van de laatst overgebleven afstammelingen is geweest..

2) Onder de bedstede, welke hier genoemd is, verstaan sommigen de lijkkist, en de rabbijnen zelfs de wieg van Og. Het Hebreeuwse woord doet ons echter aan een rustbed denken. Waarom dit bed te Rabba bewaard werd, wordt niet gezegd. Waarschijnlijk heeft Og het echter bij de Ammonieten achtergelaten, toen hij hun de vroegere bezittingen ontnam, om zodoende door een bovenmenselijke lichaamsgrootte te schitteren, en de Ammonieten hebben het dan als een aandenken in hun hoofdstad bewaard. Zo liet ook Alexander de Grote, toen hij op zijn tocht naar Indië niet verder voorttrekken kon, allerlei reusachtige voorwerpen achter. Voor iedere voetknecht werden twee rustbedden, ieder van vijf el lengte, en voor iedere ruiter twee kribben van dubbele grootte gemaakt, opdat men nog in de laatste tijden van zijn leger zou spreken als was het een verzameling van helden en reuzen. De buitengewone lichaamsgrootte van Og blijft echter een feit, ofschoon de Hebreeuwse el wel kleiner was dan de onze. Men vindt meer dergelijke voorbeelden; in 1857 b.v. werd op vele plaatsen een Ier tot bezichtiging gesteld, die 8 voet en 4 duim lang was op twintigjarige leeftijd; zijn oudoom, zo beweerde men, was nog 9 duim langer geweest..

Vers 12

12. Dit land nu namen wij in die tijd in bezit; van Aroër af, dat aan de beek Arnon is, en de helft van het gebergte van Gilead tot aan de Jabbok, met de steden hiervan Joshua 13:24-Joshua 13:28), behalve het zuidelijk gedeelte van het veroverde land Joshua 13:15-Joshua 13:20) gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten.

Vers 12

12. Dit land nu namen wij in die tijd in bezit; van Aroër af, dat aan de beek Arnon is, en de helft van het gebergte van Gilead tot aan de Jabbok, met de steden hiervan Joshua 13:24-Joshua 13:28), behalve het zuidelijk gedeelte van het veroverde land Joshua 13:15-Joshua 13:20) gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten.

Vers 13

13. En het overige van Gilead ten noorden van de Jabbok, bovendien het gehele Bazan, dat vroeger het koninkrijk van Og gevormd had, gaf ik aan de halve stam van Manasse, namelijk, de gehele landstreek van Argob, door (met) het gehele Bazan; dat werd genoemd het land van de reuzen (Numbers 32:1-Numbers 32:38).

Vers 13

13. En het overige van Gilead ten noorden van de Jabbok, bovendien het gehele Bazan, dat vroeger het koninkrijk van Og gevormd had, gaf ik aan de halve stam van Manasse, namelijk, de gehele landstreek van Argob, door (met) het gehele Bazan; dat werd genoemd het land van de reuzen (Numbers 32:1-Numbers 32:38).

Vers 14

14. Jaïr, de zoon van Manasse, kreeg de gehele landstreek van Argob, tot aan de grens van de Gezurieten en Machatieten; en hij noemde ze naar zijn naam Bazan Havvth Jaïr, tot op deze dag. 15. En aan Machir gaf ik Gilead (Numbers 32:39-Numbers 32:42).

Mozes maakt hier geen melding van Nobah en het aan hem geschonken land. De oorzaak is, dat Nobah slechts een zijtak was van het geslacht Jaïr, en zijn steden onder hun oppergezag stonden. Uit 1 Chronicles 2:22, zien wij, dat Bazan of het gewest Argob tussen deze beide geslachten verdeeld werd en 60 steden had; het westelijk gedeelte (23 steden) werd aan Jaïr, het oostelijk gedeelte (37 steden met Kenath als hoofdstad) aan Nobah gegeven. (Deze steden schijnen echter niet lang in hun bezit te zijn geweest, hoewel in de tijd van de richters weer 30 in de macht van de richter Jaïr zijn (Judges 10:4), waardoor de oude naam Havvth Jaïr weer in zwang kwam..

Vers 14

14. Jaïr, de zoon van Manasse, kreeg de gehele landstreek van Argob, tot aan de grens van de Gezurieten en Machatieten; en hij noemde ze naar zijn naam Bazan Havvth Jaïr, tot op deze dag. 15. En aan Machir gaf ik Gilead (Numbers 32:39-Numbers 32:42).

Mozes maakt hier geen melding van Nobah en het aan hem geschonken land. De oorzaak is, dat Nobah slechts een zijtak was van het geslacht Jaïr, en zijn steden onder hun oppergezag stonden. Uit 1 Chronicles 2:22, zien wij, dat Bazan of het gewest Argob tussen deze beide geslachten verdeeld werd en 60 steden had; het westelijk gedeelte (23 steden) werd aan Jaïr, het oostelijk gedeelte (37 steden met Kenath als hoofdstad) aan Nobah gegeven. (Deze steden schijnen echter niet lang in hun bezit te zijn geweest, hoewel in de tijd van de richters weer 30 in de macht van de richter Jaïr zijn (Judges 10:4), waardoor de oude naam Havvth Jaïr weer in zwang kwam..

Vers 16

16. Maar aan de Rubenieten en Gadieten, opdat ik dit nog eens meer bepaald herhaal (Deuteronomy 3:12), gaf ik van Gilead af zuidelijk tot aan de beek Arnon, en wel niet alleen aan de uiterste grens van het dal, maar tot het midden van de beek, en die de langrens is naar de zijde van Moab; en noordelijk tot aan de beek Jabbok, die in haar hoger gedeelte de grens van de kinderen van Ammon is, en zo het zuidelijk gedeelte van Gilead in het oosten begrenst.

Vers 16

16. Maar aan de Rubenieten en Gadieten, opdat ik dit nog eens meer bepaald herhaal (Deuteronomy 3:12), gaf ik van Gilead af zuidelijk tot aan de beek Arnon, en wel niet alleen aan de uiterste grens van het dal, maar tot het midden van de beek, en die de langrens is naar de zijde van Moab; en noordelijk tot aan de beek Jabbok, die in haar hoger gedeelte de grens van de kinderen van Ammon is, en zo het zuidelijk gedeelte van Gilead in het oosten begrenst.

Vers 17

17. Daartoe het vlakke veld van Moab, of de laagte aan de oostzijde van de Jordaan (zie "Nu 21:30), en de Jordaan, bovendien (liever: en die is) de grens naar het Westen, van Cinnereth, een stad aan de zee van Gennsareth) Joshua 19:35), af, tot zuidelijk naar beneden aan de zee van het vlakke veld, de Zoutzee, onder Asdoth-Pisga,1) tegen het oosten, de oostzijde van de Jordaan en haar dalvlakte (zie "Joshua 12:3).

1) Onder Asdoth-Pisga, of, onder de hellingen van de Pisga. Asdoth betekent hellingen..

Vers 17

17. Daartoe het vlakke veld van Moab, of de laagte aan de oostzijde van de Jordaan (zie "Nu 21:30), en de Jordaan, bovendien (liever: en die is) de grens naar het Westen, van Cinnereth, een stad aan de zee van Gennsareth) Joshua 19:35), af, tot zuidelijk naar beneden aan de zee van het vlakke veld, de Zoutzee, onder Asdoth-Pisga,1) tegen het oosten, de oostzijde van de Jordaan en haar dalvlakte (zie "Joshua 12:3).

1) Onder Asdoth-Pisga, of, onder de hellingen van de Pisga. Asdoth betekent hellingen..

Vers 18

18. Voorts1) gebood ik u in deze tijd, zeggende: de HEERE, uw God, heeft u dit land gegeven, om het te erven; allen dan, die strijdbare mannen zijt, mannen van kracht (want slechts de bloem van het leger van de Overjordaanse stammen, 40.000 man, trok uit, terwijl 60.000 minder geoefenden achterbleven tot bescherming van betrekkingen en bezittingen) trekt gewapend door voor het aangezicht van uw broeders, de kinderen van Israël, zoals gij uitdrukkelijk beloofd hebt (Numbers 32:16-Numbers 32:32).

1) Hiermee herinnert Mozes aan de voorwaarde, waaronder Hij aan de 2« stam het veroverde land heeft gegeven, nl. dat zij mee zouden optrekken, om het land aan deze zijde van de Jordaan te veroveren..

18. Voorts1) gebood ik u in deze tijd, zeggende: de HEERE, uw God, heeft u dit land gegeven, om het te erven; allen dan, die strijdbare mannen zijt, mannen van kracht (want slechts de bloem van het leger van de Overjordaanse stammen, 40.000 man, trok uit, terwijl 60.000 minder geoefenden achterbleven tot bescherming van betrekkingen en bezittingen) trekt gewapend door voor het aangezicht van uw broeders, de kinderen van Israël, zoals gij uitdrukkelijk beloofd hebt (Numbers 32:16-Numbers 32:32). 1) Hiermee herinnert Mozes aan de voorwaarde, waaronder Hij aan de 2« stam het veroverde land heeft gegeven, nl. dat zij mee zouden optrekken, om het land aan deze zijde van de Jordaan te veroveren..

Vers 18

18. Voorts1) gebood ik u in deze tijd, zeggende: de HEERE, uw God, heeft u dit land gegeven, om het te erven; allen dan, die strijdbare mannen zijt, mannen van kracht (want slechts de bloem van het leger van de Overjordaanse stammen, 40.000 man, trok uit, terwijl 60.000 minder geoefenden achterbleven tot bescherming van betrekkingen en bezittingen) trekt gewapend door voor het aangezicht van uw broeders, de kinderen van Israël, zoals gij uitdrukkelijk beloofd hebt (Numbers 32:16-Numbers 32:32).

1) Hiermee herinnert Mozes aan de voorwaarde, waaronder Hij aan de 2« stam het veroverde land heeft gegeven, nl. dat zij mee zouden optrekken, om het land aan deze zijde van de Jordaan te veroveren..

18. Voorts1) gebood ik u in deze tijd, zeggende: de HEERE, uw God, heeft u dit land gegeven, om het te erven; allen dan, die strijdbare mannen zijt, mannen van kracht (want slechts de bloem van het leger van de Overjordaanse stammen, 40.000 man, trok uit, terwijl 60.000 minder geoefenden achterbleven tot bescherming van betrekkingen en bezittingen) trekt gewapend door voor het aangezicht van uw broeders, de kinderen van Israël, zoals gij uitdrukkelijk beloofd hebt (Numbers 32:16-Numbers 32:32). 1) Hiermee herinnert Mozes aan de voorwaarde, waaronder Hij aan de 2« stam het veroverde land heeft gegeven, nl. dat zij mee zouden optrekken, om het land aan deze zijde van de Jordaan te veroveren..

Vers 19

19. Behalve uw vrouwen, en uw kinderen; en uw vee ik weet dat gij veel vee hebt; zij zullen blijven in uw steden, die ik u gegeven heb.

Vers 19

19. Behalve uw vrouwen, en uw kinderen; en uw vee ik weet dat gij veel vee hebt; zij zullen blijven in uw steden, die ik u gegeven heb.

Vers 20

20. Totdat de HEERE uw broeders rust geeft, zoals u, dat zij ook erven het land, dat de HEERE, uw God, hun geven zal aan de overzijde van de Jordaan; dan zult gij terugkeren, elk tot zijn erfenis, die ik u gegeven heb.

Vers 20

20. Totdat de HEERE uw broeders rust geeft, zoals u, dat zij ook erven het land, dat de HEERE, uw God, hun geven zal aan de overzijde van de Jordaan; dan zult gij terugkeren, elk tot zijn erfenis, die ik u gegeven heb.

Vers 21

21. Ook gebood ik Jozua in deze tijd na de verovering van het land ten oosten van de Jordaan, waarbij de Heere zijn machtige hulp zo duidelijk had getoond, zeggende: Uw ogen zien 1) alles, wat de HEERE, uw God, aan deze twee koningen gedaan heeft; alzo zal de HEERE aan alle koninkrijken doen, waar gij doorheen trekt.

1) Met deze herinnering aan de aanstelling van Jozua tot zijn opvolger, verzekert Mozes aan Israël, dat het Gods uitdrukkelijk bevel en Zijn ondoorgrondelijke raad is, dat Jozua hen in Kanan zal leiden; maar met die verzekering, Uw ogen zien alles, wil hij tevens Jozua erop wijzen, dat God een God is, Die Zijn belofte vervult en niet laat varen het werk van Zijn handen..

Vers 21

21. Ook gebood ik Jozua in deze tijd na de verovering van het land ten oosten van de Jordaan, waarbij de Heere zijn machtige hulp zo duidelijk had getoond, zeggende: Uw ogen zien 1) alles, wat de HEERE, uw God, aan deze twee koningen gedaan heeft; alzo zal de HEERE aan alle koninkrijken doen, waar gij doorheen trekt.

1) Met deze herinnering aan de aanstelling van Jozua tot zijn opvolger, verzekert Mozes aan Israël, dat het Gods uitdrukkelijk bevel en Zijn ondoorgrondelijke raad is, dat Jozua hen in Kanan zal leiden; maar met die verzekering, Uw ogen zien alles, wil hij tevens Jozua erop wijzen, dat God een God is, Die Zijn belofte vervult en niet laat varen het werk van Zijn handen..

Vers 22

22. Vreest ze daarom niet, want de HEERE, uw God, strijdt voor u zoals u duidelijk geworden is door Zijn daden in het verleden.

Vers 22

22. Vreest ze daarom niet, want de HEERE, uw God, strijdt voor u zoals u duidelijk geworden is door Zijn daden in het verleden.

Vers 23

23. Ook bad1) ik, want mijn hart was vervuld van deze grote daden van God, en koesterde daarom het verlangen, de voltooiing van het aangevangen werk te aanschouwen, de HEERE om genade van de opgelegde straf, zeggende in dezer tijd (Numbers 27:12-Numbers 27:23).

1) Waarop hij bij God pleit bestaat in twee zaken: 1e. De grote ervaring, die hij verkregen had van Gods goedheid jegens hem, in hetgeen Hij tot welzijn van Israël had gedaan: Heere, HEERE! Gij hebt begonnen uw knecht te tonen uw grootheid, o Heere! volmaakt hetgeen Gij begonnen hebt; Gij hebt mij doen zien de zegepraal in het overwinnen van deze twee koningen, en dat gezicht heeft mij het hart vervuld met verwondering en dankzegging, o doet mij nog meer de gangen van mijn God, mijn Koning zien! Dit grote werk zal zonder twijfel voortgezet en voltooid worden; laat ik het genoegen hebben, dat ik dit mag aanschouwen! Merk op, hoe meer wij de luister van Gods werken in het oog krijgen, hoe meer wij daarvan zullen trachten te zien. 2e. De goede indruk, die de dingen, welke hij gezien had, op zijn hart hadden gemaakt; Want wat een God is er in de hemel en op de aarde, die doen kan naar Uw werken en naar Uw mogendheden? Hoe groter indruk datgene, dat wij van God en van Zijn wijsheid, macht en goedertierenheid gezien hebben, op ons hart gemaakt heeft, hoe beter wij tot verdere ontdekkingen zijn toebereid. Deze zullen de werken van God zien, die Hem in deze met hoogachting beschouwen.. 24. Heere, HEERE! Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; want wat een God is er in de hemel en op aarde, die doen kan naar Uw werken en naar Uw mogendheden (Exodus 15:11 Psalms 86:8; Psalms 89:7).

Vers 23

23. Ook bad1) ik, want mijn hart was vervuld van deze grote daden van God, en koesterde daarom het verlangen, de voltooiing van het aangevangen werk te aanschouwen, de HEERE om genade van de opgelegde straf, zeggende in dezer tijd (Numbers 27:12-Numbers 27:23).

1) Waarop hij bij God pleit bestaat in twee zaken: 1e. De grote ervaring, die hij verkregen had van Gods goedheid jegens hem, in hetgeen Hij tot welzijn van Israël had gedaan: Heere, HEERE! Gij hebt begonnen uw knecht te tonen uw grootheid, o Heere! volmaakt hetgeen Gij begonnen hebt; Gij hebt mij doen zien de zegepraal in het overwinnen van deze twee koningen, en dat gezicht heeft mij het hart vervuld met verwondering en dankzegging, o doet mij nog meer de gangen van mijn God, mijn Koning zien! Dit grote werk zal zonder twijfel voortgezet en voltooid worden; laat ik het genoegen hebben, dat ik dit mag aanschouwen! Merk op, hoe meer wij de luister van Gods werken in het oog krijgen, hoe meer wij daarvan zullen trachten te zien. 2e. De goede indruk, die de dingen, welke hij gezien had, op zijn hart hadden gemaakt; Want wat een God is er in de hemel en op de aarde, die doen kan naar Uw werken en naar Uw mogendheden? Hoe groter indruk datgene, dat wij van God en van Zijn wijsheid, macht en goedertierenheid gezien hebben, op ons hart gemaakt heeft, hoe beter wij tot verdere ontdekkingen zijn toebereid. Deze zullen de werken van God zien, die Hem in deze met hoogachting beschouwen.. 24. Heere, HEERE! Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; want wat een God is er in de hemel en op aarde, die doen kan naar Uw werken en naar Uw mogendheden (Exodus 15:11 Psalms 86:8; Psalms 89:7).

Vers 24

24. Heere, HEERE! Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; want wat een God is er in de hemel en op aarde, die doen kan naar Uw werken en naar Uw mogendheden (Exodus 15:11 Psalms 86:8; Psalms 89:7).

Vers 24

24. Heere, HEERE! Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; want wat een God is er in de hemel en op aarde, die doen kan naar Uw werken en naar Uw mogendheden (Exodus 15:11 Psalms 86:8; Psalms 89:7).

Vers 25

25. Laat mij toch overtrekken, en dat goede land bezien 1) dat aan de overzijde van de Jordaan is, dat goede gebergte, 2) dat bergland, en de Libanon, die de uiterste grens is in het noorden. 3)

1) Mozes vraagt niet, om Israël in dit land te leiden. Dit zou Jozua's werk zijn, maar om het te zien. Daarmee ziet hij van alle eigen eer af, om alleen te aanschouwen de goedertierenheden van de Heere, waardoor Israël in dat goede land, als het land van het erfgoed, zou komen..

2) Dat goede gebergte. Hiermee heeft Mozes het gehele Kanan op het oog, aan de overzijde van de Jordaan gelegen. De rabbijnen menen, dat hij hier de tempelberg op het oog heeft, maar zonder enig bewijs voor hun mening bij te brengen. Hij noemt hier Kanan een bergland, in tegenstelling tot de vlakke velden van Moab, waar Israël gelegerd..

3) Mozes heeft vroeger (Numbers 27:12) niet van dit gebed gesproken; thans echter gewaagt hij daarvan, om Israël op te wekken tot dankbare waardering van het voorrecht, dat hun geschonken was..

Niet zonder opzet noemt hij Kanan een goed bergland, om het naast Horeb te plaatsen, waar hij eens de heerlijkste en heiligste dagen van zijn leven doorbracht, en de aanvang van het verbond tussen Jehovah en Zijn volk aanschouwd had, en om het tegenover de woestijn te stellen, in welke Israël 38 jaren had moeten omzwerven. De treurige tussentijd was nu geëindigd, en de nieuwe tijd aangebroken; hoe graag zou hij ook het land gezien hebben, waarin het volk met zijn God gelukkige dagen moest doorbrengen..

Vers 25

25. Laat mij toch overtrekken, en dat goede land bezien 1) dat aan de overzijde van de Jordaan is, dat goede gebergte, 2) dat bergland, en de Libanon, die de uiterste grens is in het noorden. 3)

1) Mozes vraagt niet, om Israël in dit land te leiden. Dit zou Jozua's werk zijn, maar om het te zien. Daarmee ziet hij van alle eigen eer af, om alleen te aanschouwen de goedertierenheden van de Heere, waardoor Israël in dat goede land, als het land van het erfgoed, zou komen..

2) Dat goede gebergte. Hiermee heeft Mozes het gehele Kanan op het oog, aan de overzijde van de Jordaan gelegen. De rabbijnen menen, dat hij hier de tempelberg op het oog heeft, maar zonder enig bewijs voor hun mening bij te brengen. Hij noemt hier Kanan een bergland, in tegenstelling tot de vlakke velden van Moab, waar Israël gelegerd..

3) Mozes heeft vroeger (Numbers 27:12) niet van dit gebed gesproken; thans echter gewaagt hij daarvan, om Israël op te wekken tot dankbare waardering van het voorrecht, dat hun geschonken was..

Niet zonder opzet noemt hij Kanan een goed bergland, om het naast Horeb te plaatsen, waar hij eens de heerlijkste en heiligste dagen van zijn leven doorbracht, en de aanvang van het verbond tussen Jehovah en Zijn volk aanschouwd had, en om het tegenover de woestijn te stellen, in welke Israël 38 jaren had moeten omzwerven. De treurige tussentijd was nu geëindigd, en de nieuwe tijd aangebroken; hoe graag zou hij ook het land gezien hebben, waarin het volk met zijn God gelukkige dagen moest doorbrengen..

Vers 26

26. a) Doch de HEERE verstoorde zich zeer om uwentwille over mij, en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zei tot mij: het zij u genoeg 1) wat gij uit Mijn genade ontvangen hebt; spreek niet meer tot Mij van deze zaak.2)

a)Deuteronomy 1:37; Deuteronomy 31:2; Deuteronomy 34:4

1) God stelde het hart van Mozes gerust onder het uitgesproken vonnis, door te zeggen: Het zij u genoeg. Met welk woord zonder twijfel een goddelijke macht gepaard ging, om het hart van Mozes met de wil van God te doen overeenstemmen, en te maken, dat hij in die volmaakte wil berustte. Indien God ons door Zijn Voorzienigheid niet geeft, hetgeen wij verlangen, en indien Hij ons door Zijn genade doet vergenoegd zijn zonder dit, zo komt het bijna op een uit.. Wij hebben hier een treffende overeenkomst tussen Mozes en Paulus. Ook tot de Apostel van het Geloof komt dit woord in deze vorm: Mijn genade is U genoeg. Uit dit, het zij U genoeg, blijkt duidelijk, dat de barmhartigheid ook ten opzichte van Mozes nog tegen het oordeel roemde..

2) Wij hebben hier eerst van een donkere leiding te gewagen! Of wie is de man, die wij hier met onverbiddelijke strengheid zien afgewezen voor de troon van de genade? Is het een goddeloze, voor wie het strenge woord van de wijze koning mag gelden: "die zijn oren afwendt van de wet, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn." Neen, het is de gunstgenoot van de Heere uit duizenden, wie het meermalen lukken mocht door een krachtige voorbede het zwaard van de gerechtigheid af te keren van honderdduizend schuldige hoofden. Wat vraagt hij, dat zo de Hoorder van de gebeden vertoornt? Een bijzondere vergelding wellicht voor jaren van arbeid en moeite, of ontslag van de post, die hij huiverend had aanvaard? Niets dan een onbelemmerde intrede, een kort verblijf, een rustige levensavond in dat erfdeel, dat God aan de vaderen toezegde. Hoe wordt die bede ontboezemd? Is het met onstuimige aandrang, met wankelmoedig geloof, op onbescheiden toon? Maar hij zelf schroomt niet later te belijden, dat hij als een schuldige om genade gebeden heeft. En wanneer wordt die bede aan Mozes geweigerd? Juist nu er slechts een schrede, ja, tussen hem en de dood, maar ook tussen hem en Kanan is, en de bergtoppen van het beloofde land voor zijn oog reeds in zonneglans blinken. Hij heeft erop gewacht, voor gewerkt, in geleefd, en vraagt gij wat het was, dat hem in staat stelde, om zonder morren met een volk van rebellen achtendertig jaar te dolen en een bijna bovenmenselijke last op de kloeke schouders te torsen, nee, twijfelt er niet aan, het is dat ene denkbeeld, Kanan geweest. En nu, daar staat hij als aan de dorpel van de woning, die alles, alles vergoeden zal: "terug" spreekt een stem, die nimmer tegenspraak dult. Gaat het niet meermalen zo? Tevergeefs, bedrukte Jeremia! voor Juda tussenbeide getreden: "Ik zal u niet horen, zegt God. Tevergeefs, boetvaardige David! geworsteld, om het leven van Bathseba's kind. En heeft niet menig vriend van de Heere een ervaring als deze? En toch is Hij de alleen Wijze, de Genadige, de onkrenkbaar Rechtvaardige, die in deze donkerheid woont. Het is een rechtvaardig gericht. De handhaver van de wet mag allerminst van de toepassing van de bedreiging verschoond worden: "de ziel, die zondigt, zal sterven!" Buig het hoofd, biddende Mozes, en draag wat u opgelegd wordt; immers zijt gij, ook gij een schuldige Mozes voor God. Er loopt een onmiskenbare schakel tussen het Kanan, dat wij verbeuren, en het Kades, waar wij tegen God overtraden, en het zijn niet alleen de Adoni Bezek's alleen, die zich in enkele ogenblikken de bezoedelde lippen ontperst zien: "zoals ik gedaan heb, zo heeft men mij vergolden!" De natuurlijke gevolgen van de zonde, zij worden vaak, zelfs op het vurigst bidden, niet weggenomen, en niet zelden behaagt het de Vader, Zijn kinderen de wrange nasmaak van de zwijmelbeker van de verzoeking nog lang te doen proeven, opdat zij des te dieper van de afschuwelijkheid van hun overtreding en de heiligheid van Zijn wet overtuigd worden. Doch het valt ook niet moeilijk hier een wijze beschikking te roemen. Israël verliest eigenlijk minder en gewint meer. De bevende hand, die reeds 39 jaar eerder had moeten worden gevat en gesterkt door Aron en Hur, om in de strijd met Amalek de staf van God voor geheel het leger omhoog te houden, die hand is thans nog veel minder in staat, om de veldheerstaf met ere te zwaaien. Het reuzenwerk van Kanans inneming vordert frisse, jeugdige krachten. De taak nog bij zijn leven aan een ander toe te vertrouwen, dat is met de waardigheid van Mozes' karakter in strijd. En hoeveel meer gewint Israël nog bij de afwijzing van Mozes' gebed, dan een wakker krijgshoofd alleen! Wat een onderwijs: honderd wetwoorden, die hun Gods vlekkeloze heiligheid inprenten, zijn niet in staat om zo diepe indruk teweeg te brengen, als dit bijna ongelofelijk feit, dat zelfs een Mozes, omwille van zijn zonden, niet minder dan Korach of Dathan nog buiten Kanan sterft! Voor Mozes zelf is het een verborgen weldaad. Hij mist, nu ja Kanan. Maar zal dan ook in Kanan het paradijs niet verloren, de zonde geen inwoneres, de dood geen huisgenoot zijn? Is het zo groot een verschil, op Nebo of enige maanden later op Sion te sterven? In Kanan wachten tonelen van bloed en tranen. Mozes! gij weet het niet, wat een zielesmart God u bespaart, waar Hij het strenge antwoord geeft. Mozes gewint daarbij, zijn hart hangt aan Kanan, en geen Kanan mag te ruime plaats in een hart bekleden, waarvoor God alles moet zijn. En indien gij in Mozes' afscheid niets zondigs, en nauwelijks iets aards meer ontdekt, het is vrucht geweest ook van deze beproeving. Nog een schrede verder! Indien Mozes uit zijn hemelse woonstede getuige is geweest van de zonde en de strijd van zijn natie, mij dunkt, voor weinig heeft hij zo vurig als voor zijn schijnbaar ontijdig, maar vreedzaam graf op de eenzame Nebo gedankt. Ik verbeeld mij, zo het hem daar door een Engel gevraagd was: "Mozes, zou gij nog wensen de Jordaan te zijn overgetrokken," hij zou op zijn beurt geantwoord hebben: "Spreukenek mij van deze zaken niet meer.".

Mozes is toen Kanan niet binnengegaan en toch heeft hij zijn voeten mogen zetten op een van de bergen van het beloofde land, als gezant van de Vader tot de Zoon, om tot Deze te spreken van de uitgang, die Hij zou hebben. Toen heeft hij tevens de vervulling van de belofte aanschouwd, welke hij zelf tot zijn volk op last van de Heere had mogen uitspreken..

Vers 26

26. a) Doch de HEERE verstoorde zich zeer om uwentwille over mij, en hoorde niet naar mij; maar de HEERE zei tot mij: het zij u genoeg 1) wat gij uit Mijn genade ontvangen hebt; spreek niet meer tot Mij van deze zaak.2)

a)Deuteronomy 1:37; Deuteronomy 31:2; Deuteronomy 34:4

1) God stelde het hart van Mozes gerust onder het uitgesproken vonnis, door te zeggen: Het zij u genoeg. Met welk woord zonder twijfel een goddelijke macht gepaard ging, om het hart van Mozes met de wil van God te doen overeenstemmen, en te maken, dat hij in die volmaakte wil berustte. Indien God ons door Zijn Voorzienigheid niet geeft, hetgeen wij verlangen, en indien Hij ons door Zijn genade doet vergenoegd zijn zonder dit, zo komt het bijna op een uit.. Wij hebben hier een treffende overeenkomst tussen Mozes en Paulus. Ook tot de Apostel van het Geloof komt dit woord in deze vorm: Mijn genade is U genoeg. Uit dit, het zij U genoeg, blijkt duidelijk, dat de barmhartigheid ook ten opzichte van Mozes nog tegen het oordeel roemde..

2) Wij hebben hier eerst van een donkere leiding te gewagen! Of wie is de man, die wij hier met onverbiddelijke strengheid zien afgewezen voor de troon van de genade? Is het een goddeloze, voor wie het strenge woord van de wijze koning mag gelden: "die zijn oren afwendt van de wet, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn." Neen, het is de gunstgenoot van de Heere uit duizenden, wie het meermalen lukken mocht door een krachtige voorbede het zwaard van de gerechtigheid af te keren van honderdduizend schuldige hoofden. Wat vraagt hij, dat zo de Hoorder van de gebeden vertoornt? Een bijzondere vergelding wellicht voor jaren van arbeid en moeite, of ontslag van de post, die hij huiverend had aanvaard? Niets dan een onbelemmerde intrede, een kort verblijf, een rustige levensavond in dat erfdeel, dat God aan de vaderen toezegde. Hoe wordt die bede ontboezemd? Is het met onstuimige aandrang, met wankelmoedig geloof, op onbescheiden toon? Maar hij zelf schroomt niet later te belijden, dat hij als een schuldige om genade gebeden heeft. En wanneer wordt die bede aan Mozes geweigerd? Juist nu er slechts een schrede, ja, tussen hem en de dood, maar ook tussen hem en Kanan is, en de bergtoppen van het beloofde land voor zijn oog reeds in zonneglans blinken. Hij heeft erop gewacht, voor gewerkt, in geleefd, en vraagt gij wat het was, dat hem in staat stelde, om zonder morren met een volk van rebellen achtendertig jaar te dolen en een bijna bovenmenselijke last op de kloeke schouders te torsen, nee, twijfelt er niet aan, het is dat ene denkbeeld, Kanan geweest. En nu, daar staat hij als aan de dorpel van de woning, die alles, alles vergoeden zal: "terug" spreekt een stem, die nimmer tegenspraak dult. Gaat het niet meermalen zo? Tevergeefs, bedrukte Jeremia! voor Juda tussenbeide getreden: "Ik zal u niet horen, zegt God. Tevergeefs, boetvaardige David! geworsteld, om het leven van Bathseba's kind. En heeft niet menig vriend van de Heere een ervaring als deze? En toch is Hij de alleen Wijze, de Genadige, de onkrenkbaar Rechtvaardige, die in deze donkerheid woont. Het is een rechtvaardig gericht. De handhaver van de wet mag allerminst van de toepassing van de bedreiging verschoond worden: "de ziel, die zondigt, zal sterven!" Buig het hoofd, biddende Mozes, en draag wat u opgelegd wordt; immers zijt gij, ook gij een schuldige Mozes voor God. Er loopt een onmiskenbare schakel tussen het Kanan, dat wij verbeuren, en het Kades, waar wij tegen God overtraden, en het zijn niet alleen de Adoni Bezek's alleen, die zich in enkele ogenblikken de bezoedelde lippen ontperst zien: "zoals ik gedaan heb, zo heeft men mij vergolden!" De natuurlijke gevolgen van de zonde, zij worden vaak, zelfs op het vurigst bidden, niet weggenomen, en niet zelden behaagt het de Vader, Zijn kinderen de wrange nasmaak van de zwijmelbeker van de verzoeking nog lang te doen proeven, opdat zij des te dieper van de afschuwelijkheid van hun overtreding en de heiligheid van Zijn wet overtuigd worden. Doch het valt ook niet moeilijk hier een wijze beschikking te roemen. Israël verliest eigenlijk minder en gewint meer. De bevende hand, die reeds 39 jaar eerder had moeten worden gevat en gesterkt door Aron en Hur, om in de strijd met Amalek de staf van God voor geheel het leger omhoog te houden, die hand is thans nog veel minder in staat, om de veldheerstaf met ere te zwaaien. Het reuzenwerk van Kanans inneming vordert frisse, jeugdige krachten. De taak nog bij zijn leven aan een ander toe te vertrouwen, dat is met de waardigheid van Mozes' karakter in strijd. En hoeveel meer gewint Israël nog bij de afwijzing van Mozes' gebed, dan een wakker krijgshoofd alleen! Wat een onderwijs: honderd wetwoorden, die hun Gods vlekkeloze heiligheid inprenten, zijn niet in staat om zo diepe indruk teweeg te brengen, als dit bijna ongelofelijk feit, dat zelfs een Mozes, omwille van zijn zonden, niet minder dan Korach of Dathan nog buiten Kanan sterft! Voor Mozes zelf is het een verborgen weldaad. Hij mist, nu ja Kanan. Maar zal dan ook in Kanan het paradijs niet verloren, de zonde geen inwoneres, de dood geen huisgenoot zijn? Is het zo groot een verschil, op Nebo of enige maanden later op Sion te sterven? In Kanan wachten tonelen van bloed en tranen. Mozes! gij weet het niet, wat een zielesmart God u bespaart, waar Hij het strenge antwoord geeft. Mozes gewint daarbij, zijn hart hangt aan Kanan, en geen Kanan mag te ruime plaats in een hart bekleden, waarvoor God alles moet zijn. En indien gij in Mozes' afscheid niets zondigs, en nauwelijks iets aards meer ontdekt, het is vrucht geweest ook van deze beproeving. Nog een schrede verder! Indien Mozes uit zijn hemelse woonstede getuige is geweest van de zonde en de strijd van zijn natie, mij dunkt, voor weinig heeft hij zo vurig als voor zijn schijnbaar ontijdig, maar vreedzaam graf op de eenzame Nebo gedankt. Ik verbeeld mij, zo het hem daar door een Engel gevraagd was: "Mozes, zou gij nog wensen de Jordaan te zijn overgetrokken," hij zou op zijn beurt geantwoord hebben: "Spreukenek mij van deze zaken niet meer.".

Mozes is toen Kanan niet binnengegaan en toch heeft hij zijn voeten mogen zetten op een van de bergen van het beloofde land, als gezant van de Vader tot de Zoon, om tot Deze te spreken van de uitgang, die Hij zou hebben. Toen heeft hij tevens de vervulling van de belofte aanschouwd, welke hij zelf tot zijn volk op last van de Heere had mogen uitspreken..

Vers 27

27. Klim op de hoogte van Pisga, 1) en hef uw ogen op naar het westen, en naar het noorden, en naar het zuiden, en naar het oosten; en zie toe met uw ogen, 2) want gij zult over deze Jordaan niet gaan.

1) In Numbers 27:12 wordt van het gebergte Abrim gesproken. Pisga is het noordelijk deel van genoemd gebergte..

2) In Deuteronomy 34:7 lezen wij, dat het oog van Mozes niet duister was geworden, maar hier verheldert God nog zijn blik, opdat hij iets mag aanschouwen van de heerlijkheid van het beloofde land..

Vers 27

27. Klim op de hoogte van Pisga, 1) en hef uw ogen op naar het westen, en naar het noorden, en naar het zuiden, en naar het oosten; en zie toe met uw ogen, 2) want gij zult over deze Jordaan niet gaan.

1) In Numbers 27:12 wordt van het gebergte Abrim gesproken. Pisga is het noordelijk deel van genoemd gebergte..

2) In Deuteronomy 34:7 lezen wij, dat het oog van Mozes niet duister was geworden, maar hier verheldert God nog zijn blik, opdat hij iets mag aanschouwen van de heerlijkheid van het beloofde land..

Vers 28

28. Gebied dan Jozua, en versterk hem, en bekrachtig hem; want hij zal voor het aangezicht van dit volk heen overgaan, en zal hun dat land, dat gij zien zult, doenerven. 1)

1) Hiermee schenkt God aan Mozes de vertroostende verzekering, dat zijn werk niet tevergeefs zal zijn geweest, maar dat Israël gewis in het land van de belofte zal komen..

Vers 28

28. Gebied dan Jozua, en versterk hem, en bekrachtig hem; want hij zal voor het aangezicht van dit volk heen overgaan, en zal hun dat land, dat gij zien zult, doenerven. 1)

1) Hiermee schenkt God aan Mozes de vertroostende verzekering, dat zijn werk niet tevergeefs zal zijn geweest, maar dat Israël gewis in het land van de belofte zal komen..

Vers 29

29. Alzo bleven wij in dit dal noordelijk tegenover Beth-Peor 1) waar wij thans nog verblijven.

1) Numbers 23:28

Vers 29

29. Alzo bleven wij in dit dal noordelijk tegenover Beth-Peor 1) waar wij thans nog verblijven.

1) Numbers 23:28

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile