Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Prediker 4

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 4

Ecclesiastes 4:1.

NADERE ONDERWIJZING, WAARIN DE WARE GELUKZALIGHEID NIET BESTAAT.

II. Ecclesiastes 4:1-Ecclesiastes 4:16. Nadat de Prediker in de voorgaande afdeling uiteengezet heeft, waarin alleen het beperkte geluk van den mens op aarde bestaat, ontwikkelt hij in deze afdeling, waardoor ook dit door God bescheiden "deel" in 3:22 nog veelvuldig verstoord wordt, namelijk door allerlei tegenspoed, die bijzondere personen treft, door ongevallen in het maatschappelijk leven, en door treurige gebeurtenissen in de staatkundige wereld, zodat het geheel de gedachte uitspreekt: "Er is geen blijvend en volkomen geluk hier beneden te vinden, noch bij aanzienlijken, noch bij geringen". De geschiedkundige achtergrond bij deze beschouwingen over den nood van het menselijk leven is ook hier, even als bij de vorige afdelingen, de toestand van het volk Gods onder de Perzische wereldheerschappij, zoals wij dien b.v. uit den profeet Maleachi leren kennen. Er kunnen duidelijk drie delen onderscheiden worden: a). Er zijn vele ongelukkige mensen, die onder verdrukking en geweldenarij van allerlei aard zuchten; vele anderen, die gelukkiger zijn, maar wien door de afgunst van anderen, of omdat zij zelven den waren zielevrede missen, de levensvreugde vergald wordt, (vs 1-6). b). Er zijn er velen, die door gierigheid hun vrienden van zich verwijderen, en daardoor in de zamenleving op zich zelven komen te staan, waardoor zij zich niet alleen het leven verbitteren, maar zich ook den bijstand hunner vrienden tegen hun vijanden ontroven (Ecclesiastes 4:7-Ecclesiastes 4:12). c). Zelfs de machtigsten op aarde bezitten geen blijvend en volkomen geluk, want dikwijls wordt een oude, ongeschikte koning, door enen jongeren verdrongen, en ook deze, al werd hij een tijd lang door het volk bemind, wordt door de navolgende geslachten even als de anderen vergeten (Ecclesiastes 4:13-Ecclesiastes 4:16).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 4

Ecclesiastes 4:1.

NADERE ONDERWIJZING, WAARIN DE WARE GELUKZALIGHEID NIET BESTAAT.

II. Ecclesiastes 4:1-Ecclesiastes 4:16. Nadat de Prediker in de voorgaande afdeling uiteengezet heeft, waarin alleen het beperkte geluk van den mens op aarde bestaat, ontwikkelt hij in deze afdeling, waardoor ook dit door God bescheiden "deel" in 3:22 nog veelvuldig verstoord wordt, namelijk door allerlei tegenspoed, die bijzondere personen treft, door ongevallen in het maatschappelijk leven, en door treurige gebeurtenissen in de staatkundige wereld, zodat het geheel de gedachte uitspreekt: "Er is geen blijvend en volkomen geluk hier beneden te vinden, noch bij aanzienlijken, noch bij geringen". De geschiedkundige achtergrond bij deze beschouwingen over den nood van het menselijk leven is ook hier, even als bij de vorige afdelingen, de toestand van het volk Gods onder de Perzische wereldheerschappij, zoals wij dien b.v. uit den profeet Maleachi leren kennen. Er kunnen duidelijk drie delen onderscheiden worden: a). Er zijn vele ongelukkige mensen, die onder verdrukking en geweldenarij van allerlei aard zuchten; vele anderen, die gelukkiger zijn, maar wien door de afgunst van anderen, of omdat zij zelven den waren zielevrede missen, de levensvreugde vergald wordt, (vs 1-6). b). Er zijn er velen, die door gierigheid hun vrienden van zich verwijderen, en daardoor in de zamenleving op zich zelven komen te staan, waardoor zij zich niet alleen het leven verbitteren, maar zich ook den bijstand hunner vrienden tegen hun vijanden ontroven (Ecclesiastes 4:7-Ecclesiastes 4:12). c). Zelfs de machtigsten op aarde bezitten geen blijvend en volkomen geluk, want dikwijls wordt een oude, ongeschikte koning, door enen jongeren verdrongen, en ook deze, al werd hij een tijd lang door het volk bemind, wordt door de navolgende geslachten even als de anderen vergeten (Ecclesiastes 4:13-Ecclesiastes 4:16).

Vers 1

1. Daarna wendde ik mij, en zag aan al de onderdrukkingen, 1) die onder de zon geschieden; en ziet, er waren de tranen der verdrukten, en dergenen, die genen trooster hadden; en aan de zijde hunner verdrukkers was macht, zodat niemand zich tegen hen durfde verzetten, zij daarentegen hadden genen vertrooster 2) en genen uithelper.

1) Onder de onderdrukkingen hebben wij die van allerlei aard te verstaan. De onderdrukking van den onderdaan door de Overheid, van de weduwen en wezen door degenen, die haar beschermen moesten, van de werklieden, door degenen voor wie zij arbeiden, van de pachters door de landheren, met n woord, die dergenen, welke van anderen min of meer afhankelijk waren.

2) De Prediker herhaalt deze uitdrukking om den troostelozen toestand van zulke ongelukkigen des te sterker doen uitkomen..

God zendt Zijne kinderen, somwijlen geen trooster, ten einde om hun geloof, vertrouwen, geduld en standvastigheid te beproeven, ten anderen, om hen van de liefde tot deze wereld te spenen, ten derde, om hen op een toekomenden beteren toestand te doen hopen, en in God zich te getroosten, en eindelijk, om met des te groter begeerte naar God en Zijne ontfermende goedheid uit te zien.. 2. Dies prees ik de doden, die alrede gestorven en dus uit hun aardse verdrukking bevrijd waren, gelukkig boven de levenden, die tot nog toe levend zijn, en nog onder den druk van menselijke ongerechtigheid zuchten.

Vers 1

1. Daarna wendde ik mij, en zag aan al de onderdrukkingen, 1) die onder de zon geschieden; en ziet, er waren de tranen der verdrukten, en dergenen, die genen trooster hadden; en aan de zijde hunner verdrukkers was macht, zodat niemand zich tegen hen durfde verzetten, zij daarentegen hadden genen vertrooster 2) en genen uithelper.

1) Onder de onderdrukkingen hebben wij die van allerlei aard te verstaan. De onderdrukking van den onderdaan door de Overheid, van de weduwen en wezen door degenen, die haar beschermen moesten, van de werklieden, door degenen voor wie zij arbeiden, van de pachters door de landheren, met n woord, die dergenen, welke van anderen min of meer afhankelijk waren.

2) De Prediker herhaalt deze uitdrukking om den troostelozen toestand van zulke ongelukkigen des te sterker doen uitkomen..

God zendt Zijne kinderen, somwijlen geen trooster, ten einde om hun geloof, vertrouwen, geduld en standvastigheid te beproeven, ten anderen, om hen van de liefde tot deze wereld te spenen, ten derde, om hen op een toekomenden beteren toestand te doen hopen, en in God zich te getroosten, en eindelijk, om met des te groter begeerte naar God en Zijne ontfermende goedheid uit te zien.. 2. Dies prees ik de doden, die alrede gestorven en dus uit hun aardse verdrukking bevrijd waren, gelukkig boven de levenden, die tot nog toe levend zijn, en nog onder den druk van menselijke ongerechtigheid zuchten.

Vers 3

3. Ja, hij is beter, onder zulke ongelukkige omstandigheden gelukkiger dan die beiden, die nog niet geweest is, nog niet geboren is en ook nimmer zal geboren worden, die niet gezien heeft het boze werk, dat onder de zon geschiedt, en daardoor ook geen lichamelijk en zielelijden gekend heeft (Proverbs 11:19 ).

De wens, om liever dood te zijn, dan het leven langer te genieten, even als de gedachte, dat het zelfs beter is in het geheel niet geboren te zijn, komt juist het gemakkelijkst in de harten der vroomsten in ongelukkige levenstoestanden op, waarin het den schijn heeft, dat de Heere de Zijnen vergeten en Zijn volk verlaten heeft, dat Hij Zijn volk verlaten heeft, dat Hij Zijn Rijk niet langer opbouwen en Zijne beloften vervullen wil. Luther zegt hiervan: Wanneer men eens recht al het zielelijden, al dezen jammer en de ellende op deze aarde, al de boosheid in de wereld, die het rijk des satans is, nagaat, dan moet de gedachte wel eens opkomen, dat het maar beter ware te sterven, dan zoveel en zo grote ellende aan te zien. -De natuurlijke mens meent, dat hij recht heeft, dit te wensen, waarom wij dan ook bij heidense schrijvers, zoals Herodotus, Theognis, Ovidius, Sophokles, Euripides, dergelijke uitspraken als in Ecclesiastes 4:2, Ecclesiastes 4:3 voorkomende, aantreffen. Maar bij dezulken, die in het vaste geloof aan Gods beloften staan, bij Job, Elia, Jona, Jeremia of bij onzen Prediker, is deze wens steeds het teken van ene verzoeking, die het hart ter neer drukt en de zon der genade Gods verduistert, en van een gevoel van God verlatenheid (Job 1:14 ; Job 3:19 Aanm). dat zich vooral na den terugkeer uit de babylonische ballingschap van de besten meester maakte, toen de profetie verstomde, het volk zuchtte onder de dienstbaarheid van ene heidense wereldheerschappij, het huis van David, dat door God verkoren was, en dat zo vele beloften ontvangen had, niet meer heerste, en toen al de grote verwachtingen der gelovigen aangaande ene eindelijke vervulling van al de beloften, in het bijzonder met betrekking tot de komst van den Messias, niet vervuld werden, toen er integendeel stilstand, ja zelfs teruggang in den opbouw, van het rijk Gods scheen plaats te vinden. Ook onze Prediker had zeker de verzoeking, waarom men door de tijdsomstandigheden blootgesteld was doorleefd, en hij spreekt er van in dit Boek, maar niet dan nadat hij ook den sleutel, de overwinning der verzoeking in het licht en de kracht Gods, gevonden had tot oplossing van het raadsel, dat hem en vele anderen verlegen maakte, en nadat hij in God troost en rust gevonden had, opdat hij zowel voor de gelovigen van zijn tijd, als voor allen, die in latere gelijksoortige tijden van het rijk Gods door zulk ene verzoeking mochten getroffen worden, een gids tot vrede en rust en geloof aan Gods trouw zou kunnen worden..

De Prediker roemt hier de ongeborenen boven degenen, die het leven hebben aanschouwd. Hij komt tot deze betuiging voor zover hij alles beschouwt van de zijde van het ondermaanse. Indien men, wil hij zeggen, geen verwachting heeft op hetgeen hier namaals zijn zal, indien met dit leven alles uit is, dan is het geen zegen geboren te zijn geweest. In zeker opzicht spreekt de Apostel hetzelfde uit als hij zegt: Indien Christus niet is opgestaan, zijn wij de ellendigsten van alle mensen. 4. Verder zag ik al den arbeid en alle geschikkelijkheid, kunstvaardigheid, des werks van degenen, die met vlijt en overleg hun werk verrichten, en zich daardoor meer levensgeluk verschaften, maar hoe beijveren zich de mensen om dat geluk te vernietigen! Want ik zag, dat het den mens nijd van zijnen naaste aanbrengt. Dat, namelijk, dat de een het uit nijd en afgunst, in vlijt en degelijkheid van den ander wil winnen, is ook ijdelheid en kwelling des geestes, waardoor men nimmer een duurzaam geluk kan bereiken.

Vers 3

3. Ja, hij is beter, onder zulke ongelukkige omstandigheden gelukkiger dan die beiden, die nog niet geweest is, nog niet geboren is en ook nimmer zal geboren worden, die niet gezien heeft het boze werk, dat onder de zon geschiedt, en daardoor ook geen lichamelijk en zielelijden gekend heeft (Proverbs 11:19 ).

De wens, om liever dood te zijn, dan het leven langer te genieten, even als de gedachte, dat het zelfs beter is in het geheel niet geboren te zijn, komt juist het gemakkelijkst in de harten der vroomsten in ongelukkige levenstoestanden op, waarin het den schijn heeft, dat de Heere de Zijnen vergeten en Zijn volk verlaten heeft, dat Hij Zijn volk verlaten heeft, dat Hij Zijn Rijk niet langer opbouwen en Zijne beloften vervullen wil. Luther zegt hiervan: Wanneer men eens recht al het zielelijden, al dezen jammer en de ellende op deze aarde, al de boosheid in de wereld, die het rijk des satans is, nagaat, dan moet de gedachte wel eens opkomen, dat het maar beter ware te sterven, dan zoveel en zo grote ellende aan te zien. -De natuurlijke mens meent, dat hij recht heeft, dit te wensen, waarom wij dan ook bij heidense schrijvers, zoals Herodotus, Theognis, Ovidius, Sophokles, Euripides, dergelijke uitspraken als in Ecclesiastes 4:2, Ecclesiastes 4:3 voorkomende, aantreffen. Maar bij dezulken, die in het vaste geloof aan Gods beloften staan, bij Job, Elia, Jona, Jeremia of bij onzen Prediker, is deze wens steeds het teken van ene verzoeking, die het hart ter neer drukt en de zon der genade Gods verduistert, en van een gevoel van God verlatenheid (Job 1:14 ; Job 3:19 Aanm). dat zich vooral na den terugkeer uit de babylonische ballingschap van de besten meester maakte, toen de profetie verstomde, het volk zuchtte onder de dienstbaarheid van ene heidense wereldheerschappij, het huis van David, dat door God verkoren was, en dat zo vele beloften ontvangen had, niet meer heerste, en toen al de grote verwachtingen der gelovigen aangaande ene eindelijke vervulling van al de beloften, in het bijzonder met betrekking tot de komst van den Messias, niet vervuld werden, toen er integendeel stilstand, ja zelfs teruggang in den opbouw, van het rijk Gods scheen plaats te vinden. Ook onze Prediker had zeker de verzoeking, waarom men door de tijdsomstandigheden blootgesteld was doorleefd, en hij spreekt er van in dit Boek, maar niet dan nadat hij ook den sleutel, de overwinning der verzoeking in het licht en de kracht Gods, gevonden had tot oplossing van het raadsel, dat hem en vele anderen verlegen maakte, en nadat hij in God troost en rust gevonden had, opdat hij zowel voor de gelovigen van zijn tijd, als voor allen, die in latere gelijksoortige tijden van het rijk Gods door zulk ene verzoeking mochten getroffen worden, een gids tot vrede en rust en geloof aan Gods trouw zou kunnen worden..

De Prediker roemt hier de ongeborenen boven degenen, die het leven hebben aanschouwd. Hij komt tot deze betuiging voor zover hij alles beschouwt van de zijde van het ondermaanse. Indien men, wil hij zeggen, geen verwachting heeft op hetgeen hier namaals zijn zal, indien met dit leven alles uit is, dan is het geen zegen geboren te zijn geweest. In zeker opzicht spreekt de Apostel hetzelfde uit als hij zegt: Indien Christus niet is opgestaan, zijn wij de ellendigsten van alle mensen. 4. Verder zag ik al den arbeid en alle geschikkelijkheid, kunstvaardigheid, des werks van degenen, die met vlijt en overleg hun werk verrichten, en zich daardoor meer levensgeluk verschaften, maar hoe beijveren zich de mensen om dat geluk te vernietigen! Want ik zag, dat het den mens nijd van zijnen naaste aanbrengt. Dat, namelijk, dat de een het uit nijd en afgunst, in vlijt en degelijkheid van den ander wil winnen, is ook ijdelheid en kwelling des geestes, waardoor men nimmer een duurzaam geluk kan bereiken.

Vers 5

5. Wel is waar konden dezulken, die uit nijd en ijverzucht anderen trachtten te overvleugelen, daartegen inbrengen, om hun geweten, dat de boosheid huns harten aanklaagt, te stillen: Wat anders dan vlijt en geschikkelijkheid moet ons dat geluk aanbrengen? Want het spreekwoord zegt terecht van den luiaard: a) De zot, gelijk een luiaard er een is, vouwt zijne handen zamen, slaapt en eet intussen zijn eigen vlees, totdat hij ten laatste tot den bedelstaf gebracht wordt.

a) Proverbs 6:10; Proverbs 24:33

Vers 5

5. Wel is waar konden dezulken, die uit nijd en ijverzucht anderen trachtten te overvleugelen, daartegen inbrengen, om hun geweten, dat de boosheid huns harten aanklaagt, te stillen: Wat anders dan vlijt en geschikkelijkheid moet ons dat geluk aanbrengen? Want het spreekwoord zegt terecht van den luiaard: a) De zot, gelijk een luiaard er een is, vouwt zijne handen zamen, slaapt en eet intussen zijn eigen vlees, totdat hij ten laatste tot den bedelstaf gebracht wordt.

a) Proverbs 6:10; Proverbs 24:33

Vers 6

6. Zulk enen antwoord ik echter: ne hand vol have en goed, zodat men zijn dagelijks brood heeft, met rust daarbij, zodat men tevreden is met zijn deel, en anderen, hetgeen zij meer bezitten, niet benijdt,is beter dan beide de vuisten vol met arbeid en kwelling des geestes, zodat men ten gevolge van zijne inspanning wel is waar overvloed aan alles verkregen heeft, maar aan den anderen kant ook weer door nieuwe zorgen over de beste wijze, om zijnen verkregen schat te bewaren en nog te vermeerderen, gekweld wordt.

De wereld faalt hierin zeer, dat zij altijd slechts overvloed van de goederen en schatten dezer aarde tot hare bevrediging verlangt, ene middelmatige bezitting daarentegen als gelijkluidend met ellende en ontbering beschouwt. En toch kan men een goed met weinig als met veel vergenoegd en tevreden leven, als men slechts op de rechte wijze naar tevredenheid streeft, namelijk zo, dat men God, den Heere tot zijn hoogste goed stelt.

Men behoeft enen rijke om zijne vele goederen niet gelukkiger te achten dan enen arme. Die veel heeft, heeft ook veel onrust en zorg, en is bovendien blootgesteld aan den nijd van anderen.

Dit laatste vers zou door enen luiaard kunnen gebruikt worden om zichzelven te rechtvaardigen; maar hij zou slechts ene waarheid misbruiken, ten einde zijn luiheid te bedekken. Integendeel geeft Salomo ons hier den raad, den middelweg te bewandelen. Laat ons namelijk door eerlijken vlijt zoveel trachten te verkrijgen, dat wij aan het nodige voedsel en deksel geen gebrek hebben maar niet de beide vuisten vol trachten te verkrijgen, waardoor wij ons slechts kwelling zullen bereiden. Matige arbeid en matige winst zijn het best..

Het streven van een mens, welke zich afwerkend, enig en alleen zich zelf zoekt en in rusteloosheid zich zelven verliest, is wezenlijk een streven, hetwelk wind tot onderwerp en den aard van den wind heeft..

Delitzsch vertaalt: "Als beide vuisten vol van arbeid en winderig streven." Onder hand hebben we te verstaan, de opene hand; onder vuist, de gebalde vuist. 7. Ik wendde mij wederom, en ik zag nog ene andere soort van ijdelheid onder de zon, waardoor de mensen ook eigenhandig hun geluk verwoesten.

Vers 6

6. Zulk enen antwoord ik echter: ne hand vol have en goed, zodat men zijn dagelijks brood heeft, met rust daarbij, zodat men tevreden is met zijn deel, en anderen, hetgeen zij meer bezitten, niet benijdt,is beter dan beide de vuisten vol met arbeid en kwelling des geestes, zodat men ten gevolge van zijne inspanning wel is waar overvloed aan alles verkregen heeft, maar aan den anderen kant ook weer door nieuwe zorgen over de beste wijze, om zijnen verkregen schat te bewaren en nog te vermeerderen, gekweld wordt.

De wereld faalt hierin zeer, dat zij altijd slechts overvloed van de goederen en schatten dezer aarde tot hare bevrediging verlangt, ene middelmatige bezitting daarentegen als gelijkluidend met ellende en ontbering beschouwt. En toch kan men een goed met weinig als met veel vergenoegd en tevreden leven, als men slechts op de rechte wijze naar tevredenheid streeft, namelijk zo, dat men God, den Heere tot zijn hoogste goed stelt.

Men behoeft enen rijke om zijne vele goederen niet gelukkiger te achten dan enen arme. Die veel heeft, heeft ook veel onrust en zorg, en is bovendien blootgesteld aan den nijd van anderen.

Dit laatste vers zou door enen luiaard kunnen gebruikt worden om zichzelven te rechtvaardigen; maar hij zou slechts ene waarheid misbruiken, ten einde zijn luiheid te bedekken. Integendeel geeft Salomo ons hier den raad, den middelweg te bewandelen. Laat ons namelijk door eerlijken vlijt zoveel trachten te verkrijgen, dat wij aan het nodige voedsel en deksel geen gebrek hebben maar niet de beide vuisten vol trachten te verkrijgen, waardoor wij ons slechts kwelling zullen bereiden. Matige arbeid en matige winst zijn het best..

Het streven van een mens, welke zich afwerkend, enig en alleen zich zelf zoekt en in rusteloosheid zich zelven verliest, is wezenlijk een streven, hetwelk wind tot onderwerp en den aard van den wind heeft..

Delitzsch vertaalt: "Als beide vuisten vol van arbeid en winderig streven." Onder hand hebben we te verstaan, de opene hand; onder vuist, de gebalde vuist. 7. Ik wendde mij wederom, en ik zag nog ene andere soort van ijdelheid onder de zon, waardoor de mensen ook eigenhandig hun geluk verwoesten.

Vers 8

8. Daar is er b.v. een, en geen tweede, die daar zijne vrienden zich van hem verwijderd hebben, thans alleen staat; hij heeft ook geen kind, noch broeder, voor wie hij te zorgen heeft, nochtans is van al zijnen arbeid geen einde, ook wordt zijn oog niet verzadigd van den rijkdom, en zegt niet: Voor wien arbeide ik toch, (Ecclesiastes 2:18-Ecclesiastes 2:21. Luke 12:16-Luke 12:21) en doe mijne ziel gebrek hebben van het goede, zodat zij ter wille van mijnen dwazen zucht naar rijkdom het blijmoedig en vrolijk genot van de gaven Gods moet missen, en in treurige verlatenheid van vrienden leven moet? Dit is, gelijk ieder erkennen moet, ook ijdelheid, en het is ene moeilijke bezigheid.

De mens, die hier beschreven wordt is zeker een van de beklagenswaardigste voorwerpen op aarde. Van hetgeen hij bezit, geniet hij zelf niet, en gebruikt het ook niet, om anderen wel te doen; hij laat het na aan verre bloedverwanten of geheel vreemden, die er hem nimmer voor zullen danken, omdat zij wel weten, dat hij het hun niet overgelaten zou hebben, indien hij het langer had kunnen houden; hij is een van de dwaasten, want zijne handelwijze is met alle gezond verstand in strijd en zijne verontschuldiging, dat de zorg noodzakelijk is, en men zich voor buitensporigheden moet wachten is geheel ijdel. Boven dit alles doet hij zijne ziel geweld aan, want de schat, dien hij vergaderd heeft, sluit zijn oog en zijn hart voor die parel van grote waarde, om welker bezit een mens verkoopt al wat hij heeft.

Salomo geeft hier weer een ander voorbeeld van de ijdelheid der wereld op, daarin bestaande, dat de mensen veeltijds, hoe meer zij hebben, hoe meer zij ook hebben willen, schrapende en wroetende daar zozeer om dat zij zich den tijd en het deel niet gunnen, hetwelk hun daarvan toekomt..

Vers 8

8. Daar is er b.v. een, en geen tweede, die daar zijne vrienden zich van hem verwijderd hebben, thans alleen staat; hij heeft ook geen kind, noch broeder, voor wie hij te zorgen heeft, nochtans is van al zijnen arbeid geen einde, ook wordt zijn oog niet verzadigd van den rijkdom, en zegt niet: Voor wien arbeide ik toch, (Ecclesiastes 2:18-Ecclesiastes 2:21. Luke 12:16-Luke 12:21) en doe mijne ziel gebrek hebben van het goede, zodat zij ter wille van mijnen dwazen zucht naar rijkdom het blijmoedig en vrolijk genot van de gaven Gods moet missen, en in treurige verlatenheid van vrienden leven moet? Dit is, gelijk ieder erkennen moet, ook ijdelheid, en het is ene moeilijke bezigheid.

De mens, die hier beschreven wordt is zeker een van de beklagenswaardigste voorwerpen op aarde. Van hetgeen hij bezit, geniet hij zelf niet, en gebruikt het ook niet, om anderen wel te doen; hij laat het na aan verre bloedverwanten of geheel vreemden, die er hem nimmer voor zullen danken, omdat zij wel weten, dat hij het hun niet overgelaten zou hebben, indien hij het langer had kunnen houden; hij is een van de dwaasten, want zijne handelwijze is met alle gezond verstand in strijd en zijne verontschuldiging, dat de zorg noodzakelijk is, en men zich voor buitensporigheden moet wachten is geheel ijdel. Boven dit alles doet hij zijne ziel geweld aan, want de schat, dien hij vergaderd heeft, sluit zijn oog en zijn hart voor die parel van grote waarde, om welker bezit een mens verkoopt al wat hij heeft.

Salomo geeft hier weer een ander voorbeeld van de ijdelheid der wereld op, daarin bestaande, dat de mensen veeltijds, hoe meer zij hebben, hoe meer zij ook hebben willen, schrapende en wroetende daar zozeer om dat zij zich den tijd en het deel niet gunnen, hetwelk hun daarvan toekomt..

Vers 9

9. Het is daarom beter en meer geschikt om het levensgeluk te bevorderen, dat twee mensen in onbaatzuchtige en zich overgevende liefde als vrienden nauw met elkaar verbonden, leven, dan dat een door gierigheid, hebzucht en dergelijke ondeugden, die de liefde verstikken, zich van zijne medemensen scheidt en ze van zich verwijdert; daarom zegt de Prediker: Twee zijn beter dan n; want zij hebben ene goede beloning van hunnen arbeid, zodat zij tevreden en zo gelukkig, als mogelijk is, kunnen leven;

Een mens zonder metgezel in gelijk aan de linkerhand, die de rechterhand mist. Genesis 2:18.

Vers 9

9. Het is daarom beter en meer geschikt om het levensgeluk te bevorderen, dat twee mensen in onbaatzuchtige en zich overgevende liefde als vrienden nauw met elkaar verbonden, leven, dan dat een door gierigheid, hebzucht en dergelijke ondeugden, die de liefde verstikken, zich van zijne medemensen scheidt en ze van zich verwijdert; daarom zegt de Prediker: Twee zijn beter dan n; want zij hebben ene goede beloning van hunnen arbeid, zodat zij tevreden en zo gelukkig, als mogelijk is, kunnen leven;

Een mens zonder metgezel in gelijk aan de linkerhand, die de rechterhand mist. Genesis 2:18.

Vers 10

10. Want indien zij b.v. vallen, hetzij in ene zware zonde, of in de handen van geweldenaars, de een richt zijnen metgezel op; maar wee den ene, die gevallen is! want er is geen tweede, om hem op te helpen, en hij moet de ondervinding opdoen, dat zijne gierigheid hem niet alleen van enen metgezel, maar ook van enen beschermer beroofd heeft.

Vers 10

10. Want indien zij b.v. vallen, hetzij in ene zware zonde, of in de handen van geweldenaars, de een richt zijnen metgezel op; maar wee den ene, die gevallen is! want er is geen tweede, om hem op te helpen, en hij moet de ondervinding opdoen, dat zijne gierigheid hem niet alleen van enen metgezel, maar ook van enen beschermer beroofd heeft.

Vers 11

11. Ook, indien twee te zamen liggen, zo hebben zij warmte; maar hoe zou n alleen warm worden? 1) Leert ons alzo niet reeds de natuur, de gemeenschap der zielen en de vriendschap hoog te waarderen. 1) De Prediker heeft hier niet alleen of in de eerste plaats de echtelijke verhoudingen op het oog, maar meer den vriendschapsband tussen twee vrienden, hoewel het eerste niet is uitgesloten.

Vers 11

11. Ook, indien twee te zamen liggen, zo hebben zij warmte; maar hoe zou n alleen warm worden? 1) Leert ons alzo niet reeds de natuur, de gemeenschap der zielen en de vriendschap hoog te waarderen. 1) De Prediker heeft hier niet alleen of in de eerste plaats de echtelijke verhoudingen op het oog, maar meer den vriendschapsband tussen twee vrienden, hoewel het eerste niet is uitgesloten.

Vers 12

12. En indien iemand, een vijand, den ene, die alleen staat, mocht overweldigen, zo zullen de twee, vast verbonden, tegen hem bestaan, zich met goed gevolg verdedigen en hem misschien ten onder brengen; en nog beter is het, zo er drie in vriendschap nauw verbonden zijn, want een drievoudig snoer wordt niet haast, niet gemakkelijk gebroken.

Gedeelde vreugde is dubbele vreugde, gedeelde smart is halve smart..

Men achte daarom de geloofsgemeenschap niet gering, waarin ook zelfs de vromen dikwijls veel te kort komen, daar men dikwijls uit eigene kans, geestelijken overmoed en grote inbeelding van zich zelven, of ook uit gemakzucht liever alleen staat, om zich, zo het heet, aan God en Christus alleen vast te houden, en zich alleen door den Heere te laten leiden en raden. Maar men ziet maar te dikwijls, hoe bij zulke mensen hun eigen geest het grootste aandeel in die leiding heeft.

Salomo toont hier aan, hoe noodwendig de maatschappelijke band voor het menselijk leven is, om de uitoefening van handwerken en kunsten te bevorderen. Alle standen hebben elkaar nodig, moeten elkaar helpen, en hunnen arbeid ten nutte van de gehele maatschappij verrichten, daarentegen alle scheuring en afzondering vermijden en trachten te voorkomen.

Het is niet alleen een heilig verlangen, waardoor de ene mens zich door den anderen aangetrokken gevoelt, omdat zij gelijkelijk gezind en hun harten verwant zijn; maar wij kunnen ons ook niet over ons geluk verblijden, noch de beproevingen, die ons treffen met vasten moed verdragen, noch op den weg der heiligmaking vrolijk voortgaan, wanneer wij gene trouwe vrienden bezitten. Hoe heilig is daarom de band tussen echtgenoten, tussen ouders en kinderen, tussen bloedverwanten en vrienden enz..

Twee wel verenigde echtelieden of gemeenzame vrienden worden hij een drievoudig snoer vergeleken. Want waar twee in heilige liefde en gemeenzame vereniging vastelijk verbonden zijn aan elkaar, daar zal de Geest van Christus, als den derden persoon uitmaken, gelijk Hij zich bij de Emmasgangers voegde. En zij, die dus in de liefde bijeen wonen, die wonen in God en God woont in hun lieden..

Vers 12

12. En indien iemand, een vijand, den ene, die alleen staat, mocht overweldigen, zo zullen de twee, vast verbonden, tegen hem bestaan, zich met goed gevolg verdedigen en hem misschien ten onder brengen; en nog beter is het, zo er drie in vriendschap nauw verbonden zijn, want een drievoudig snoer wordt niet haast, niet gemakkelijk gebroken.

Gedeelde vreugde is dubbele vreugde, gedeelde smart is halve smart..

Men achte daarom de geloofsgemeenschap niet gering, waarin ook zelfs de vromen dikwijls veel te kort komen, daar men dikwijls uit eigene kans, geestelijken overmoed en grote inbeelding van zich zelven, of ook uit gemakzucht liever alleen staat, om zich, zo het heet, aan God en Christus alleen vast te houden, en zich alleen door den Heere te laten leiden en raden. Maar men ziet maar te dikwijls, hoe bij zulke mensen hun eigen geest het grootste aandeel in die leiding heeft.

Salomo toont hier aan, hoe noodwendig de maatschappelijke band voor het menselijk leven is, om de uitoefening van handwerken en kunsten te bevorderen. Alle standen hebben elkaar nodig, moeten elkaar helpen, en hunnen arbeid ten nutte van de gehele maatschappij verrichten, daarentegen alle scheuring en afzondering vermijden en trachten te voorkomen.

Het is niet alleen een heilig verlangen, waardoor de ene mens zich door den anderen aangetrokken gevoelt, omdat zij gelijkelijk gezind en hun harten verwant zijn; maar wij kunnen ons ook niet over ons geluk verblijden, noch de beproevingen, die ons treffen met vasten moed verdragen, noch op den weg der heiligmaking vrolijk voortgaan, wanneer wij gene trouwe vrienden bezitten. Hoe heilig is daarom de band tussen echtgenoten, tussen ouders en kinderen, tussen bloedverwanten en vrienden enz..

Twee wel verenigde echtelieden of gemeenzame vrienden worden hij een drievoudig snoer vergeleken. Want waar twee in heilige liefde en gemeenzame vereniging vastelijk verbonden zijn aan elkaar, daar zal de Geest van Christus, als den derden persoon uitmaken, gelijk Hij zich bij de Emmasgangers voegde. En zij, die dus in de liefde bijeen wonen, die wonen in God en God woont in hun lieden..

Vers 13

13. Maar ook in het leven der aanzienlijksten en machtigsten is geen duurzaam en volkomen geluk te vinden; ja beter is een arm en wijs jongeling, die van de omstandigheden een nuttig gebruik weet te maken, dan een oud en zot koning, wien alzo het beste, wat de arme jongeling bezat, namelijk wijsheid, ontbreekt; die, omdat de dwaasheid in zijn hart woont, niet weet van meer vermaand 1) te worden.

1) Dwaasheid en moedwilligheid of vermetelheid gaan gemeenlijk te zamen, en zij, die het meest de vermaning van node hebben, kunnen ze het minst verdragen. En niemands eer, titel of gave zullen hem den eerbied, daaraan behorende, doen genieten, zo hij geen ware deugd en wijsheid bezit, om ze aan te prijzen, terwijl deze alleen den armoedigen mens ene ere bijzetten, die zijne ware grootheid aan alle verstandigen ten toon stelt..

Vers 13

13. Maar ook in het leven der aanzienlijksten en machtigsten is geen duurzaam en volkomen geluk te vinden; ja beter is een arm en wijs jongeling, die van de omstandigheden een nuttig gebruik weet te maken, dan een oud en zot koning, wien alzo het beste, wat de arme jongeling bezat, namelijk wijsheid, ontbreekt; die, omdat de dwaasheid in zijn hart woont, niet weet van meer vermaand 1) te worden.

1) Dwaasheid en moedwilligheid of vermetelheid gaan gemeenlijk te zamen, en zij, die het meest de vermaning van node hebben, kunnen ze het minst verdragen. En niemands eer, titel of gave zullen hem den eerbied, daaraan behorende, doen genieten, zo hij geen ware deugd en wijsheid bezit, om ze aan te prijzen, terwijl deze alleen den armoedigen mens ene ere bijzetten, die zijne ware grootheid aan alle verstandigen ten toon stelt..

Vers 14

14. Want het gebeurt dikwijls in de wereld, dat zulk eenarm, maar wijs jongeling komt uit het gevangenhuis, 1) alzo uit den laagsten en meest verachten levenstoestand, om koning te zijn, terwijl hij, gelijk Jozef, op rechte, door God zelven gebaande wegen, de macht in handen krijgt; daar ook een die als de zoon van den vorigen koning in zijn koninkrijk geboren is, en dus volgens menselijke berekening het zekerst op duurzaamheid van dit zijn levensgeluk kon rekenen, verarmt, omdat hij uit zijnen schitterenden levenskring verdrongen is.

1) Dat de Prediker hier bepaalde gebeurtenissen uit zijne eigene ervaring, of uit de geschiedenis der naburige staten op het oog heeft, lijdt wel geen twijfel, omdat ook zijne overige beschouwingen berusten op de treurige geschiedenis van zijn eigen tijd. Maar van de ons bekende veranderingen van dynastie past gene enkele volkomen op het voorgaande; men zal er van moeten afzien, ene bepaalde gebeurtenis op te zoeken, waarop de Schrijver van dit boek gedoeld heeft..

Dat hier van het gevangenhuis gesproken wordt, is om te kennen te geven, dat hij uit den laagsten stand is voortgekomen, zodat hij door zijn wijsheid en voortreflijkheid zich de liefde van het volk heeft gewonnen.

Vers 14

14. Want het gebeurt dikwijls in de wereld, dat zulk eenarm, maar wijs jongeling komt uit het gevangenhuis, 1) alzo uit den laagsten en meest verachten levenstoestand, om koning te zijn, terwijl hij, gelijk Jozef, op rechte, door God zelven gebaande wegen, de macht in handen krijgt; daar ook een die als de zoon van den vorigen koning in zijn koninkrijk geboren is, en dus volgens menselijke berekening het zekerst op duurzaamheid van dit zijn levensgeluk kon rekenen, verarmt, omdat hij uit zijnen schitterenden levenskring verdrongen is.

1) Dat de Prediker hier bepaalde gebeurtenissen uit zijne eigene ervaring, of uit de geschiedenis der naburige staten op het oog heeft, lijdt wel geen twijfel, omdat ook zijne overige beschouwingen berusten op de treurige geschiedenis van zijn eigen tijd. Maar van de ons bekende veranderingen van dynastie past gene enkele volkomen op het voorgaande; men zal er van moeten afzien, ene bepaalde gebeurtenis op te zoeken, waarop de Schrijver van dit boek gedoeld heeft..

Dat hier van het gevangenhuis gesproken wordt, is om te kennen te geven, dat hij uit den laagsten stand is voortgekomen, zodat hij door zijn wijsheid en voortreflijkheid zich de liefde van het volk heeft gewonnen.

Vers 15

15. Ik zag al de levenden, de voormalige onderdanen van den verdrongen koning, wandelen onder de zon, met den jongeling, den tweede, den anderen, die in diens plaats, in de plaats van den vorigen koning staan zal; bijna allen voegden zich bij den jeugdigen, begaafden jongeling, om hem als hunnen koning te huldigen.

Er is in het hart des volks van nature ene vermoeiing, van lang te leven onder denzelfden vorst, en een geest van morren en klagen over alles, wat hun enigzins moeilijk valt; hierop volgt de lust, om van heerser te veranderen, niet zozeer uit verkiezing van den opvolger, of uit verzekering, dat hij beter wezen zal, als wel uit natuurlijke wuftheid en onbestendigheid, gelijk de zieken van kamer of van legerstede veranderen, maar niettemin hun ziekte met zich dragen, en dus alleen naar verandering haken uit lust tot verandering.

Vers 15

15. Ik zag al de levenden, de voormalige onderdanen van den verdrongen koning, wandelen onder de zon, met den jongeling, den tweede, den anderen, die in diens plaats, in de plaats van den vorigen koning staan zal; bijna allen voegden zich bij den jeugdigen, begaafden jongeling, om hem als hunnen koning te huldigen.

Er is in het hart des volks van nature ene vermoeiing, van lang te leven onder denzelfden vorst, en een geest van morren en klagen over alles, wat hun enigzins moeilijk valt; hierop volgt de lust, om van heerser te veranderen, niet zozeer uit verkiezing van den opvolger, of uit verzekering, dat hij beter wezen zal, als wel uit natuurlijke wuftheid en onbestendigheid, gelijk de zieken van kamer of van legerstede veranderen, maar niettemin hun ziekte met zich dragen, en dus alleen naar verandering haken uit lust tot verandering.

Vers 16

16. Er is geen einde van al het volk, van die grote menigte, die ontevreden met den tegenwoordigen staat van zaken, naar verandering haakt, van allen, die voor hen geweest zijn, 1) de nakomelingen zullen zich evenwel ook over hem niet verblijden, 2) zij zullen den jongeling, al is hij ook een braaf en wakker vorst, even spoedig moede wezen, als dit met den voorgaanden koning het geval was; gewis, dat is ook ijdelheid en kwelling des geestes, een bewijs van de onvolkomenheid en onbestendigheid van het geluk ook van vorsten, die voortdurend aan het gevaar bloot staan, van uit hun plaats verdrongen te worden.

1) In het Hebr: Mhynpl hyh-rva lkl (Lekool ascher-hajah liphnahem) Beter aan allen, aan wier hoofd hij zal staan. De Prediker wijst hier op den bijval, dien zulk een wijs jongeling zal ervaren. Geen einde zal er zijn aan al het volk, geen einde aan hen, aan wier hoofd hij zou staan. Zijne onderdanen, vooral dergenen, die voor hem streden, zou een grote schare zijn. Evenwel volgt er dat het weer anders zou zijn met hun nakomelingen. Deze zullen zich niet over hem verblijden. De liefde tot hem zou bij de nakomelingen, bij het volgende geslacht, verkoelen.

2) Volgens den grondtekst worden hier eigenlijk niet diegenen bedoeld, die den nieuwen koning het eerst begunstigden, maar hun nakomelingen. Woordelijk luidt het vers: Daar was geen einde van al het volk, van allen, aan wier hoofd hij stond; -doch de nakomelingen verblijden zich niet over hem. Alzo vindt men in de geschiedboeken opgetekend, dat zich in het eerst velen over Nero verblijdden en hoopten, dat hij een goed en nuttig heer zou zijn. In de eerste vijf jaren liet zich dan ook alles goed aanzien en hij werd geprezen; maar in de volgende jaren was hij een dwingeland en maakte hij het zo erg mogelijk. Evenzo is er ook hoop geweest op Heliogabalus en Commodus, dat zij goede vorsten zouden zijn, maar in die verwachting werd men teleurgesteld; de eerste gaf zich aan allerlei dierlijken wellust over; den anderen had men Incommodus, dat is landplaag, liever dan Commodus moeten noemen..

Met Ecclesiastes 4:16 eindigt het overzicht en de mededeling van wat de Prediker opgemerkt en ondervonden heeft. Dat hij echter niet behoort tot de vertwijfelende zielen, die den troost van den waren godsdienst missen, blijkt wl uit hetgeen hij onmiddellijk laat volgen. Waar hij een blik heeft gegeven op wat van deze aarde is en het troosteloze van deze aarde heeft doen zien, daar vestigt hij nu de aandacht op datgene, wat in waarheid vrede geeft aan het harte.

Vers 16

16. Er is geen einde van al het volk, van die grote menigte, die ontevreden met den tegenwoordigen staat van zaken, naar verandering haakt, van allen, die voor hen geweest zijn, 1) de nakomelingen zullen zich evenwel ook over hem niet verblijden, 2) zij zullen den jongeling, al is hij ook een braaf en wakker vorst, even spoedig moede wezen, als dit met den voorgaanden koning het geval was; gewis, dat is ook ijdelheid en kwelling des geestes, een bewijs van de onvolkomenheid en onbestendigheid van het geluk ook van vorsten, die voortdurend aan het gevaar bloot staan, van uit hun plaats verdrongen te worden.

1) In het Hebr: Mhynpl hyh-rva lkl (Lekool ascher-hajah liphnahem) Beter aan allen, aan wier hoofd hij zal staan. De Prediker wijst hier op den bijval, dien zulk een wijs jongeling zal ervaren. Geen einde zal er zijn aan al het volk, geen einde aan hen, aan wier hoofd hij zou staan. Zijne onderdanen, vooral dergenen, die voor hem streden, zou een grote schare zijn. Evenwel volgt er dat het weer anders zou zijn met hun nakomelingen. Deze zullen zich niet over hem verblijden. De liefde tot hem zou bij de nakomelingen, bij het volgende geslacht, verkoelen.

2) Volgens den grondtekst worden hier eigenlijk niet diegenen bedoeld, die den nieuwen koning het eerst begunstigden, maar hun nakomelingen. Woordelijk luidt het vers: Daar was geen einde van al het volk, van allen, aan wier hoofd hij stond; -doch de nakomelingen verblijden zich niet over hem. Alzo vindt men in de geschiedboeken opgetekend, dat zich in het eerst velen over Nero verblijdden en hoopten, dat hij een goed en nuttig heer zou zijn. In de eerste vijf jaren liet zich dan ook alles goed aanzien en hij werd geprezen; maar in de volgende jaren was hij een dwingeland en maakte hij het zo erg mogelijk. Evenzo is er ook hoop geweest op Heliogabalus en Commodus, dat zij goede vorsten zouden zijn, maar in die verwachting werd men teleurgesteld; de eerste gaf zich aan allerlei dierlijken wellust over; den anderen had men Incommodus, dat is landplaag, liever dan Commodus moeten noemen..

Met Ecclesiastes 4:16 eindigt het overzicht en de mededeling van wat de Prediker opgemerkt en ondervonden heeft. Dat hij echter niet behoort tot de vertwijfelende zielen, die den troost van den waren godsdienst missen, blijkt wl uit hetgeen hij onmiddellijk laat volgen. Waar hij een blik heeft gegeven op wat van deze aarde is en het troosteloze van deze aarde heeft doen zien, daar vestigt hij nu de aandacht op datgene, wat in waarheid vrede geeft aan het harte.

Vers 17

17. Bewaar uwen voet, als gij tot het huis Gods ingaat, 1) opdat gij in heilige gemoedsstemming komt en alles achterlaat, wat uwe aandacht zou kunnen storen, en zijt liever nabij om te horen de stem Gods, die daar meer in het bijzonder tot uw hart doordringt, opdat gij daarna Gods wil gaarne zoudt doen (1 Samuel 15:22), dan 2) om der zotten slachtoffer te geven, waarmee zij, die noch Gods heiligheid, noch hun eigene zonde recht erkennen, den heiligen God menen te verzoenen en hun geweten te bevredigen (Proverbs 21:3. Isaiah 1:11, Hosea 6:6). Volg hen niet na, want zij weten niet, dat hun offer, dat zij met een goddeloos hart brengen, een gruwel is voor God (Proverbs 21:27), en dat zij met zulke offeranden God niet dienen, maar kwaad doen.

1) Bewaart zegt hij, dat is, let op den gang uws voets, laat die voorzichtig zijn, overdenk uwen gang, uwe treden, opdat gij geen misstap doet, loop niet haastig en onbezonnen derwaarts, maar met bedachtzaamheid, met overleg, en ziet toe, dat uwe gedachten noch in het derwaarts gaan, noch in het aldaar vertoeven niet los en wuft heen zwerven en als van tak op tak huppelen, of nu op dit dan op dat werelds voorwerp blijven peinzen. Neen, de godsdienst eist den gehelen mens..

2) Beter: dan dat de zotten slachtoffers geven, want hun onwetendheid doet hun zondigen. De Prediker maakt hier onderscheid tussen het gaan naar Gods huis, om daar waarlijk te vernemen, wat de Heere God te zeggen heeft, en het vormelijk naar Gods huis gaan, of door een slachtoffer de zonde weer willen goed maken. Wezen en vorm wordt hier tegenover elkaar gesteld. Zie ook over dit vers de inleiding van het volgende Hoofdstuk, waartoe het naar zijnen inhoud behoort.

Vers 17

17. Bewaar uwen voet, als gij tot het huis Gods ingaat, 1) opdat gij in heilige gemoedsstemming komt en alles achterlaat, wat uwe aandacht zou kunnen storen, en zijt liever nabij om te horen de stem Gods, die daar meer in het bijzonder tot uw hart doordringt, opdat gij daarna Gods wil gaarne zoudt doen (1 Samuel 15:22), dan 2) om der zotten slachtoffer te geven, waarmee zij, die noch Gods heiligheid, noch hun eigene zonde recht erkennen, den heiligen God menen te verzoenen en hun geweten te bevredigen (Proverbs 21:3. Isaiah 1:11, Hosea 6:6). Volg hen niet na, want zij weten niet, dat hun offer, dat zij met een goddeloos hart brengen, een gruwel is voor God (Proverbs 21:27), en dat zij met zulke offeranden God niet dienen, maar kwaad doen.

1) Bewaart zegt hij, dat is, let op den gang uws voets, laat die voorzichtig zijn, overdenk uwen gang, uwe treden, opdat gij geen misstap doet, loop niet haastig en onbezonnen derwaarts, maar met bedachtzaamheid, met overleg, en ziet toe, dat uwe gedachten noch in het derwaarts gaan, noch in het aldaar vertoeven niet los en wuft heen zwerven en als van tak op tak huppelen, of nu op dit dan op dat werelds voorwerp blijven peinzen. Neen, de godsdienst eist den gehelen mens..

2) Beter: dan dat de zotten slachtoffers geven, want hun onwetendheid doet hun zondigen. De Prediker maakt hier onderscheid tussen het gaan naar Gods huis, om daar waarlijk te vernemen, wat de Heere God te zeggen heeft, en het vormelijk naar Gods huis gaan, of door een slachtoffer de zonde weer willen goed maken. Wezen en vorm wordt hier tegenover elkaar gesteld. Zie ook over dit vers de inleiding van het volgende Hoofdstuk, waartoe het naar zijnen inhoud behoort.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ecclesiastes 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ecclesiastes-4.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile