Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Deuteronomium 34

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 34

Deuteronomy 34:1.

MOZES' DOOD EN WAT DAAROP VOLGT.

I. Deuteronomy 34:1-Deuteronomy 34:12. Volgens goddelijk bevel (Deuteronomy 32:48) stijgt Mozes nu van uit de velden van Moab op de berg Nebo, waar hem de Heere het land van de belofte in zijn gehele uitgebreidheid laat overzien; daarna sterft hij, en wordt door de Heere begraven, door de kinderen van Israël echter 30 dagen lang beweend. Na hem is geen profeet opgestaan in Israël, van deze betekenis en met deze gaven, als hij.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, DEUTERONOMIUM 34

Deuteronomy 34:1.

MOZES' DOOD EN WAT DAAROP VOLGT.

I. Deuteronomy 34:1-Deuteronomy 34:12. Volgens goddelijk bevel (Deuteronomy 32:48) stijgt Mozes nu van uit de velden van Moab op de berg Nebo, waar hem de Heere het land van de belofte in zijn gehele uitgebreidheid laat overzien; daarna sterft hij, en wordt door de Heere begraven, door de kinderen van Israël echter 30 dagen lang beweend. Na hem is geen profeet opgestaan in Israël, van deze betekenis en met deze gaven, als hij.

Vers 1

1. Toen ging Mozes, na het zegenen van Israël en na aan Jozua een laatst vaarwel te hebben toegeroepen op, uit de vlakke velden van Moab, waarin zich het leger bevond, a) naar de berg Nebo op de hoogte, het hoogste punt van het gebergte Pisga, b) welke recht tegen Jericho over is, om vandaar het land Kanan te overzien en dan-het hoofd neer te leggen; en de HEERE wees hem dat gehele land Gilead, het gehele gebied aan de overzijde van de Jordaan, dat over de 2 stammen verdeeld was, c) en dat zich nu het eerste voor zijn ogen uitbreidde, noordelijk tot Dan toe met de bijnaam Dan (2 Samuel 24:6 Genesis 14:14 ), niet te verwarren met dat Dan, dat vroeger Laïs of Lesem heette Joshua 19:47 Judges 18:28 ).

a) Numbers 22:1 b) Zie Numbers 21:20 c)Numbers 21:21; Numbers 32:33,

Vers 1

1. Toen ging Mozes, na het zegenen van Israël en na aan Jozua een laatst vaarwel te hebben toegeroepen op, uit de vlakke velden van Moab, waarin zich het leger bevond, a) naar de berg Nebo op de hoogte, het hoogste punt van het gebergte Pisga, b) welke recht tegen Jericho over is, om vandaar het land Kanan te overzien en dan-het hoofd neer te leggen; en de HEERE wees hem dat gehele land Gilead, het gehele gebied aan de overzijde van de Jordaan, dat over de 2 stammen verdeeld was, c) en dat zich nu het eerste voor zijn ogen uitbreidde, noordelijk tot Dan toe met de bijnaam Dan (2 Samuel 24:6 Genesis 14:14 ), niet te verwarren met dat Dan, dat vroeger Laïs of Lesem heette Joshua 19:47 Judges 18:28 ).

a) Numbers 22:1 b) Zie Numbers 21:20 c)Numbers 21:21; Numbers 32:33,

Vers 2

2. En het gehele Nafthali, het latere Galila in `t noorden van eigenlijk Kanan, en het land van Efraïm en Manasse, in het midden, en het gehele land van Juda in het zuiden, tot aan de achterste, de Middellandse Zee;

Vers 2

2. En het gehele Nafthali, het latere Galila in `t noorden van eigenlijk Kanan, en het land van Efraïm en Manasse, in het midden, en het gehele land van Juda in het zuiden, tot aan de achterste, de Middellandse Zee;

Vers 3

3. En het zuiden; Negeb, of het zuiderland a) en het effen veld van de vallei van Jericho, het Jordaandal met de daartoe behorende vlakte van Jericho b) de Palmstad tot Zoar toe aan de zuidoostzijde van de Dode Zee (zie "Genesis 19:22).

a) Zie Numbers 13:21 b) Zie Joshua 12:3 c)Zie Joshua 6:1

De stad Hesbo (in wier nabijheid de berg Nebo te zoeken is) ligt op een plaats, die zozeer de omtrek beheerst, zegt Buckingham, (hij reisde in 1816 door Bazan en Gilead), dat het uitzicht van daar zich minstens 30 Engelse mijl (= 6« d.M. = 9 uur) naar alle zijden uitstrekt; ja, naar het zuiden kan dit getal nog veilig verdubbeld worden. Toch kon Mozes op louter natuurlijke wijze, ook niet van de hoogste bergtop van het Pisga-gebergte, dit alles overzien, wat de Heere hem van daar toonde; veel meer heeft men te denken aan een verhoogd en verscherpt gezicht van zijn ogen, zodat hier een gezicht is, dat zich aansluit aan iets, dat van nature reeds voorhanden is..

Vers 3

3. En het zuiden; Negeb, of het zuiderland a) en het effen veld van de vallei van Jericho, het Jordaandal met de daartoe behorende vlakte van Jericho b) de Palmstad tot Zoar toe aan de zuidoostzijde van de Dode Zee (zie "Genesis 19:22).

a) Zie Numbers 13:21 b) Zie Joshua 12:3 c)Zie Joshua 6:1

De stad Hesbo (in wier nabijheid de berg Nebo te zoeken is) ligt op een plaats, die zozeer de omtrek beheerst, zegt Buckingham, (hij reisde in 1816 door Bazan en Gilead), dat het uitzicht van daar zich minstens 30 Engelse mijl (= 6« d.M. = 9 uur) naar alle zijden uitstrekt; ja, naar het zuiden kan dit getal nog veilig verdubbeld worden. Toch kon Mozes op louter natuurlijke wijze, ook niet van de hoogste bergtop van het Pisga-gebergte, dit alles overzien, wat de Heere hem van daar toonde; veel meer heeft men te denken aan een verhoogd en verscherpt gezicht van zijn ogen, zodat hier een gezicht is, dat zich aansluit aan iets, dat van nature reeds voorhanden is..

Vers 4

4. 1) En de HEERE zei tot hem: Dit is het land, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb, zeggende: a) Aan uw nageslacht zal Ik het geven. Ik heb het u om uw heimwee daarnaar b) te bevredigen, met uw ogen doen zien, 2) maar gij zult daarheen niet overgaan, zoals u reeds vroeger gezegd is (Numbers 20:12). a) Genesis 12:7; Genesis 13:15; Genesis 15:18; Genesis 17:8; Genesis 26:3; Genesis 28:13 b) Deuteronomy 3:23,

1) Men kan het openbaar leven van Mozes, als wetgever en aanvoerder van Israël, beschouwen als een schilderij gevat in de lijst van twee grote teleurstellingen; de eerste, waar hij bij het verslaan van de Egyptenaar waant, dat zijn broeders hem als een verlosser zullen beschouwen, en zich op het gruwelijkst bedrogen vindt (Exodus 2:11); de tweede, toen de ingang in het land van de belofte hem ontzegd wordt. Meer jaren heeft hij de smart van de eerste wond rondgedragen, dan maanden die van de tweede; maar zouden wij ons wel zo ver bedriegen, als wij de tweede voor de diepste en zwaarste houden? Bijna zouden wij zelfs aarzelen haar diepte te peilen, wanneer hij niet zelf het verband, dat haar dekte, voor Israël en ook voor ons had losgemaakt; maar in het verhaal van Deuteronomy 3:23, horen wij hoe hij met roerende eenvoud spreekt van een bijzonder voorval, dat wij bijna een bladzijde zou kunnen noemen uit het dagboek van zijn verborgen geschiedenis, ingelegd in het reisverhaal, dat hij in dit en de beide vorige hoofdstukken opschreef. De grijsaard is hier ongeveer twee maanden v r zijn dood bezig om met zijn volk een gedeelte van de weg te overzien, waarlangs hen de Heere geleid heeft; hij herinnert hun eraan hoe Og, de koning van Bazan, overwonnen, zijn land verdeeld, en aan Jozua het vrolijk vooruitzicht op nieuwe zegepralen geopend werd. Terwijl dit nu voor Israël dagen van blijde vreugde geweest waren, had hij zich op die tijd gedwongen gezien een allersmartelijkst offer te brengen. Vergeefs-zo bericht de ootmoedige man, als wilde hij openlijk boete doen- vergeefs had hij gebeden om opheffing van het over hem uitgesproken vonnis; de Heere had hem met harde woorden geantwoord. Men hoort het aan de toon van dit bericht, hoe zwaar hem de strijd, hoe moeilijk hem de onderwerping wordt; en bijna is het ons te moe, als trilde zijn stem, als kwam hem een traan in zijn oog, wanneer bij de jongere geslachten tot hun verrassing en lering verhaalt: "Maar de Heere was toornig op mij om uwentwil, en verhoorde mij niet, maar sprak tot mij: "Laat het genoeg zijn, spreek er Mij niet meer van." Wanneer wij die zaak, op zichzelf beschouwd, voor de rechterstoel van ons eigen gevoel brengen, dan roepen wij uit: een donkere leiding. Kanan, dat was de naam, die Mozes reeds als kind met eerbied en liefde stamelde; dat was het punt, waarheen het oog van de jongeling, van de man, van de grijsaard, nu reeds langer dan een eeuw met een heilig verlangen gericht was; het was het nig loon, dat hij afsmeekte voor een leven vol arbeid en strijd, welke moeite en vrucht God alleen naar waarde kon beoordelen. Nog nooit heeft hem de Heere afgewezen, als hij als Middelaar voor Israël optrad, zijn stoutste bede: "Laat mij Uw heerlijkheid zien heeft Hij niet onverhoord gelaten (Exodus 33:18); maar het veel geringere, deze betrekkelijk kleine zaak weigert Hij hem; het einde van de tocht is de grenspaal van Mozes' hoop. Nee, hij zal uw poorten niet binnentreden, gij bloeiende palmstad: de poorten van de dood moet hij binnengaan. Maar wij laten ook de stem van het verleden spreken, en dan stamelen wij: "een rechtvaardig gericht!" Wij willen niet eenmaal de zonde herinneren, waardoor Mozes het edelste voorrecht moest missen; wij voegen bij het reeds vroeger gezegde (zie Numbers 20:12) alleen nog dit, dat de schuld na enige weken en maanden misschien voor Mozes en Israël een andere gedaante had gekregen; niet alzo voor Israëls God. Het oordeel over Mozes was voorzeker geen toegeven aan een ogenblikkelijke, onheilige toorn, maar een oordeel van billijkheid, wijsheid en liefde; en wanneer de Heere zich in dit geval had laten verbidden, zo zou dit de schijn kunnen gehad hebben, alsof Hij vroeger te ver gegaan was, toen hij zelfs Mozes en Aron, als de grootste overtreders veroordeelde. Wij vinden evenwel ook voor Mozes zelf in de weigering van zijn bede een verborgen weldaad gelegen; want zoals menige harde en onaanzienlijke schaal een zoete kern verbergt, zo is het ook met de tuchtigingen van God -zelfs zijn roeden druipen van zegen. Neemt zelf de weegschaal in handen en ziet eens, wat Mozes ontbeert, wat hij daarvoor ontvangt, en wat hij door een en ander wint. Nu ja, hij moet Kanan ontberen en daarmee-alles? O neen; Kanan is -hoe kon het anders zijn? -zijn aards ideaal, en idealen winnen zelden door de verwerkelijking ervan; en zelfs het land van de belofte maakt geen uitzondering op die treurige regel, dat begeren van meer waarde is, dan zelfs het gelukkigst bezit. Heeft hij reeds overdacht, welk dagelijks kruis hem te wachten staat, als hij daar in de eerste weken niets zal zien dan bloed en tranen, en later tot de ontdekking zal moeten komen, hoe Israël wel verbeterd is van woonplaats, niet van hart? Mozes, Mozes, gij weet het niet, wat een zielesmart u de Heere bespaarde door dat ogenschijnlijk strenge antwoord: "spreek er Mij niet meer van." Gij hebt reeds genoeg gehad in uw gehele leven, oude man! deze laatste en grootste smart mocht u eens uw hart doen breken. Maar, terwijl God wil, dat hij niet langer over dze zaak zal spreken, gewaagt Hij zelf van een betere, schonere zaak. Mozes moet de hoogste top van het gebergte Pisga bestijgen, en van Kanan niet alleen zien zoveel het natuurlijk oog ontdekt, maar wat de Heere zijn verhelderde blik zal tonen. En in heilige verrukking ziet hij het dan ook weldra, bewoond, gezegend en gelukkig, zoals hij het nimmer in de werkelijkheid zou gezien hebben, zoals het misschien nooit ten volle geweest is, zoals hij het zich gedroomd had in de schitterendste ogenblikken, als zijn adelaarsgeest de vlerken ontplooide en zich wiegelde boven het veld van de toekomst. O voordelige ruil, dat Kanan van het aanschouwen voor het Kanan van de werkelijkheid, waarbij tenslotte alleen de voet een weinig verloren heeft maar het oog en het hart gewonnen hebben; want die beide laatsten zijn nu ten volle verzadigd! Immers, wat wint nu toch wel de man Gods bij datgene, wat hem God in Zijn toorn toedeelt, die toch slechts verborgen genade is? Niet alleen een ogenblik van rein genot, zoals hem de aarde bezwaarlijk zou hebben kunnen geven, maar meer, oneindig veel meer; want hier wordt de laatste hand gelegd aan Mozes' vorming voor een hogere, hemelse werkkring. Vaster dan hij misschien zelf tot nog toe vermoed had, kleeft zijn hart nog aan Kanan, en dit is natuurlijk billijk en tot zekere hoogte goed; maar zelfs niet eens een Kanan moet te veel plaats in een hart innemen, waarvoor God alles moet zijn. Tot nog toe waren Kanan en God, of als gij liever wilt, - omdat wij niet denken aan verdeeldheid van hart-God in Kanan verheerlijkt: maar nu God alleen, geheel en voor immer, als de Gever van alle gaven, zo nodig zelfs zonder de hoogste aardse gave daarbij. Als gij daarom later bij het afscheid en het naar huis gaan van Mozes, niets zondigs, ja nauwelijks iets aards meer ontdekt, zo is dit de vrucht geweest ook van deze beproeving; want wie kon nu, daar zelfs geen Kanan het vermag hem te belonen, zijn loon, zijn deel, zijn hoogste goed zijn dan-God? Let op het einde van het wezen van de Heere! Wachten is de bijzondere leerschool, waarin Hij allen leidt, die tot iets groots bestemd zijn. Wanneer evenwel deze school doorlopen is, dan is er dikwijls nog kort voor de dood een grote teleurstelling om-vergeeft ons de uitdrukking-de hoogste klasse te doorlopen; een teleurstelling zoals deze, waarop men wel allerminst gerekend had, waarbij het gehele levensdoel verloren schijnt maar nu valt ook de laatste scheidsmuur tussen God en ons hart in het stof, totdat wij tenslotte op de vraag, of wij nog iets, hoegenaamd, hier beneden begeren, met de stervenden Melanchton niets kunnen antwoorden dan: "Niets dan de hemel.". Mozes op de berg Pisga naar Kanan heenziende, maar zonder dit te kunnen bereiken, is een juiste vertegenwoordiger van het Verbond, waarvan hij de middelaar was, of veelmeer van allen, die in dat verbond leven; want zij betreden het ware Kanan niet, maar zien het slechts van verre, om er immer meer naar te verlangen: Mozes op de hoogte van Pisga vertegenwoordigt echter ook datgene, wat het Oude Testament, de Openbaring n het algemeen voortreffelijks heeft, al moet hij zich met een vergezicht vergenoegen, zijn leven is niet doelloos geweest; waar hij moet ophouden, ziet hij een ander optreden, een Jozua, door wie de Heere zich voorbehouden heeft te helpen..

2) Als hier gezegd wordt, dat Mozes het land ziet, dan moet dit opgevat worden in de gewone zin van het woord. Niet in een toestand van verrukking, maar werkelijk met zijn lichamelijke ogen. God heeft zijn blik zo verhelderd, dat hij Kanan heeft aanschouwd..

Vers 4

4. 1) En de HEERE zei tot hem: Dit is het land, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb, zeggende: a) Aan uw nageslacht zal Ik het geven. Ik heb het u om uw heimwee daarnaar b) te bevredigen, met uw ogen doen zien, 2) maar gij zult daarheen niet overgaan, zoals u reeds vroeger gezegd is (Numbers 20:12). a) Genesis 12:7; Genesis 13:15; Genesis 15:18; Genesis 17:8; Genesis 26:3; Genesis 28:13 b) Deuteronomy 3:23,

1) Men kan het openbaar leven van Mozes, als wetgever en aanvoerder van Israël, beschouwen als een schilderij gevat in de lijst van twee grote teleurstellingen; de eerste, waar hij bij het verslaan van de Egyptenaar waant, dat zijn broeders hem als een verlosser zullen beschouwen, en zich op het gruwelijkst bedrogen vindt (Exodus 2:11); de tweede, toen de ingang in het land van de belofte hem ontzegd wordt. Meer jaren heeft hij de smart van de eerste wond rondgedragen, dan maanden die van de tweede; maar zouden wij ons wel zo ver bedriegen, als wij de tweede voor de diepste en zwaarste houden? Bijna zouden wij zelfs aarzelen haar diepte te peilen, wanneer hij niet zelf het verband, dat haar dekte, voor Israël en ook voor ons had losgemaakt; maar in het verhaal van Deuteronomy 3:23, horen wij hoe hij met roerende eenvoud spreekt van een bijzonder voorval, dat wij bijna een bladzijde zou kunnen noemen uit het dagboek van zijn verborgen geschiedenis, ingelegd in het reisverhaal, dat hij in dit en de beide vorige hoofdstukken opschreef. De grijsaard is hier ongeveer twee maanden v r zijn dood bezig om met zijn volk een gedeelte van de weg te overzien, waarlangs hen de Heere geleid heeft; hij herinnert hun eraan hoe Og, de koning van Bazan, overwonnen, zijn land verdeeld, en aan Jozua het vrolijk vooruitzicht op nieuwe zegepralen geopend werd. Terwijl dit nu voor Israël dagen van blijde vreugde geweest waren, had hij zich op die tijd gedwongen gezien een allersmartelijkst offer te brengen. Vergeefs-zo bericht de ootmoedige man, als wilde hij openlijk boete doen- vergeefs had hij gebeden om opheffing van het over hem uitgesproken vonnis; de Heere had hem met harde woorden geantwoord. Men hoort het aan de toon van dit bericht, hoe zwaar hem de strijd, hoe moeilijk hem de onderwerping wordt; en bijna is het ons te moe, als trilde zijn stem, als kwam hem een traan in zijn oog, wanneer bij de jongere geslachten tot hun verrassing en lering verhaalt: "Maar de Heere was toornig op mij om uwentwil, en verhoorde mij niet, maar sprak tot mij: "Laat het genoeg zijn, spreek er Mij niet meer van." Wanneer wij die zaak, op zichzelf beschouwd, voor de rechterstoel van ons eigen gevoel brengen, dan roepen wij uit: een donkere leiding. Kanan, dat was de naam, die Mozes reeds als kind met eerbied en liefde stamelde; dat was het punt, waarheen het oog van de jongeling, van de man, van de grijsaard, nu reeds langer dan een eeuw met een heilig verlangen gericht was; het was het nig loon, dat hij afsmeekte voor een leven vol arbeid en strijd, welke moeite en vrucht God alleen naar waarde kon beoordelen. Nog nooit heeft hem de Heere afgewezen, als hij als Middelaar voor Israël optrad, zijn stoutste bede: "Laat mij Uw heerlijkheid zien heeft Hij niet onverhoord gelaten (Exodus 33:18); maar het veel geringere, deze betrekkelijk kleine zaak weigert Hij hem; het einde van de tocht is de grenspaal van Mozes' hoop. Nee, hij zal uw poorten niet binnentreden, gij bloeiende palmstad: de poorten van de dood moet hij binnengaan. Maar wij laten ook de stem van het verleden spreken, en dan stamelen wij: "een rechtvaardig gericht!" Wij willen niet eenmaal de zonde herinneren, waardoor Mozes het edelste voorrecht moest missen; wij voegen bij het reeds vroeger gezegde (zie Numbers 20:12) alleen nog dit, dat de schuld na enige weken en maanden misschien voor Mozes en Israël een andere gedaante had gekregen; niet alzo voor Israëls God. Het oordeel over Mozes was voorzeker geen toegeven aan een ogenblikkelijke, onheilige toorn, maar een oordeel van billijkheid, wijsheid en liefde; en wanneer de Heere zich in dit geval had laten verbidden, zo zou dit de schijn kunnen gehad hebben, alsof Hij vroeger te ver gegaan was, toen hij zelfs Mozes en Aron, als de grootste overtreders veroordeelde. Wij vinden evenwel ook voor Mozes zelf in de weigering van zijn bede een verborgen weldaad gelegen; want zoals menige harde en onaanzienlijke schaal een zoete kern verbergt, zo is het ook met de tuchtigingen van God -zelfs zijn roeden druipen van zegen. Neemt zelf de weegschaal in handen en ziet eens, wat Mozes ontbeert, wat hij daarvoor ontvangt, en wat hij door een en ander wint. Nu ja, hij moet Kanan ontberen en daarmee-alles? O neen; Kanan is -hoe kon het anders zijn? -zijn aards ideaal, en idealen winnen zelden door de verwerkelijking ervan; en zelfs het land van de belofte maakt geen uitzondering op die treurige regel, dat begeren van meer waarde is, dan zelfs het gelukkigst bezit. Heeft hij reeds overdacht, welk dagelijks kruis hem te wachten staat, als hij daar in de eerste weken niets zal zien dan bloed en tranen, en later tot de ontdekking zal moeten komen, hoe Israël wel verbeterd is van woonplaats, niet van hart? Mozes, Mozes, gij weet het niet, wat een zielesmart u de Heere bespaarde door dat ogenschijnlijk strenge antwoord: "spreek er Mij niet meer van." Gij hebt reeds genoeg gehad in uw gehele leven, oude man! deze laatste en grootste smart mocht u eens uw hart doen breken. Maar, terwijl God wil, dat hij niet langer over dze zaak zal spreken, gewaagt Hij zelf van een betere, schonere zaak. Mozes moet de hoogste top van het gebergte Pisga bestijgen, en van Kanan niet alleen zien zoveel het natuurlijk oog ontdekt, maar wat de Heere zijn verhelderde blik zal tonen. En in heilige verrukking ziet hij het dan ook weldra, bewoond, gezegend en gelukkig, zoals hij het nimmer in de werkelijkheid zou gezien hebben, zoals het misschien nooit ten volle geweest is, zoals hij het zich gedroomd had in de schitterendste ogenblikken, als zijn adelaarsgeest de vlerken ontplooide en zich wiegelde boven het veld van de toekomst. O voordelige ruil, dat Kanan van het aanschouwen voor het Kanan van de werkelijkheid, waarbij tenslotte alleen de voet een weinig verloren heeft maar het oog en het hart gewonnen hebben; want die beide laatsten zijn nu ten volle verzadigd! Immers, wat wint nu toch wel de man Gods bij datgene, wat hem God in Zijn toorn toedeelt, die toch slechts verborgen genade is? Niet alleen een ogenblik van rein genot, zoals hem de aarde bezwaarlijk zou hebben kunnen geven, maar meer, oneindig veel meer; want hier wordt de laatste hand gelegd aan Mozes' vorming voor een hogere, hemelse werkkring. Vaster dan hij misschien zelf tot nog toe vermoed had, kleeft zijn hart nog aan Kanan, en dit is natuurlijk billijk en tot zekere hoogte goed; maar zelfs niet eens een Kanan moet te veel plaats in een hart innemen, waarvoor God alles moet zijn. Tot nog toe waren Kanan en God, of als gij liever wilt, - omdat wij niet denken aan verdeeldheid van hart-God in Kanan verheerlijkt: maar nu God alleen, geheel en voor immer, als de Gever van alle gaven, zo nodig zelfs zonder de hoogste aardse gave daarbij. Als gij daarom later bij het afscheid en het naar huis gaan van Mozes, niets zondigs, ja nauwelijks iets aards meer ontdekt, zo is dit de vrucht geweest ook van deze beproeving; want wie kon nu, daar zelfs geen Kanan het vermag hem te belonen, zijn loon, zijn deel, zijn hoogste goed zijn dan-God? Let op het einde van het wezen van de Heere! Wachten is de bijzondere leerschool, waarin Hij allen leidt, die tot iets groots bestemd zijn. Wanneer evenwel deze school doorlopen is, dan is er dikwijls nog kort voor de dood een grote teleurstelling om-vergeeft ons de uitdrukking-de hoogste klasse te doorlopen; een teleurstelling zoals deze, waarop men wel allerminst gerekend had, waarbij het gehele levensdoel verloren schijnt maar nu valt ook de laatste scheidsmuur tussen God en ons hart in het stof, totdat wij tenslotte op de vraag, of wij nog iets, hoegenaamd, hier beneden begeren, met de stervenden Melanchton niets kunnen antwoorden dan: "Niets dan de hemel.". Mozes op de berg Pisga naar Kanan heenziende, maar zonder dit te kunnen bereiken, is een juiste vertegenwoordiger van het Verbond, waarvan hij de middelaar was, of veelmeer van allen, die in dat verbond leven; want zij betreden het ware Kanan niet, maar zien het slechts van verre, om er immer meer naar te verlangen: Mozes op de hoogte van Pisga vertegenwoordigt echter ook datgene, wat het Oude Testament, de Openbaring n het algemeen voortreffelijks heeft, al moet hij zich met een vergezicht vergenoegen, zijn leven is niet doelloos geweest; waar hij moet ophouden, ziet hij een ander optreden, een Jozua, door wie de Heere zich voorbehouden heeft te helpen..

2) Als hier gezegd wordt, dat Mozes het land ziet, dan moet dit opgevat worden in de gewone zin van het woord. Niet in een toestand van verrukking, maar werkelijk met zijn lichamelijke ogen. God heeft zijn blik zo verhelderd, dat hij Kanan heeft aanschouwd..

Vers 5

5. Alzo stierf Mozes, de knecht van de HEERE, op het einde van februari, of in het begin van maart van het jaar 1447 v. Chr., aldaar in het land van Moab, en niet in Kanan, het land van de belofte, naar de mond van de HEERE, die hethem voorzegd had (Deuteronomy 32:50).

De rabbijnen vertalen: Aan de mond, d.i. van een kus van de Heere. Onder Israël en onder de Christenheid heeft zich van geslacht tot geslacht een legende voortgeplant, dat Mozes onder de kus van de Heere gestorven is, in de liefdearmen van de Heiland, dat, onder de zoetste uitingen van zijn tederheid, zijn ziel haar thuis, het hemelse Kanan is binnengetreden. Wat een gedachte, dat de dood een kus van de Heiland is, waaronder de ziel naar huis gaat! En de dood van de vrome kan wel in de waarheid iets dergelijks zijn. Wie zal het zeggen, wat de Heere aan de ziel van de stervende mens doet, als de omstanders niets zien dan het stuiptrekkend lichaam en de bleker en bleker wordende gelaatstrekken, dan de brekende ogen, dan de doodsnacht, die zich om de scheidende hult, dan de schrik van vernieling en ontbinding; wie zal het zeggen, of niet de lieve Heer het dan helder en warm maakt in die ziel, welke naamloze verrukking reeds voor haar aangebroken is, welke zoete hemeltroost haar verfrist, welke innige tederheid zij geniet van Hem, die haar duur gekocht heeft, die zij nu niet meer kan verliezen! En misschien is de vriendelijkheid, de diepe vrede, die zo dikwijls op het gezicht van de dode als een liefelijk waas ligt uitgespreid, de zachte, zalige weerkaatsing van die kus van de Heere, waaronder de ziel zich losmaakt van haar aardse windsels..

Vers 5

5. Alzo stierf Mozes, de knecht van de HEERE, op het einde van februari, of in het begin van maart van het jaar 1447 v. Chr., aldaar in het land van Moab, en niet in Kanan, het land van de belofte, naar de mond van de HEERE, die hethem voorzegd had (Deuteronomy 32:50).

De rabbijnen vertalen: Aan de mond, d.i. van een kus van de Heere. Onder Israël en onder de Christenheid heeft zich van geslacht tot geslacht een legende voortgeplant, dat Mozes onder de kus van de Heere gestorven is, in de liefdearmen van de Heiland, dat, onder de zoetste uitingen van zijn tederheid, zijn ziel haar thuis, het hemelse Kanan is binnengetreden. Wat een gedachte, dat de dood een kus van de Heiland is, waaronder de ziel naar huis gaat! En de dood van de vrome kan wel in de waarheid iets dergelijks zijn. Wie zal het zeggen, wat de Heere aan de ziel van de stervende mens doet, als de omstanders niets zien dan het stuiptrekkend lichaam en de bleker en bleker wordende gelaatstrekken, dan de brekende ogen, dan de doodsnacht, die zich om de scheidende hult, dan de schrik van vernieling en ontbinding; wie zal het zeggen, of niet de lieve Heer het dan helder en warm maakt in die ziel, welke naamloze verrukking reeds voor haar aangebroken is, welke zoete hemeltroost haar verfrist, welke innige tederheid zij geniet van Hem, die haar duur gekocht heeft, die zij nu niet meer kan verliezen! En misschien is de vriendelijkheid, de diepe vrede, die zo dikwijls op het gezicht van de dode als een liefelijk waas ligt uitgespreid, de zachte, zalige weerkaatsing van die kus van de Heere, waaronder de ziel zich losmaakt van haar aardse windsels..

Vers 6

6. En Hij begroef 1) hem, a) in een dal, dicht bij de bergtop Nebo, in het land van Moab, tegenover Beth-Peor; b) een stad gelegen bij de berg Peor, c) en niemand heeft zijn graf geweten, tot op deze dag, 2) veelmeer is hij spoedig daarop wederom aan de groeve ontrukt en in dezelfde toestand overgebracht, waarin Henoch (Genesis 5:24) zich reeds bevond, en waarin later Elia (2 Kings 2:11) ook overgeplaatst werd (Matthew 17:3).

a) Judas Deuteronomy 34:9 b) Deuteronomy 3:29; Deuteronomy 4:46 c) Numbers 23:28

1) Mozes werd niet, evenals Hnoch en Elia de dood zelf ontrukt-hij stierf werkelijk, en zijn lichaam werd werkelijk begraven, zoals dit ook de woorden van de oorkonde duidelijk vermelden. Maar met de grootste waarschijnlijkheid durven wij aannemen, dat hij evenals zij aan de ontbinding ontnomen is. Mensen begraven het lichaam tot ontbinding; wanneer nu Jehova het lichaam van Mozes niet door mensen liet begraven, zo ligt het voor de hand de reden daarin te zoeken, dat Hij hem niet aan de ontbinding ten prooi wilde laten, maar in de begrafenis met eigen hand een kracht daarbij voegde, die hem aan de vertering ontrukte en hem de overgang baande tot dezelfde bestaans- of wezensvorm, waartoe Hnoch en Elia geraakten zonder dood en begrafenis. Hoe men zich deze bestaansvorm moet voorstellen en beschrijven, weten wij niet. Wij weten niet wat het was, hoogstens kunnen wij weten wat het niet was- namelijk niet een toestand van absolute verheerlijking en volmaaktheid, wier eersteling Christus moest zijn 1 Corinthiers 15:20,23), ook niet de toestand van het donkere Scheool-leven (Scheool = Hades = onderwereld) van alle overige kinderen van Adam (Psalm. 6:6), maar een toestand tussen deze beiden in, waarvan wij nog geen voorstelling en geen begrip hebben..

In verband met Judas Deuteronomy 34:9 (zie aldaar) mogen wij gerustelijk vaststellen, omdat Michaël de Engel van de opstanding is (Daniel 12:12), dat het lichaam van Mozes aan de ontbinding is ontrukt, en in verband met de verschijning op de berg van de verheerlijking, dat hij tot dezelfde verheerlijkte toestand is gebracht als Hnoch en Elia. Het is daarom dan ook, dat nooit iemand zijn graf heeft geweten en hij in een verheerlijkte gedaante met Elia bij de Heer kon verschijnen. De mening van sommigen, alsof de Heere daarom niemand toeliet, zijn graf te weten, opdat aan zijn lijk geen afgodische verering zou worden gepleegd, is beslist te verwerpen, omdat het elke Israëliet, op straffe van Levietische onreinheid, verboden was, een lijk aan te raken. Mozes' lichaam heeft geen bederf gekend, en alzo is hij ook daarin een type van den grote Middelaar van het Nieuwe Verbond. Moest hij ook wegens zijn zonde aan het water te Meriba de dood als straf ondergaan, als een bijzonder voorbeeld van de vreselijke ernst van de Heilige God tegen de zonde, ook ten opzichte van Zijn knecht, zo zou hij toch, nadat door deze straf aan de goddelijke gerechtigheid genoeg was gedaan, in de dood nog voor het gehele volk afgebeeld, en, als de in het gehele huis van God trouw bevondene, die de Heere van aangezicht tot aangezicht had gekend, met Wie hij van mond tot mond had gesproken, verheerlijkt worden..

2) Wat betreft de vermelde strijd in Judas, (Deuteronomy 34:9) tussen de aartsengel Michaël en de duivel, over het lichaam van Mozes, zo hebben wij in deze woorden geen "Apokrief bijgeloof" maar apostolische wijsheid te erkennen. Wanneer de satan de oorspronkelijke insteller van de dood onder de mensen is, en daarom ook de heerser over de dood (Hebrews 2:14 ), zo moet hij het zich stellig aantrekken, wanneer Gods genade het lichaam van Mozes aan het gewone noodlot en het gerecht van de zondige mensenkinderen wil onttrekken; en dit te meer, omdat het hier niet zozeer de bezolding van de zonde, van de zondige toestand gold, maar de straf voor een bijzondere zonde, en daarboven voor een zonde op het gebied van de geschiedenis van het heil. Hij toch stierf niet zozeer, als andere mensen, in de hoedanigheid van een zondig kind van Adam, maar in die van wetgever en verbondsmiddelaar, terwijl en in zoverre hij dit ambt gebroken en geschonden had. Bij de hoge plaats, die Mozes innam bij de geschiedens van het heil, had de satan er een bijzonder groot belang bij, dat Mozes de bezolding van zijn zonde in haar hele uitgebreidheid smaakte; want deze zonde en de dood, waarmee zij bestraft werd, was tot zekere hoogte een getuigenis van de ontoerekenbaarheid en de onvolkomen, ongenoegzame betrachting van zijn middelaarsambt, en wierp derhalve een donkere smet op het verbond zelf, door hem tot stand gebracht. Maar daarom liet God ook, terwijl de toorn op buitengewone wijze gerecht had gehouden, de genade op buitengewone wijze werken. Satan, de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagt voor God (Revelation 2:10, die daar weet, dat God ook tegen hen rechtvaardig wil en moet zijn, verheft zich en pocht op zijn recht; -maar Michaël, de verheven vorst van de geesten, de eigenlijke vorst en plaatsbekleder van Israël in de geestenwereld van de hemel, die in iedere strijd staat voor de zonen van Israël (Daniel 12:3 verricht, ondanks satans bemoeienissen, het hem opgedragen werk, hem niet tot zwijgen brengende door schelden, grootspreken en lasteren, maar door rustige, heilig-ernstige terugwijzing en bedreiging. In het licht van deze opvatting krijgt die op het eerste gezicht zo vreemde strijd tussen de twee geestenvorsten, over het lichaam van Mozes, een veelbetekenend gewicht in de rollen van de heilsgeschiedenis, en de daadzaak zelf, dat Jehovah, ondanks satans inmenging, het lichaam van Mozes onttrok aan het algemeen lot van de zondige mensenkinderen, wordt tot een voorafschaduwing en voorspel van toekomstige, oneidig grotere en heerlijkere dingen. De dood van Mozes was niet als die van de `eerste' Adam, die eindigt in de vertering; ook niet als die de `tweede' Adam, die eindigt in de opstanding; veel meer was het een midden tussen die twee gestalten van de dood, zoals Mozes zelf met zijn ambt een middenplaats inneemt tussen de eerste en de tweede Adam, tussen het hoofd van de zondige, stervende mensheid, en dat van de van zonde en dood verloste mensheid. Terwijl Mozes' dood wel een werkelijke, maar toch een in zijn natuurlijke loop gestremde is, en zijn toestand daarom een onvoleindigde en zwevende is, die een voleinding vordert en wacht, wordt hij zelf een voorspelling van deze voleinding; en als Mozes, ofschoon met de gehele huishouding van God vertrouwd (Numbers 12:7 toch de organisatie (inrichting) van het huis van God, niet tot algehele voleinding kan brengen, en daarom de belofte van een tweede Profeet en Middelaar ontving (Deuteronomy 18:17, ), zo zijn wij ook gerechtigd in de eigen lommelijke, enige manier van zijn dood en zijn begrafenis, een herinneringswaardige voorafschaduwing op te merken van de dood en de begrafenis van deze toekomstige Mozes-gelijke Profeet..

De kennis van datgene, wat in Deuteronomy 34:1-Deuteronomy 34:6 bericht is over de dood van Mozes, ontleenden de Israëlieten uit de (Deuteronomy 3:27) hun door Mozes meegedeelde goddelijke voorspelling (Deuteronomy 32:49, Numbers 27:12, ), en konden zij opmaken uit het weggaan van Mozes op de berg Nebo, waarvan hij niet terugkeerde. Bij het opstijgen van die berg zullen hem stellig de ogen van het volk gevolgd zijn, zo ver zij hem maar volgen konden. Ook is het zeer wel mogelijk, dat van uit vele punten in het leger van de Israëlieten, ook de top van de Nebo zichtbaar was, zodat de blikken van de zijnen hem niet alleen tot daarheen begeleidden, maar ook konden zien, hoe de Heere, na hem het beloofde land getoond te hebben, met hem in het naaste dal afsteeg, waar Mozes voor immer aan hun ogen onttrokken werd..

Vers 6

6. En Hij begroef 1) hem, a) in een dal, dicht bij de bergtop Nebo, in het land van Moab, tegenover Beth-Peor; b) een stad gelegen bij de berg Peor, c) en niemand heeft zijn graf geweten, tot op deze dag, 2) veelmeer is hij spoedig daarop wederom aan de groeve ontrukt en in dezelfde toestand overgebracht, waarin Henoch (Genesis 5:24) zich reeds bevond, en waarin later Elia (2 Kings 2:11) ook overgeplaatst werd (Matthew 17:3).

a) Judas Deuteronomy 34:9 b) Deuteronomy 3:29; Deuteronomy 4:46 c) Numbers 23:28

1) Mozes werd niet, evenals Hnoch en Elia de dood zelf ontrukt-hij stierf werkelijk, en zijn lichaam werd werkelijk begraven, zoals dit ook de woorden van de oorkonde duidelijk vermelden. Maar met de grootste waarschijnlijkheid durven wij aannemen, dat hij evenals zij aan de ontbinding ontnomen is. Mensen begraven het lichaam tot ontbinding; wanneer nu Jehova het lichaam van Mozes niet door mensen liet begraven, zo ligt het voor de hand de reden daarin te zoeken, dat Hij hem niet aan de ontbinding ten prooi wilde laten, maar in de begrafenis met eigen hand een kracht daarbij voegde, die hem aan de vertering ontrukte en hem de overgang baande tot dezelfde bestaans- of wezensvorm, waartoe Hnoch en Elia geraakten zonder dood en begrafenis. Hoe men zich deze bestaansvorm moet voorstellen en beschrijven, weten wij niet. Wij weten niet wat het was, hoogstens kunnen wij weten wat het niet was- namelijk niet een toestand van absolute verheerlijking en volmaaktheid, wier eersteling Christus moest zijn 1 Corinthiers 15:20,23), ook niet de toestand van het donkere Scheool-leven (Scheool = Hades = onderwereld) van alle overige kinderen van Adam (Psalm. 6:6), maar een toestand tussen deze beiden in, waarvan wij nog geen voorstelling en geen begrip hebben..

In verband met Judas Deuteronomy 34:9 (zie aldaar) mogen wij gerustelijk vaststellen, omdat Michaël de Engel van de opstanding is (Daniel 12:12), dat het lichaam van Mozes aan de ontbinding is ontrukt, en in verband met de verschijning op de berg van de verheerlijking, dat hij tot dezelfde verheerlijkte toestand is gebracht als Hnoch en Elia. Het is daarom dan ook, dat nooit iemand zijn graf heeft geweten en hij in een verheerlijkte gedaante met Elia bij de Heer kon verschijnen. De mening van sommigen, alsof de Heere daarom niemand toeliet, zijn graf te weten, opdat aan zijn lijk geen afgodische verering zou worden gepleegd, is beslist te verwerpen, omdat het elke Israëliet, op straffe van Levietische onreinheid, verboden was, een lijk aan te raken. Mozes' lichaam heeft geen bederf gekend, en alzo is hij ook daarin een type van den grote Middelaar van het Nieuwe Verbond. Moest hij ook wegens zijn zonde aan het water te Meriba de dood als straf ondergaan, als een bijzonder voorbeeld van de vreselijke ernst van de Heilige God tegen de zonde, ook ten opzichte van Zijn knecht, zo zou hij toch, nadat door deze straf aan de goddelijke gerechtigheid genoeg was gedaan, in de dood nog voor het gehele volk afgebeeld, en, als de in het gehele huis van God trouw bevondene, die de Heere van aangezicht tot aangezicht had gekend, met Wie hij van mond tot mond had gesproken, verheerlijkt worden..

2) Wat betreft de vermelde strijd in Judas, (Deuteronomy 34:9) tussen de aartsengel Michaël en de duivel, over het lichaam van Mozes, zo hebben wij in deze woorden geen "Apokrief bijgeloof" maar apostolische wijsheid te erkennen. Wanneer de satan de oorspronkelijke insteller van de dood onder de mensen is, en daarom ook de heerser over de dood (Hebrews 2:14 ), zo moet hij het zich stellig aantrekken, wanneer Gods genade het lichaam van Mozes aan het gewone noodlot en het gerecht van de zondige mensenkinderen wil onttrekken; en dit te meer, omdat het hier niet zozeer de bezolding van de zonde, van de zondige toestand gold, maar de straf voor een bijzondere zonde, en daarboven voor een zonde op het gebied van de geschiedenis van het heil. Hij toch stierf niet zozeer, als andere mensen, in de hoedanigheid van een zondig kind van Adam, maar in die van wetgever en verbondsmiddelaar, terwijl en in zoverre hij dit ambt gebroken en geschonden had. Bij de hoge plaats, die Mozes innam bij de geschiedens van het heil, had de satan er een bijzonder groot belang bij, dat Mozes de bezolding van zijn zonde in haar hele uitgebreidheid smaakte; want deze zonde en de dood, waarmee zij bestraft werd, was tot zekere hoogte een getuigenis van de ontoerekenbaarheid en de onvolkomen, ongenoegzame betrachting van zijn middelaarsambt, en wierp derhalve een donkere smet op het verbond zelf, door hem tot stand gebracht. Maar daarom liet God ook, terwijl de toorn op buitengewone wijze gerecht had gehouden, de genade op buitengewone wijze werken. Satan, de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagt voor God (Revelation 2:10, die daar weet, dat God ook tegen hen rechtvaardig wil en moet zijn, verheft zich en pocht op zijn recht; -maar Michaël, de verheven vorst van de geesten, de eigenlijke vorst en plaatsbekleder van Israël in de geestenwereld van de hemel, die in iedere strijd staat voor de zonen van Israël (Daniel 12:3 verricht, ondanks satans bemoeienissen, het hem opgedragen werk, hem niet tot zwijgen brengende door schelden, grootspreken en lasteren, maar door rustige, heilig-ernstige terugwijzing en bedreiging. In het licht van deze opvatting krijgt die op het eerste gezicht zo vreemde strijd tussen de twee geestenvorsten, over het lichaam van Mozes, een veelbetekenend gewicht in de rollen van de heilsgeschiedenis, en de daadzaak zelf, dat Jehovah, ondanks satans inmenging, het lichaam van Mozes onttrok aan het algemeen lot van de zondige mensenkinderen, wordt tot een voorafschaduwing en voorspel van toekomstige, oneidig grotere en heerlijkere dingen. De dood van Mozes was niet als die van de `eerste' Adam, die eindigt in de vertering; ook niet als die de `tweede' Adam, die eindigt in de opstanding; veel meer was het een midden tussen die twee gestalten van de dood, zoals Mozes zelf met zijn ambt een middenplaats inneemt tussen de eerste en de tweede Adam, tussen het hoofd van de zondige, stervende mensheid, en dat van de van zonde en dood verloste mensheid. Terwijl Mozes' dood wel een werkelijke, maar toch een in zijn natuurlijke loop gestremde is, en zijn toestand daarom een onvoleindigde en zwevende is, die een voleinding vordert en wacht, wordt hij zelf een voorspelling van deze voleinding; en als Mozes, ofschoon met de gehele huishouding van God vertrouwd (Numbers 12:7 toch de organisatie (inrichting) van het huis van God, niet tot algehele voleinding kan brengen, en daarom de belofte van een tweede Profeet en Middelaar ontving (Deuteronomy 18:17, ), zo zijn wij ook gerechtigd in de eigen lommelijke, enige manier van zijn dood en zijn begrafenis, een herinneringswaardige voorafschaduwing op te merken van de dood en de begrafenis van deze toekomstige Mozes-gelijke Profeet..

De kennis van datgene, wat in Deuteronomy 34:1-Deuteronomy 34:6 bericht is over de dood van Mozes, ontleenden de Israëlieten uit de (Deuteronomy 3:27) hun door Mozes meegedeelde goddelijke voorspelling (Deuteronomy 32:49, Numbers 27:12, ), en konden zij opmaken uit het weggaan van Mozes op de berg Nebo, waarvan hij niet terugkeerde. Bij het opstijgen van die berg zullen hem stellig de ogen van het volk gevolgd zijn, zo ver zij hem maar volgen konden. Ook is het zeer wel mogelijk, dat van uit vele punten in het leger van de Israëlieten, ook de top van de Nebo zichtbaar was, zodat de blikken van de zijnen hem niet alleen tot daarheen begeleidden, maar ook konden zien, hoe de Heere, na hem het beloofde land getoond te hebben, met hem in het naaste dal afsteeg, waar Mozes voor immer aan hun ogen onttrokken werd..

Vers 7

7. Mozes nu was honderd en twintig jaar oud, toen hij stierf: zijn oog was niet donker geworden, en zijn kracht, levendigheid en frisheid naar lichaam en ziel, was niet vergaan. Maar zeer in het oog vallend werd aan hem bewaarheid, wat geschreven staat in Jesaja 40:31: Die de Heere verwachten zullen de kracht vernieuwen.

Soms uit zich de bijzondere bewaring van hen, die voor anderen in de Heere leven, in een andere gedaante; het uitwendig oog sluit zich, opdat het inwendige des te scherper zie; daar ontstaat een nieuwe wereld, daar ontplooit zich een inwendige levenskracht, niet minder verwonderlijk dan de uitwendige. Maar zij, wier roeping bij voorkeur naar buiten, kunnen in Mozes een blijvende verafschaduwing hebben..

Vers 7

7. Mozes nu was honderd en twintig jaar oud, toen hij stierf: zijn oog was niet donker geworden, en zijn kracht, levendigheid en frisheid naar lichaam en ziel, was niet vergaan. Maar zeer in het oog vallend werd aan hem bewaarheid, wat geschreven staat in Jesaja 40:31: Die de Heere verwachten zullen de kracht vernieuwen.

Soms uit zich de bijzondere bewaring van hen, die voor anderen in de Heere leven, in een andere gedaante; het uitwendig oog sluit zich, opdat het inwendige des te scherper zie; daar ontstaat een nieuwe wereld, daar ontplooit zich een inwendige levenskracht, niet minder verwonderlijk dan de uitwendige. Maar zij, wier roeping bij voorkeur naar buiten, kunnen in Mozes een blijvende verafschaduwing hebben..

Vers 8

8. En de kinderen van Israël beweenden Mozes, in de vlakke velden van Moab, dertig dagen: a) en de dagen van wenen, van de rouw over Mozes, werden voleindigd, om nuvoorwaarts te trekken ter verovering van het beloofde land Joshua 1:1).

a) Numbers 20:29 Genesis 50:3

Vers 8

8. En de kinderen van Israël beweenden Mozes, in de vlakke velden van Moab, dertig dagen: a) en de dagen van wenen, van de rouw over Mozes, werden voleindigd, om nuvoorwaarts te trekken ter verovering van het beloofde land Joshua 1:1).

a) Numbers 20:29 Genesis 50:3

Vers 9

9. Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de Geest van wijsheid, en andere, voor een aanvoerder nodige bekwaamheden; want Mozes had zijn handen op hem gelegd, en hem daarmee niet alleen tot opvolger geordend, maar hem ookonder de onmiddellijke invloed van Gods Geest gesteld: a) zo hoorden de kinderen van Israël naar hem, als hun wettig geordende aanvoerder, en deden, zoals de HEERE Mozes geboden had, dat nl. de gehele gemeente hem, Jozua, moest gehoorzaam zijn (Numbers 27:20 Joshua 1:16,.

a) Numbers 27:22,

Vers 9

9. Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de Geest van wijsheid, en andere, voor een aanvoerder nodige bekwaamheden; want Mozes had zijn handen op hem gelegd, en hem daarmee niet alleen tot opvolger geordend, maar hem ookonder de onmiddellijke invloed van Gods Geest gesteld: a) zo hoorden de kinderen van Israël naar hem, als hun wettig geordende aanvoerder, en deden, zoals de HEERE Mozes geboden had, dat nl. de gehele gemeente hem, Jozua, moest gehoorzaam zijn (Numbers 27:20 Joshua 1:16,.

a) Numbers 27:22,

Vers 10

10. En er stond geen profeet meer op in Israël, v r de in Deuteronomy 18:15 beloofde, zoals Mozes, die de HEERE gekend had, van aangezicht tot aangezicht, met wie Hij had omgegaan als de ene vriend met de ander (Exodus 33:11 Numbers 12:8 ).

"Er stond geen profeet meer op in Israël zoals Mozes." En toch was er door Mozes zelf een profeet beloofd, zoals hij zelf was; de Messias, die zij moesten horen. En ziet nu Christus in de bergpredikatie. Daar is Hij een Mozes. Daar predikt Hij de wet in al haar kracht en volheid, en doet er geen enkel woord van genade bij, nadat hij in de zaligsprekingen de genade heeft laten voorafgaan. Ja, Hij was Mozes en tegelijk de meerdere dan Mozes; want bestond de grootheid van Mozes boven anderen daarin, dat de Heere hem gekend had van aangezicht tot aangezicht, Christus was het aangezicht van God zelf, evenals het aangezicht van de mens persoonlijkheid openbaart, zo openbaart Christus het Goddelijk wezen! Overal, waar van het aangezicht van God gesproken wordt, wordt dan ook Christus bedoeld. Mozes voerde eerst het zwaard, daarna de herdersstaf; en hij bleef die voeren ook als herder over het volk van God. Jozua was bij uitnemendheid de man van het zwaard. Christus had geen van beide. Hij deed alles Goddelijk, onmiddellijk: Hij sprak en het was er. Mozes en Jozua deden wonderen van oordeel en verdelging, Christus wonderen van liefde, van genezing, van redding. Mozes veranderde het water in bloed, Christus veranderde het water in wijn. Mozes ging van de berg Nebo heen in heerlijkheid, en verscheen opnieuw in heerlijkheid op de berg Tabor, Christus ging heen door een bloedige dood, en door het graf in Zijn heerlijkheid van de Olijfberg, om aldaar weer te keren op de wolken van de hemel..

Maar toch, "geen enkel persoon van de oudheid kon in de schaduw van onze man van God staan." "Waar zijn zij, de Draco's, de Numa's de Solons, de Lycurgen, en zovelen van hen, wier beeld met een straalkrans van hoger glorie omschenen is? Hun werk is met hen vergaan: dat van Mozes is eeuwig als Israël, als de God van Israël zelf.". 11. In al de tekenen en wonderen, waartoe hem de HEERE gezonden heeft, om die in Egypte te doen aan farao, en aan al zijn knechten, en aan al zijn land.

Vers 10

10. En er stond geen profeet meer op in Israël, v r de in Deuteronomy 18:15 beloofde, zoals Mozes, die de HEERE gekend had, van aangezicht tot aangezicht, met wie Hij had omgegaan als de ene vriend met de ander (Exodus 33:11 Numbers 12:8 ).

"Er stond geen profeet meer op in Israël zoals Mozes." En toch was er door Mozes zelf een profeet beloofd, zoals hij zelf was; de Messias, die zij moesten horen. En ziet nu Christus in de bergpredikatie. Daar is Hij een Mozes. Daar predikt Hij de wet in al haar kracht en volheid, en doet er geen enkel woord van genade bij, nadat hij in de zaligsprekingen de genade heeft laten voorafgaan. Ja, Hij was Mozes en tegelijk de meerdere dan Mozes; want bestond de grootheid van Mozes boven anderen daarin, dat de Heere hem gekend had van aangezicht tot aangezicht, Christus was het aangezicht van God zelf, evenals het aangezicht van de mens persoonlijkheid openbaart, zo openbaart Christus het Goddelijk wezen! Overal, waar van het aangezicht van God gesproken wordt, wordt dan ook Christus bedoeld. Mozes voerde eerst het zwaard, daarna de herdersstaf; en hij bleef die voeren ook als herder over het volk van God. Jozua was bij uitnemendheid de man van het zwaard. Christus had geen van beide. Hij deed alles Goddelijk, onmiddellijk: Hij sprak en het was er. Mozes en Jozua deden wonderen van oordeel en verdelging, Christus wonderen van liefde, van genezing, van redding. Mozes veranderde het water in bloed, Christus veranderde het water in wijn. Mozes ging van de berg Nebo heen in heerlijkheid, en verscheen opnieuw in heerlijkheid op de berg Tabor, Christus ging heen door een bloedige dood, en door het graf in Zijn heerlijkheid van de Olijfberg, om aldaar weer te keren op de wolken van de hemel..

Maar toch, "geen enkel persoon van de oudheid kon in de schaduw van onze man van God staan." "Waar zijn zij, de Draco's, de Numa's de Solons, de Lycurgen, en zovelen van hen, wier beeld met een straalkrans van hoger glorie omschenen is? Hun werk is met hen vergaan: dat van Mozes is eeuwig als Israël, als de God van Israël zelf.". 11. In al de tekenen en wonderen, waartoe hem de HEERE gezonden heeft, om die in Egypte te doen aan farao, en aan al zijn knechten, en aan al zijn land.

Vers 12

12. En in heel die sterke hand, en in al die grote verschrikking, die vreselijke daden, die Mozes gedaan heeft voor de ogen van geheel Israël, gedurende de 40 jaar in de woestijn, om zich bij hen te doen geloven, hun harten totvrolijk vertrouwen en gehoorzaamheid op te wekken, en, zo nodig, hun een heilzame schrik in te boezemen.

Dit oordeel over Mozes wordt niet verminderd door het optreden en werken van een lange rij profeten na Mozes in Israël. Nadat Jozua onder de machtige, ook in tekenen en wonderen zich betonende bijstand van de Heere de Kananieten geslagen, hun land veroverd en onder de kinderen van Israël verdeeld had, en toen hierna stam voor stam zich gevestigd had in zijn grondgebied, zodat men, zoals in Deuteronomy 34:2 gebeurt, de verscheidene delen van het land naar Nafthali, Efraïm, Manasse en Juda begon te noemen, toen kon reeds de overtuiging in Israël veld winnen, dat geen profeet meer opstond als Mozes, aan wie zich de Heere betoond had met zulke tekenen en wonderen voor de Egyptenaren, en voor de ogen van geheel Israël..

Wij geven tenslotte als voortzetting van de aan het eind van Genesis medegedeelde tijdtafel, nog een chronologisch overzicht over het leven van Mozes, als volgt:

na de Schepping, voor Christus geb. Mozes' geboorte.......... 2433 1572

Vlucht uit Midian.........2473 1532

Zijn roeping, Uittocht uit Egypte. 2513 1492

Mozes' dood............2553 1452

SLOTWOORD

Mozes spreekt in dit boek als een scheidende vader van zijn kinderen. De taal is hartelijk, inspirerend, aangrijpend. Hij blikt terug op de 40 jaren die voorbij gingen, herinnert het volk aan de genoten weldaden, de ondank, waarmee het op zo veelvuldige wijze de Heere vergolden heeft, aan de oordelen van God, en de achter dezelfde toch steeds weer tevoorschijn komende Liefde; verklaart, herhaalt en verheldert de wetten, en wordt het niet beu met de hartelijkste en de meest aangrijpende woorden hen te vermanen, om ze op te volgen, terwijl daarin alleen het leven van het volk is. Overziet alle stormen en strijden, die het ondervonden en doorstaan heeft, voorspelt uit het verleden, de toekomst, geeft een overzicht van de toekomstige ontwikkeling van het volk, ziet met smart en vreugde hoe zich in de toekomst de drie tijdvakken van het verleden, nl. afval, straf en begenadiging zullen herhalen.

Wordt ons in Numeri beschreven, hoe Israël wordt voorbereid, om in Kanan op eigen erf te worden gesteld, vooral ook wat betreft de inrichting tot een welgeordende burgerstaat, in Deuteronomium ontvangt de nakomelingschap van het volk, dat bij Sinaï de Wet ontving, nog eens uitvoerig de mededeling van al wat het gehouden is te beleven. In de drie redevoeringen van Mozes hebben wij niet een blote herhaling van de wetten bij Sinaï gegeven, maar behalve de herhaling, ook een uitbreiding en nadere uitleg ervan. Wat Israël in Kanan onderhouden had. zowel op godsdienstig als op zedelijk en maatschappelijk gebied, wordt door God, de Heere, door de mond van Mozes, Israël op het hart gedrukt, opdat het als een volk, verlost door de Heere, als een volk, dat als het ware onmiddellijk zijn wetten uit de hemel ontvangen had, gelukkig en rustig zou leven onder zijn wijnstok en vijgeboom. Wat alleen voor de woestijn, voor het leven in de woestijn gold, wordt weggelaten; wat betrekking had op het wonen in Kanan, daarvoor, hier en daar, in de plaats gesteld. Het zijn geen andere wetten en ordinantiën, het zijn wat het wezen betreft, dezelfde wetten, als bij Sinaï gegeven, maar in overeenstemming gebracht, waar het moest, met de gewijzigde toestanden en behoeften van het volk. De "herhaling van de Wet" houdt rekening met de organische ontwikkeling van het volk, zoals deze onder de leiding van God en onder zijn onmiddellijke bestuur heeft plaatsgehad. En, opdat het Israël van toen, dat nieuwe geslacht, dat in de woestijn was geboren of groot geworden, het wel zou verstaan, dat aan de onderhouding van des Heeren wetten Zijn zegen, maar ook aan de overtreding ervan Zijn Goddelijk misnoegen en straf was verbonden, daarom zingt de man van God, de grootste profeet, zijn lied, waarin zegen en vloek elkaar afwisselen, maar spreekt ook, als de Middelaar van het Oude Verbond, tevens zijn zegen uit over dit geslacht, opdat het in het Beloofde land de goedertierenheid van God zou mogen ervaren. Zo getuigt alles van een eenheid, die voor ons aan geen enkele bedenking onderhevig is. Maar zo kon het ook niet anders, dan dat, als straks Jozua het verbond plechtig vernieuwt Joshua 24:25, hij aan deze boeken, en vooral aan het laatste boek, een bericht toevoegt, omtrent de laatste ogenblikken en de dood van deze Grote onder Israël, als aanhangsel bij het wetboek, om het Israël nooit te doen vergeten, dat hij, die op aarde met recht de "mond van God" kon worden genoemd, ook als aan Diens mond is ontslapen.. EINDOPMERKINGEN OVER DE PENTATEUCH.

Het naar de vijf werken verdeelde werk van Mozes, werd, naar deze verdeling, door de Grieken en Romeinen Pentateuchus genoemd. Dit woord is samengesteld uit Pente (= vijf) en yeucov (= werktuig, huisraad), dat in de Alexandrijnse eeuw ook voor "boek" werd gebruikt. Pentateuchus betekent dus: het vijfheilige boek. De verdeling in vijf boeken behoeft men hier niet, zoals in andere boeken, voor van latere dagtekening te houden; de verdeling is hier veelmeer gelijk met de oorsprong ontstaan; ook is het getal vijf niet zonder betekenis en wijst de betrekking aan, die de samensteller nog met Egypte had (zie Exodus 2:10). In de Hebreeuwse Kanon heet het, naar zijn hoofdinhoud, het Wetboek (Deuteronomy 31:26; Joshua 1:8 enz. ), of kortweg de wet (Nehem.8:2,7,13 enz.; de Hebreeuwse uitdrukking voor het laatste is Thora d.i. Leer, onderwijzing. Verscheidene malen, zoals b.v. in Deuteronomy 31:9, Deuteronomy 31:23, wijst Mozes zichzelf aan, als de vervaardiger. Wanneer nu overigens de oorsprong van een geschrift der Oudheid juist daardoor twijfelachtig wordt, dat de vervaardiger zichzelf hehaalde malen, als zodanig vermeld, zo doet men allereerst opmerken, dat Mozes zijn vaderschap in het geheel niet vermeldt, om het te vermelden, maar slechts in zoverre het ingevlochten is in de gang van de ontwikkeling, van de door hem vermelde daadzaken, derhalve, waar het kon noch verzwegen mocht worden; bovendien hebben wij hier te doen met een vervaardiger, achter wiens schriftelijke werk nog een ander werk staat, niet met inkt, maar met de Geest van de levende God geschreven, dat genoegzame getuigenis van waarheid en vertrouwdbaarheid aan het eerste geeft-wij menen het volk Israël in zijn geschiedenis, zo wonderbaar, zo enig in zijn soort-(het volk Israël zelf met zijn gehele na-Mozaïsche geschiedenis en literatuur is de levende, onvergankelijke en onbedrieglijke papyrus-rol, waarop, als met Gods vinger, de tekst van de Thora gegrift is).

Het zou ook niemend, wie dan ook, invallen, om de authentie (= echtheid) van Mozes' geschriften te betwijfelen, wanneer niet velen van het geslacht van deze tijd, bevangen door het naturalisme van de moderne wereldbeschouwing, een natuurlijke openbaring van God met wonderen en voorspellingen reeds van tevoren (a priori) voor onmogelijk hielden, en tot staving van zulke vooropgestelde meningen er juist toe genoodzaakt werden, de bijbelse oorkonden, die daarmee in tegenspraak zijn, voor verzinsels van latere tijd, of voor onwillekeurige opsiering van oudere berichten, door de volkssage te houden. De eerste, die, om ons te bedienen van een uitdrukking van Goethe (Werken, 27,68) "het mes en tentijzer in de Pentateuch zette" was de lijfarts van koning Lodewijk XIV, Astruc, Doctor en Professor in de medicijnen aan het Koninklijk College te Parijs. Als zijn studie, wat betreft de geschiedenis van het ontstaan van Syphilis, waardoor hij in de medische wetenschap veel belangrijks tevoorschijn heeft gebracht, het toeliet, onderwierp hij de wetten van Mozes, betreffende de vloeiingen in verband met het geslachtsleven (Leviticus 12:1, 15), aan een diepgaand onderzoek, en werd op die manier meer werkzaam met de Pentateuch. In zijn, in 1853 te Brussel verschenen, geschrift (Conjectures sur les mmoires originaux, dont il parait que Moyse s'est servi pour composer le livre de Gense) zocht hij de verwisseling van Gods namen in Genesis (Genesis 2:4 aanm), om daaruit te verklaren, dat het gehele boek uit twee hoofdoorkonden, een JEHOVAH- en een ELOHIM-oorkonde, was samengesteld. Deze hypothese, in het begin weinig opgemerkt, werd in aanzien gebracht door Johannes Gottfried Eichhorn, professor in de Oosterse talen te Jena; zij werd later de Oorkonden-Hypothese genoemd. Toch werd zij spoedig terzijde gesteld door de Fragmenten-Hypothese, die haar ontstaan te danken had aan Vater, Prof. der Theologie te Halle; deze versnipperde de hele Pentateuch in verschillende fragmeneten (brokstukken), ontleend aan de opschriften en slotformules, ook aan de veelvuldige herhalingen en zogenaamde verschillende berichten over n en dezelfde gebeurtenis. Onlangs heeft men ook die prijsgegeven, en de Oorkonden-Hypothese vervormd in de Aanvullings-Hypothese, die weliswaar in het onderhavige werk een plan van eenheid erkent, maar toch de oorspronkelijke eenheid ervan tegenspreekt; de samensteller van de Pentateuch (de Jehovist) moet veeleer een ouder, van de wereldschepping tot Jozua reikend geschrift (dat van de Elohist), als een ur-schrift, voor zich gehad hebben, en dit hebben omgewerkt met aanmerkelijke inlassingen of aanvullingen. De voorstanders van deze beschouwing (Tuch, Knobel e.a.) hebben ook stuk voor stuk geprobeerd aan te wijzen, welke stukken de Elohist en welke de Jehovist toebehoren. Maar niet alleen komen zij onderling in tegenspraak, omdat de n zich de zaak zo voorstelt en de ander zo; maar ook komt ieder voor zich in grote moeilijkheid bij zulke gedeelten, die, volgens de aangenomen grondstellingen, aan de ene zijde tot het ur-schrift schijnen te behoren en in andere opzichten tot het aanvullings-schrift; daarom heeft men zich genoodzaakt gezien, nog een derde, ja zelfs een vierde geschrift als bron aan te nemen, en hieraan kan men dan toewijzen, wat zich niet onder de beide andere laat rangschikken. Tegenover al deze onderstellingen over het ontstaan van de Pentateuch, hebben theologen als Hengstenberg, Drechsler, Ranke, Hvernick, Keil e.a. met overtuigende gronden aangewezen, dat de eenheid van plan, door al de vijf boeken heen zichtbaar, waardoor wij daarin een geschiedenis en wetgeving voor ons hebben, die zich ten doel stellen, de historische oorsprong en de wettige grondvesting van de theocratie of van de Israëlitische Godsstaat te vormen, een oorspronkelijke eenheid is, tegelijk ontstaan met het ontwerp zelf, en geenszins, als een bijvoegsel, dat lange tijd daaraan ontbroken had, daaraan opgedrongen is door de eindbewerkers; verder, dat de enkele vervaardiger geen ander is, dan juist Mozes, door wie God met Israël een verbond gesloten heeft, door wie de wetten aan Israël gegeven zijn. Zonder twijfel evenwel heeft Mozes ook nog geput uit berichten en oorkonden, doe reeds v r hem verzameld waren en-zijn werk wordt er ons van meerdere waarde om. Verschil van woorden en stijl tonen dit genoegzaam; en geen wonder ook! "Mozes is wel de grootste der Profeten in het oude verbond geweest, maar daarom niet de eerste".

"En op deze wijze wordt tegelijk hun hoge Goddelijke afkomst niet het allerminst ontkend of ontzenuwd; maar geraken wij integendeel, tot het eerder allergelukkigst te noemen resultaat, dat ook v r Mozes reeds enkele, door God gegeven schriften, en gewijde oorkonden bestaan moet hebben, en wordt door deze opvatting de lijn van Goddelijke ingeving derhalve verder uitgestrekt en tot in de diepten van de Israëlitische oudheid voortgezet, dan wel in het geringste gekrenkt of beperkt. Men mag zelfs nog verder gaan in het onderscheiden van de elementen, waaruit de Pentateuch, zoals wij die als n geheel bezitten, in zijn hoge oudheid is samengesteld. Niets verbiedt ons de ettelijke plaatsen in de Mozaïsche schriften, die kennelijk een aantekening of aanvulling uit later tijd dan die van Mozes eigen leven bevatten, toe te schrijven aan een latere, mits altijd bevoegde en van God gewijde hand." Maar toch: "de Pentateuch draagt met recht de naam van "Boeken van Mozes," omdat zij voor het grootste gedeelte zijn eigen woorden en de hem door God onmiddellijk tot opschrijven gegeven Oorkonden bevatten.". Het autograaf, d.i.: het door Mozes zelf geschreven exemplaar van zijn werk, werd door de priesters aan de zijde verbondsark neergelegd (Deuteronomy 31:26 ), vermoedelijk omstreeks de tijd, toen het volk tot rust gekomen was en de tabernakel te Silo haar standplaats had Joshua 18:1. Maar voor dit kon gebeuren, moest afschrift van de gehele Pentateuch genomen worden, en bij deze gelegenheid zullen wel enige noodzakelijke bijvoegingen, zoals ook het eerder genoemde laatste gedeelte, gevoegd zijn, waarschijnlijk door Jozua met behulp van de hogepriester Eleazar en door de oudsten, op wie Mozes' geest rustte (Numbers 11:25 ) en, die al de werken wisten, door de Heere aan Israël gewrocht Joshua 24:31 ); toch bleef zeer waarschijnlijk het handschrift van Mozes zoals het was, zonder enige toevoegsels.

Wanneer Gregorius van Naziana (tegen het einde van de 4de eeuw na Chr) Mozes kenschetst als de "Oceaan van de theologie, waaruit alle stromen en zeeën ontspringen", wanneer een rijk begaafd theoloog van de tegenwoordige tijd, de Thora, een onuitputtelijke zee van het weten, een groeve van nog onopgedolven schatten van kennis, een verzameling van onontvouwde kleinoden en mysteriën, noemt, dan kunnen wij nu, nadat wij ons uit eigen ervaring overtuigd hebben, daarmee slechts onze goedkeurende stem paren en moeten dringend wensen, dat Mozes d.w.z. de Thora immer ijveriger bestudeerd zal worden, vooral opdat men meer en meer het Nieuwe Testament zullen verstaan. De zo-even aangehaalde theoloog merkt aan: "Wat in het Nieuwe Testament de vier evangeliën zijn, dat zijn in het Oude de vijf boeken van Mozes. Die parallel gaat diep. Het Matthes-evangelie begint werkelijk, als een aansluiting op het Genesis van het Oude Testament, met het boek der Genesis (van het geslacht) van Jezus Christus, en het Johannes-evangelie is met geen oudtestamentisch boek zo nauw verwant als met Deuteronomium."

Vers 12

12. En in heel die sterke hand, en in al die grote verschrikking, die vreselijke daden, die Mozes gedaan heeft voor de ogen van geheel Israël, gedurende de 40 jaar in de woestijn, om zich bij hen te doen geloven, hun harten totvrolijk vertrouwen en gehoorzaamheid op te wekken, en, zo nodig, hun een heilzame schrik in te boezemen.

Dit oordeel over Mozes wordt niet verminderd door het optreden en werken van een lange rij profeten na Mozes in Israël. Nadat Jozua onder de machtige, ook in tekenen en wonderen zich betonende bijstand van de Heere de Kananieten geslagen, hun land veroverd en onder de kinderen van Israël verdeeld had, en toen hierna stam voor stam zich gevestigd had in zijn grondgebied, zodat men, zoals in Deuteronomy 34:2 gebeurt, de verscheidene delen van het land naar Nafthali, Efraïm, Manasse en Juda begon te noemen, toen kon reeds de overtuiging in Israël veld winnen, dat geen profeet meer opstond als Mozes, aan wie zich de Heere betoond had met zulke tekenen en wonderen voor de Egyptenaren, en voor de ogen van geheel Israël..

Wij geven tenslotte als voortzetting van de aan het eind van Genesis medegedeelde tijdtafel, nog een chronologisch overzicht over het leven van Mozes, als volgt:

na de Schepping, voor Christus geb. Mozes' geboorte.......... 2433 1572

Vlucht uit Midian.........2473 1532

Zijn roeping, Uittocht uit Egypte. 2513 1492

Mozes' dood............2553 1452

SLOTWOORD

Mozes spreekt in dit boek als een scheidende vader van zijn kinderen. De taal is hartelijk, inspirerend, aangrijpend. Hij blikt terug op de 40 jaren die voorbij gingen, herinnert het volk aan de genoten weldaden, de ondank, waarmee het op zo veelvuldige wijze de Heere vergolden heeft, aan de oordelen van God, en de achter dezelfde toch steeds weer tevoorschijn komende Liefde; verklaart, herhaalt en verheldert de wetten, en wordt het niet beu met de hartelijkste en de meest aangrijpende woorden hen te vermanen, om ze op te volgen, terwijl daarin alleen het leven van het volk is. Overziet alle stormen en strijden, die het ondervonden en doorstaan heeft, voorspelt uit het verleden, de toekomst, geeft een overzicht van de toekomstige ontwikkeling van het volk, ziet met smart en vreugde hoe zich in de toekomst de drie tijdvakken van het verleden, nl. afval, straf en begenadiging zullen herhalen.

Wordt ons in Numeri beschreven, hoe Israël wordt voorbereid, om in Kanan op eigen erf te worden gesteld, vooral ook wat betreft de inrichting tot een welgeordende burgerstaat, in Deuteronomium ontvangt de nakomelingschap van het volk, dat bij Sinaï de Wet ontving, nog eens uitvoerig de mededeling van al wat het gehouden is te beleven. In de drie redevoeringen van Mozes hebben wij niet een blote herhaling van de wetten bij Sinaï gegeven, maar behalve de herhaling, ook een uitbreiding en nadere uitleg ervan. Wat Israël in Kanan onderhouden had. zowel op godsdienstig als op zedelijk en maatschappelijk gebied, wordt door God, de Heere, door de mond van Mozes, Israël op het hart gedrukt, opdat het als een volk, verlost door de Heere, als een volk, dat als het ware onmiddellijk zijn wetten uit de hemel ontvangen had, gelukkig en rustig zou leven onder zijn wijnstok en vijgeboom. Wat alleen voor de woestijn, voor het leven in de woestijn gold, wordt weggelaten; wat betrekking had op het wonen in Kanan, daarvoor, hier en daar, in de plaats gesteld. Het zijn geen andere wetten en ordinantiën, het zijn wat het wezen betreft, dezelfde wetten, als bij Sinaï gegeven, maar in overeenstemming gebracht, waar het moest, met de gewijzigde toestanden en behoeften van het volk. De "herhaling van de Wet" houdt rekening met de organische ontwikkeling van het volk, zoals deze onder de leiding van God en onder zijn onmiddellijke bestuur heeft plaatsgehad. En, opdat het Israël van toen, dat nieuwe geslacht, dat in de woestijn was geboren of groot geworden, het wel zou verstaan, dat aan de onderhouding van des Heeren wetten Zijn zegen, maar ook aan de overtreding ervan Zijn Goddelijk misnoegen en straf was verbonden, daarom zingt de man van God, de grootste profeet, zijn lied, waarin zegen en vloek elkaar afwisselen, maar spreekt ook, als de Middelaar van het Oude Verbond, tevens zijn zegen uit over dit geslacht, opdat het in het Beloofde land de goedertierenheid van God zou mogen ervaren. Zo getuigt alles van een eenheid, die voor ons aan geen enkele bedenking onderhevig is. Maar zo kon het ook niet anders, dan dat, als straks Jozua het verbond plechtig vernieuwt Joshua 24:25, hij aan deze boeken, en vooral aan het laatste boek, een bericht toevoegt, omtrent de laatste ogenblikken en de dood van deze Grote onder Israël, als aanhangsel bij het wetboek, om het Israël nooit te doen vergeten, dat hij, die op aarde met recht de "mond van God" kon worden genoemd, ook als aan Diens mond is ontslapen.. EINDOPMERKINGEN OVER DE PENTATEUCH.

Het naar de vijf werken verdeelde werk van Mozes, werd, naar deze verdeling, door de Grieken en Romeinen Pentateuchus genoemd. Dit woord is samengesteld uit Pente (= vijf) en yeucov (= werktuig, huisraad), dat in de Alexandrijnse eeuw ook voor "boek" werd gebruikt. Pentateuchus betekent dus: het vijfheilige boek. De verdeling in vijf boeken behoeft men hier niet, zoals in andere boeken, voor van latere dagtekening te houden; de verdeling is hier veelmeer gelijk met de oorsprong ontstaan; ook is het getal vijf niet zonder betekenis en wijst de betrekking aan, die de samensteller nog met Egypte had (zie Exodus 2:10). In de Hebreeuwse Kanon heet het, naar zijn hoofdinhoud, het Wetboek (Deuteronomy 31:26; Joshua 1:8 enz. ), of kortweg de wet (Nehem.8:2,7,13 enz.; de Hebreeuwse uitdrukking voor het laatste is Thora d.i. Leer, onderwijzing. Verscheidene malen, zoals b.v. in Deuteronomy 31:9, Deuteronomy 31:23, wijst Mozes zichzelf aan, als de vervaardiger. Wanneer nu overigens de oorsprong van een geschrift der Oudheid juist daardoor twijfelachtig wordt, dat de vervaardiger zichzelf hehaalde malen, als zodanig vermeld, zo doet men allereerst opmerken, dat Mozes zijn vaderschap in het geheel niet vermeldt, om het te vermelden, maar slechts in zoverre het ingevlochten is in de gang van de ontwikkeling, van de door hem vermelde daadzaken, derhalve, waar het kon noch verzwegen mocht worden; bovendien hebben wij hier te doen met een vervaardiger, achter wiens schriftelijke werk nog een ander werk staat, niet met inkt, maar met de Geest van de levende God geschreven, dat genoegzame getuigenis van waarheid en vertrouwdbaarheid aan het eerste geeft-wij menen het volk Israël in zijn geschiedenis, zo wonderbaar, zo enig in zijn soort-(het volk Israël zelf met zijn gehele na-Mozaïsche geschiedenis en literatuur is de levende, onvergankelijke en onbedrieglijke papyrus-rol, waarop, als met Gods vinger, de tekst van de Thora gegrift is).

Het zou ook niemend, wie dan ook, invallen, om de authentie (= echtheid) van Mozes' geschriften te betwijfelen, wanneer niet velen van het geslacht van deze tijd, bevangen door het naturalisme van de moderne wereldbeschouwing, een natuurlijke openbaring van God met wonderen en voorspellingen reeds van tevoren (a priori) voor onmogelijk hielden, en tot staving van zulke vooropgestelde meningen er juist toe genoodzaakt werden, de bijbelse oorkonden, die daarmee in tegenspraak zijn, voor verzinsels van latere tijd, of voor onwillekeurige opsiering van oudere berichten, door de volkssage te houden. De eerste, die, om ons te bedienen van een uitdrukking van Goethe (Werken, 27,68) "het mes en tentijzer in de Pentateuch zette" was de lijfarts van koning Lodewijk XIV, Astruc, Doctor en Professor in de medicijnen aan het Koninklijk College te Parijs. Als zijn studie, wat betreft de geschiedenis van het ontstaan van Syphilis, waardoor hij in de medische wetenschap veel belangrijks tevoorschijn heeft gebracht, het toeliet, onderwierp hij de wetten van Mozes, betreffende de vloeiingen in verband met het geslachtsleven (Leviticus 12:1, 15), aan een diepgaand onderzoek, en werd op die manier meer werkzaam met de Pentateuch. In zijn, in 1853 te Brussel verschenen, geschrift (Conjectures sur les mmoires originaux, dont il parait que Moyse s'est servi pour composer le livre de Gense) zocht hij de verwisseling van Gods namen in Genesis (Genesis 2:4 aanm), om daaruit te verklaren, dat het gehele boek uit twee hoofdoorkonden, een JEHOVAH- en een ELOHIM-oorkonde, was samengesteld. Deze hypothese, in het begin weinig opgemerkt, werd in aanzien gebracht door Johannes Gottfried Eichhorn, professor in de Oosterse talen te Jena; zij werd later de Oorkonden-Hypothese genoemd. Toch werd zij spoedig terzijde gesteld door de Fragmenten-Hypothese, die haar ontstaan te danken had aan Vater, Prof. der Theologie te Halle; deze versnipperde de hele Pentateuch in verschillende fragmeneten (brokstukken), ontleend aan de opschriften en slotformules, ook aan de veelvuldige herhalingen en zogenaamde verschillende berichten over n en dezelfde gebeurtenis. Onlangs heeft men ook die prijsgegeven, en de Oorkonden-Hypothese vervormd in de Aanvullings-Hypothese, die weliswaar in het onderhavige werk een plan van eenheid erkent, maar toch de oorspronkelijke eenheid ervan tegenspreekt; de samensteller van de Pentateuch (de Jehovist) moet veeleer een ouder, van de wereldschepping tot Jozua reikend geschrift (dat van de Elohist), als een ur-schrift, voor zich gehad hebben, en dit hebben omgewerkt met aanmerkelijke inlassingen of aanvullingen. De voorstanders van deze beschouwing (Tuch, Knobel e.a.) hebben ook stuk voor stuk geprobeerd aan te wijzen, welke stukken de Elohist en welke de Jehovist toebehoren. Maar niet alleen komen zij onderling in tegenspraak, omdat de n zich de zaak zo voorstelt en de ander zo; maar ook komt ieder voor zich in grote moeilijkheid bij zulke gedeelten, die, volgens de aangenomen grondstellingen, aan de ene zijde tot het ur-schrift schijnen te behoren en in andere opzichten tot het aanvullings-schrift; daarom heeft men zich genoodzaakt gezien, nog een derde, ja zelfs een vierde geschrift als bron aan te nemen, en hieraan kan men dan toewijzen, wat zich niet onder de beide andere laat rangschikken. Tegenover al deze onderstellingen over het ontstaan van de Pentateuch, hebben theologen als Hengstenberg, Drechsler, Ranke, Hvernick, Keil e.a. met overtuigende gronden aangewezen, dat de eenheid van plan, door al de vijf boeken heen zichtbaar, waardoor wij daarin een geschiedenis en wetgeving voor ons hebben, die zich ten doel stellen, de historische oorsprong en de wettige grondvesting van de theocratie of van de Israëlitische Godsstaat te vormen, een oorspronkelijke eenheid is, tegelijk ontstaan met het ontwerp zelf, en geenszins, als een bijvoegsel, dat lange tijd daaraan ontbroken had, daaraan opgedrongen is door de eindbewerkers; verder, dat de enkele vervaardiger geen ander is, dan juist Mozes, door wie God met Israël een verbond gesloten heeft, door wie de wetten aan Israël gegeven zijn. Zonder twijfel evenwel heeft Mozes ook nog geput uit berichten en oorkonden, doe reeds v r hem verzameld waren en-zijn werk wordt er ons van meerdere waarde om. Verschil van woorden en stijl tonen dit genoegzaam; en geen wonder ook! "Mozes is wel de grootste der Profeten in het oude verbond geweest, maar daarom niet de eerste".

"En op deze wijze wordt tegelijk hun hoge Goddelijke afkomst niet het allerminst ontkend of ontzenuwd; maar geraken wij integendeel, tot het eerder allergelukkigst te noemen resultaat, dat ook v r Mozes reeds enkele, door God gegeven schriften, en gewijde oorkonden bestaan moet hebben, en wordt door deze opvatting de lijn van Goddelijke ingeving derhalve verder uitgestrekt en tot in de diepten van de Israëlitische oudheid voortgezet, dan wel in het geringste gekrenkt of beperkt. Men mag zelfs nog verder gaan in het onderscheiden van de elementen, waaruit de Pentateuch, zoals wij die als n geheel bezitten, in zijn hoge oudheid is samengesteld. Niets verbiedt ons de ettelijke plaatsen in de Mozaïsche schriften, die kennelijk een aantekening of aanvulling uit later tijd dan die van Mozes eigen leven bevatten, toe te schrijven aan een latere, mits altijd bevoegde en van God gewijde hand." Maar toch: "de Pentateuch draagt met recht de naam van "Boeken van Mozes," omdat zij voor het grootste gedeelte zijn eigen woorden en de hem door God onmiddellijk tot opschrijven gegeven Oorkonden bevatten.". Het autograaf, d.i.: het door Mozes zelf geschreven exemplaar van zijn werk, werd door de priesters aan de zijde verbondsark neergelegd (Deuteronomy 31:26 ), vermoedelijk omstreeks de tijd, toen het volk tot rust gekomen was en de tabernakel te Silo haar standplaats had Joshua 18:1. Maar voor dit kon gebeuren, moest afschrift van de gehele Pentateuch genomen worden, en bij deze gelegenheid zullen wel enige noodzakelijke bijvoegingen, zoals ook het eerder genoemde laatste gedeelte, gevoegd zijn, waarschijnlijk door Jozua met behulp van de hogepriester Eleazar en door de oudsten, op wie Mozes' geest rustte (Numbers 11:25 ) en, die al de werken wisten, door de Heere aan Israël gewrocht Joshua 24:31 ); toch bleef zeer waarschijnlijk het handschrift van Mozes zoals het was, zonder enige toevoegsels.

Wanneer Gregorius van Naziana (tegen het einde van de 4de eeuw na Chr) Mozes kenschetst als de "Oceaan van de theologie, waaruit alle stromen en zeeën ontspringen", wanneer een rijk begaafd theoloog van de tegenwoordige tijd, de Thora, een onuitputtelijke zee van het weten, een groeve van nog onopgedolven schatten van kennis, een verzameling van onontvouwde kleinoden en mysteriën, noemt, dan kunnen wij nu, nadat wij ons uit eigen ervaring overtuigd hebben, daarmee slechts onze goedkeurende stem paren en moeten dringend wensen, dat Mozes d.w.z. de Thora immer ijveriger bestudeerd zal worden, vooral opdat men meer en meer het Nieuwe Testament zullen verstaan. De zo-even aangehaalde theoloog merkt aan: "Wat in het Nieuwe Testament de vier evangeliën zijn, dat zijn in het Oude de vijf boeken van Mozes. Die parallel gaat diep. Het Matthes-evangelie begint werkelijk, als een aansluiting op het Genesis van het Oude Testament, met het boek der Genesis (van het geslacht) van Jezus Christus, en het Johannes-evangelie is met geen oudtestamentisch boek zo nauw verwant als met Deuteronomium."

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Deuteronomy 34". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/deuteronomy-34.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile