Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Prediker 2

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 2

Ecclesiastes 2:1.

AARDSE GENIETINGEN ZIJN IJDEL.

II. Ecclesiastes 2:1-Ecclesiastes 2:26. Van de wijsheid, die het wezen der dingen onderzoekt, gaat de Prediker over tot die wijsheid, welke haar genot in de vreugde zoekt en zich aan grote ondernemingen ten behoeve van het algemeen welzijn wijdt, om te beproeven, of daarin wellicht het ware geluk te vinden is; maar ook hier vindt de wijsheid niet, wat zij zoekt, niets waardoor het hart kan bevredigd worden (Ecclesiastes 2:1, Ecclesiastes 2:2). Op dit voorlopig overzicht volgt de verdere ontwikkeling (Ecclesiastes 2:3-Ecclesiastes 2:19), waarin hij zegt, hoe hij eerst in het drinken van wijn, dan in rijkdom en pracht de vreugde gezocht, en het daarin gelegen genot met wijsheid ernstig onderzocht had; wel had hij in de vreugde over zijnen arbeid ene beloning gevonden, voor de grote moeite, die hij er aan besteed had; maar ook dan nog was deze vreugde benevens al zijn arbeid hem nietig voorgekomen, wanneer hij aan zijne waarschijnlijk dwaze erfgenamen dacht. Wel is waar loochent hij niet den groten voorrang der wijsheid boven de dwaasheid, maar wanneer hij denkt aan dezelfde uitkomst, die beide opleveren, aan dezelfde vergetelheid, die beide treft, dan heeft hij ook de wijsheid ijdel bevonden. In Ecclesiastes 2:20-Ecclesiastes 2:26 geeft hij dan voorlopig de slotsom zijner gedachten. Hij wanhoopt aan alle eigen werkzaamheid tot verkrijging van het zo te vergeefs gezochte geluk, daar hij, van hetgeen hij wellicht mocht bereikt hebben, dikwijls nog bij zijn leven afstand moet doen, om het in andere handen te laten overgaan, en was ook dit niet het geval, dan had hij bij alle genietingen in den grond toch slechts zorg en kwelling van al zijne inspanningen en vreugde. Daarom was er niets verstandiger dan zonder verdere moeite te genieten, wat zich van zelf aanbiedt, en de arbeid, waartoe men geroepen wordt met een vrolijk gemoed te doen. Ware nu slechts deze onbezorgdheid ene van den menselijken wil afhankelijke gave Gods!

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 2

Ecclesiastes 2:1.

AARDSE GENIETINGEN ZIJN IJDEL.

II. Ecclesiastes 2:1-Ecclesiastes 2:26. Van de wijsheid, die het wezen der dingen onderzoekt, gaat de Prediker over tot die wijsheid, welke haar genot in de vreugde zoekt en zich aan grote ondernemingen ten behoeve van het algemeen welzijn wijdt, om te beproeven, of daarin wellicht het ware geluk te vinden is; maar ook hier vindt de wijsheid niet, wat zij zoekt, niets waardoor het hart kan bevredigd worden (Ecclesiastes 2:1, Ecclesiastes 2:2). Op dit voorlopig overzicht volgt de verdere ontwikkeling (Ecclesiastes 2:3-Ecclesiastes 2:19), waarin hij zegt, hoe hij eerst in het drinken van wijn, dan in rijkdom en pracht de vreugde gezocht, en het daarin gelegen genot met wijsheid ernstig onderzocht had; wel had hij in de vreugde over zijnen arbeid ene beloning gevonden, voor de grote moeite, die hij er aan besteed had; maar ook dan nog was deze vreugde benevens al zijn arbeid hem nietig voorgekomen, wanneer hij aan zijne waarschijnlijk dwaze erfgenamen dacht. Wel is waar loochent hij niet den groten voorrang der wijsheid boven de dwaasheid, maar wanneer hij denkt aan dezelfde uitkomst, die beide opleveren, aan dezelfde vergetelheid, die beide treft, dan heeft hij ook de wijsheid ijdel bevonden. In Ecclesiastes 2:20-Ecclesiastes 2:26 geeft hij dan voorlopig de slotsom zijner gedachten. Hij wanhoopt aan alle eigen werkzaamheid tot verkrijging van het zo te vergeefs gezochte geluk, daar hij, van hetgeen hij wellicht mocht bereikt hebben, dikwijls nog bij zijn leven afstand moet doen, om het in andere handen te laten overgaan, en was ook dit niet het geval, dan had hij bij alle genietingen in den grond toch slechts zorg en kwelling van al zijne inspanningen en vreugde. Daarom was er niets verstandiger dan zonder verdere moeite te genieten, wat zich van zelf aanbiedt, en de arbeid, waartoe men geroepen wordt met een vrolijk gemoed te doen. Ware nu slechts deze onbezorgdheid ene van den menselijken wil afhankelijke gave Gods!

Vers 1

1. Ik zei in mijn hart: Nu wel aan! ik zal u beproeven door vreugde, dewijl de wijze onderzoeking van hetgeen onder de zon geschiedt, slechts de kwelling vermeerdert, en zien, of mijn hart in het najagen der vreugde zich niet gelukkig en tevreden zal gevoelen (Luke 12:16-Luke 12:21); derhalve a) zie het goede aan en geniet; maar zie, ook dat was ijdelheid, en gaf mij niet, wat ik zocht.

a) Luke 12:19.

1) Onschuldige vreugde of verlustiging, matiglijk en op zijn tijd gebezigd is een goede zaak, die den mens te beter tot zijn werk bekwaam maakt, en alle last en kommer van dit leven helpt verzachten en draaglijk doet worden, maar deze is vruchteloos en ijdel, wanneer zij op een onmatige en buitensporige wijze gebruikt wordt..

Vers 1

1. Ik zei in mijn hart: Nu wel aan! ik zal u beproeven door vreugde, dewijl de wijze onderzoeking van hetgeen onder de zon geschiedt, slechts de kwelling vermeerdert, en zien, of mijn hart in het najagen der vreugde zich niet gelukkig en tevreden zal gevoelen (Luke 12:16-Luke 12:21); derhalve a) zie het goede aan en geniet; maar zie, ook dat was ijdelheid, en gaf mij niet, wat ik zocht.

a) Luke 12:19.

1) Onschuldige vreugde of verlustiging, matiglijk en op zijn tijd gebezigd is een goede zaak, die den mens te beter tot zijn werk bekwaam maakt, en alle last en kommer van dit leven helpt verzachten en draaglijk doet worden, maar deze is vruchteloos en ijdel, wanneer zij op een onmatige en buitensporige wijze gebruikt wordt..

Vers 2

2. Tot het lachen bij de vreugdefeesten zei ik, nadat ik het een tijd lang met zinnelijke genietingen 1) beproefd had: Gij zijt onzinnig, hoe zou zulk een onzinnig streven het diepst verlangen van het menselijk hart kunnen bevredigen! en tot de vreugde: wat maakt deze?Op die wijze kan men toch nooit gelukkig worden. Het spreekt van zelf, dat alleen het ledige, onbeteugelde zingenot, dat de wereld tot haar levensdoel maakt, door den Prediker als doelloos en onzinnig voorgesteld wordt, dewijl hij immers later zelf de dankbare blijdschap over Gods gaven aanbeveelt.

Dat zulks waar is, leert de ervaring. Want menigeen richt al zijne zaken daarop in, en besteedt er veel moeite en arbeid aan, dat hij in zijnen ouderdom rust en vrede kan hebben, terwijl God het anders bestuurt, zodat hij in zaken komt, waarbij zijne onrust eerst recht begint. Menigeen zoekt zijne vreugde in het najagen van de wereld en hare genietingen, en plukt er de wrange vruchten van. Daarom, wanneer God de vreugde niet geeft, maar wij er naar streven en jagen, zo komt er niets van, en zij is ook, zo als Salomo zegt, ijdel. Daarom is er niets beters, dan dat wij het gaarne aannemen, en het ons laten welgevallen, zo als God het met ons maakt, en dat wij er het hart aan gewennen tevreden te zijn met hetgeen God geeft, hetzij goed of kwaad, vreugde of droefheid. Indien God u dus ene vrouw geeft, zo houd dat voor ene gave Gods, dank God, wees vrolijk en tevreden. Wilt gij echter verder gaan, en er niets dan een tijd van vreugde en zingenot van maken, zo zult gij u zelven treurigheid en harteleed bereiden. Wij moeten er ons derhalve aan gewennen, dat wij het ons laten welgevallen, zo als God het geeft, zo als Hij wil en denkt, en niet zo als wij willen en denken. Salomo wil daarom nog niet van alle mensen kluizenaars en monniken maken; hij eist niet, dat wij alle vreugde en genot, alle rust en gemak, alle vermaak en vrolijkheid verwerpen zouden, maar hij wil zeggen, dat al ons denken en pogen niets baat, wanneer wij ons daarmee rust en vrede, vrolijkheid en genot willen verschaffen. De beste vreugde is die, welke men niet zoekt (er komt licht een kinkel in den kabel), maar die God schenkt..

Vers 2

2. Tot het lachen bij de vreugdefeesten zei ik, nadat ik het een tijd lang met zinnelijke genietingen 1) beproefd had: Gij zijt onzinnig, hoe zou zulk een onzinnig streven het diepst verlangen van het menselijk hart kunnen bevredigen! en tot de vreugde: wat maakt deze?Op die wijze kan men toch nooit gelukkig worden. Het spreekt van zelf, dat alleen het ledige, onbeteugelde zingenot, dat de wereld tot haar levensdoel maakt, door den Prediker als doelloos en onzinnig voorgesteld wordt, dewijl hij immers later zelf de dankbare blijdschap over Gods gaven aanbeveelt.

Dat zulks waar is, leert de ervaring. Want menigeen richt al zijne zaken daarop in, en besteedt er veel moeite en arbeid aan, dat hij in zijnen ouderdom rust en vrede kan hebben, terwijl God het anders bestuurt, zodat hij in zaken komt, waarbij zijne onrust eerst recht begint. Menigeen zoekt zijne vreugde in het najagen van de wereld en hare genietingen, en plukt er de wrange vruchten van. Daarom, wanneer God de vreugde niet geeft, maar wij er naar streven en jagen, zo komt er niets van, en zij is ook, zo als Salomo zegt, ijdel. Daarom is er niets beters, dan dat wij het gaarne aannemen, en het ons laten welgevallen, zo als God het met ons maakt, en dat wij er het hart aan gewennen tevreden te zijn met hetgeen God geeft, hetzij goed of kwaad, vreugde of droefheid. Indien God u dus ene vrouw geeft, zo houd dat voor ene gave Gods, dank God, wees vrolijk en tevreden. Wilt gij echter verder gaan, en er niets dan een tijd van vreugde en zingenot van maken, zo zult gij u zelven treurigheid en harteleed bereiden. Wij moeten er ons derhalve aan gewennen, dat wij het ons laten welgevallen, zo als God het geeft, zo als Hij wil en denkt, en niet zo als wij willen en denken. Salomo wil daarom nog niet van alle mensen kluizenaars en monniken maken; hij eist niet, dat wij alle vreugde en genot, alle rust en gemak, alle vermaak en vrolijkheid verwerpen zouden, maar hij wil zeggen, dat al ons denken en pogen niets baat, wanneer wij ons daarmee rust en vrede, vrolijkheid en genot willen verschaffen. De beste vreugde is die, welke men niet zoekt (er komt licht een kinkel in den kabel), maar die God schenkt..

Vers 3

3. Nu treedt hij in bijzonderheden aangaande de verschillende soorten van genietingen, welke hij beproefd had, eer hij tot zulk een resultaat kwam, en wel in de eerste plaats de grofste soort, namelijk bedwelming der zinnen: Ik heb in mijn hart nagespeurd, bij mij zelven overlegd, om mijn vlees op te houden in den wijn, mij door het overvloedig gebruik van wijn, vreugde te verschaffen (nochtans leidende mijn hart in wijsheid)zodat ik mij niet zinneloos aan dezen lust overgaf maar met overleg en bezonnenheid, (volgens Proverbs 31:4) beproefde, of langs dezen weg het hart in waarheid bevredigd konde worden, en om de dwaasheid 1) van mij aan den wijn over te geven, een tijd lang vast te houden, totdat ik duidelijk zou inzien wat den kinderen der mensen het best ware, dat zij doen zouden onder den hemel tot bevordering van hun geluk, gedurende het geringe getal der dagen huns levens.

1) Zulke proefnemingen zullen zo zeker treurige uitkomsten opleveren, als Gods wraak diegenen treffen zal, die van den weg Zijner geboden afwijken..

De Prediker erkent reeds terstond deze gezindheid als ene dwaasheid, en noemt ze ook zo op verachtelijke wijze. Toch wil hij beproeven, of zij misschien niet betrekkelijk de beste zij voor den mens, beter ten minste dan de koud, onvruchtbare, moeilijk te verkrijgen wijsheid, die, wanneer zij eenmaal verkregen is, smarten veroorzaakt.

Vers 3

3. Nu treedt hij in bijzonderheden aangaande de verschillende soorten van genietingen, welke hij beproefd had, eer hij tot zulk een resultaat kwam, en wel in de eerste plaats de grofste soort, namelijk bedwelming der zinnen: Ik heb in mijn hart nagespeurd, bij mij zelven overlegd, om mijn vlees op te houden in den wijn, mij door het overvloedig gebruik van wijn, vreugde te verschaffen (nochtans leidende mijn hart in wijsheid)zodat ik mij niet zinneloos aan dezen lust overgaf maar met overleg en bezonnenheid, (volgens Proverbs 31:4) beproefde, of langs dezen weg het hart in waarheid bevredigd konde worden, en om de dwaasheid 1) van mij aan den wijn over te geven, een tijd lang vast te houden, totdat ik duidelijk zou inzien wat den kinderen der mensen het best ware, dat zij doen zouden onder den hemel tot bevordering van hun geluk, gedurende het geringe getal der dagen huns levens.

1) Zulke proefnemingen zullen zo zeker treurige uitkomsten opleveren, als Gods wraak diegenen treffen zal, die van den weg Zijner geboden afwijken..

De Prediker erkent reeds terstond deze gezindheid als ene dwaasheid, en noemt ze ook zo op verachtelijke wijze. Toch wil hij beproeven, of zij misschien niet betrekkelijk de beste zij voor den mens, beter ten minste dan de koud, onvruchtbare, moeilijk te verkrijgen wijsheid, die, wanneer zij eenmaal verkregen is, smarten veroorzaakt.

Vers 4

4. Ik maakte mij verder, om mij vreugde te verschaffen en mijn oog te strelen grote werken, 1) zo als alleen een koning, die smaak voor kunsten en wetenschappen heeft, die bedenken en uitvoeren kan; ik bouwde mij huizen, 2) paleizen en andere gebouwen (1 Kings 7:1; 1 Kings 9:19; 1 Kings 10:18), ik plantte mij wijngaarden, b.v. in Engedi, Bal-Hemon, enz. (Song of Solomon 1:14; Song of Solomon 8:11. 1 Chronicles 27:27

1) In het Hebreeën Higdalthi masai. Letterlijk: Ik maakte groot mijne werken. Salomo meldt het hier, hoe hij van het veelvuldig drinken van wijn, zonder dat hij de matigheid uit het oog verloor, overging tot het bouwen en oprichten van grote huizen en werken. Hij wilde het nu langs dien weg beproeven, of hij tot rust en vrede kon komen, of hij de ware rust en den waren vrede zou verkrijgen, maar ook op dien weg zou hij het ondervinden, dat de aarde en al wat van de aarde is, niet geeft wat zij belooft.

2) Natuurlijk kan hier niet aan den tempel gedacht worden. Van de begeerlijkheid des vleses gaat Salomo over tot de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, tot hetgeen enen uiterlijken glans verschaffen kan. (1 John 2:16)..

Vers 4

4. Ik maakte mij verder, om mij vreugde te verschaffen en mijn oog te strelen grote werken, 1) zo als alleen een koning, die smaak voor kunsten en wetenschappen heeft, die bedenken en uitvoeren kan; ik bouwde mij huizen, 2) paleizen en andere gebouwen (1 Kings 7:1; 1 Kings 9:19; 1 Kings 10:18), ik plantte mij wijngaarden, b.v. in Engedi, Bal-Hemon, enz. (Song of Solomon 1:14; Song of Solomon 8:11. 1 Chronicles 27:27

1) In het Hebreeën Higdalthi masai. Letterlijk: Ik maakte groot mijne werken. Salomo meldt het hier, hoe hij van het veelvuldig drinken van wijn, zonder dat hij de matigheid uit het oog verloor, overging tot het bouwen en oprichten van grote huizen en werken. Hij wilde het nu langs dien weg beproeven, of hij tot rust en vrede kon komen, of hij de ware rust en den waren vrede zou verkrijgen, maar ook op dien weg zou hij het ondervinden, dat de aarde en al wat van de aarde is, niet geeft wat zij belooft.

2) Natuurlijk kan hier niet aan den tempel gedacht worden. Van de begeerlijkheid des vleses gaat Salomo over tot de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, tot hetgeen enen uiterlijken glans verschaffen kan. (1 John 2:16)..

Vers 5

5. Ik maakte mij verder hoven, om er nut van te hebben en lusthoven, woordelijk paradijzen, d.i. parken en dierentuinen in de omgeving van bovenbedoelde paleizen, zo als de beroemde tuinen van Salomo bij Etham, zuidwaarts van Bethlehem, (vergel. Song of Solomon 4:12,Song of Solomon 4:16. 1 Samuel 9:5 ) en ik plantte bomen in dezelve, van allerlei vrucht, de zeldzaamste, schaduwrijkste en vruchtbaarste gewassen der aarde, zo als Xenophon van de zogenaamde paradijzen der Perzische koningen verhaalt.

Vers 5

5. Ik maakte mij verder hoven, om er nut van te hebben en lusthoven, woordelijk paradijzen, d.i. parken en dierentuinen in de omgeving van bovenbedoelde paleizen, zo als de beroemde tuinen van Salomo bij Etham, zuidwaarts van Bethlehem, (vergel. Song of Solomon 4:12,Song of Solomon 4:16. 1 Samuel 9:5 ) en ik plantte bomen in dezelve, van allerlei vrucht, de zeldzaamste, schaduwrijkste en vruchtbaarste gewassen der aarde, zo als Xenophon van de zogenaamde paradijzen der Perzische koningen verhaalt.

Vers 6

6. Ik maakte mij vijvers, kunstige vergaderbakken van wateren, waarvan er thans nog drie in het wadi Urtas, zuidwaarts van Bethlehem en Etham gelegen, onder den naam van vijvers van Salomo bestaan; zij zijn terrasvormig boven elkaar gelegen en worden door ene nabijzijnde bron gevoed (1 Samuel 9:5 ), verder de in Song of Solomon 7:5 vermelde en de in Nehemiah 2:14 genoemde koningsvijver (2 Samuel 17:17 ), die door de overlevering aan Salomo toegeschreven wordt, om daarmee te bewateren het woud, dat met bomen groende. Zulke grote kosten getroostte ik mij, om mij het leven te veraangenamen, en met zoveel wijsheid trachtte ik de genietingen des levens te verfijnen. Het was alzo geen grove, dierlijke wellust, maar fijne kunstzin, waarmee ik de proef nam.

Vers 6

6. Ik maakte mij vijvers, kunstige vergaderbakken van wateren, waarvan er thans nog drie in het wadi Urtas, zuidwaarts van Bethlehem en Etham gelegen, onder den naam van vijvers van Salomo bestaan; zij zijn terrasvormig boven elkaar gelegen en worden door ene nabijzijnde bron gevoed (1 Samuel 9:5 ), verder de in Song of Solomon 7:5 vermelde en de in Nehemiah 2:14 genoemde koningsvijver (2 Samuel 17:17 ), die door de overlevering aan Salomo toegeschreven wordt, om daarmee te bewateren het woud, dat met bomen groende. Zulke grote kosten getroostte ik mij, om mij het leven te veraangenamen, en met zoveel wijsheid trachtte ik de genietingen des levens te verfijnen. Het was alzo geen grove, dierlijke wellust, maar fijne kunstzin, waarmee ik de proef nam.

Vers 7

7. Ik kreeg; nauwkeuriger ik kocht knechten en maagdenuit alle delen der aarde, om mij in mijne paleizen te bedienen, mijne landerijen te verzorgen en mijnen hofstoet de vergroten, en ik had kinderen des huizes, namelijk in het huis geboren slaven; ook had ik een groot bezit van runderen en schapen, meer dan allen, die v r mij koningen te Jeruzalem (Ecclesiastes 1:1 ) geweest waren (1 Kings 5:3; 1 Kings 8:63).

Vers 7

7. Ik kreeg; nauwkeuriger ik kocht knechten en maagdenuit alle delen der aarde, om mij in mijne paleizen te bedienen, mijne landerijen te verzorgen en mijnen hofstoet de vergroten, en ik had kinderen des huizes, namelijk in het huis geboren slaven; ook had ik een groot bezit van runderen en schapen, meer dan allen, die v r mij koningen te Jeruzalem (Ecclesiastes 1:1 ) geweest waren (1 Kings 5:3; 1 Kings 8:63).

Vers 8

8. Ik vergaderde mij ook in mijne schatkameren en de pronkzalen van mijne paleizen zilver en goud, dat uit Ofir gehaald werd (2 Chronicles 8:18), zoveel als de stenen op het veld (2 Chronicles 1:15; 2 Chronicles 9:27. 1 Kings 10:27 kleinoden der koningen van de naburige landen, die mij f schatplichtig (1 Kings 5:1; 1 Kings 10:15), f ook met mij bevriend waren, zo als de koningin van Scheba (1 Kings 10:2), die mij dan vrijwillige geschenken brachten (1 Kings 9:28; 1 Kings 10:11; 1 Kings 14:22) en der landschappen, de provincies van mijn rijk; ik bestelde mij zangers en zangeressen, om door vrolijke liederen de vreugde bij den maaltijd te verhogen (2 Samuel 19:35),en in het algemeen allerlei wellustigheden, zo als de dwaasheid der mensenkinderen ze verzint, om het hart te bevredigen, in het bijzonder door vele vrouwen (1 Kings 11:3. Song of Solomon 6:8),snarenspel, ja allerlei snarenspel, 1) zodat er niets ontbrak, wat de zinnen kan strelen.

1) In het Hebreeën Schiddah weschiddoth. Door de Staten-overzetters vertaald door snarenspel, ja allerlei snarenspel, in navolging van de Septuaginta e.a. Coccejus en anderen leiden het terecht af van het Hebreeën woord: Schad en komen tot de betekenis van vrouw en vrouwen. In verband met het naast voorgaande is dit ook de enig ware betekenis. Salomo vermeldt hier, dat hij het ook zocht in vele vrouwen en bijwijven te hebben. Echter voegt hij na de opsomming van al wat hij verworven had, weer de opmerking er bij, dat zijne wijsheid bij hem bleef. Hij ging niet in het genot op.

Vers 8

8. Ik vergaderde mij ook in mijne schatkameren en de pronkzalen van mijne paleizen zilver en goud, dat uit Ofir gehaald werd (2 Chronicles 8:18), zoveel als de stenen op het veld (2 Chronicles 1:15; 2 Chronicles 9:27. 1 Kings 10:27 kleinoden der koningen van de naburige landen, die mij f schatplichtig (1 Kings 5:1; 1 Kings 10:15), f ook met mij bevriend waren, zo als de koningin van Scheba (1 Kings 10:2), die mij dan vrijwillige geschenken brachten (1 Kings 9:28; 1 Kings 10:11; 1 Kings 14:22) en der landschappen, de provincies van mijn rijk; ik bestelde mij zangers en zangeressen, om door vrolijke liederen de vreugde bij den maaltijd te verhogen (2 Samuel 19:35),en in het algemeen allerlei wellustigheden, zo als de dwaasheid der mensenkinderen ze verzint, om het hart te bevredigen, in het bijzonder door vele vrouwen (1 Kings 11:3. Song of Solomon 6:8),snarenspel, ja allerlei snarenspel, 1) zodat er niets ontbrak, wat de zinnen kan strelen.

1) In het Hebreeën Schiddah weschiddoth. Door de Staten-overzetters vertaald door snarenspel, ja allerlei snarenspel, in navolging van de Septuaginta e.a. Coccejus en anderen leiden het terecht af van het Hebreeën woord: Schad en komen tot de betekenis van vrouw en vrouwen. In verband met het naast voorgaande is dit ook de enig ware betekenis. Salomo vermeldt hier, dat hij het ook zocht in vele vrouwen en bijwijven te hebben. Echter voegt hij na de opsomming van al wat hij verworven had, weer de opmerking er bij, dat zijne wijsheid bij hem bleef. Hij ging niet in het genot op.

Vers 9

9. En ik werd groot, en nam toe in rijkdom, meer dan iemand, die v r mij te Jeruzalem koning geweest was; ook bleefniettegenstaande ik mij naar het uitwendige een tijd lang aan deze dwaasheden en ijdelheden overgaf, mijne wijsheid mij bij, zodat ik ook te midden van de genietingen trachtte te onderzoeken, of zulk een weg werkelijk tot waar en blijved geluk zou kunnen leiden (Ecclesiastes 2:3).

Vers 9

9. En ik werd groot, en nam toe in rijkdom, meer dan iemand, die v r mij te Jeruzalem koning geweest was; ook bleefniettegenstaande ik mij naar het uitwendige een tijd lang aan deze dwaasheden en ijdelheden overgaf, mijne wijsheid mij bij, zodat ik ook te midden van de genietingen trachtte te onderzoeken, of zulk een weg werkelijk tot waar en blijved geluk zou kunnen leiden (Ecclesiastes 2:3).

Vers 10

10. En al wat mijne ogen begeerden, dat onttrok ik hun niet, maar genoot het; ik wederhield mijn hart niet van enige blijdschap, die zich als zodanig aanbood, maar mijn hart was verblijd van wege al mijne arbeid; en dit, namelijk het vrolijk genot van de uren van vreugde, die zich in dit overigens rampvolle leven aanbieden, was mijn bescheiden deel van al mijnen arbeid, die met zo menigvuldig lijden verbonden was; en werkelijk was dat ook het enige, ofschoon ook wel weer voorbijgaande voordeel, dat ik er van trok.

Hier vinden wij een spoor der goddelijke goedheid, die niettegenstaande de ijdelheid van al onze werken, toch in dien arbeid en in het bijzonder in nuttige bezigheden, die in het oog vallen en den bijval van ons zelven en anderen verwerven, ene soort van vreugde gelegd heeft, die ons meer voldoening geeft dan de arbeid zelf, omdat wij dikwijls datgene, wat wij tot stand gebracht hebben, niet achten, terwijl het ons genot verschafte, zolang wij het onder handen hadden..

Het komt er hier op aan, den vloek van het vermoeiende en onvruchtbare van den arbeid op zich te nemen en om Gods wil vrolijk te dragen (en dat is het bescheiden deel der vreugde in den moeitevollen arbeid); in dit vrolijk op zich nemen en dragen van den vloek ligt de eeuwige voorwaarde voor het wegnemen van den vloek, ja er ligt reeds voor een niet gering deel de wegneming van den vloek zelf in. Dien ten gevolge moet die door God geschapene, vrolijke levenskracht en frisse levensmoed der jeugd bewaard blijven, welke de bittere ervaringen van den gevorderden leeftijd niet in haren kring, brengen mag, zonder het werk Gods, waarvan zij de draagster is-en dat is juist de jeugd met haren onbezorgden levensmoed-te vernietigen.

Vers 10

10. En al wat mijne ogen begeerden, dat onttrok ik hun niet, maar genoot het; ik wederhield mijn hart niet van enige blijdschap, die zich als zodanig aanbood, maar mijn hart was verblijd van wege al mijne arbeid; en dit, namelijk het vrolijk genot van de uren van vreugde, die zich in dit overigens rampvolle leven aanbieden, was mijn bescheiden deel van al mijnen arbeid, die met zo menigvuldig lijden verbonden was; en werkelijk was dat ook het enige, ofschoon ook wel weer voorbijgaande voordeel, dat ik er van trok.

Hier vinden wij een spoor der goddelijke goedheid, die niettegenstaande de ijdelheid van al onze werken, toch in dien arbeid en in het bijzonder in nuttige bezigheden, die in het oog vallen en den bijval van ons zelven en anderen verwerven, ene soort van vreugde gelegd heeft, die ons meer voldoening geeft dan de arbeid zelf, omdat wij dikwijls datgene, wat wij tot stand gebracht hebben, niet achten, terwijl het ons genot verschafte, zolang wij het onder handen hadden..

Het komt er hier op aan, den vloek van het vermoeiende en onvruchtbare van den arbeid op zich te nemen en om Gods wil vrolijk te dragen (en dat is het bescheiden deel der vreugde in den moeitevollen arbeid); in dit vrolijk op zich nemen en dragen van den vloek ligt de eeuwige voorwaarde voor het wegnemen van den vloek, ja er ligt reeds voor een niet gering deel de wegneming van den vloek zelf in. Dien ten gevolge moet die door God geschapene, vrolijke levenskracht en frisse levensmoed der jeugd bewaard blijven, welke de bittere ervaringen van den gevorderden leeftijd niet in haren kring, brengen mag, zonder het werk Gods, waarvan zij de draagster is-en dat is juist de jeugd met haren onbezorgden levensmoed-te vernietigen.

Vers 11

11. Toen wendde ik mij in een rustig uur, vrij van die bedwelmende, voorbijgaande indrukken, tot al mijne werken, die mijne handentot vermeerdering van mijn geluk gemaakt hadden, en tot den arbeid, dien ik werkende gearbeid had, en ik overleide, welk blijvend voordeel ik van al deze ondernemingen, rijkdommen en genietingen der vreugde gehad had: ziet, het was al ijdelheid en kwelling des geestes; en daarin was geen voordeel onder de zon.

Wanneer armen ene beschrijving als deze lezen, lopen zij gevaar ontevreden te worden over hun eigen toestand; maar het tegengift is er bij gegeven in de waarde, die de wijze eigenaar er aan hecht. Alles was ijdelheid en kwelling des geestes, en dezelfde proef zou ons tot dezelfde toekomst leiden. Wij hebben niets in deze wereld gebracht, en wij kunnen niets daaruit mededragen; indien wij voedsel en deksel hebben, zo laat ons tevreden zijn. Vergelijk de beschrijving van Salomo's heerlijkheid met de heerlijkheid van die stad, welke fundamenten heeft en wier Bouwmeester en Maker God is.

Wij kennen het oordeel, dat Salomo over dit alles velt. Toen de Schepper Zijne grote werken gemaakt had, bezag Hij ze, en ziet, het was alles zeer goed; maar toen Salomo al het werk overzag, dat hij met de grootste zorg verricht had, om zich zelven gelukkig te maken, beantwoordde niets aan zijne verwachtingen.

Evenwel, niettegenstaande Salomo's ondervinding, neemt elke eeuw de proef op nieuw, en komt ten laatste tot hetzelfde besluit. Maar laat ons bedenken, dat al deze dingen geen schuldig geweten kunnen stillen, gene nedergebogen geest kunnen vertroosten en oprichten, of ene onsterflijke ziel redden.

Elk aards vermaak of genoegen, dat niet met betere zegeningen gepaard gaat, laat ons ledig. Het wekt den trek naar geluk op, en laat het hart onbevredigd als te voren. Het is, omdat aardse dingen niet in staat zijn den dorst van het menselijk hart te lessen. Het beginsel van geluk moet in ons gevonden worden; anders zullen wij steeds onvoldaan blijven, ofschoon wij ook het ene werk voor, het andere na onder handen namen. Het geluk is niet een gevolg van den toestand, waarin wij ons bevinden. Alleen door Jezus Christus kan eenmaal heerlijkheid en gelukzaligheid verkregen worden.

Het was al ijdelheid en kwelling den geestes, d.i. slechts een ogenblikkelijk genot had hij er van gehad, voor een ogenblik wekte het hem op en vervrolijkte het hem, maar blijvend was het niet geweest. De weg, waarop hij zijn voet had gezet, was niet de ware weg tot vrede geweest. Integendeel ook Salomo had het ervaren, dat in de vreugde der wereld geen rust was er in de rust der wereld geen vreugd.

Vers 11

11. Toen wendde ik mij in een rustig uur, vrij van die bedwelmende, voorbijgaande indrukken, tot al mijne werken, die mijne handentot vermeerdering van mijn geluk gemaakt hadden, en tot den arbeid, dien ik werkende gearbeid had, en ik overleide, welk blijvend voordeel ik van al deze ondernemingen, rijkdommen en genietingen der vreugde gehad had: ziet, het was al ijdelheid en kwelling des geestes; en daarin was geen voordeel onder de zon.

Wanneer armen ene beschrijving als deze lezen, lopen zij gevaar ontevreden te worden over hun eigen toestand; maar het tegengift is er bij gegeven in de waarde, die de wijze eigenaar er aan hecht. Alles was ijdelheid en kwelling des geestes, en dezelfde proef zou ons tot dezelfde toekomst leiden. Wij hebben niets in deze wereld gebracht, en wij kunnen niets daaruit mededragen; indien wij voedsel en deksel hebben, zo laat ons tevreden zijn. Vergelijk de beschrijving van Salomo's heerlijkheid met de heerlijkheid van die stad, welke fundamenten heeft en wier Bouwmeester en Maker God is.

Wij kennen het oordeel, dat Salomo over dit alles velt. Toen de Schepper Zijne grote werken gemaakt had, bezag Hij ze, en ziet, het was alles zeer goed; maar toen Salomo al het werk overzag, dat hij met de grootste zorg verricht had, om zich zelven gelukkig te maken, beantwoordde niets aan zijne verwachtingen.

Evenwel, niettegenstaande Salomo's ondervinding, neemt elke eeuw de proef op nieuw, en komt ten laatste tot hetzelfde besluit. Maar laat ons bedenken, dat al deze dingen geen schuldig geweten kunnen stillen, gene nedergebogen geest kunnen vertroosten en oprichten, of ene onsterflijke ziel redden.

Elk aards vermaak of genoegen, dat niet met betere zegeningen gepaard gaat, laat ons ledig. Het wekt den trek naar geluk op, en laat het hart onbevredigd als te voren. Het is, omdat aardse dingen niet in staat zijn den dorst van het menselijk hart te lessen. Het beginsel van geluk moet in ons gevonden worden; anders zullen wij steeds onvoldaan blijven, ofschoon wij ook het ene werk voor, het andere na onder handen namen. Het geluk is niet een gevolg van den toestand, waarin wij ons bevinden. Alleen door Jezus Christus kan eenmaal heerlijkheid en gelukzaligheid verkregen worden.

Het was al ijdelheid en kwelling den geestes, d.i. slechts een ogenblikkelijk genot had hij er van gehad, voor een ogenblik wekte het hem op en vervrolijkte het hem, maar blijvend was het niet geweest. De weg, waarop hij zijn voet had gezet, was niet de ware weg tot vrede geweest. Integendeel ook Salomo had het ervaren, dat in de vreugde der wereld geen rust was er in de rust der wereld geen vreugd.

Vers 12

12. a) Daarna wendde ik mij, om te zien, te onderzoeken, te vergelijken en de waarde er van te bepalen, wijsheid, ook onzinnigheden en dwaasheid; en ik moest erkennen, dat ook de wijsheid, evenmin als de werken, die ik, door die wijsheid geleid, tot stand gebracht had, niets was; want hoe zou een mens, die den koning nakomen zal, mij in mijn koninkrijk zal opvolgen, doen hetgeen alrede gedaan is 1); zal hij niet veeleer smadelijk te gronde richten, wat ik met wijsheid en zo veel inspanning tot stand gebracht heb? a)

a) Ecclesiastes 1:17; Ecclesiastes 7:23. 1) D.i: Hij zal wel doen, wat zij reeds lang gedaan hebben! wat van oudsher de gewoonte der wereld is geweest; onzinnigheid en dwaasheid, die zullen ook in het hart van mijn opvolger wonen-en ik zal met al mijne wijsheid te vergeefs gewerkt, en mijne kracht aan ijdele dingen verspild hebben. -De Prediker denkt hier aan Rehabeam, in wien het donkere voorgevoel van Salomo bevestigd werd..

Nadat de Prediker van Ecclesiastes 1:12, getoond heeft, dat het streven naar wijsheid niet bevredigt, wijl het in plaats van den mens gelukkig te maken, veeleer zijne onaangename verzuchtingen vermeerdert, legt hij zich de vraag voor, of toch tussen wijsheid en dwaasheid een onderscheid bestaat, die gene hoog boven deze verheft. Hij gaat tot uit onderzoek over, dewijl hij zich den ouden aan ervaring rijken koning, boven anderen de bevoegdheid toekent.

Anderen vertalen: Want wat is de mens, die zou kunnen komen achter den koning, achter hem, die men reeds lang daartoe had aangesteld. Dan is het Salomo zelf en geeft de Prediker daarmee te kennen, dat hij de bevoegdheid bezit, om het onderscheid te kennen tussen wijsheid en dwaasheid, dewijl hij reeds zolang koning was en zo rijk aan ervaring, zo wijs in alles was geweest. De laatste verklaring of vertaling heeft veel voor. In elk geval wil hij hier en in de volgende verzen aanduiden, dat de Wijsheid uitstekender is dan de dwaasheid.

Vers 12

12. a) Daarna wendde ik mij, om te zien, te onderzoeken, te vergelijken en de waarde er van te bepalen, wijsheid, ook onzinnigheden en dwaasheid; en ik moest erkennen, dat ook de wijsheid, evenmin als de werken, die ik, door die wijsheid geleid, tot stand gebracht had, niets was; want hoe zou een mens, die den koning nakomen zal, mij in mijn koninkrijk zal opvolgen, doen hetgeen alrede gedaan is 1); zal hij niet veeleer smadelijk te gronde richten, wat ik met wijsheid en zo veel inspanning tot stand gebracht heb? a)

a) Ecclesiastes 1:17; Ecclesiastes 7:23. 1) D.i: Hij zal wel doen, wat zij reeds lang gedaan hebben! wat van oudsher de gewoonte der wereld is geweest; onzinnigheid en dwaasheid, die zullen ook in het hart van mijn opvolger wonen-en ik zal met al mijne wijsheid te vergeefs gewerkt, en mijne kracht aan ijdele dingen verspild hebben. -De Prediker denkt hier aan Rehabeam, in wien het donkere voorgevoel van Salomo bevestigd werd..

Nadat de Prediker van Ecclesiastes 1:12, getoond heeft, dat het streven naar wijsheid niet bevredigt, wijl het in plaats van den mens gelukkig te maken, veeleer zijne onaangename verzuchtingen vermeerdert, legt hij zich de vraag voor, of toch tussen wijsheid en dwaasheid een onderscheid bestaat, die gene hoog boven deze verheft. Hij gaat tot uit onderzoek over, dewijl hij zich den ouden aan ervaring rijken koning, boven anderen de bevoegdheid toekent.

Anderen vertalen: Want wat is de mens, die zou kunnen komen achter den koning, achter hem, die men reeds lang daartoe had aangesteld. Dan is het Salomo zelf en geeft de Prediker daarmee te kennen, dat hij de bevoegdheid bezit, om het onderscheid te kennen tussen wijsheid en dwaasheid, dewijl hij reeds zolang koning was en zo rijk aan ervaring, zo wijs in alles was geweest. De laatste verklaring of vertaling heeft veel voor. In elk geval wil hij hier en in de volgende verzen aanduiden, dat de Wijsheid uitstekender is dan de dwaasheid.

Vers 13

13. Toen zag ik, bij deze vergelijking, dat de wijsheid uitnemendheid heeft boven de dwaasheid, gelijk het licht uitnemendheid heeft boven de duisternis 1) (Proverbs 5:23. Matthew 6:23, John 8:12.)

1) De vermaken der wijsheid schoon niet genoegzaam zijnde, om den mens gelukkig te maken, gaan toch die van den wijn verre te boven. De wijsheid verlicht de ziel door hare verbazende ontdekkingen en door het noodzakelijk licht ter verstandige besturing van zichzelven, maar de dwaasheid verdonkert en bedwelmt het hart en den geest, en is als de duisternis des verstands te rekenen, want ze doet `s mensen ogen uitvallen, zodat hij niet slechts struikelt, maar van den goeden weg afzwerft naar kromme paden..

Licht is in de H. Schrift meest symbool der genade (Psalms 43:3), maar ook tegenstelling van een verstandelijk en zedelijk donkeren toestand (Isaiah 51:4). Weten is licht over de dingen hebben en ze in het rechte licht zien (Psalms 36:10), de wijsheid wordt hier dus met het licht vergeleken..

Gelijk het licht ene scheppende kracht is, die een zelfstandig leven bezit, en overal waar zij doordringt leven wekt; de duisternis daarentegen ene ontkenning van het licht is, en alle leven mist, zo is in de wijsheid alleen de ware levenskracht, terwijl de dwaasheid het ijdele, ledige en wezenloze is.

Vers 13

13. Toen zag ik, bij deze vergelijking, dat de wijsheid uitnemendheid heeft boven de dwaasheid, gelijk het licht uitnemendheid heeft boven de duisternis 1) (Proverbs 5:23. Matthew 6:23, John 8:12.)

1) De vermaken der wijsheid schoon niet genoegzaam zijnde, om den mens gelukkig te maken, gaan toch die van den wijn verre te boven. De wijsheid verlicht de ziel door hare verbazende ontdekkingen en door het noodzakelijk licht ter verstandige besturing van zichzelven, maar de dwaasheid verdonkert en bedwelmt het hart en den geest, en is als de duisternis des verstands te rekenen, want ze doet `s mensen ogen uitvallen, zodat hij niet slechts struikelt, maar van den goeden weg afzwerft naar kromme paden..

Licht is in de H. Schrift meest symbool der genade (Psalms 43:3), maar ook tegenstelling van een verstandelijk en zedelijk donkeren toestand (Isaiah 51:4). Weten is licht over de dingen hebben en ze in het rechte licht zien (Psalms 36:10), de wijsheid wordt hier dus met het licht vergeleken..

Gelijk het licht ene scheppende kracht is, die een zelfstandig leven bezit, en overal waar zij doordringt leven wekt; de duisternis daarentegen ene ontkenning van het licht is, en alle leven mist, zo is in de wijsheid alleen de ware levenskracht, terwijl de dwaasheid het ijdele, ledige en wezenloze is.

Vers 14

14. De ogen des wijzen (Ephesians 1:18. Proverbs 20:27. Matthew 6:23) zijn in zijn hoofd, d.i. op de rechte plaats, zodat hij altijd goed waarheid van leugen, recht van onrecht onderscheiden en daardoor gevaar en aanstoot vermijden kan; maar de zot wandelt in de duisternis, want het ontbreekt hem aan het licht der waarheid in het hart, en daarom mist ook hij het helder inzicht aangaande den rechten weg in het leven, zodat hij, voordat hij er op bedacht is, in de duisternis nederstort. Toen bemerkte ik ook bij deze vergelijking, dat enerlei geval hun allen bejegent; zij staan beiden onder den goddelijken vloek (Genesis 3:19) en moeten tot stof wederkeren.

Vers 14

14. De ogen des wijzen (Ephesians 1:18. Proverbs 20:27. Matthew 6:23) zijn in zijn hoofd, d.i. op de rechte plaats, zodat hij altijd goed waarheid van leugen, recht van onrecht onderscheiden en daardoor gevaar en aanstoot vermijden kan; maar de zot wandelt in de duisternis, want het ontbreekt hem aan het licht der waarheid in het hart, en daarom mist ook hij het helder inzicht aangaande den rechten weg in het leven, zodat hij, voordat hij er op bedacht is, in de duisternis nederstort. Toen bemerkte ik ook bij deze vergelijking, dat enerlei geval hun allen bejegent; zij staan beiden onder den goddelijken vloek (Genesis 3:19) en moeten tot stof wederkeren.

Vers 15

15. Dies zei ik in mijn hart: Gelijk het den dwaze aan het einde bejegent, zal het ook mijzelven bejegenen; waarom heb ik dan toen meer naar wijsheid gestaan; welk voordeel verschaft mij dan mijne grote wijsheid in den dood boven den zot? Toen sprak ik in mijn hart, dat ook hetzelve ijdelheid was, ook tot het onmetelijk getal ijdele, nietige dingen behoorde, die sedert den zondeval bestaan en over den mens heersen.

1) Indien ook het edelste onder de aardse goederen ijdelheid is, zo ligt daarin een dringende eis, om zich des te inniger aan God te verbinden. (Proverbs 3:5). -Daarom doen wij het best, indien wij het opperbestuur over alle zaken dien Koning overgeven, die ons gemaakt heeft. Een ieder doe het werk, dat God hem op de hand gesteld heeft met zijne macht; wil het niet alles gaan, zo als hij het gedacht en gewenst heeft, zo geve Hij het den Heere over. Wat God geeft, neem dat aan, weer om, indien God u tegenkomt, zo zij het u ook goed. Wat wij doen kunnen, dat moeten wij doen; wat wij niet kunnen volvoeren, dat moeten wij laten varen, den steen, dien gij niet kunt opbeuren, moet gij laten liggen..

Ook de heilige Apostel Paulus (Romans 8:20) spreekt van de ijdelheid, dat het schepsel der ijdelheid onderworpen is. Salomo wijst er hier op, dat zowel de wijze als de dwaze, voor wat deze aarde betreft, vergaat dat ze allen naar nzelfde graf gaan, dat zowel de wijze als de dwaze der ijdelheid onderworpen is.

Vers 15

15. Dies zei ik in mijn hart: Gelijk het den dwaze aan het einde bejegent, zal het ook mijzelven bejegenen; waarom heb ik dan toen meer naar wijsheid gestaan; welk voordeel verschaft mij dan mijne grote wijsheid in den dood boven den zot? Toen sprak ik in mijn hart, dat ook hetzelve ijdelheid was, ook tot het onmetelijk getal ijdele, nietige dingen behoorde, die sedert den zondeval bestaan en over den mens heersen.

1) Indien ook het edelste onder de aardse goederen ijdelheid is, zo ligt daarin een dringende eis, om zich des te inniger aan God te verbinden. (Proverbs 3:5). -Daarom doen wij het best, indien wij het opperbestuur over alle zaken dien Koning overgeven, die ons gemaakt heeft. Een ieder doe het werk, dat God hem op de hand gesteld heeft met zijne macht; wil het niet alles gaan, zo als hij het gedacht en gewenst heeft, zo geve Hij het den Heere over. Wat God geeft, neem dat aan, weer om, indien God u tegenkomt, zo zij het u ook goed. Wat wij doen kunnen, dat moeten wij doen; wat wij niet kunnen volvoeren, dat moeten wij laten varen, den steen, dien gij niet kunt opbeuren, moet gij laten liggen..

Ook de heilige Apostel Paulus (Romans 8:20) spreekt van de ijdelheid, dat het schepsel der ijdelheid onderworpen is. Salomo wijst er hier op, dat zowel de wijze als de dwaze, voor wat deze aarde betreft, vergaat dat ze allen naar nzelfde graf gaan, dat zowel de wijze als de dwaze der ijdelheid onderworpen is.

Vers 16

16. Want er zal in eeuwigheid niet meer gedachtenis van enen wijze na zijnen dood, dan van enen dwaas zijn; beiden worden even gemakkelijk en snel vergeten (Ecclesiastes 1:11); aangezien hetgeen nu is, in de toekomende dagen allemaal vergeten wordt; en hoe sterft de wijze met den zot! 1) Beiden ondergaan een gelijk lot.

1) Dat enkele genieën jaren daarna nog niet vergeten zijn bevestigt juist den regel, welken Salomo hier uitspreekt. Hoeveel wijzen hebben er al de eeuwen niet geleefd, wier gedachtenis evenzeer is vergaan, gelijk die der dwazen! De grote menigte, het menselijk geslacht in het algemeen, vergeet zeer spoedig zijn grootste mannen.

Vers 16

16. Want er zal in eeuwigheid niet meer gedachtenis van enen wijze na zijnen dood, dan van enen dwaas zijn; beiden worden even gemakkelijk en snel vergeten (Ecclesiastes 1:11); aangezien hetgeen nu is, in de toekomende dagen allemaal vergeten wordt; en hoe sterft de wijze met den zot! 1) Beiden ondergaan een gelijk lot.

1) Dat enkele genieën jaren daarna nog niet vergeten zijn bevestigt juist den regel, welken Salomo hier uitspreekt. Hoeveel wijzen hebben er al de eeuwen niet geleefd, wier gedachtenis evenzeer is vergaan, gelijk die der dwazen! De grote menigte, het menselijk geslacht in het algemeen, vergeet zeer spoedig zijn grootste mannen.

Vers 17

17. Daarom haatte ik dit leven, want dit werk dacht mij kwaad, deed mij smartelijk aan, dat onder de zon geschiedt; want het is al ijdelheid en kwelling des geestes, een jagen naar wind, zonder blijvend voordeel en bevrediging van het hart.

Het is den rechtvaardige beloofd, dat hij in eeuwige gedachtenis zal zijn, maar zulk ene belofte bestaat er niet aangaande de wijsheid dezer wereld. Tussen den dood van enen godzalige en enen goddeloze is groot onderscheid, niet tussen den dood van enen wijze en enen dwaas, voor beiden is het graf ene plaats van vergetelheid, een nieuw geslacht komt, dat hen niet kende. De geleerdste onder de mensheid, die buiten Christus sterft, zal geen beter lot hebben, dan de meeste onkundige, die zonder Christus sterft; en het denkbeeldige voordeel, van na den dood geëerd te worden, is even onzeker als ijdel. En wat is het voor een schijngoed, dat zovelen begeren en zo weinigen verkrijgen? Welk voordeel heeft het lichaam in het graf, of de ziel in de hel van aardsen lof? En de zielen der rechtvaardigen kunnen dien niet nodig hebben. Zodat, indien dit alles was, wij geneigd zouden kunnen zijn, ons leven met al den vruchtelozen arbeid te haten, daar het alles ijdelheid en kwelling des geestes is..

Vers 17

17. Daarom haatte ik dit leven, want dit werk dacht mij kwaad, deed mij smartelijk aan, dat onder de zon geschiedt; want het is al ijdelheid en kwelling des geestes, een jagen naar wind, zonder blijvend voordeel en bevrediging van het hart.

Het is den rechtvaardige beloofd, dat hij in eeuwige gedachtenis zal zijn, maar zulk ene belofte bestaat er niet aangaande de wijsheid dezer wereld. Tussen den dood van enen godzalige en enen goddeloze is groot onderscheid, niet tussen den dood van enen wijze en enen dwaas, voor beiden is het graf ene plaats van vergetelheid, een nieuw geslacht komt, dat hen niet kende. De geleerdste onder de mensheid, die buiten Christus sterft, zal geen beter lot hebben, dan de meeste onkundige, die zonder Christus sterft; en het denkbeeldige voordeel, van na den dood geëerd te worden, is even onzeker als ijdel. En wat is het voor een schijngoed, dat zovelen begeren en zo weinigen verkrijgen? Welk voordeel heeft het lichaam in het graf, of de ziel in de hel van aardsen lof? En de zielen der rechtvaardigen kunnen dien niet nodig hebben. Zodat, indien dit alles was, wij geneigd zouden kunnen zijn, ons leven met al den vruchtelozen arbeid te haten, daar het alles ijdelheid en kwelling des geestes is..

Vers 18

18. Ik haatte ook al mijnen moeitevollen arbeid, dien ik bearbeid had onder de zon, omdat ik moest erkennen, dat hij vruchteloos was, ook daarom, dat ik dien zou achterlaten aan enen mens, die na mij wezen zal, mijnen opvolger en erfgenaam. 1)

1) De verzoeking, waarin wij door de vruchteloosheid van ons streven, door den stilstand en teruggang in het rijk Gods, door de schijnbare ijdelheid ook der goddelijke dingen komen, zal, wanneer zij niet tijdig overwonnen wordt, onmisbaar tot gramstorigheid, levenszatheid en misanthropie leiden, zodat men de handen in den schoot legt, en niets meer doet waaruit ten laatste de ongeneeslijke zonde der akedie (zedelijke verstomping) voortvloeien kan. Zulk een eigenlijke versmading van Gods gaven, omdat Hij het ons, terwijl wij in het door Hem zelven aangewezen beroep bezig zijn, niet naar den zin maakt, is even als de akedie, niets anders dan trots tegen God. de natuurlijke, door God ingeschapen levenskracht, levensmoed en opgeruimdheid moet bewaard blijven, opdat wij ons in den engen kring, die ons naar Gods wil nog overgelaten is, overeenkomstig Gods wil kunnen bewegen..

Deze haat nu des koning geeft niet zulk een mindere liefde te kennen, welke onze plicht ons leert te tonen voor alles, wat buiten God en den godsdienst is (Luke 24:26), noch zulk ene zondige haat van zich afkerig te tonen tegen datgene, hetwelk God ons, in onze standplaats heeft opgelegd, maar het duidt slechts een natuurlijke afkeer tegen zulk een werk aan, ontstaande uit een verdriet in datzelve en uit een besef van onze teleurstelling door hetzelve..

Vers 18

18. Ik haatte ook al mijnen moeitevollen arbeid, dien ik bearbeid had onder de zon, omdat ik moest erkennen, dat hij vruchteloos was, ook daarom, dat ik dien zou achterlaten aan enen mens, die na mij wezen zal, mijnen opvolger en erfgenaam. 1)

1) De verzoeking, waarin wij door de vruchteloosheid van ons streven, door den stilstand en teruggang in het rijk Gods, door de schijnbare ijdelheid ook der goddelijke dingen komen, zal, wanneer zij niet tijdig overwonnen wordt, onmisbaar tot gramstorigheid, levenszatheid en misanthropie leiden, zodat men de handen in den schoot legt, en niets meer doet waaruit ten laatste de ongeneeslijke zonde der akedie (zedelijke verstomping) voortvloeien kan. Zulk een eigenlijke versmading van Gods gaven, omdat Hij het ons, terwijl wij in het door Hem zelven aangewezen beroep bezig zijn, niet naar den zin maakt, is even als de akedie, niets anders dan trots tegen God. de natuurlijke, door God ingeschapen levenskracht, levensmoed en opgeruimdheid moet bewaard blijven, opdat wij ons in den engen kring, die ons naar Gods wil nog overgelaten is, overeenkomstig Gods wil kunnen bewegen..

Deze haat nu des koning geeft niet zulk een mindere liefde te kennen, welke onze plicht ons leert te tonen voor alles, wat buiten God en den godsdienst is (Luke 24:26), noch zulk ene zondige haat van zich afkerig te tonen tegen datgene, hetwelk God ons, in onze standplaats heeft opgelegd, maar het duidt slechts een natuurlijke afkeer tegen zulk een werk aan, ontstaande uit een verdriet in datzelve en uit een besef van onze teleurstelling door hetzelve..

Vers 19

19. Want wie weet, of hij wijs zal zijn, of wat veel waarschijnlijker is, dwaas? evenwel zal hij heersen over al mijnen arbeid, dien ik bearbeid heb, en dien ik wijselijk beleid heb onder de zon; 1) hij zal over hetgeen mijnen rijkdom en mijne vreugde uitmaakte, naar welgevallen beschikken. Dat is ook ijdelheid.

1) Dit was het juist, wat den Prediker verdroot, dat hij niet wist, van wien hij alles, wat hij bearbeid had, zou overlaten, of het een wijze of een dwaze zou zijn. Buitendien zou hij het moeten overlaten aan degenen, die er bij lange zoveel moeite niet voor hadden gegeven. Duidelijk wil de Prediker hier en in de volgende verzen waarschuwen tegen het zich hechten aan wat van deze aarde is en manen tot een blijmoedig gebruik er van. In alles wat de Prediker klaagt of zegt, ligt deze achtergrond, om al wat van de wereld is, ook als van de wereld te beschouwen en te genieten, en zich niet al te zeer vermoeien met wat het, wat deze wereld betreft, na ons zijn zal.

Vers 19

19. Want wie weet, of hij wijs zal zijn, of wat veel waarschijnlijker is, dwaas? evenwel zal hij heersen over al mijnen arbeid, dien ik bearbeid heb, en dien ik wijselijk beleid heb onder de zon; 1) hij zal over hetgeen mijnen rijkdom en mijne vreugde uitmaakte, naar welgevallen beschikken. Dat is ook ijdelheid.

1) Dit was het juist, wat den Prediker verdroot, dat hij niet wist, van wien hij alles, wat hij bearbeid had, zou overlaten, of het een wijze of een dwaze zou zijn. Buitendien zou hij het moeten overlaten aan degenen, die er bij lange zoveel moeite niet voor hadden gegeven. Duidelijk wil de Prediker hier en in de volgende verzen waarschuwen tegen het zich hechten aan wat van deze aarde is en manen tot een blijmoedig gebruik er van. In alles wat de Prediker klaagt of zegt, ligt deze achtergrond, om al wat van de wereld is, ook als van de wereld te beschouwen en te genieten, en zich niet al te zeer vermoeien met wat het, wat deze wereld betreft, na ons zijn zal.

Vers 20

20. Daarom keerde ik mij om, mijn hart te doen wanhopen, mijn hart verloren te geven, over al den arbeid, al de moeite, dien ik met inspanning van al mijne krachten bearbeid heb onder de zon, zonder in staat geweest te zijn ene gelukkige en duurzame uitkomst voor dit leven te verkrijgen. 21. Want er is een mens, wiens arbeid in wijsheid, en in wetenschap, met overleg (Proverbs 18:15 ) en in geschikkelijkheid, de gelijkheid is; nochtans zal hij dien overgeven tot zijn deel, aan enen mens, die daaraan niet gearbeid heeft. Dit is ook ijdelheid en een groot kwaad, een groot ongeluk.

Vers 20

20. Daarom keerde ik mij om, mijn hart te doen wanhopen, mijn hart verloren te geven, over al den arbeid, al de moeite, dien ik met inspanning van al mijne krachten bearbeid heb onder de zon, zonder in staat geweest te zijn ene gelukkige en duurzame uitkomst voor dit leven te verkrijgen. 21. Want er is een mens, wiens arbeid in wijsheid, en in wetenschap, met overleg (Proverbs 18:15 ) en in geschikkelijkheid, de gelijkheid is; nochtans zal hij dien overgeven tot zijn deel, aan enen mens, die daaraan niet gearbeid heeft. Dit is ook ijdelheid en een groot kwaad, een groot ongeluk.

Vers 22

22. a) Wat heeft toch die mens van al zijnen arbeid, en van de kwellingen zijns harten, dien hij is bearbeidende onder de zon? Zijne wijsheid, wetenschap en geschikkelijkheid hebben hem niet gebaat.

a) Ecclesiastes 1:3; Ecclesiastes 3:9.

Wij moeten in het blijde genot van dit goede de goede hand des genadigen Gods erkennen, wijl alles het voortbrengsel is van Zijn heilig Scheppingsvermogen niet slechts, maar ook van Zijne Voorzienige zorg en liefde jegens ons..

Vers 22

22. a) Wat heeft toch die mens van al zijnen arbeid, en van de kwellingen zijns harten, dien hij is bearbeidende onder de zon? Zijne wijsheid, wetenschap en geschikkelijkheid hebben hem niet gebaat.

a) Ecclesiastes 1:3; Ecclesiastes 3:9.

Wij moeten in het blijde genot van dit goede de goede hand des genadigen Gods erkennen, wijl alles het voortbrengsel is van Zijn heilig Scheppingsvermogen niet slechts, maar ook van Zijne Voorzienige zorg en liefde jegens ons..

Vers 23

23. Want al zijne dagen zijn smarten, en zijne bezigheid is verdriet (Psalms 42:4; Psalms 90:10. Job 7:1); zelfs des nachts rust zijn hart niet ten gevolge van allerlei zorgbarende gedachten en plannen. (Proverbs 5:11).Datzelve is ook ijdelheid.

Dit leven is doorgaande bij alle mensen en in alle standen vol moeite en verdriet. Wie zou dan niet met een sterk verlangen naar een beter leven uitzien (Phil. 3:14)?

Vers 23

23. Want al zijne dagen zijn smarten, en zijne bezigheid is verdriet (Psalms 42:4; Psalms 90:10. Job 7:1); zelfs des nachts rust zijn hart niet ten gevolge van allerlei zorgbarende gedachten en plannen. (Proverbs 5:11).Datzelve is ook ijdelheid.

Dit leven is doorgaande bij alle mensen en in alle standen vol moeite en verdriet. Wie zou dan niet met een sterk verlangen naar een beter leven uitzien (Phil. 3:14)?

Vers 24

24. a) Wat blijft er nu voor den mens van al zijnen moeitevollen arbeid over? Is het dan niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke, en dat hij zijne ziel het goede doe genieten in zijnen arbeid, 1) alzo het aardse leven dagelijks zo opgeruimd mogelijk geniete. 2) Ik heb ook gezienen erkend, dat zulks, namelijk deze tevredene, vrolijke stemming des harten te midden van de moeilijkheden van het dagelijks leven van de hand Gods is, als Zijn geschenk en Zijne genadegave.

1) De Prediker wijst hier op een leven, hetwelk genot en arbeid met elkaar verbindt. Eten van de vrucht van zijn arbeid. De arbeid is hier zowel een weldaad als het eten en drinken. Maar hij weet het ook, dat een mens dit zichzelven niet kan geven. Eten van de vrucht van den arbeid zijner handen is een genadige beschikking Gods, is een blijk van Zijne goedertierenheid. Hoe menigeen arbeidt, zonder dat hij er een waar genot van heeft. Alles hangt af van het arbeiden in de gunst Gods en het genieten van dien arbeid in de gunste Gods.

2) Dat de grondregel: eten en drinken en zich te goed doen voor het beste te houden niet in den epicuristischen zin van 1 Corinthians 15:32 bedoelt is, blijkt uit de gewichtige toevoeging "in zijnen arbeid," waarop de klemtoon valt, waardoor elke gedachte aan lediggaande zwelgerij en weelderig zingenot uitgesloten wordt.

Vers 24

24. a) Wat blijft er nu voor den mens van al zijnen moeitevollen arbeid over? Is het dan niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke, en dat hij zijne ziel het goede doe genieten in zijnen arbeid, 1) alzo het aardse leven dagelijks zo opgeruimd mogelijk geniete. 2) Ik heb ook gezienen erkend, dat zulks, namelijk deze tevredene, vrolijke stemming des harten te midden van de moeilijkheden van het dagelijks leven van de hand Gods is, als Zijn geschenk en Zijne genadegave.

1) De Prediker wijst hier op een leven, hetwelk genot en arbeid met elkaar verbindt. Eten van de vrucht van zijn arbeid. De arbeid is hier zowel een weldaad als het eten en drinken. Maar hij weet het ook, dat een mens dit zichzelven niet kan geven. Eten van de vrucht van den arbeid zijner handen is een genadige beschikking Gods, is een blijk van Zijne goedertierenheid. Hoe menigeen arbeidt, zonder dat hij er een waar genot van heeft. Alles hangt af van het arbeiden in de gunst Gods en het genieten van dien arbeid in de gunste Gods.

2) Dat de grondregel: eten en drinken en zich te goed doen voor het beste te houden niet in den epicuristischen zin van 1 Corinthians 15:32 bedoelt is, blijkt uit de gewichtige toevoeging "in zijnen arbeid," waarop de klemtoon valt, waardoor elke gedachte aan lediggaande zwelgerij en weelderig zingenot uitgesloten wordt.

Vers 25

25. (Want wie zou er van eten, of wie zou zich daartoe haasten, meer dan ik zelf 1)?) 1) In het Hebreeën Mimmeni. Anderen lezen Mimmeno. Dan is de vertaling, en dit past beter: Wie zou er van eten en wie zou er van genieten zonder Hem? Met andere woorden, dat het eten en genieten alleen komt van Hem, die heerst en regeert over alles.

Vers 25

25. (Want wie zou er van eten, of wie zou zich daartoe haasten, meer dan ik zelf 1)?) 1) In het Hebreeën Mimmeni. Anderen lezen Mimmeno. Dan is de vertaling, en dit past beter: Wie zou er van eten en wie zou er van genieten zonder Hem? Met andere woorden, dat het eten en genieten alleen komt van Hem, die heerst en regeert over alles.

Vers 26

26. Want Hij geeft als loon der genade wijsheid en wetenschap (Proverbs 18:15 ), en dankbare vreugde, te midden van de nietigheden en moeilijkheden des levens, aan den mens die goed is voor Zijn aangezicht; maar den zondaar geeft Hij bezigheid, om te verzamelen en te vergaderen, a) opdat hij het geve, dien, die goed is voor Gods aangezicht; zelf heeft hij er geen genot van, want aan hetgeen hij met een begerig hart verzameld heeft, kan hij niet met een dankbaar hart, als aan ene gave Gods denken. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes 1).

a) Job 27:16,Job 27:17. Proverbs 28:8. Ecclesiastes 3:13.

1) Het blijkt hier duidelijk, dat met het refrein: "Ook dit is ijdelheid" niet ene aanklacht tegen God bedoeld wordt, maar dat het ene waarschuwing inhoudt voor de menselijke dwaasheid, die het geluk daar zoekt, waar het naar Gods wil niet moet gezocht worden..

Al die ijdelheid, al dat streven der mensheid naar wijsheid, geluk en rust, waardoor de mensen langs zoveel verschillende wegen naar het graf henen gevoerd worden, waar alle, op aarde zo gewenst onderscheid ophoudt, is den vrome niet door God beschoren; maar het is een vloek, dien de zonde den mens opgelegd heeft, doch dien God voor de zijnen in enen zegen wil veranderen. Want deze bedrijvige rusteloze schepselen verzamelen en vergaderen voor diegenen, die goed zijn voor Gods aangezicht. En deze zullen iets, dat de zondaar zoekt en niet vindt, voor hetwelk hij werkt, en dat hij niet genieten kan, om niet door den arbeid des zondaars ontvangen: wijsheid, wetenschap en vreugde. -Wat is het goddelijke woord, en waaruit zijn die wijsheid, wetenschap en vreugde, die daarin gevonden worden, geput? Is het geen honing, die in een verslagen dier door bijen opgezameld is? Wat zijn de geschiedenissen, die dit Woord ons mededeelt anders, dan voorbeelden van den arbeid der zondaren, van de ijdelheid en dwaasheid, waartoe de mensen vervallen zijn..

Het is de nederige, eenvoudig vertrouwende en dankbaar tevredene overgave in Gods genadige hand, die de Prediker aan het slot van zijne zo levendige en bijna scherpe schildering van de ijdelheid van al het aardse, als het enig ware doel voor het leven en streven der mensen aanbeveelt. Dat al het menselijke streven ijdel is, ook zelfs het bescheiden trachten naar vrolijk genot en opgeruimdheid bij hem vast. Doch het erkennen van dit feit doet hem niet wanhopen aan alle geluk en vrede, maar voert hem uit deze stemming van moedeloosheid en versaagdheid tot de zalige rust van een hart dat zich, aan God overgeeft en dankbaar Zijne goede gaven geniet. Niet de trage, aan zingenot overgegeven mens, maar de vlijtige, vrolijke arbeider; niet de gretig verzamelende misanthropische gierigaard, maar de in God verblijde en Hem welgevallige menschenvriend; niet de zondaar, maar het vrome, door het geloof krachtige kind Gods vormt het ideaal, dat hij ons aan het slot van zijne wel is waar smartelijk bewogen en klagende, naar nooit tot vertwijfeling overgaande beschouwingen over de ijdelheid van het aardse leven voorstelt. 1) "Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes," namelijk, dat men zijn levensgeluk zoekt in het vrolijke genot der zinnelijke goederen; omdat het verkrijgen van goederen en vreugde in dit leven volstrekt niet in des mensen macht staat, maar louter van Gods genade afhankelijk is, die het Zijnen beminden als in den slaap geeft (Psalms 127:2), terwijl de goddelozen zich toorn vergaderen als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods. (Romans 2:5. James 5:3)..

Rijkdom is niet zelden een beloning en genadeloon voor den godvrezende en een straf voor den goddeloze. Dit wordt zichtbaar in het gebruik er van.

Vers 26

26. Want Hij geeft als loon der genade wijsheid en wetenschap (Proverbs 18:15 ), en dankbare vreugde, te midden van de nietigheden en moeilijkheden des levens, aan den mens die goed is voor Zijn aangezicht; maar den zondaar geeft Hij bezigheid, om te verzamelen en te vergaderen, a) opdat hij het geve, dien, die goed is voor Gods aangezicht; zelf heeft hij er geen genot van, want aan hetgeen hij met een begerig hart verzameld heeft, kan hij niet met een dankbaar hart, als aan ene gave Gods denken. Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes 1).

a) Job 27:16,Job 27:17. Proverbs 28:8. Ecclesiastes 3:13.

1) Het blijkt hier duidelijk, dat met het refrein: "Ook dit is ijdelheid" niet ene aanklacht tegen God bedoeld wordt, maar dat het ene waarschuwing inhoudt voor de menselijke dwaasheid, die het geluk daar zoekt, waar het naar Gods wil niet moet gezocht worden..

Al die ijdelheid, al dat streven der mensheid naar wijsheid, geluk en rust, waardoor de mensen langs zoveel verschillende wegen naar het graf henen gevoerd worden, waar alle, op aarde zo gewenst onderscheid ophoudt, is den vrome niet door God beschoren; maar het is een vloek, dien de zonde den mens opgelegd heeft, doch dien God voor de zijnen in enen zegen wil veranderen. Want deze bedrijvige rusteloze schepselen verzamelen en vergaderen voor diegenen, die goed zijn voor Gods aangezicht. En deze zullen iets, dat de zondaar zoekt en niet vindt, voor hetwelk hij werkt, en dat hij niet genieten kan, om niet door den arbeid des zondaars ontvangen: wijsheid, wetenschap en vreugde. -Wat is het goddelijke woord, en waaruit zijn die wijsheid, wetenschap en vreugde, die daarin gevonden worden, geput? Is het geen honing, die in een verslagen dier door bijen opgezameld is? Wat zijn de geschiedenissen, die dit Woord ons mededeelt anders, dan voorbeelden van den arbeid der zondaren, van de ijdelheid en dwaasheid, waartoe de mensen vervallen zijn..

Het is de nederige, eenvoudig vertrouwende en dankbaar tevredene overgave in Gods genadige hand, die de Prediker aan het slot van zijne zo levendige en bijna scherpe schildering van de ijdelheid van al het aardse, als het enig ware doel voor het leven en streven der mensen aanbeveelt. Dat al het menselijke streven ijdel is, ook zelfs het bescheiden trachten naar vrolijk genot en opgeruimdheid bij hem vast. Doch het erkennen van dit feit doet hem niet wanhopen aan alle geluk en vrede, maar voert hem uit deze stemming van moedeloosheid en versaagdheid tot de zalige rust van een hart dat zich, aan God overgeeft en dankbaar Zijne goede gaven geniet. Niet de trage, aan zingenot overgegeven mens, maar de vlijtige, vrolijke arbeider; niet de gretig verzamelende misanthropische gierigaard, maar de in God verblijde en Hem welgevallige menschenvriend; niet de zondaar, maar het vrome, door het geloof krachtige kind Gods vormt het ideaal, dat hij ons aan het slot van zijne wel is waar smartelijk bewogen en klagende, naar nooit tot vertwijfeling overgaande beschouwingen over de ijdelheid van het aardse leven voorstelt. 1) "Dit is ook ijdelheid en kwelling des geestes," namelijk, dat men zijn levensgeluk zoekt in het vrolijke genot der zinnelijke goederen; omdat het verkrijgen van goederen en vreugde in dit leven volstrekt niet in des mensen macht staat, maar louter van Gods genade afhankelijk is, die het Zijnen beminden als in den slaap geeft (Psalms 127:2), terwijl de goddelozen zich toorn vergaderen als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods. (Romans 2:5. James 5:3)..

Rijkdom is niet zelden een beloning en genadeloon voor den godvrezende en een straf voor den goddeloze. Dit wordt zichtbaar in het gebruik er van.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ecclesiastes 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ecclesiastes-2.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile