Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Exodus 16

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 16

Exodus 16:1.

KWAKKELS EN MANNA WORDEN GEGEVEN.

I. Exodus 16:1-Exodus 16:12. Als de Israëlieten de vlakte aan de Schelfzee achter zich gelaten en de woestijn Sin bereikt hebben, morren zij tegen Mozes en Aron, omdat zij vrezen, wegens gebrek aan brood de hongerdood te zullen sterven. Mozes, door de Heere onderricht, wat hij tot voeding van het volk doen zal, bestraft hen over hun misdadige rede; maar ook de Heere zelf bekrachtigt de woorden van Zijn dienstknecht en geeft een plechtig voor het volk waarneembaar getuigenis, daar Zijn heerlijkheid in glinsterende majesteit van de zijde van de woestijn verschijnt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 16

Exodus 16:1.

KWAKKELS EN MANNA WORDEN GEGEVEN.

I. Exodus 16:1-Exodus 16:12. Als de Israëlieten de vlakte aan de Schelfzee achter zich gelaten en de woestijn Sin bereikt hebben, morren zij tegen Mozes en Aron, omdat zij vrezen, wegens gebrek aan brood de hongerdood te zullen sterven. Mozes, door de Heere onderricht, wat hij tot voeding van het volk doen zal, bestraft hen over hun misdadige rede; maar ook de Heere zelf bekrachtigt de woorden van Zijn dienstknecht en geeft een plechtig voor het volk waarneembaar getuigenis, daar Zijn heerlijkheid in glinsterende majesteit van de zijde van de woestijn verschijnt.

Vers 1

1. Toen zij van Elim gereisd waren, kwamen zij, na een tocht van acht of negen uur, over een hoge vlakte, die ter rechter- en linkerzijde door rotsen ingesloten was, in een vlakte, die zich anderhalf uur ver langs de oever van de Schelfzee uitstrekte, en met vele struiken begroeid was. Daar legerden zij zich (Numbers 33:10) ongeveer twee dagen lang, en namen water in. Daar van het zuiden de rotswand zo nabij de zee kwam, dat zij niet verder in deze richting konden voortgaan, wendden zij zich oostelijk; zo kwam de gehele vergadering van de kinderen van Israël in de woestijn Sin, een hoge uitgestrekte zandige vlakte, welke thans Debbet en Ramleh genoemd wordt, en van het noordwesten tot het zuidoosten zich bijna over het gehele schiereiland uitstrekt. Deze woestijn is tussen Elim en tussen Sinaï. Na een reis van weer acht of negen uur rustten zij in het zogenaamde Koperdal of Wady Nasb, op de vijftiende dag van de tweede maand, dat is van de maand Sif of Jijar (zie "Exodus 12:2), nadat zij op de vijftiende dag van de eerste maand uit Egypte gegaan waren; 1) alzo waren zij nu een maand op weg geweest.

1) Volgens de tot hiertoe door ons aangenomen telling was de reis van de kinderen van Israël deze:

1 15 Abib (Zondag) van Ramses naar Sukkoth. 2 16-17 Abib van Sukkoth tot Etham. 3 18 Abib van Etham tot het dal Machiroth. 4 19-20 Abib rust aan de zee. 5 21 Abib (Zaterdag) doortocht door de Rode zee. 6 22 Abib rustdag te Ayun Musa. 7 23-25 Abib reis van drie dagen in de woestijn. 8 26-28 Abib oponthoud te Mara. 9 29 Abib (Zondag) reis naar Elim. 10 1-7 Sif rust te Elim. 11 8-10 Sif reis tot aan de Schelfzee. 12 11-12 Sif legering bij de Schelfzee. 13 13-15 Sif reis tot aan de woestijn Sin.

De meeste uitleggers van de tegenwoordige tijd verstaan onder de woestijn Sin, de zandvlakte el-Ka, die in aanmerkelijke breedte zich langs de zuidelijke helft van de oostkust van de Rode Zee tot aan de uiterste punt van het schiereiland, naar de Ras (voorgebergte) Mahommed, zich uitstrekt. Zij laten de kinderen van Israël van de rustplaats aan de Schelfzee af hun weg nemen, in zuidoostelijke richting door het met vele rotsopschriften voorziene dal Mokatteb, en dan door het wijde, liefelijke Feiran tot aan een derde dal, dat tot het gebergte Serbal behoort, om daarna in meer oostelijke richting naar Rafidim (Exodus 17:1) te komen. Maar deels is niet recht in te zien, hoe van die zandvlakte gezegd kon worden, dat zij tussen Elim en Sinaï ligt, deels leidt deze weg op twee plaatsen door zeer nauwe bergpassen, door welke een zo groot en talrijk volk met vrouwen, kinderen en kuddes zich moeilijk had kunnen begeven. Van die eerste pas, die zich aan de ingang van het Mokatteb-dal bevindt, bericht een reiziger: "Wij stegen van onze drommedarissen af en lieten het aan hun instinct en aan hun zekere tred over, om de gevaarlijke pas te beklimmen." Een ander bericht, dat de pas altijd slechts voor n kameel ruimte gelaten had, zodat de gehele karavaan zich had moeten verdelen en elk afzonderlijk had moeten doortrekken. Een tweede "nog vreselijker en wilder" pas bevindt zich bij de uitgang van dat dal, eer men in het heerlijke dal Feiran komt. Daarentegen was de weg naar de Wady (dal) Nasb, waarheen, om bovengenoemde reden, andere reizigers de tocht van de kinderen van Israël van de Schelfzee af zich laten bewegen, zonder twijfel toen reeds een begaanbare straat; want in dit dal waren aanzienlijke koperbergwerken, die van Egypte met kolonisten bevolkt en vlijtig bearbeid werden. Evenzo is hier tussen dadelbomen een bron met overvloedig en voortreffelijk water te vinden..

Vers 1

1. Toen zij van Elim gereisd waren, kwamen zij, na een tocht van acht of negen uur, over een hoge vlakte, die ter rechter- en linkerzijde door rotsen ingesloten was, in een vlakte, die zich anderhalf uur ver langs de oever van de Schelfzee uitstrekte, en met vele struiken begroeid was. Daar legerden zij zich (Numbers 33:10) ongeveer twee dagen lang, en namen water in. Daar van het zuiden de rotswand zo nabij de zee kwam, dat zij niet verder in deze richting konden voortgaan, wendden zij zich oostelijk; zo kwam de gehele vergadering van de kinderen van Israël in de woestijn Sin, een hoge uitgestrekte zandige vlakte, welke thans Debbet en Ramleh genoemd wordt, en van het noordwesten tot het zuidoosten zich bijna over het gehele schiereiland uitstrekt. Deze woestijn is tussen Elim en tussen Sinaï. Na een reis van weer acht of negen uur rustten zij in het zogenaamde Koperdal of Wady Nasb, op de vijftiende dag van de tweede maand, dat is van de maand Sif of Jijar (zie "Exodus 12:2), nadat zij op de vijftiende dag van de eerste maand uit Egypte gegaan waren; 1) alzo waren zij nu een maand op weg geweest.

1) Volgens de tot hiertoe door ons aangenomen telling was de reis van de kinderen van Israël deze:

1 15 Abib (Zondag) van Ramses naar Sukkoth. 2 16-17 Abib van Sukkoth tot Etham. 3 18 Abib van Etham tot het dal Machiroth. 4 19-20 Abib rust aan de zee. 5 21 Abib (Zaterdag) doortocht door de Rode zee. 6 22 Abib rustdag te Ayun Musa. 7 23-25 Abib reis van drie dagen in de woestijn. 8 26-28 Abib oponthoud te Mara. 9 29 Abib (Zondag) reis naar Elim. 10 1-7 Sif rust te Elim. 11 8-10 Sif reis tot aan de Schelfzee. 12 11-12 Sif legering bij de Schelfzee. 13 13-15 Sif reis tot aan de woestijn Sin.

De meeste uitleggers van de tegenwoordige tijd verstaan onder de woestijn Sin, de zandvlakte el-Ka, die in aanmerkelijke breedte zich langs de zuidelijke helft van de oostkust van de Rode Zee tot aan de uiterste punt van het schiereiland, naar de Ras (voorgebergte) Mahommed, zich uitstrekt. Zij laten de kinderen van Israël van de rustplaats aan de Schelfzee af hun weg nemen, in zuidoostelijke richting door het met vele rotsopschriften voorziene dal Mokatteb, en dan door het wijde, liefelijke Feiran tot aan een derde dal, dat tot het gebergte Serbal behoort, om daarna in meer oostelijke richting naar Rafidim (Exodus 17:1) te komen. Maar deels is niet recht in te zien, hoe van die zandvlakte gezegd kon worden, dat zij tussen Elim en Sinaï ligt, deels leidt deze weg op twee plaatsen door zeer nauwe bergpassen, door welke een zo groot en talrijk volk met vrouwen, kinderen en kuddes zich moeilijk had kunnen begeven. Van die eerste pas, die zich aan de ingang van het Mokatteb-dal bevindt, bericht een reiziger: "Wij stegen van onze drommedarissen af en lieten het aan hun instinct en aan hun zekere tred over, om de gevaarlijke pas te beklimmen." Een ander bericht, dat de pas altijd slechts voor n kameel ruimte gelaten had, zodat de gehele karavaan zich had moeten verdelen en elk afzonderlijk had moeten doortrekken. Een tweede "nog vreselijker en wilder" pas bevindt zich bij de uitgang van dat dal, eer men in het heerlijke dal Feiran komt. Daarentegen was de weg naar de Wady (dal) Nasb, waarheen, om bovengenoemde reden, andere reizigers de tocht van de kinderen van Israël van de Schelfzee af zich laten bewegen, zonder twijfel toen reeds een begaanbare straat; want in dit dal waren aanzienlijke koperbergwerken, die van Egypte met kolonisten bevolkt en vlijtig bearbeid werden. Evenzo is hier tussen dadelbomen een bron met overvloedig en voortreffelijk water te vinden..

Vers 2

2. En de gehele vergadering 1) van de kinderen van Israël mopperde 2) tegen Mozes en tegen Aron, in de woestijn.

1) Dit wil niet zeggen, hoofd voor hoofd, maar de vergadering in het algemeen, al zullen er gunstige uitzonderingen geweest zijn..

2) Op de tocht van dertig dagen waren de levensmidddelen, die uit Egypte meegenomen waren, verteerd, en hier, in deze dorre woestijn, was geen mogelijkheid, om zich nieuwe voorraad te verschaffen; in het geloof zich aan de Heere en Zijn hulp vast te houden, dat verstonden zij nog niet, hoewel Hij toch reeds twee maal (Exodus 14:10; Exodus 15:22) zo wonderbaar geholpen had..

Vers 2

2. En de gehele vergadering 1) van de kinderen van Israël mopperde 2) tegen Mozes en tegen Aron, in de woestijn.

1) Dit wil niet zeggen, hoofd voor hoofd, maar de vergadering in het algemeen, al zullen er gunstige uitzonderingen geweest zijn..

2) Op de tocht van dertig dagen waren de levensmidddelen, die uit Egypte meegenomen waren, verteerd, en hier, in deze dorre woestijn, was geen mogelijkheid, om zich nieuwe voorraad te verschaffen; in het geloof zich aan de Heere en Zijn hulp vast te houden, dat verstonden zij nog niet, hoewel Hij toch reeds twee maal (Exodus 14:10; Exodus 15:22) zo wonderbaar geholpen had..

Vers 3

3. a) En de kinderen van Israël zeiden, in bitterheid en neerslachtigheid hun verlossing en Gods belofte voor niets achtende, tot hen: b) Och, dat wij in Egypte eveneens een plotselinge dood gestorven waren door de hand des HEEREN, 1) toen wij bij de vleespotten zaten, toen wij tot verzadiging brood aten! Wat nut hebben wij nu van deze bewaring en van onze uitleiding uit Egypte? Gij zijt de oorzaak van ons leed, want gij hebt ons uitgeleid in deze woestijn, om, gelijk het heden is, deze hele gemeente van zo vele honderdduizenden zielen door de honger te doden.2) Wanneer uw macht niet verder reikt, dan dat gij ons hier een langzame en vreselijke dood tegemoet voert, dan had gij ons liever in Egypte moeten laten blijven, of met de Egyptenaars moeten laten omkomen.

a) 1 Corinthians 10:10 b) Numbers 11:4 Numbers 11:1)"Door de hand des Heeren." Dit ziet op de laatste plaag, toen door de hand des Heeren alle eerstgeborenen van de Egyptenaren stierven. Zij zeggen nu, dat zij liever hadden gehad, dat ook zij toen door de hand des Heeren waren getroffen, dan dat zij nu van honger moesten sterven. Juist deze uitdrukking werpt een treurig licht over de geestelijke toestand van Israëls volk. Immers, die "hand des Heeren" had hun duidelijk bewezen, de uitreddende en bewarende hand des Heeren te zijn, Zijn macht en kracht, en in plaats dat nu dit feit hem stemde tot ootmoedig geloofsvertrouwen, dat de Heere verder zou helpen, stuiten zij hun ogen, en verloochenen zij de Heere, die hen gered had. Al de daden van Gods trouw, alle woorden van Zijn belofte, waren zij voor dit ogenblik vergeten, nu ongeloof en opstand tegen `s Heeren weg zich van hun harten meester had gemaakt..

2) In deze ondankbare en vermetele rede is alles vergroot. Vooreerst is het geheel onwaarschijnlijk, dat zij bij de vleespotten tot verzadiging brood aten, daar zij niet alleen arme slaven waren, maar ook onder zware verdrukkingen zuchten; zij verhieven alzo hun vorige toestand boven de waarheid, opdat de tegenwoordige des te ellendiger zou schijnen, gelijk de gewoonte van goddelozen en ongeduldigen is. Ten tweede waren zij in geen gevaar van terstond te sterven, daar zij zo vele kuddes hadden, om tot spijs te gebruiken; zij wilden zich echter hiermee niet vergenoegen zonder brood, waren onwillig iets te missen van hun voorraad, die zij liever wilden doen toe- dan afnemen, of anders zij verlangden nu reeds naar lekkernijen, gelijk vervolgens geschiedde, toen God bewogen werd om hun vele vogels toe te zenden.

Zo zijn wantrouwen en gierigheid hartstochten, die nooit nuttig zijn; wanneer slechts de geringste reden bestaat, om iets te vrezen, wordt alles veel groter gemaakt..

Waar eenmaal achterdocht en wrevel in de ziel een plaats vonden, is men ras geneigd alles aan nevenbedoelingen, ja zelfs aan boosaardigheid toe te schrijven; terwijl dit, bij enig bedaard nadenken en in kalmer ogenblikken, ons zelf als het toppunt van verblindheid moet voorkomen. Maar het is ons in een dergelijke stemming ook niet te doen, om iets te verbeteren, maar om iemand te verbitteren; niet om te overtuigen, maar om te krenken. Een achterdochtig en ontevreden gemoed wordt zo ras wreed, tot boosaardigheid toe. Want die een ander aldus van boosaardigheid kan verdenken, doet dit slechts, omdat hij zelf boosaardigheid in zijn hart heeft en verbergt..

Vers 3

3. a) En de kinderen van Israël zeiden, in bitterheid en neerslachtigheid hun verlossing en Gods belofte voor niets achtende, tot hen: b) Och, dat wij in Egypte eveneens een plotselinge dood gestorven waren door de hand des HEEREN, 1) toen wij bij de vleespotten zaten, toen wij tot verzadiging brood aten! Wat nut hebben wij nu van deze bewaring en van onze uitleiding uit Egypte? Gij zijt de oorzaak van ons leed, want gij hebt ons uitgeleid in deze woestijn, om, gelijk het heden is, deze hele gemeente van zo vele honderdduizenden zielen door de honger te doden.2) Wanneer uw macht niet verder reikt, dan dat gij ons hier een langzame en vreselijke dood tegemoet voert, dan had gij ons liever in Egypte moeten laten blijven, of met de Egyptenaars moeten laten omkomen.

a) 1 Corinthians 10:10 b) Numbers 11:4 Numbers 11:1)"Door de hand des Heeren." Dit ziet op de laatste plaag, toen door de hand des Heeren alle eerstgeborenen van de Egyptenaren stierven. Zij zeggen nu, dat zij liever hadden gehad, dat ook zij toen door de hand des Heeren waren getroffen, dan dat zij nu van honger moesten sterven. Juist deze uitdrukking werpt een treurig licht over de geestelijke toestand van Israëls volk. Immers, die "hand des Heeren" had hun duidelijk bewezen, de uitreddende en bewarende hand des Heeren te zijn, Zijn macht en kracht, en in plaats dat nu dit feit hem stemde tot ootmoedig geloofsvertrouwen, dat de Heere verder zou helpen, stuiten zij hun ogen, en verloochenen zij de Heere, die hen gered had. Al de daden van Gods trouw, alle woorden van Zijn belofte, waren zij voor dit ogenblik vergeten, nu ongeloof en opstand tegen `s Heeren weg zich van hun harten meester had gemaakt..

2) In deze ondankbare en vermetele rede is alles vergroot. Vooreerst is het geheel onwaarschijnlijk, dat zij bij de vleespotten tot verzadiging brood aten, daar zij niet alleen arme slaven waren, maar ook onder zware verdrukkingen zuchten; zij verhieven alzo hun vorige toestand boven de waarheid, opdat de tegenwoordige des te ellendiger zou schijnen, gelijk de gewoonte van goddelozen en ongeduldigen is. Ten tweede waren zij in geen gevaar van terstond te sterven, daar zij zo vele kuddes hadden, om tot spijs te gebruiken; zij wilden zich echter hiermee niet vergenoegen zonder brood, waren onwillig iets te missen van hun voorraad, die zij liever wilden doen toe- dan afnemen, of anders zij verlangden nu reeds naar lekkernijen, gelijk vervolgens geschiedde, toen God bewogen werd om hun vele vogels toe te zenden.

Zo zijn wantrouwen en gierigheid hartstochten, die nooit nuttig zijn; wanneer slechts de geringste reden bestaat, om iets te vrezen, wordt alles veel groter gemaakt..

Waar eenmaal achterdocht en wrevel in de ziel een plaats vonden, is men ras geneigd alles aan nevenbedoelingen, ja zelfs aan boosaardigheid toe te schrijven; terwijl dit, bij enig bedaard nadenken en in kalmer ogenblikken, ons zelf als het toppunt van verblindheid moet voorkomen. Maar het is ons in een dergelijke stemming ook niet te doen, om iets te verbeteren, maar om iemand te verbitteren; niet om te overtuigen, maar om te krenken. Een achterdochtig en ontevreden gemoed wordt zo ras wreed, tot boosaardigheid toe. Want die een ander aldus van boosaardigheid kan verdenken, doet dit slechts, omdat hij zelf boosaardigheid in zijn hart heeft en verbergt..

Vers 4

4. Toen 1) zei de HEERE tot Mozes, zie, Ik zal voor u, daar de aarde geen brood voor u heeft, a) brood uit de hemel 2) regenen; en het volk zal uitgaan voor het leger, en verzamelen elke dagmaat op haar dag, 3) vooriedere dag juist zo veel als zij nodig hebben, en dit zolang zij in de woestijn zijn. Ik zal zorgen, dat zij nooit meer hebben dan dat, opdat Ik het volk verzoeke, 4) of het in Mijn wet ga, of niet, of het in Mijn beschikkingen zich vinden zal en geloof en gehoorzaamheid zal betonen.

a) Psalms 78:24; Psalms 105:40

1) Het is geloofwaardig, dat veeleer de berisping door Mozes is verzwegen, omdat het niet pastte, dat zelfs niet met n woord het ongenoegen van het volk berispt werd. Ofschoon nu God in Zijn bijzondere goedgunstigheid spijs aan zo slechte en goddeloze mensen, die het licht van de zon en de adem onwaardig waren heeft verleend, heeft Hij echter geenzins gewild, hun boosheid door stilzwijgen te vergoeilijken; maar omdat Hij hun ondankbaarheid kende, heeft Hij hun overmoed hevig berispt. Doch Mozes, dit overslaande, springt over tot de voor de vermelding de meest merkwaardige geschiedenis, dat God dit ellendig volk als het ware met brood uit de hemel heeft gevoed, terwijl hij manna als dauw uit de wolken deed neerdruppelen..

2) Dit is het allerwonderbaarste van alle wonderen, dat hun brood zou gegeven worden, niet, als naar gewoonte, uit de aarde, maar uit de lucht, waarin nooit zaad gezaaid wordt.

3) Of, dagelijks. Zoveel als voor een dag voldoende was. Hiermee wilde de Heere zijn volk leren: te haten de gierigheid en schraapzucht, vergenoegd te zijn met het tegenwoordige, en in diepe afhankelijkheid van Hem te leven..

4) Of "beproeve", ten eerste, of het Mij wegens zulk een wonderbaar en treffend teken niet beminnen en gehoorzamen zal; ten tweede of het, door het nedervallen van het manna, gedurende zo vele dagen, niet leren zal op Mij te vertrouwen, ten aanzien van de volgende dagen.

Bovendien, of zij zouden gehoorzamen aan hetgeen Hij (Exodus 16:5) zou bevelen..

Vers 4

4. Toen 1) zei de HEERE tot Mozes, zie, Ik zal voor u, daar de aarde geen brood voor u heeft, a) brood uit de hemel 2) regenen; en het volk zal uitgaan voor het leger, en verzamelen elke dagmaat op haar dag, 3) vooriedere dag juist zo veel als zij nodig hebben, en dit zolang zij in de woestijn zijn. Ik zal zorgen, dat zij nooit meer hebben dan dat, opdat Ik het volk verzoeke, 4) of het in Mijn wet ga, of niet, of het in Mijn beschikkingen zich vinden zal en geloof en gehoorzaamheid zal betonen.

a) Psalms 78:24; Psalms 105:40

1) Het is geloofwaardig, dat veeleer de berisping door Mozes is verzwegen, omdat het niet pastte, dat zelfs niet met n woord het ongenoegen van het volk berispt werd. Ofschoon nu God in Zijn bijzondere goedgunstigheid spijs aan zo slechte en goddeloze mensen, die het licht van de zon en de adem onwaardig waren heeft verleend, heeft Hij echter geenzins gewild, hun boosheid door stilzwijgen te vergoeilijken; maar omdat Hij hun ondankbaarheid kende, heeft Hij hun overmoed hevig berispt. Doch Mozes, dit overslaande, springt over tot de voor de vermelding de meest merkwaardige geschiedenis, dat God dit ellendig volk als het ware met brood uit de hemel heeft gevoed, terwijl hij manna als dauw uit de wolken deed neerdruppelen..

2) Dit is het allerwonderbaarste van alle wonderen, dat hun brood zou gegeven worden, niet, als naar gewoonte, uit de aarde, maar uit de lucht, waarin nooit zaad gezaaid wordt.

3) Of, dagelijks. Zoveel als voor een dag voldoende was. Hiermee wilde de Heere zijn volk leren: te haten de gierigheid en schraapzucht, vergenoegd te zijn met het tegenwoordige, en in diepe afhankelijkheid van Hem te leven..

4) Of "beproeve", ten eerste, of het Mij wegens zulk een wonderbaar en treffend teken niet beminnen en gehoorzamen zal; ten tweede of het, door het nedervallen van het manna, gedurende zo vele dagen, niet leren zal op Mij te vertrouwen, ten aanzien van de volgende dagen.

Bovendien, of zij zouden gehoorzamen aan hetgeen Hij (Exodus 16:5) zou bevelen..

Vers 5

5. En het zal geschieden op de zesde dag, 1) de dag v r de Sabbat, dat zij bereiden zullen, hetgeen zij ingebracht zullen hebben: dat zal dubbel zijn boven hetgeen zij gewoonlijk dagelijks zullen verzamelen.2)

1) Op de Vrijdag zullen zij dubbel zo veel oplezen, dan op de andere dagen, en ook dat tweede deel toebereiden, opdat zij op de Zaterdag rusten mogen. Ook hierin wil Ik hun geloof beproeven, dat zij niet zorgeloos zijn, na reeds verscheidene malen elke dag te hebben ontvangen, maar naar Mijn gebod dan ook voor de volgende vergaderden..

2) Terwijl de Heere Zijn volk op wonderbare wijze verzorgt, wil Hij toch ook, dat het zelf zijn krachten inspant. Iedereen moet vroeg op zijn, juist wanneer de dauw zal gevallen zijn (Exodus 16:21), en zal vlijtig moeten inzamelen. Maar Hij wil ook, zowel bij het afmeten als bij de inzameling voor de Sabbat, hun geloof aan Zijn voorzienige trouw gedurig beproeven, en de hebzuchtige, die door een samenlezing voor de volgende dag het vernieuwd bewijs van zijn geloof nodeloos zoekt te maken, komt beschaamd uit (Exodus 16:20). In al deze wonderen zien wij het beeld van het geheim van de dagelijkse leiding van God, die voor de natuurlijke mens verborgen zijn..

Daar weldra melding wordt gemaakt van de Sabbat, verbonden aan de waarneming daarvan wat vanaf de wet daarvoor is vastgesteld, en halen er dan de zin uit, dat God de proef heeft genomen, of het volk ook op de zevende dag de voorgeschreven rust getrouw zou waarnemen, hetgeen niets betekent. Want nadat God levensonderhoud voor iedere dag aan de Zijnen belooft, voegt Hij er nu een uitzondering bij, nl. dat op de zesde dag, zij een dubbele portie zullen verzamelen, en de helft ervan nemen voor het gebruik op de Sabbat. Zo wordt door de zaak zelf de zevende dag geheiligd, v r dat de wet is afgekondigd. Evenwel is het onzeker, of de rust reeds vroeger door de vaderen is in acht genomen, hetgeen wel waarschijnlijk is, hoewel ik er niet over wil strijden..

De zesde dag, dat wil niet zeggen, van de tijd af dat het manna begon te vallen, maar de zesde dag van de week..

Vers 5

5. En het zal geschieden op de zesde dag, 1) de dag v r de Sabbat, dat zij bereiden zullen, hetgeen zij ingebracht zullen hebben: dat zal dubbel zijn boven hetgeen zij gewoonlijk dagelijks zullen verzamelen.2)

1) Op de Vrijdag zullen zij dubbel zo veel oplezen, dan op de andere dagen, en ook dat tweede deel toebereiden, opdat zij op de Zaterdag rusten mogen. Ook hierin wil Ik hun geloof beproeven, dat zij niet zorgeloos zijn, na reeds verscheidene malen elke dag te hebben ontvangen, maar naar Mijn gebod dan ook voor de volgende vergaderden..

2) Terwijl de Heere Zijn volk op wonderbare wijze verzorgt, wil Hij toch ook, dat het zelf zijn krachten inspant. Iedereen moet vroeg op zijn, juist wanneer de dauw zal gevallen zijn (Exodus 16:21), en zal vlijtig moeten inzamelen. Maar Hij wil ook, zowel bij het afmeten als bij de inzameling voor de Sabbat, hun geloof aan Zijn voorzienige trouw gedurig beproeven, en de hebzuchtige, die door een samenlezing voor de volgende dag het vernieuwd bewijs van zijn geloof nodeloos zoekt te maken, komt beschaamd uit (Exodus 16:20). In al deze wonderen zien wij het beeld van het geheim van de dagelijkse leiding van God, die voor de natuurlijke mens verborgen zijn..

Daar weldra melding wordt gemaakt van de Sabbat, verbonden aan de waarneming daarvan wat vanaf de wet daarvoor is vastgesteld, en halen er dan de zin uit, dat God de proef heeft genomen, of het volk ook op de zevende dag de voorgeschreven rust getrouw zou waarnemen, hetgeen niets betekent. Want nadat God levensonderhoud voor iedere dag aan de Zijnen belooft, voegt Hij er nu een uitzondering bij, nl. dat op de zesde dag, zij een dubbele portie zullen verzamelen, en de helft ervan nemen voor het gebruik op de Sabbat. Zo wordt door de zaak zelf de zevende dag geheiligd, v r dat de wet is afgekondigd. Evenwel is het onzeker, of de rust reeds vroeger door de vaderen is in acht genomen, hetgeen wel waarschijnlijk is, hoewel ik er niet over wil strijden..

De zesde dag, dat wil niet zeggen, van de tijd af dat het manna begon te vallen, maar de zesde dag van de week..

Vers 6

6. Toen zeiden Mozes en Aron, tot al de kinderen van Israël, door middel van de oudsten, die zich om hen vergaderden: Op de avond van deze dag, waarop gij zogemopperd hebt tegen ons, dan zult gij weten, dan zal het u ontegenzeglijk bewezen worden, dat noch Mozes, noch Aron, maar dat u de HEERE uit Egypte uitgeleid heeft, daar Hij u geven zal, wat noch Mozes, noch Aron vermogen; dan zult gij voelen, dat gij niet tegen ons, maar tegen de Heere gemopperd hebt, gelijk gij ook niet aan ons, maar aan Hem alleen uw verlossing te danken hebt.

Vers 6

6. Toen zeiden Mozes en Aron, tot al de kinderen van Israël, door middel van de oudsten, die zich om hen vergaderden: Op de avond van deze dag, waarop gij zogemopperd hebt tegen ons, dan zult gij weten, dan zal het u ontegenzeglijk bewezen worden, dat noch Mozes, noch Aron, maar dat u de HEERE uit Egypte uitgeleid heeft, daar Hij u geven zal, wat noch Mozes, noch Aron vermogen; dan zult gij voelen, dat gij niet tegen ons, maar tegen de Heere gemopperd hebt, gelijk gij ook niet aan ons, maar aan Hem alleen uw verlossing te danken hebt.

Vers 7

7. En morgen, wanneer uw brood geheel verteerd zal zijn, dan zult gij de heerlijkheid van de HEERE 1) zien, wanneer gij daar voor u zult zien liggen, wat u voeden zal (Exodus 16:13,Exodus 16:14) en alzo zien zult, dat Hij u kan onderhouden, ook zonder het brood dat uit de aarde voortkomt. Hij zal het doen, omdat Hij uw gemopper tegen de HEERE, 2) gehoord heeft, en Hij zich deze heeft aangetrokken; want wat zijn wij, Mozes en Aron, dat gij tegen ons moppert. 3)

1) "De heerlijkheid van de Heere". Deze uitdrukking komt vele malen in de Heilige Schrift, en betekent zeer dikwijls, zoals in Exodus 24:16 de openbaring van Zijn heerlijkheid en majesteit. Echter ook, zoals hier, een bijzonder werk, dat door Hem gewrocht zal worden, en waardoor het openbaar wordt, dat Hij en Hij alleen de Werkmeester is; een werk, waardoor uit grote nood wordt gered. Zo sprak de Heere Jezus ook tot Martha en Maria, dat zij de heerlijkheid van God zouden zien, indien zij zouden geloven. Beide verzen, Exodus 16:6, Exodus 16:7 moeten nauw met elkaar verbonden worden. Mozes wil toch zeggen, dat zij n `s avonds n `s morgens de heerlijkheid van God zullen zien..

2) Het gemopper tegen Mozes en Aron worden hier genoemd, gemopper tegen de Heere. Want niet Mozes en Aron hadden Israël in die woestijn geleid, maar de Heere zelf..

3) Daar door dit getuigen hij zich bewijst een getrouw dienstknecht van God te zijn, laten wij daaruit opmaken, dat niemand, rechtens voor zich in de kerk op eer aanspraak heeft, zodat zij voor wettige herders mogen worden gehouden, behalve die zowel van Gods wege daartoe geroepen zijn, zodat zij God tot auteur van hun ambt hebben, als ook, die uit zichzelf niet voortbrengen, maar slechts opvolgen, wat hun bevolen is. Zodat de zodanigen niet kunnen verworpen worden, zonder God daarmee te beledigen, Wiens plaats zij bekeerden. Alzo, wie naar willekeur het bewind uitoefenen, verschrikken de eenvoudigen met de naam van God nutteloos, omdat zij, in plaats van de waarheid, een bedrieglijk spook voorwerpen..

Vers 7

7. En morgen, wanneer uw brood geheel verteerd zal zijn, dan zult gij de heerlijkheid van de HEERE 1) zien, wanneer gij daar voor u zult zien liggen, wat u voeden zal (Exodus 16:13,Exodus 16:14) en alzo zien zult, dat Hij u kan onderhouden, ook zonder het brood dat uit de aarde voortkomt. Hij zal het doen, omdat Hij uw gemopper tegen de HEERE, 2) gehoord heeft, en Hij zich deze heeft aangetrokken; want wat zijn wij, Mozes en Aron, dat gij tegen ons moppert. 3)

1) "De heerlijkheid van de Heere". Deze uitdrukking komt vele malen in de Heilige Schrift, en betekent zeer dikwijls, zoals in Exodus 24:16 de openbaring van Zijn heerlijkheid en majesteit. Echter ook, zoals hier, een bijzonder werk, dat door Hem gewrocht zal worden, en waardoor het openbaar wordt, dat Hij en Hij alleen de Werkmeester is; een werk, waardoor uit grote nood wordt gered. Zo sprak de Heere Jezus ook tot Martha en Maria, dat zij de heerlijkheid van God zouden zien, indien zij zouden geloven. Beide verzen, Exodus 16:6, Exodus 16:7 moeten nauw met elkaar verbonden worden. Mozes wil toch zeggen, dat zij n `s avonds n `s morgens de heerlijkheid van God zullen zien..

2) Het gemopper tegen Mozes en Aron worden hier genoemd, gemopper tegen de Heere. Want niet Mozes en Aron hadden Israël in die woestijn geleid, maar de Heere zelf..

3) Daar door dit getuigen hij zich bewijst een getrouw dienstknecht van God te zijn, laten wij daaruit opmaken, dat niemand, rechtens voor zich in de kerk op eer aanspraak heeft, zodat zij voor wettige herders mogen worden gehouden, behalve die zowel van Gods wege daartoe geroepen zijn, zodat zij God tot auteur van hun ambt hebben, als ook, die uit zichzelf niet voortbrengen, maar slechts opvolgen, wat hun bevolen is. Zodat de zodanigen niet kunnen verworpen worden, zonder God daarmee te beledigen, Wiens plaats zij bekeerden. Alzo, wie naar willekeur het bewind uitoefenen, verschrikken de eenvoudigen met de naam van God nutteloos, omdat zij, in plaats van de waarheid, een bedrieglijk spook voorwerpen..

Vers 8

8. Voorts zei Mozes, door de mond van Aron, om de kinderen van Israël nog duiderlijker hun zware zonden onder het oog te brengen; als de HEERE u `s avonds vlees te eten zal geven, en `s morgens brood tot verzadiging, het zal zijn, omdat de HEERE uw gemopper gehoord heeft, die gij tegen Hem moppert, en u nu bewijzen wil, dat Hij u ook in de woestijn kan geven, wat gij in Egypte gehad hebt (Exodus 16:3). Want, nog eens moeten wij het u zeggen: wat zijn wij, nietige mensen, die u nooit van farao haddenkunnen redden? Uw gemopper is niet tegen ons, maar tegen de HEERE.1)

1) Mozes wil zeggen, dat, indien zij alleen tegen hem gemopperd hadden, hij zich stil had gehouden..

Vers 8

8. Voorts zei Mozes, door de mond van Aron, om de kinderen van Israël nog duiderlijker hun zware zonden onder het oog te brengen; als de HEERE u `s avonds vlees te eten zal geven, en `s morgens brood tot verzadiging, het zal zijn, omdat de HEERE uw gemopper gehoord heeft, die gij tegen Hem moppert, en u nu bewijzen wil, dat Hij u ook in de woestijn kan geven, wat gij in Egypte gehad hebt (Exodus 16:3). Want, nog eens moeten wij het u zeggen: wat zijn wij, nietige mensen, die u nooit van farao haddenkunnen redden? Uw gemopper is niet tegen ons, maar tegen de HEERE.1)

1) Mozes wil zeggen, dat, indien zij alleen tegen hem gemopperd hadden, hij zich stil had gehouden..

Vers 9

9. Daarna zei1) Mozes, die het door de Heiligen Geest wist, dat de Heere thans zelf voor de oren van het gehele volk wilde getuigen, tot Aron: Zeg tot de gehele vergadering van de kinderen van Israël: Nadert voor het aangezicht2) van de HEERE; treedt uit uw tenten en begeeft u met ons voor de legerplaats, naar de wolkkolom, in welke de Heere bij u aanwezig is, want Hij heeft uw gemopper gehoord, en zal nu met eigen mond tot u spreken, opdat gij erkent, dat wij niet naar onze gedachten tot u spreken en met u handelen.

1) Er is geen twijfel aan, of hij daagt de schuldige voor de vierschaar van God, alsof hij zeggen wilde, dat zij zich bedrogen, indien zij meenden, dat hun gemopper voor Hem verborgen was. Ondertussen zinspeelt hij op de wolk, welke als een zichtbaar teken was van de aanwezigheid van God, en zo verwijt hij hun hun stompheid van geest, omdat zij niet hadden geaarzeld, God, die zo nabij was, die als bijna voor hun ogen stond, uit te dagen. Daarom is allereerst op te merken, dat zij zelf uit hun schuilhoek werden voor de dag gehaald, opdat hun onbeschaamdheid zou worden verbroken. Vervolgens, dat hun verstomptheid aan de dag werd gebracht, omdat zij God, hoewel aanwezig zijnde, niet hadden gevreesd..

2)"Voor de Sjechina of Majesteit van Jehova." Mogelijk, dat Israël in toorn zich had omgewend, maar meer waarschijnlijk, dat de wolkkolom zich van het leger had verwijderd, en dat Israël nu opgeroepen wordt, om zich naar die wolk te begeven en af te wachten wat er geschieden zou..

Vers 9

9. Daarna zei1) Mozes, die het door de Heiligen Geest wist, dat de Heere thans zelf voor de oren van het gehele volk wilde getuigen, tot Aron: Zeg tot de gehele vergadering van de kinderen van Israël: Nadert voor het aangezicht2) van de HEERE; treedt uit uw tenten en begeeft u met ons voor de legerplaats, naar de wolkkolom, in welke de Heere bij u aanwezig is, want Hij heeft uw gemopper gehoord, en zal nu met eigen mond tot u spreken, opdat gij erkent, dat wij niet naar onze gedachten tot u spreken en met u handelen.

1) Er is geen twijfel aan, of hij daagt de schuldige voor de vierschaar van God, alsof hij zeggen wilde, dat zij zich bedrogen, indien zij meenden, dat hun gemopper voor Hem verborgen was. Ondertussen zinspeelt hij op de wolk, welke als een zichtbaar teken was van de aanwezigheid van God, en zo verwijt hij hun hun stompheid van geest, omdat zij niet hadden geaarzeld, God, die zo nabij was, die als bijna voor hun ogen stond, uit te dagen. Daarom is allereerst op te merken, dat zij zelf uit hun schuilhoek werden voor de dag gehaald, opdat hun onbeschaamdheid zou worden verbroken. Vervolgens, dat hun verstomptheid aan de dag werd gebracht, omdat zij God, hoewel aanwezig zijnde, niet hadden gevreesd..

2)"Voor de Sjechina of Majesteit van Jehova." Mogelijk, dat Israël in toorn zich had omgewend, maar meer waarschijnlijk, dat de wolkkolom zich van het leger had verwijderd, en dat Israël nu opgeroepen wordt, om zich naar die wolk te begeven en af te wachten wat er geschieden zou..

Vers 10

10. En het geschiedde, als Aron tot de gehele vergadering van de kinderen van Israël sprak, en zij zich, bij hun uittreden uit de legerplaats, naar de woestijn keerden, naar de richting waar de Sinaï ligt (Exodus 16:1) (want naar deze richting had de wolk haar plaats ingenomen, nadat zij bij de bestraffende woorden van Mozes (Exodus 16:7, Exodus 16:8) zich van het leger van de kinderen van Israël verwijderd had), zo ziet, a)de heerlijkheid van de HEERE verscheen in de wolk; 1) toen zij zich buiten de legerplaats bevonden en de wolk gewaar werden, kwamplotseling een vurige lichtglans daaruit voort.

a)Exodus 13:21

1) In waarheid, zegt Luther, zijn de kinderen van Israël een boos volk geweest, die Gods wonderen en weldaden spoedig vergaten en over hun roeping verdrietig werden; Mozes en Aron lasterden zij, alsof die hen van honger hadden willen laten sterven; ja, zij schandvlekken God zelf, alsof Hij hen niet door Mozes uit Egypte had laten leiden. Daar de wolkkolom, dit teken van voortdurende tegenwoordigheid en leiding van God, reeds zo gewoon was geworden, dat het alle betekenis voor hen verloren had, moest de Heere door een onder het bereik van de zinnen vallende betoning van Zijn hoge Majesteit hun weer een heilzame vrees instorten, de zonde van hun muiterij hun onder de aandacht brengen, maar tevens te verstaan geven, dat de spijs, die zij hebben moeten, een gave van Zijn genade en barmhartigheid is. Dit is de oorzaak van de in de wolk opgaande lichtglans. Ziet, de wolk heeft zich daarom van het leger verwijderd, opdat Israël zie, dat zulk ongelovig morren, wanneer het zich gedurig zou vernieuwen, de Heere zou noodzaken, Zijn aanwezigheid aan het volk te onttrekken, en als een straffend Rechter zich tegenover hen te stellen; zij heeft zich bovendien naar de Sinaï gewend, als naar die plaats, waar Zijn tegenwoordige leiding haar voornaamste doel bereiken zouden. (Deuteronomy 33:2).

Niet de heerlijkheid van God, versta ik eronder, welke zij dagelijks gewoon waren te zien, maar welke toen op een buitengewone wijze openbaar werd, om hun vrees aan te jagen, omdat zij voor gewone bewijzen reeds onvatbaar waren geworden..

Tweeledig is het doel: 1e. om hun te tonen, dat de Heere, tegen wie zij gemopperd hebben, de Heilige en Verhevene is; 2e. dat Hij het is, die hen hierheen geleid heeft en ook verder voor hen zal zorgen..

Vers 10

10. En het geschiedde, als Aron tot de gehele vergadering van de kinderen van Israël sprak, en zij zich, bij hun uittreden uit de legerplaats, naar de woestijn keerden, naar de richting waar de Sinaï ligt (Exodus 16:1) (want naar deze richting had de wolk haar plaats ingenomen, nadat zij bij de bestraffende woorden van Mozes (Exodus 16:7, Exodus 16:8) zich van het leger van de kinderen van Israël verwijderd had), zo ziet, a)de heerlijkheid van de HEERE verscheen in de wolk; 1) toen zij zich buiten de legerplaats bevonden en de wolk gewaar werden, kwamplotseling een vurige lichtglans daaruit voort.

a)Exodus 13:21

1) In waarheid, zegt Luther, zijn de kinderen van Israël een boos volk geweest, die Gods wonderen en weldaden spoedig vergaten en over hun roeping verdrietig werden; Mozes en Aron lasterden zij, alsof die hen van honger hadden willen laten sterven; ja, zij schandvlekken God zelf, alsof Hij hen niet door Mozes uit Egypte had laten leiden. Daar de wolkkolom, dit teken van voortdurende tegenwoordigheid en leiding van God, reeds zo gewoon was geworden, dat het alle betekenis voor hen verloren had, moest de Heere door een onder het bereik van de zinnen vallende betoning van Zijn hoge Majesteit hun weer een heilzame vrees instorten, de zonde van hun muiterij hun onder de aandacht brengen, maar tevens te verstaan geven, dat de spijs, die zij hebben moeten, een gave van Zijn genade en barmhartigheid is. Dit is de oorzaak van de in de wolk opgaande lichtglans. Ziet, de wolk heeft zich daarom van het leger verwijderd, opdat Israël zie, dat zulk ongelovig morren, wanneer het zich gedurig zou vernieuwen, de Heere zou noodzaken, Zijn aanwezigheid aan het volk te onttrekken, en als een straffend Rechter zich tegenover hen te stellen; zij heeft zich bovendien naar de Sinaï gewend, als naar die plaats, waar Zijn tegenwoordige leiding haar voornaamste doel bereiken zouden. (Deuteronomy 33:2).

Niet de heerlijkheid van God, versta ik eronder, welke zij dagelijks gewoon waren te zien, maar welke toen op een buitengewone wijze openbaar werd, om hun vrees aan te jagen, omdat zij voor gewone bewijzen reeds onvatbaar waren geworden..

Tweeledig is het doel: 1e. om hun te tonen, dat de Heere, tegen wie zij gemopperd hebben, de Heilige en Verhevene is; 2e. dat Hij het is, die hen hierheen geleid heeft en ook verder voor hen zal zorgen..

Vers 11

11. Ook 1) heeft de HEERE uit de lichtglans van de wolk tot Mozes gesproken met luide, voor al het volk hoorbare stem (Exodus 14:15), zeggende:

1) Hier leert Mozes, dat hij niet tegen het bevel van de Heere heeft gehandeld, maar getrouw en bescheiden vervuld heeft, wat Hij aan zijn dienaar had opgedragen. En zeker, tenzij het door de mond van God gesproken was, zou hij niet beloofd hebben, wat wij tevoren gezien hebben..

God bevestigt hier, wat Hij reeds vroeger aan Mozes geopenbaard had..

Vers 11

11. Ook 1) heeft de HEERE uit de lichtglans van de wolk tot Mozes gesproken met luide, voor al het volk hoorbare stem (Exodus 14:15), zeggende:

1) Hier leert Mozes, dat hij niet tegen het bevel van de Heere heeft gehandeld, maar getrouw en bescheiden vervuld heeft, wat Hij aan zijn dienaar had opgedragen. En zeker, tenzij het door de mond van God gesproken was, zou hij niet beloofd hebben, wat wij tevoren gezien hebben..

God bevestigt hier, wat Hij reeds vroeger aan Mozes geopenbaard had..

Vers 12

12. Ik heb het gemopper 1) van de kinderen van Israël gehoord, en die opgenomen als tegen Mij zelf gericht; spreek tot hen, zeggende: In plaats van u te doden, zal Ik, Jehova, uw zonde met goedertierenheid beantwoorden; tussen de twee avonden (Exodus 12:6) zult gij vlees eten, en `s morgens daarop zult gij a) met brood verzadigd worden, gelijk Gij begeerd hebt; en gij zult door hetgeen Ik doen zal duidelijk weten, dat Ik, de HEERE, uw God ben, die, gelijk Hij u uit Egypte in de woestijn geleid heeft, zo ook in de woestijn uw gehele gemeente weet te voeden, en u niet van honger zal laten omkomen, gelijk gij in uw ongeloof Mij gelasterd hebt.

a)John 6:49,John 6:58

1) Zulk een goddeloos bestaan, als wij hier in de kinderen van Israël waarnemen, ziet ook ons uit de ogen, wij zijn evenzo; wanneer het meel uit de zak is en geen deeg meer voorhanden, dan staat de afgod, onze buik, op en laat zich horen, en kan het uitstel van de Heere onze God niet verduren.. II. Exodus 16:13-Exodus 16:31. Nog op de avond van dezelfde dag laat zich een grote schare van kwakkels neer, daar, waar Israël zich gelegerd heeft, en de volgende morgen valt met de dauw het aan het volk toegedachte brood van de hemel. De kinderen van Israël noemen het Manna; de Heer beschikt echter ten opzichte van deze gave alzo, dat Israël een geheel van Hem afhankelijke leefwijze en de heiliging van de buiten gebruik geraakte sabbat leren moet. Daarom verleent Hij op gewone dagen altijd slechts zoveel, als de behoefte van elke dag vordert, op de zesde dag daarentegen geeft Hij het dubbel.

Vers 12

12. Ik heb het gemopper 1) van de kinderen van Israël gehoord, en die opgenomen als tegen Mij zelf gericht; spreek tot hen, zeggende: In plaats van u te doden, zal Ik, Jehova, uw zonde met goedertierenheid beantwoorden; tussen de twee avonden (Exodus 12:6) zult gij vlees eten, en `s morgens daarop zult gij a) met brood verzadigd worden, gelijk Gij begeerd hebt; en gij zult door hetgeen Ik doen zal duidelijk weten, dat Ik, de HEERE, uw God ben, die, gelijk Hij u uit Egypte in de woestijn geleid heeft, zo ook in de woestijn uw gehele gemeente weet te voeden, en u niet van honger zal laten omkomen, gelijk gij in uw ongeloof Mij gelasterd hebt.

a)John 6:49,John 6:58

1) Zulk een goddeloos bestaan, als wij hier in de kinderen van Israël waarnemen, ziet ook ons uit de ogen, wij zijn evenzo; wanneer het meel uit de zak is en geen deeg meer voorhanden, dan staat de afgod, onze buik, op en laat zich horen, en kan het uitstel van de Heere onze God niet verduren.. II. Exodus 16:13-Exodus 16:31. Nog op de avond van dezelfde dag laat zich een grote schare van kwakkels neer, daar, waar Israël zich gelegerd heeft, en de volgende morgen valt met de dauw het aan het volk toegedachte brood van de hemel. De kinderen van Israël noemen het Manna; de Heer beschikt echter ten opzichte van deze gave alzo, dat Israël een geheel van Hem afhankelijke leefwijze en de heiliging van de buiten gebruik geraakte sabbat leren moet. Daarom verleent Hij op gewone dagen altijd slechts zoveel, als de behoefte van elke dag vordert, op de zesde dag daarentegen geeft Hij het dubbel.

Vers 13

13. En het geschiedde nog op de avond van dezelfde dag, waarop Israël zo tegen de Heere gemopperd en de Heere Zijn hulp beloofd had, a) dat er door een zuidoosten wind over de Elanitische golf (Numbers 11:31 Psalms 78:26, ), dus uit dezelfde richting, naar welke de wolk (Exodus 16:10) ) gestaan had, kwakkels 1) opkwamen, en door Gods leiding juist over de plaats, waar de kinderen van Israël gelegerd waren, zich nederlieten, en zij het leger bedekten; en op de morgen lag de dauw, 2) een dikke nevel, rondom 3) het leger.

a) Numbers 11:31 Psalms 105:40

1) Behalve de gewone kwartel komt in die streken nog een bijzondere grote soort van hetzelfde geslacht voor, welke de Arabieren Kata noemen, en die in het systeem van Linneus onder de naam van Tetrao Alchato overgegaan is. Deze leeft in Arabië, Palestina, Syrië, Egypte enz. in grote menigte, is van de grote van een tortelduif, heeft een korte, kromme, gele bek, asgrauwe hals en kop, roodachtige buik en rug, wigvormige staart en poten, die van voren gevederd zijn; deze moet diensvolgens eigenlijk onder de patrijzen gerekend worden. Het vlees is wel hard en droog, maar wordt toch door de inwoners graag gegeten. Het is een trekvogel, die in de lente uit de zuidelijke landen naar het noorden trekt, en dan in zo dichte menigten vliegt, dat de Arabische jongens dikwijls twee of drie in een keer doden, alleen door een stok ertussen te werpen. Op onze plaats bestaat het wonder van de goddelijke genade in het aanvoeren van de kwakkels op deze tijd en naar deze plaats, zo mede in de buitengewone menigte, dat deze aan de behoefte van een zo talrijk volk evenredig was..

In het Hebreeuws Selav, door sommigen vertaald door fazanten en door anderen door zeevogels, door onze Statenvertalers, en terecht, door kwakkels. In het Arabisch betekent het woord, dat met het Hebreeuws overeenkomt, alleen "kwakkels." Met het zenden van deze vogels wilde God aan Israël leren, dat Hij, die hun Manna tot dagelijks voedsel gaf, ook in staat was, om hun vlees te eten te geven..

2) Eigenlijk "een uitstorting van dauw.".

In het Hebreeuws staat "een laag" of "bed van dauw;" Daarmee was het Manna bedekt; vandaar de zinspeling op `t verborgenmanna. Openbaring :17

3) Niet in de legerplaats, maar rondom, op het aangezicht van de woestijn (Exodus 16:14). Het leger was zo rein niet als de grond rondom, en daarom zo geschikt niet, om het manna te ontvangen. 14. a) Toen nu de liggende dauw opgevaren was, de nevel weggetrokken was; zo ziet, over de woestijn was een klein, rond ding, 1) een vaste stof, van gedaante en grootte klein als de rijp, die uit de nevel op de aardeachterblijft.

a) Numbers 11:7 Nehemiah. 9:15 Psalms 78:24; Psalms 105:40

1) Het tegenwoordige manna, dat op in het oogvallende wijze in vele opzichten met het Bijbelse overeenkomt, is het zoete sap van de Tarfaboom, een soort van Tamarisk, die gedurende de nacht in de hete zomertijd uit de bast van stam en takken (volgens Ehrenberg, ten gevolge van de steek van een insekt) tevoorschijn komt, tot kleine, ronde, witte korrels zich vormt, in deze vorm op de grond valt en v r zonsopgang verzameld wordt, daar het in de hitte van de zon versmelt. De Tamarisk (Genesis 21:33) is een boom, die veelvuldig in Egypte, Arabië, Syrië en Palestina groeit, die een recht opschietende stam van middelbare hoogte, lange, smalle, dicht bij elkaar staande en altijd groene bladeren heeft, groene, harde bessen van de grootte van een noot, en een soort van galnoten draagt en een hoge ouderdom bereikt. Slechts weinig verschilt van deze de Tarfaboom; deze groeit hoger (soms 20 voet hoog), heeft meerdere en grotere takken, dichter loof, doch geeft, hoewel hij ook in Nubië, Egypte, Arabië en aan de Eufraat gevonden wordt, nergens Manna, dan in de nabijheid van de Sinaï, en wel het rijkste in die jaren, waarin het veel regent, terwijl het in andere geheel gemist wordt..

Ware dit manna het voedsel van Israël in de woestijn geweest, zo waren zij zeer te betreuren geweest; het bevat toch niet van die stoffen, die voor het dierlijk lichaam tot zijn dagelijks onderhoud onontbeerlijk nodig zijn, en waarin wormen van verrotting konden komen (Exodus 16:20). Het brood van de engelen (Psalms 78:25), het manna van de hemel moet iets anders geweest zijn, dan het manna, dat door luizen en kevers uit de bomen te voorschijn gebracht..

Dat het dan ook werkelijk iets anders geweest is, daarop wijzen verschillende omstandigheden. "Het natuurlijke manna bevat geen meelstof, maar alleen slijmsuiker, waardoor ook de korrels de vastheid van was verkrijgen, terwijl de korrels van het de Israëlieten gegeven manna zo hard waren, dat zij in molens gemalen of in vijzels gestampt moesten worden, en zo veel meelstof bezaten, dat daarvan koeken gebakken werden, die de plaats van het gewone brood innamen.".

Wat het geweest is, zeggen onze Heer en de apostelen Paulus met duidelijke, ondubbelzinnige woorden (John 6:31; John 6:1Kor.10:3), het was een wonderbare spijs, een brood, dat van de hemel gegeven was, krachtens Zijn goddelijke almacht, door welke de Heere even zo goed een meel- of broodachtige stof onmiddellijk uit Zijn hand, zonder bemiddeling van akker of akkerbouw kan geven, als Christus daarna op de bruiloft te Kana zonder bemiddeling van wijnstok en wijngaardenier uit zuiver water wijn schept. "Overigens is de dauw de gave van de hemel, welke de aarde vruchtbaar maakt, om het brood voort te brengen (Genesis 27:28). Maar in de woestijn kan de dauw niets teweeg brengen, want hier wordt niets gezaaid (Numbers 20:5); wanneer nu de dauw toch brood brengt, zo is het hemels brood.". Opdat het ontwijfelbaar vaststond, dat deze spijs op verwonderlijke en op bovennatuurlijke wijze is geschapen, moet men het volgende nader overwegen. Vooreerst, dat het niet vroeger in de woestijn tevoorschijn kwam, dan op het uur, dat door Mozes op Gods bevel was aangekondigd. Vervolgens, dat geen verandering van dampkring in de weg stond, dat het Manna met gelijkmatige gang neerviel, noch vorst, noch regen, noch zomer, noch winter, geen hitte de loop van dit neerdruppelen afbrak. Ten derde, het benodigde, dat voor een zeer grote menigte voldoende was, werd elke dag gevonden, terwijl n gomer door ieder hoofd voor hoofd ontvangen werd. Hierbij komt nog, dat op de zesde dag het benodigde verdubbeld was, opdat zij een tweede gomer voor spijs op de Sabbat zouden verkrijgen. Ten vijfde, indien zij iets bewaarden, boven de vastgestelde maat, werd het door bederf onbruikbaar, terwijl de tweede portie, voor de Sabbat bestemd, goed bleef. Ten zesde, waarheen zij ook vertrokken, altijd verzelde hen deze weldaad van God en slechts in hun legerplaats was het Manna bekend. Ten zevende, zodra zij een vruchtbaar en aan koren rijk land binnentraden, bleef het Manna weg. Ten achtste, omdat, hetgeen Aron bevolen werd in een kruik te bewaren, niet verrotte..

Wanneer wij zo beslist moeten vasthouden, dat het manna van Israël met het Tamariskenhars niets te maken heeft, zo blijft toch deze natuurverschijning van het Sinaïtische schiereiland een voor de vriend van de Heilige Schrift zeer merkwaardige verschijning, "Wanneer de krachtige hand van de Werkmeester eerst een kanaal door de rotsen gewrocht heeft, dan neemt het water in alle volgende eeuwen zijn loop daardoor heen. Als de stamvorm van de geslachten en van de verschillende soorten van zichtbare dingen eerst eens door het woord van de goddelijke almacht geschapen was, toen plantte het zich op de gewone weg van voortbrening voort; zo is ook het werk van de mannabereiding, hetwelk op zijn tijd de levensadem van de lucht en met deze alle levenskrachten van het land doordrong, tenminste nog in het levende bos van de Mannatamarisken voortdurend bewaard." (v. Schubert). Dit voorhanden zijn van een aan het oorspronkelijk manna gelijk natuurvoortbrengsel, en wel juist in diezelfde streken, waar het eerste gegeven werd, en overigens nergens, laat dan "voor het geloof evenals voor het ongeloof ruimte (Exodus 7:13), om of het wonder te erkennen en zijn Bewerker te prijzen, of het geheel te loochenen en alles geheel natuurlijk te verklaren."

Vers 13

13. En het geschiedde nog op de avond van dezelfde dag, waarop Israël zo tegen de Heere gemopperd en de Heere Zijn hulp beloofd had, a) dat er door een zuidoosten wind over de Elanitische golf (Numbers 11:31 Psalms 78:26, ), dus uit dezelfde richting, naar welke de wolk (Exodus 16:10) ) gestaan had, kwakkels 1) opkwamen, en door Gods leiding juist over de plaats, waar de kinderen van Israël gelegerd waren, zich nederlieten, en zij het leger bedekten; en op de morgen lag de dauw, 2) een dikke nevel, rondom 3) het leger.

a) Numbers 11:31 Psalms 105:40

1) Behalve de gewone kwartel komt in die streken nog een bijzondere grote soort van hetzelfde geslacht voor, welke de Arabieren Kata noemen, en die in het systeem van Linneus onder de naam van Tetrao Alchato overgegaan is. Deze leeft in Arabië, Palestina, Syrië, Egypte enz. in grote menigte, is van de grote van een tortelduif, heeft een korte, kromme, gele bek, asgrauwe hals en kop, roodachtige buik en rug, wigvormige staart en poten, die van voren gevederd zijn; deze moet diensvolgens eigenlijk onder de patrijzen gerekend worden. Het vlees is wel hard en droog, maar wordt toch door de inwoners graag gegeten. Het is een trekvogel, die in de lente uit de zuidelijke landen naar het noorden trekt, en dan in zo dichte menigten vliegt, dat de Arabische jongens dikwijls twee of drie in een keer doden, alleen door een stok ertussen te werpen. Op onze plaats bestaat het wonder van de goddelijke genade in het aanvoeren van de kwakkels op deze tijd en naar deze plaats, zo mede in de buitengewone menigte, dat deze aan de behoefte van een zo talrijk volk evenredig was..

In het Hebreeuws Selav, door sommigen vertaald door fazanten en door anderen door zeevogels, door onze Statenvertalers, en terecht, door kwakkels. In het Arabisch betekent het woord, dat met het Hebreeuws overeenkomt, alleen "kwakkels." Met het zenden van deze vogels wilde God aan Israël leren, dat Hij, die hun Manna tot dagelijks voedsel gaf, ook in staat was, om hun vlees te eten te geven..

2) Eigenlijk "een uitstorting van dauw.".

In het Hebreeuws staat "een laag" of "bed van dauw;" Daarmee was het Manna bedekt; vandaar de zinspeling op `t verborgenmanna. Openbaring :17

3) Niet in de legerplaats, maar rondom, op het aangezicht van de woestijn (Exodus 16:14). Het leger was zo rein niet als de grond rondom, en daarom zo geschikt niet, om het manna te ontvangen. 14. a) Toen nu de liggende dauw opgevaren was, de nevel weggetrokken was; zo ziet, over de woestijn was een klein, rond ding, 1) een vaste stof, van gedaante en grootte klein als de rijp, die uit de nevel op de aardeachterblijft.

a) Numbers 11:7 Nehemiah. 9:15 Psalms 78:24; Psalms 105:40

1) Het tegenwoordige manna, dat op in het oogvallende wijze in vele opzichten met het Bijbelse overeenkomt, is het zoete sap van de Tarfaboom, een soort van Tamarisk, die gedurende de nacht in de hete zomertijd uit de bast van stam en takken (volgens Ehrenberg, ten gevolge van de steek van een insekt) tevoorschijn komt, tot kleine, ronde, witte korrels zich vormt, in deze vorm op de grond valt en v r zonsopgang verzameld wordt, daar het in de hitte van de zon versmelt. De Tamarisk (Genesis 21:33) is een boom, die veelvuldig in Egypte, Arabië, Syrië en Palestina groeit, die een recht opschietende stam van middelbare hoogte, lange, smalle, dicht bij elkaar staande en altijd groene bladeren heeft, groene, harde bessen van de grootte van een noot, en een soort van galnoten draagt en een hoge ouderdom bereikt. Slechts weinig verschilt van deze de Tarfaboom; deze groeit hoger (soms 20 voet hoog), heeft meerdere en grotere takken, dichter loof, doch geeft, hoewel hij ook in Nubië, Egypte, Arabië en aan de Eufraat gevonden wordt, nergens Manna, dan in de nabijheid van de Sinaï, en wel het rijkste in die jaren, waarin het veel regent, terwijl het in andere geheel gemist wordt..

Ware dit manna het voedsel van Israël in de woestijn geweest, zo waren zij zeer te betreuren geweest; het bevat toch niet van die stoffen, die voor het dierlijk lichaam tot zijn dagelijks onderhoud onontbeerlijk nodig zijn, en waarin wormen van verrotting konden komen (Exodus 16:20). Het brood van de engelen (Psalms 78:25), het manna van de hemel moet iets anders geweest zijn, dan het manna, dat door luizen en kevers uit de bomen te voorschijn gebracht..

Dat het dan ook werkelijk iets anders geweest is, daarop wijzen verschillende omstandigheden. "Het natuurlijke manna bevat geen meelstof, maar alleen slijmsuiker, waardoor ook de korrels de vastheid van was verkrijgen, terwijl de korrels van het de Israëlieten gegeven manna zo hard waren, dat zij in molens gemalen of in vijzels gestampt moesten worden, en zo veel meelstof bezaten, dat daarvan koeken gebakken werden, die de plaats van het gewone brood innamen.".

Wat het geweest is, zeggen onze Heer en de apostelen Paulus met duidelijke, ondubbelzinnige woorden (John 6:31; John 6:1Kor.10:3), het was een wonderbare spijs, een brood, dat van de hemel gegeven was, krachtens Zijn goddelijke almacht, door welke de Heere even zo goed een meel- of broodachtige stof onmiddellijk uit Zijn hand, zonder bemiddeling van akker of akkerbouw kan geven, als Christus daarna op de bruiloft te Kana zonder bemiddeling van wijnstok en wijngaardenier uit zuiver water wijn schept. "Overigens is de dauw de gave van de hemel, welke de aarde vruchtbaar maakt, om het brood voort te brengen (Genesis 27:28). Maar in de woestijn kan de dauw niets teweeg brengen, want hier wordt niets gezaaid (Numbers 20:5); wanneer nu de dauw toch brood brengt, zo is het hemels brood.". Opdat het ontwijfelbaar vaststond, dat deze spijs op verwonderlijke en op bovennatuurlijke wijze is geschapen, moet men het volgende nader overwegen. Vooreerst, dat het niet vroeger in de woestijn tevoorschijn kwam, dan op het uur, dat door Mozes op Gods bevel was aangekondigd. Vervolgens, dat geen verandering van dampkring in de weg stond, dat het Manna met gelijkmatige gang neerviel, noch vorst, noch regen, noch zomer, noch winter, geen hitte de loop van dit neerdruppelen afbrak. Ten derde, het benodigde, dat voor een zeer grote menigte voldoende was, werd elke dag gevonden, terwijl n gomer door ieder hoofd voor hoofd ontvangen werd. Hierbij komt nog, dat op de zesde dag het benodigde verdubbeld was, opdat zij een tweede gomer voor spijs op de Sabbat zouden verkrijgen. Ten vijfde, indien zij iets bewaarden, boven de vastgestelde maat, werd het door bederf onbruikbaar, terwijl de tweede portie, voor de Sabbat bestemd, goed bleef. Ten zesde, waarheen zij ook vertrokken, altijd verzelde hen deze weldaad van God en slechts in hun legerplaats was het Manna bekend. Ten zevende, zodra zij een vruchtbaar en aan koren rijk land binnentraden, bleef het Manna weg. Ten achtste, omdat, hetgeen Aron bevolen werd in een kruik te bewaren, niet verrotte..

Wanneer wij zo beslist moeten vasthouden, dat het manna van Israël met het Tamariskenhars niets te maken heeft, zo blijft toch deze natuurverschijning van het Sinaïtische schiereiland een voor de vriend van de Heilige Schrift zeer merkwaardige verschijning, "Wanneer de krachtige hand van de Werkmeester eerst een kanaal door de rotsen gewrocht heeft, dan neemt het water in alle volgende eeuwen zijn loop daardoor heen. Als de stamvorm van de geslachten en van de verschillende soorten van zichtbare dingen eerst eens door het woord van de goddelijke almacht geschapen was, toen plantte het zich op de gewone weg van voortbrening voort; zo is ook het werk van de mannabereiding, hetwelk op zijn tijd de levensadem van de lucht en met deze alle levenskrachten van het land doordrong, tenminste nog in het levende bos van de Mannatamarisken voortdurend bewaard." (v. Schubert). Dit voorhanden zijn van een aan het oorspronkelijk manna gelijk natuurvoortbrengsel, en wel juist in diezelfde streken, waar het eerste gegeven werd, en overigens nergens, laat dan "voor het geloof evenals voor het ongeloof ruimte (Exodus 7:13), om of het wonder te erkennen en zijn Bewerker te prijzen, of het geheel te loochenen en alles geheel natuurlijk te verklaren."

Vers 15

15. Toen het de kinderen van Israël bij hun uitgaan uit de tenten zagen, zo zeiden zij, de een tot de ander: a) Het is Manna, 1) de gave, die de Heere ons geschonken heeft, gelijk Hij gisteren beloofd heeft (Exodus 16:12); want zij wisten niet, wat het was, zij hadden nooit iets dergelijks gezien, zodat zij het ook geen meer bepaalde naam konden geven, dan in het algemeen gave, geschenk. Mozes dan zei tot hen, hun mening, dat het die beloofde gave was, bevestigende: Ja! dit is het brood, dat de HEERE u te eten gegeven heeft.

a) John 6:31; 1 Corinthians 10:3.

1) De Israëlieten geven een teken van dankbaarheid, waar zij de spijze, die hun van de hemel verschaft is "manna" noemen, en veroordelen daarmee stilzwijgend hun schuldige, zondige klacht, omdat het toch nog veel beter is een spijs, die gegeven is, in te zamelen, dan zich deze door moeilijke veldarbeid te verschaffen. Maar Mozes verklaart het hun, dat zij niet hebben gevraagd naar hetgeen hun tevoren geheel onbekend was, maar dat hun kennis met onkunde gepaard ging. Voor hun ogen was de almacht van God zichtbaar; maar hun blik werd beperkt door het deksel van het ongeloof, zodat zij de hun beloofde genade niet duidelijk opmerkten..

In het Hebreeuws Manchoe. De LXX ti esti touto, wat is dat? Ook andere uitleggers doen alzo en menen, dat het eerste woord een Egyptisch woord is. Doch dit ten onrechte. In verband met het stamverwante Arabisch, betekent Manna geschenk, Gods geschenk. In die taal wordt het aldus omschreven: een dauw, nederdalende an de hemel op bomen en stenen, welke zoet is en taai wordt zoals de honing en op hars lijkt.

en Numbers 11:7 wordt gezegd, dat het Manna er uitzag als korianderzaad..

Vers 15

15. Toen het de kinderen van Israël bij hun uitgaan uit de tenten zagen, zo zeiden zij, de een tot de ander: a) Het is Manna, 1) de gave, die de Heere ons geschonken heeft, gelijk Hij gisteren beloofd heeft (Exodus 16:12); want zij wisten niet, wat het was, zij hadden nooit iets dergelijks gezien, zodat zij het ook geen meer bepaalde naam konden geven, dan in het algemeen gave, geschenk. Mozes dan zei tot hen, hun mening, dat het die beloofde gave was, bevestigende: Ja! dit is het brood, dat de HEERE u te eten gegeven heeft.

a) John 6:31; 1 Corinthians 10:3.

1) De Israëlieten geven een teken van dankbaarheid, waar zij de spijze, die hun van de hemel verschaft is "manna" noemen, en veroordelen daarmee stilzwijgend hun schuldige, zondige klacht, omdat het toch nog veel beter is een spijs, die gegeven is, in te zamelen, dan zich deze door moeilijke veldarbeid te verschaffen. Maar Mozes verklaart het hun, dat zij niet hebben gevraagd naar hetgeen hun tevoren geheel onbekend was, maar dat hun kennis met onkunde gepaard ging. Voor hun ogen was de almacht van God zichtbaar; maar hun blik werd beperkt door het deksel van het ongeloof, zodat zij de hun beloofde genade niet duidelijk opmerkten..

In het Hebreeuws Manchoe. De LXX ti esti touto, wat is dat? Ook andere uitleggers doen alzo en menen, dat het eerste woord een Egyptisch woord is. Doch dit ten onrechte. In verband met het stamverwante Arabisch, betekent Manna geschenk, Gods geschenk. In die taal wordt het aldus omschreven: een dauw, nederdalende an de hemel op bomen en stenen, welke zoet is en taai wordt zoals de honing en op hars lijkt.

en Numbers 11:7 wordt gezegd, dat het Manna er uitzag als korianderzaad..

Vers 16

16. Dit is, zo ging Mozes voort: het woord, dat de HEERE geboden heeft, ten opzichte van de inzameling: Verzamelt daarvan een ieder, zoveel hij eten mag, zoveel hij nodig heeft, en hij berekene aldus: een gomer 1) voor een hoofd, naar het getal van uw zielen, ieder zal nemen voor degenen, die in zijn tent zijn, dus even veel gomers, als er personen tot zijn gezin behoren.

1) De gomer is een kleine beker of nap, die in iedere huishouding voorhanden en overal van gelijke grootte was; gelijk Exodus 16:36 zegt, ging het tiende deel van een efa daarin. De grootte van de Hebreeuwse maten is onmogelijk te bepalen. De kinderen van Israël moesten verzamelen, zo veel zij konden, en het thuis in de gomer nameten; daar zou men bevinden, dat iedere vader in vereniging met zijn huisgenoten juist zo vele gomers verzameld had, als de familie uit personen bestond..

Israël moest niet alleen verwonderd staan bij het gezicht van de weldaden van God, maar moest ook die weldaden in het geloof aanvaarden. De gomer is ongeveer een pond van onze maat..

Vers 16

16. Dit is, zo ging Mozes voort: het woord, dat de HEERE geboden heeft, ten opzichte van de inzameling: Verzamelt daarvan een ieder, zoveel hij eten mag, zoveel hij nodig heeft, en hij berekene aldus: een gomer 1) voor een hoofd, naar het getal van uw zielen, ieder zal nemen voor degenen, die in zijn tent zijn, dus even veel gomers, als er personen tot zijn gezin behoren.

1) De gomer is een kleine beker of nap, die in iedere huishouding voorhanden en overal van gelijke grootte was; gelijk Exodus 16:36 zegt, ging het tiende deel van een efa daarin. De grootte van de Hebreeuwse maten is onmogelijk te bepalen. De kinderen van Israël moesten verzamelen, zo veel zij konden, en het thuis in de gomer nameten; daar zou men bevinden, dat iedere vader in vereniging met zijn huisgenoten juist zo vele gomers verzameld had, als de familie uit personen bestond..

Israël moest niet alleen verwonderd staan bij het gezicht van de weldaden van God, maar moest ook die weldaden in het geloof aanvaarden. De gomer is ongeveer een pond van onze maat..

Vers 17

17. En de kinderen van Israël deden alzo, en verzamelden, de een veel en de ander weinig, al naar gelang er op de plaats, waar hij verzamelde, veel of weinig lag.

Vers 17

17. En de kinderen van Israël deden alzo, en verzamelden, de een veel en de ander weinig, al naar gelang er op de plaats, waar hij verzamelde, veel of weinig lag.

Vers 18

18. Doch als zij het, ieder wat hij verzameld had, thuis met de gomer maten, a) zo had hij, die veel verzameld had, niets over, niets boven hetgeen er voor zijn gezin nodig was, en die, die weinig verzameld had, ontbrak niet; een ieder verzamelde zoveel, als hij eten mocht. 1) Die een groot gezin had, had veel gevonden; wiens gezin slechts uit weinig personen bestond, die had slechts weinig. De Heere had aan ieder juist zijn deel toegemeten.

a) 2 Corinthians 8:15

1) Ik ben niet van oordeel, dat hier de gehoorzaamheid van het volk geprezen wordt. Immers, kort hierna laat Mozes volgen, dat sommigen niet met de juiste maat tevreden, meer dan geoorloofd was hadden bijeengeschraapt, dat anderen zelfs overschreden hadden, wat omtrent de Sabbat was voorgeschreven. Maar zo vat ik het op, dat, waar allen ijverig zich onledig hielden met het inzamelen van de bijeen vergaarde hoop, ieder, hoofd voor hoofd, een gomer ontving. Want niet een ieder in het bijzonder verschafte zich zijn rantsoen, maar waar allen het werk verrichtten, namen zij uit de algemene hoop het voorgeschreven aandeel. Zodat, wie door vlugheid uitmuntte, zonder enig verlies, zijn tragere en minder ijverige buurman te hulp kwam..

De Apostel past dit toe op de aalmoezen, en zijn oogmerk is, de Korinthiërs te vermanen, om van het hun, van hun overvloed mede te delen aan de armere broeders en zusters, opdat er in de gemeente geen gebrek zou worden geleden. De Heere wil hierdoor leren, dat Hij het is, die in al de noden en behoeften van Zijn volk voorziet..

De Joodse uitlegger Abarbanel tekent hierbij aan, "dat van deze spijs, als een goddelijk voedsel, geen gebruik mocht worden gemaakt, als van gewone dingen, welke de mensen samen bijeenbrengen, opleggen, daarmee handel drijven, of voor hun kinderen bewaren; maar dat men die eten moest als een gift van God, aan armen en rijken gemeen. Sommigen," zo gaat hij voort, "kunnen meer, anderen minder tijdelijke goederen verzamelen, zodat sommigen geven en anderen ontvangen; maar hier ontvingen zij allen van de hemelse liefdadigheid, en God verordende het zo, dat het de armen aan niets ontbrak, terwijl de rijken, boven hun behoefte, niets hadden, om op te leggen of te verkopen, gelijk zij mat andere dingen deden.".

Vers 18

18. Doch als zij het, ieder wat hij verzameld had, thuis met de gomer maten, a) zo had hij, die veel verzameld had, niets over, niets boven hetgeen er voor zijn gezin nodig was, en die, die weinig verzameld had, ontbrak niet; een ieder verzamelde zoveel, als hij eten mocht. 1) Die een groot gezin had, had veel gevonden; wiens gezin slechts uit weinig personen bestond, die had slechts weinig. De Heere had aan ieder juist zijn deel toegemeten.

a) 2 Corinthians 8:15

1) Ik ben niet van oordeel, dat hier de gehoorzaamheid van het volk geprezen wordt. Immers, kort hierna laat Mozes volgen, dat sommigen niet met de juiste maat tevreden, meer dan geoorloofd was hadden bijeengeschraapt, dat anderen zelfs overschreden hadden, wat omtrent de Sabbat was voorgeschreven. Maar zo vat ik het op, dat, waar allen ijverig zich onledig hielden met het inzamelen van de bijeen vergaarde hoop, ieder, hoofd voor hoofd, een gomer ontving. Want niet een ieder in het bijzonder verschafte zich zijn rantsoen, maar waar allen het werk verrichtten, namen zij uit de algemene hoop het voorgeschreven aandeel. Zodat, wie door vlugheid uitmuntte, zonder enig verlies, zijn tragere en minder ijverige buurman te hulp kwam..

De Apostel past dit toe op de aalmoezen, en zijn oogmerk is, de Korinthiërs te vermanen, om van het hun, van hun overvloed mede te delen aan de armere broeders en zusters, opdat er in de gemeente geen gebrek zou worden geleden. De Heere wil hierdoor leren, dat Hij het is, die in al de noden en behoeften van Zijn volk voorziet..

De Joodse uitlegger Abarbanel tekent hierbij aan, "dat van deze spijs, als een goddelijk voedsel, geen gebruik mocht worden gemaakt, als van gewone dingen, welke de mensen samen bijeenbrengen, opleggen, daarmee handel drijven, of voor hun kinderen bewaren; maar dat men die eten moest als een gift van God, aan armen en rijken gemeen. Sommigen," zo gaat hij voort, "kunnen meer, anderen minder tijdelijke goederen verzamelen, zodat sommigen geven en anderen ontvangen; maar hier ontvingen zij allen van de hemelse liefdadigheid, en God verordende het zo, dat het de armen aan niets ontbrak, terwijl de rijken, boven hun behoefte, niets hadden, om op te leggen of te verkopen, gelijk zij mat andere dingen deden.".

Vers 19

19. En Mozes, van de bedoelingen van God, hoe het verder met het Manna gaan zou, reeds geheel door de Heilige Geest onderricht, zei tot hen: Niemand laat uit voorzorg voor de volgende dag, daarvan over tot de morgen. 1)

1) Wat de een of ander van zijn gedeelte niet verteren kan, dat verbrande hij met vuur, of geve het aan het vee; want het zal u dagelijks opnieuw gegeven worden, en altijd zoveel als gij voor iedere dag behoeft..

Van alle gierigheid, alle schraapzucht, alle onnodige zorgen voor de volgende morgen, maant Mozes hier af, en wil dat het volk in beoefening brenge, wat de Heer eeuwen daarna zegt: "Zijt niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad." (Matthew 6:34).

Vers 19

19. En Mozes, van de bedoelingen van God, hoe het verder met het Manna gaan zou, reeds geheel door de Heilige Geest onderricht, zei tot hen: Niemand laat uit voorzorg voor de volgende dag, daarvan over tot de morgen. 1)

1) Wat de een of ander van zijn gedeelte niet verteren kan, dat verbrande hij met vuur, of geve het aan het vee; want het zal u dagelijks opnieuw gegeven worden, en altijd zoveel als gij voor iedere dag behoeft..

Van alle gierigheid, alle schraapzucht, alle onnodige zorgen voor de volgende morgen, maant Mozes hier af, en wil dat het volk in beoefening brenge, wat de Heer eeuwen daarna zegt: "Zijt niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad." (Matthew 6:34).

Vers 20

20. Doch zij hoorden niet allen naar Mozes, maar sommige mannen lieten daarvan over tot de morgen; de ene uit bezorgdheid dat het misschien de andere dag kon ontbreken, de ander om te beproeven, wat er van het overblijvende worden zou. Toen groeiden er `s nachts wormen in, 1) en het ging stinken, zodat men het wegwerpen moest; hierdoor werd Mozes zeer toornig op hen. 2)

1)Letterlijk: Verhief zich tot wormen, d.i. ging in wormen op. Ongeloof in de vermaningen van de Heere, bracht deze mannen er toe, om aldus te handelen. Zij versmaadden daarmee de beloften van God..

2) Mozes had recht, met over de Israëlieten, die hij zo menigmaal, maar steeds tevergeefs, gewaarschuwd had, verontwaardigd te zijn. Immers was hun het manna gegeven, om hun geloof en vertrouwen te beproeven; en nu bleek aanstonds, dat zij beiden misten. Daarin zag hij een tekort doen aan de eer van God. Indien zij hem zelf, hem persoonlijk beledigden, dat kon hij verduren; maar niet, dat zij aldus, door de daad, de eer van zijn God aanranden..

Vers 20

20. Doch zij hoorden niet allen naar Mozes, maar sommige mannen lieten daarvan over tot de morgen; de ene uit bezorgdheid dat het misschien de andere dag kon ontbreken, de ander om te beproeven, wat er van het overblijvende worden zou. Toen groeiden er `s nachts wormen in, 1) en het ging stinken, zodat men het wegwerpen moest; hierdoor werd Mozes zeer toornig op hen. 2)

1)Letterlijk: Verhief zich tot wormen, d.i. ging in wormen op. Ongeloof in de vermaningen van de Heere, bracht deze mannen er toe, om aldus te handelen. Zij versmaadden daarmee de beloften van God..

2) Mozes had recht, met over de Israëlieten, die hij zo menigmaal, maar steeds tevergeefs, gewaarschuwd had, verontwaardigd te zijn. Immers was hun het manna gegeven, om hun geloof en vertrouwen te beproeven; en nu bleek aanstonds, dat zij beiden misten. Daarin zag hij een tekort doen aan de eer van God. Indien zij hem zelf, hem persoonlijk beledigden, dat kon hij verduren; maar niet, dat zij aldus, door de daad, de eer van zijn God aanranden..

Vers 21

21. Zij nu verzamelden het van die dag af elke morgen, een ieder zoveel hij eten mocht (Exodus 16:16,Exodus 16:18); zij moesten dit `s morgens doen, want als de zon heet werd, zo versmolt het. 1)

1) Op kinderlijke en zichtbare wijze wil hier de Heere de kinderen van Israël voor ogen stellen, hoe hun aards beroep naar Zijn wil moest volbracht worden; daarom richt Hij het zo eigenaardig met het Manna in. Eerst moeten zij leren, dat niet de grond van zichzelf geeft, wat mens en vee voedt en onderhoudt, maar dat Gods genade dit doet, en dat Hij ook zonder de vrucht van de akker hen onderhouden kan; daarom geeft Hij hun een hemelspijs, die onmiddellijk uit Zijn hand komt, hoewel Hem overigens nog vele andere middelen en wegen ten dienste stonden, om hem in de woestijn te onderhouden; onder deze ook zodanige, bij welke het meer natuurlijk en minder wonderbaar toegegaan zou zijn. Bij deze geheel van Hem afhankelijke leefwijze, daar zij in de echte zin van het woord aan Zijn dis eten, moeten zij dan ten tweede leren, dat aan Zijn tafel ieder ontvangt, wat hij behoeft, niet meer en niet minder; daarom is er ook geen voorraad voor de volgende dag, maar iedere dag moet voor het zijne zorgen. Terwijl zij zulk een gerust en stil leven zonder de heidense zorgen: "Wat zullen wij eten? wat zullen wij drinken? waarmee zullen wij ons kleden?" leiden kunnen, moeten zij toch, en wij merken dit in de derde plaats, niet werkeloos blijven zitten, maar vroeg op zijn, en het hun met vlijt verrichten. Wie niet arbeiden wil, dat hij ook niet ete! Alles, wat in deze geschiedenis van het Manna voorkomt, is verder niets dan het openbaar worden van datgene, dat anders achter het omhulsel van de zichtbare dingen verborgen is. Hetzelfde leven, dat de kinderen van Israël daar in de woestijn op zinnelijk-tastbare wijze mochten leiden, is de gelovigen nog altijd beschikt (Matthew 6:11,Matthew 6:34) en zijn geloof wordt niet zelden beproefd, opdat het bevestigd worde; wie gelooft, die zal de heerlijkheid van God zien, evenals Israël..

Vers 21

21. Zij nu verzamelden het van die dag af elke morgen, een ieder zoveel hij eten mocht (Exodus 16:16,Exodus 16:18); zij moesten dit `s morgens doen, want als de zon heet werd, zo versmolt het. 1)

1) Op kinderlijke en zichtbare wijze wil hier de Heere de kinderen van Israël voor ogen stellen, hoe hun aards beroep naar Zijn wil moest volbracht worden; daarom richt Hij het zo eigenaardig met het Manna in. Eerst moeten zij leren, dat niet de grond van zichzelf geeft, wat mens en vee voedt en onderhoudt, maar dat Gods genade dit doet, en dat Hij ook zonder de vrucht van de akker hen onderhouden kan; daarom geeft Hij hun een hemelspijs, die onmiddellijk uit Zijn hand komt, hoewel Hem overigens nog vele andere middelen en wegen ten dienste stonden, om hem in de woestijn te onderhouden; onder deze ook zodanige, bij welke het meer natuurlijk en minder wonderbaar toegegaan zou zijn. Bij deze geheel van Hem afhankelijke leefwijze, daar zij in de echte zin van het woord aan Zijn dis eten, moeten zij dan ten tweede leren, dat aan Zijn tafel ieder ontvangt, wat hij behoeft, niet meer en niet minder; daarom is er ook geen voorraad voor de volgende dag, maar iedere dag moet voor het zijne zorgen. Terwijl zij zulk een gerust en stil leven zonder de heidense zorgen: "Wat zullen wij eten? wat zullen wij drinken? waarmee zullen wij ons kleden?" leiden kunnen, moeten zij toch, en wij merken dit in de derde plaats, niet werkeloos blijven zitten, maar vroeg op zijn, en het hun met vlijt verrichten. Wie niet arbeiden wil, dat hij ook niet ete! Alles, wat in deze geschiedenis van het Manna voorkomt, is verder niets dan het openbaar worden van datgene, dat anders achter het omhulsel van de zichtbare dingen verborgen is. Hetzelfde leven, dat de kinderen van Israël daar in de woestijn op zinnelijk-tastbare wijze mochten leiden, is de gelovigen nog altijd beschikt (Matthew 6:11,Matthew 6:34) en zijn geloof wordt niet zelden beproefd, opdat het bevestigd worde; wie gelooft, die zal de heerlijkheid van God zien, evenals Israël..

Vers 22

22. En het geschiedde op de zesde dag, dat zij dubbel brood 1) verzamelden; er was zulk een rijke oplezing, dat zij bij het meten thuis juist het dubbel bedrag vonden, twee gomers voor een; en al de oversten van de vergadering kwamen, 2) en zij verkondigden het aan Mozes, dat zij zulk een buitengewone samenlezing gehad hadden.

1) Dus toonde de Heere, dat Hij machtig was, om de Israëlieten, als het Hem behaagde, voor langer dan n dag van brood te bezorgen, en dat Hij het ook onbederfelijk bewaren kon, als in het te bewaren voor de volgende dag het voorschrift maar gevolgd werd..

2) De schending van de Sabbat wordt nog niet meegedeeld, maar slechts de domheid of al te grove onbekendheid bij de oversten zelf. Want ofschoon zij uit de mond van Mozes gehoord hadden, dat God op die dag hun zou geven, dat zij voor twee dagen genoeg voedsel hadden, verwonderden zij zich echter en boodschappen de zaak als nieuw en ongelofelijk aan Mozes. Gemakkelijk blijkt, dat zij wel aan het bevel gehoorzaamd hebben, om geen moeite te sparen in het verzamelen van een dubbele portie, maar hun ongeloof en stompheid van geest komt hierin te voorschijn, dat zij verbaasd staan, waar zij zien, dat door de zaak zelf uitkomt, wat God beloofd had. Overigens mag men vermoeden, dat zij met bevreemding hebben beschouwd, wat hen tot verwondering bracht. Daaruit volgt, dat zij God geloof geweigerd hebben, totdat de waarheid door de uitkomst was bevestigd. Maar door het verwonderlijk beleid van God is het geschied, dat hun slechte en verkeerde twijfel, zowel tot bevestiging van het wonder, als tot bewaring van de Sabbat heeft gediend. Hierdoor werd Mozes gelegenheid gegeven, om voor de tweede maal hun te zeggen, wat overigens zeer was verwaarloosd, nl. dat zij op de zevende dag de heilige rust in acht zouden nemen..

Vers 22

22. En het geschiedde op de zesde dag, dat zij dubbel brood 1) verzamelden; er was zulk een rijke oplezing, dat zij bij het meten thuis juist het dubbel bedrag vonden, twee gomers voor een; en al de oversten van de vergadering kwamen, 2) en zij verkondigden het aan Mozes, dat zij zulk een buitengewone samenlezing gehad hadden.

1) Dus toonde de Heere, dat Hij machtig was, om de Israëlieten, als het Hem behaagde, voor langer dan n dag van brood te bezorgen, en dat Hij het ook onbederfelijk bewaren kon, als in het te bewaren voor de volgende dag het voorschrift maar gevolgd werd..

2) De schending van de Sabbat wordt nog niet meegedeeld, maar slechts de domheid of al te grove onbekendheid bij de oversten zelf. Want ofschoon zij uit de mond van Mozes gehoord hadden, dat God op die dag hun zou geven, dat zij voor twee dagen genoeg voedsel hadden, verwonderden zij zich echter en boodschappen de zaak als nieuw en ongelofelijk aan Mozes. Gemakkelijk blijkt, dat zij wel aan het bevel gehoorzaamd hebben, om geen moeite te sparen in het verzamelen van een dubbele portie, maar hun ongeloof en stompheid van geest komt hierin te voorschijn, dat zij verbaasd staan, waar zij zien, dat door de zaak zelf uitkomt, wat God beloofd had. Overigens mag men vermoeden, dat zij met bevreemding hebben beschouwd, wat hen tot verwondering bracht. Daaruit volgt, dat zij God geloof geweigerd hebben, totdat de waarheid door de uitkomst was bevestigd. Maar door het verwonderlijk beleid van God is het geschied, dat hun slechte en verkeerde twijfel, zowel tot bevestiging van het wonder, als tot bewaring van de Sabbat heeft gediend. Hierdoor werd Mozes gelegenheid gegeven, om voor de tweede maal hun te zeggen, wat overigens zeer was verwaarloosd, nl. dat zij op de zevende dag de heilige rust in acht zouden nemen..

Vers 23

23. Hij dan zei tot hen: Dit is het, dat de HEERE, door dit dubbele deel gesproken heeft. Morgen is de rust, de heilige Sabbat (rust) van de HEERE, 1) de dag, die de Heere zich tot rust van alle arbeid door Zijn eigen rust op dezedag na het volbrachte scheppingswerk geheiligd heeft (Genesis 2:2). Opdat gij nu morgen werkelijk kunt rusten en het inzamelen overbodig zij, heeft Hij u reeds heden gegeven, wat gij voor morgen behoeft. Wat gij tot uw spijs voor deze dag bakken zou, bakt dat, en kookt, wat gij koken zou; en al wat over blijft, legt het voor uin bewaring tot de morgen, 2) opdat het dan gebakken en gekookt wordt; het zal deze dag niet weer bederven (Exodus 16:20).

1) Hieruit blijkt duidelijk genoeg, dat Israël niet onbekend was met de viering van de zevende dag, als rustdag van de Heere, maar ook, dat de Heere hen wil voorbereiden voor de afkondiging van het vierde gebod. zie Exodus 16:26 en zie Exodus 20:8.

2) Deze verplichting hield voorzeker een grote eis aan het geloofsvertrouwen in. Immers de ervaring van de vroegere dagen had de Israëlieten geleerd, dat men het manna niet tot de volgende dag kon overhouden; en nu gebiedt Mozes zelf, "al wat over bleef tot morgen in bewaring te leggen." Daarin lag wel iets verrassends. Had de man van God dan vergeten, hoe hij over zo iets getoornd had, verontwaardigd over het verzuimen van zijn voorschrift, om het manna niet te bewaren? Evenwel Israël gehoorzaamt ditmaal, daartoe voorbereid en aangespoord door de dubbele zegen, die God vooraf reeds geschonken had, door op de zesde dag het dubbele te laten inzamelen..

Vers 23

23. Hij dan zei tot hen: Dit is het, dat de HEERE, door dit dubbele deel gesproken heeft. Morgen is de rust, de heilige Sabbat (rust) van de HEERE, 1) de dag, die de Heere zich tot rust van alle arbeid door Zijn eigen rust op dezedag na het volbrachte scheppingswerk geheiligd heeft (Genesis 2:2). Opdat gij nu morgen werkelijk kunt rusten en het inzamelen overbodig zij, heeft Hij u reeds heden gegeven, wat gij voor morgen behoeft. Wat gij tot uw spijs voor deze dag bakken zou, bakt dat, en kookt, wat gij koken zou; en al wat over blijft, legt het voor uin bewaring tot de morgen, 2) opdat het dan gebakken en gekookt wordt; het zal deze dag niet weer bederven (Exodus 16:20).

1) Hieruit blijkt duidelijk genoeg, dat Israël niet onbekend was met de viering van de zevende dag, als rustdag van de Heere, maar ook, dat de Heere hen wil voorbereiden voor de afkondiging van het vierde gebod. zie Exodus 16:26 en zie Exodus 20:8.

2) Deze verplichting hield voorzeker een grote eis aan het geloofsvertrouwen in. Immers de ervaring van de vroegere dagen had de Israëlieten geleerd, dat men het manna niet tot de volgende dag kon overhouden; en nu gebiedt Mozes zelf, "al wat over bleef tot morgen in bewaring te leggen." Daarin lag wel iets verrassends. Had de man van God dan vergeten, hoe hij over zo iets getoornd had, verontwaardigd over het verzuimen van zijn voorschrift, om het manna niet te bewaren? Evenwel Israël gehoorzaamt ditmaal, daartoe voorbereid en aangespoord door de dubbele zegen, die God vooraf reeds geschonken had, door op de zesde dag het dubbele te laten inzamelen..

Vers 24

24. En zij legden het neer tot de morgen, gelijk als Mozes geboden had; en het stonk niet, en er was geen worm in. 1)

1) Volgens Numbers 11:8 liet het Manna zich geheel als gewoon broodkoren behandelen, zodat men het met de handmolen malen, of in vijzels stoten en dan in de pot koken, of tot koek bakken kon; het tegenwoordige manna (zie Exodus 16:14) is nooit zo hard, dat men daarmee op gelijke wijze zou kunnen handelen. Wat de wijze van broodbereiding bij de kinderen van Israël betreft, zo stampte men het koren (tarwe, gerst of pelt) of in vijzels, of het werd met de handmolen, wanneer er een in huis aanwezig was, door de dienstmaagden gemalen. De handmolen bestond uit twee over elkaar gelegde ronde stenen, n onder, die vast lag, harder en zwaarder en enigszins rond was (Job 14:15), en n daarboven, die zo veel was uitgehold, dat hij de onderste juist bedekte; in het midden was een trechter, om daardoor het koren in te gieten: door middel van een houten handvatsel werd nu de bovenste steen omgedraaid, om het koren, dat tussen beide stenen zich bevond, te vermalen; op deze wijze verkreeg men zowel fijn als gewoon broodmeel (Genesis 18:6). Het omdraaien van de steen was een moeilijke en langdurige arbeid, moeilijk voornamelijk in grote gezinnen; het geschiedde door de geringste dienstmaagden of door gevangenen (Exodus 11:5 Isaiah 47:2. Matthew 24:11 Klaagliederen5:13 ); de laatsten blinddoekte men en stak hun zelfs de ogen uit, een gruwzame straf, waardoor het duizelig worden bij het draaien moest verhoed worden (Judges 16:21). Men was altijd gewoon slechts zoveel te malen, als er juist voor die dag nodig was; daar dit malen dagelijks geschiedde, is het geluid van de molen (Jeremia. 25:10) tot een spreekwoord geworden, en betekent het bedrijvige leven in huis, evenals bij ons het geruis van de koffiemolen. Ook het bakken geschiedde dagelijks opnieuw. Het meel werd in houten schotels gemengd (Exodus 12:34), en het deeg, nadat deze doorzuurd was, tot langwerpige ronde koeken van de grootte van een bord, en de dikte van een duim gevormd, en of alleen op kolen en gloeiende stenen geroosterd (1 Kings 19:6) of in bakovens gebakken (Exodus 8:3). Deze bakovens, gelijk men die in iedere huishouding had, bestonden gewoonlijk slechts uit grote stenen kruiken van ongeveer drie voet hoogte, die geen bodem hadden en op enig toestel op een ijzeren plaat gezet werden; was door het op de plaat aangestoken vuur de kruik behoorlijk warm gemaakt, zo dekte men de bovenste opening toe, om de warmte te behouden, en legde dan op de wanden van de kruik de gereed gemaakte broden, die dan in korte tijd gebakken waren..

Vers 24

24. En zij legden het neer tot de morgen, gelijk als Mozes geboden had; en het stonk niet, en er was geen worm in. 1)

1) Volgens Numbers 11:8 liet het Manna zich geheel als gewoon broodkoren behandelen, zodat men het met de handmolen malen, of in vijzels stoten en dan in de pot koken, of tot koek bakken kon; het tegenwoordige manna (zie Exodus 16:14) is nooit zo hard, dat men daarmee op gelijke wijze zou kunnen handelen. Wat de wijze van broodbereiding bij de kinderen van Israël betreft, zo stampte men het koren (tarwe, gerst of pelt) of in vijzels, of het werd met de handmolen, wanneer er een in huis aanwezig was, door de dienstmaagden gemalen. De handmolen bestond uit twee over elkaar gelegde ronde stenen, n onder, die vast lag, harder en zwaarder en enigszins rond was (Job 14:15), en n daarboven, die zo veel was uitgehold, dat hij de onderste juist bedekte; in het midden was een trechter, om daardoor het koren in te gieten: door middel van een houten handvatsel werd nu de bovenste steen omgedraaid, om het koren, dat tussen beide stenen zich bevond, te vermalen; op deze wijze verkreeg men zowel fijn als gewoon broodmeel (Genesis 18:6). Het omdraaien van de steen was een moeilijke en langdurige arbeid, moeilijk voornamelijk in grote gezinnen; het geschiedde door de geringste dienstmaagden of door gevangenen (Exodus 11:5 Isaiah 47:2. Matthew 24:11 Klaagliederen5:13 ); de laatsten blinddoekte men en stak hun zelfs de ogen uit, een gruwzame straf, waardoor het duizelig worden bij het draaien moest verhoed worden (Judges 16:21). Men was altijd gewoon slechts zoveel te malen, als er juist voor die dag nodig was; daar dit malen dagelijks geschiedde, is het geluid van de molen (Jeremia. 25:10) tot een spreekwoord geworden, en betekent het bedrijvige leven in huis, evenals bij ons het geruis van de koffiemolen. Ook het bakken geschiedde dagelijks opnieuw. Het meel werd in houten schotels gemengd (Exodus 12:34), en het deeg, nadat deze doorzuurd was, tot langwerpige ronde koeken van de grootte van een bord, en de dikte van een duim gevormd, en of alleen op kolen en gloeiende stenen geroosterd (1 Kings 19:6) of in bakovens gebakken (Exodus 8:3). Deze bakovens, gelijk men die in iedere huishouding had, bestonden gewoonlijk slechts uit grote stenen kruiken van ongeveer drie voet hoogte, die geen bodem hadden en op enig toestel op een ijzeren plaat gezet werden; was door het op de plaat aangestoken vuur de kruik behoorlijk warm gemaakt, zo dekte men de bovenste opening toe, om de warmte te behouden, en legde dan op de wanden van de kruik de gereed gemaakte broden, die dan in korte tijd gebakken waren..

Vers 25

25. Toen zei Mozes, toen hetgeen van de vorige dag bewaard was op de volgende morgen nog onbedorven bleek te zijn: Eet dat heden, want het is heden de sabbat van de HEERE; gij zult het heden op het veld niet vinden; 1) want God wil, dat gij deze dag heiligt, dat is van de gewone arbeid u onthoudt.

1) De gedachten van God beheersen ook de gewone loop van de natuur, gelijk mede haar buitengewone openbaringen. Achter de gewone en ook achter de meer treffende verschijnselen op het gebied van de natuur schuilt de heilige achtergrond van de hoge raad van God. In het zichtbare van de schepping wordt het onzichtbare van God aan het peinzend gemoed en gelovige hart geopenbaard. Dat is de grote gedachte, die Mozes op dit ogenblik uitspreekt en die ook door de Sabbat zelf wordt gepredikt. Daar is een samenstemming van de gewillig gehoorzamende natuur met het gebod van de Heere, die haar Zijn ordeningen en wetten heeft ingeplant en opgelegd. Daar is geen toeval, maar alles is door de voorzienigheid van God aldus beschikt, bepaald en besteld..

Vers 25

25. Toen zei Mozes, toen hetgeen van de vorige dag bewaard was op de volgende morgen nog onbedorven bleek te zijn: Eet dat heden, want het is heden de sabbat van de HEERE; gij zult het heden op het veld niet vinden; 1) want God wil, dat gij deze dag heiligt, dat is van de gewone arbeid u onthoudt.

1) De gedachten van God beheersen ook de gewone loop van de natuur, gelijk mede haar buitengewone openbaringen. Achter de gewone en ook achter de meer treffende verschijnselen op het gebied van de natuur schuilt de heilige achtergrond van de hoge raad van God. In het zichtbare van de schepping wordt het onzichtbare van God aan het peinzend gemoed en gelovige hart geopenbaard. Dat is de grote gedachte, die Mozes op dit ogenblik uitspreekt en die ook door de Sabbat zelf wordt gepredikt. Daar is een samenstemming van de gewillig gehoorzamende natuur met het gebod van de Heere, die haar Zijn ordeningen en wetten heeft ingeplant en opgelegd. Daar is geen toeval, maar alles is door de voorzienigheid van God aldus beschikt, bepaald en besteld..

Vers 26

26. Zes dagen zult gij het verzamelen; a) doch op de zevende dag is het Sabbat, op deze zal het niet zijn. 1)

a) Leviticus 20:2; Leviticus 23:9

1) Het is niet te betwijfelen, hoewel vele geleerden hun bedenkingen daartegen ingebracht hebben, dat, nadat reeds Adam de eerste Sabbat meegevierd had, van de heiliging van deze dag door de Heere zelf onderricht, ook de oudvaders en patriarchen deze dag voor heilig hielden (Genesis 4:3; Genesis 26:5,Genesis 26:24; Genesis 12:7,Genesis 12:8; Genesis 13:4; Genesis 26:25; Genesis 33:20). De viering van de Sabbat was echter nog geen bepaalde instelling, maar een vrije gehoorzaamheid aan Gods oorspronkelijke instelling (Genesis 26:5). In Egypte ging de heiliging van de zevende dag hoe langer hoe meer teniet, toen Israël tot een grote volksmenigte was aangegroeid, en geheel, toen het door de nieuw opgekomen dynastie in zo wrede slavernij gehouden werd (Exodus 1:6). Toen de uittocht geschied was, heeft de Heere opnieuw Zijn dag gezegend en geheiligd; want de doortocht door de Rode Zee (Exodus 14:1) en de lofzang van Mozes (Exodus 15:1) vielen, gelijk wij ons daarvan overtuigden, op een Sabbat; vervolgens bereidt de Heere, door de wijze waarop Hij het Manna geeft (anders voor iedere dag een deel, op de zesde een dubbel en op de zevende niets), naar Zijn kinderlijk, zichtbare wijze van opvoeding, het gebod voor, dat Hij geven zal (Exodus 20:8-Exodus 20:11), en maakt tenslotte de Sabbat uitdrukkelijk tot een teken van Zijn verbond met Israël (Exodus 31:16-Exodus 31:17). Nadat die dag daartoe gesteld is, wordt door Mozes het onthouden van alle arbeid, zo ver versterkt, dat op de Sabbat niet eens een vuur mag aangestoken of enige spijze mag bereid worden (Exodus 35:1-Exodus 35:3). Dit streng, wettelijk en uitwendig verbindend karakter heeft het sabbatsgebod in het Nieuwe Testament weer verloren; wij zijn in dit opzicht als het ware weer verloren; wij zijn in dit opzicht als het ware weer tot het patriarchale standpunt teruggeplaatst, daar men uit vrije gehoorzaamheid het derde gebod houdt, hoewel op de ontheiliging van de feestdag geen doodstraf meer bedreigd is (Matthew 12:8 Koll.2:16, ). Evenals Israël op de zesde dag zijn behoeften vooraf verkreeg, mag de Christen verzekerd zijn, dat de zegen van de Heere rijkelijk vergoeden kan, wat men aan tijdelijke winst moet verliezen, wanneer men op Zijn dag zich van de gewone arbeid onthoudt, en de dag des Heeren heiligt; ja, men zij verzekerd, dat de aardse arbeid op deze dag volbracht, eigenlijk geen winst oplevert, en niet alleen zichzelf verderft, maar ook het andere mee verteert..

Vers 26

26. Zes dagen zult gij het verzamelen; a) doch op de zevende dag is het Sabbat, op deze zal het niet zijn. 1)

a) Leviticus 20:2; Leviticus 23:9

1) Het is niet te betwijfelen, hoewel vele geleerden hun bedenkingen daartegen ingebracht hebben, dat, nadat reeds Adam de eerste Sabbat meegevierd had, van de heiliging van deze dag door de Heere zelf onderricht, ook de oudvaders en patriarchen deze dag voor heilig hielden (Genesis 4:3; Genesis 26:5,Genesis 26:24; Genesis 12:7,Genesis 12:8; Genesis 13:4; Genesis 26:25; Genesis 33:20). De viering van de Sabbat was echter nog geen bepaalde instelling, maar een vrije gehoorzaamheid aan Gods oorspronkelijke instelling (Genesis 26:5). In Egypte ging de heiliging van de zevende dag hoe langer hoe meer teniet, toen Israël tot een grote volksmenigte was aangegroeid, en geheel, toen het door de nieuw opgekomen dynastie in zo wrede slavernij gehouden werd (Exodus 1:6). Toen de uittocht geschied was, heeft de Heere opnieuw Zijn dag gezegend en geheiligd; want de doortocht door de Rode Zee (Exodus 14:1) en de lofzang van Mozes (Exodus 15:1) vielen, gelijk wij ons daarvan overtuigden, op een Sabbat; vervolgens bereidt de Heere, door de wijze waarop Hij het Manna geeft (anders voor iedere dag een deel, op de zesde een dubbel en op de zevende niets), naar Zijn kinderlijk, zichtbare wijze van opvoeding, het gebod voor, dat Hij geven zal (Exodus 20:8-Exodus 20:11), en maakt tenslotte de Sabbat uitdrukkelijk tot een teken van Zijn verbond met Israël (Exodus 31:16-Exodus 31:17). Nadat die dag daartoe gesteld is, wordt door Mozes het onthouden van alle arbeid, zo ver versterkt, dat op de Sabbat niet eens een vuur mag aangestoken of enige spijze mag bereid worden (Exodus 35:1-Exodus 35:3). Dit streng, wettelijk en uitwendig verbindend karakter heeft het sabbatsgebod in het Nieuwe Testament weer verloren; wij zijn in dit opzicht als het ware weer verloren; wij zijn in dit opzicht als het ware weer tot het patriarchale standpunt teruggeplaatst, daar men uit vrije gehoorzaamheid het derde gebod houdt, hoewel op de ontheiliging van de feestdag geen doodstraf meer bedreigd is (Matthew 12:8 Koll.2:16, ). Evenals Israël op de zesde dag zijn behoeften vooraf verkreeg, mag de Christen verzekerd zijn, dat de zegen van de Heere rijkelijk vergoeden kan, wat men aan tijdelijke winst moet verliezen, wanneer men op Zijn dag zich van de gewone arbeid onthoudt, en de dag des Heeren heiligt; ja, men zij verzekerd, dat de aardse arbeid op deze dag volbracht, eigenlijk geen winst oplevert, en niet alleen zichzelf verderft, maar ook het andere mee verteert..

Vers 27

27. En het geschiedde op de zevende dag, dat, ondanks de ontvangen aanwijzing, sommigen van het volk uitgingen, om te verzamelen, 1) en wel om te zien, of het werkelijk was, zoals Mozes gezegd had; doch zij vonden niet.

1) Dit is de tweede overschrijding van het bevel, omdat zij, op de zevende dag uitgegaan, de viering van de Sabbat schenden. Want duidelijk had hij hun aangezegd, dat zij niets zouden vinden. Daarom verdenken zij hem van leugen, omdat zij hun eigen ogen willen geloven. Ondertussen werd het heilig houden van de Sabbat door hen zelf voor niets gehouden, ja, zij hebben beproefd, de dag, welke God had geheiligd, te ontheiligen, zodat hij in niets van de anderen verschilde. Naar verdienste bestraft God hen zeer scherp. Want Mozes bestraffende, beschuldigt Hij in diens persoon de onbuigzame slechtheid van het gehele volk. Want Mozes was zeker niet een van het getal van hen, die de wetten van God hadden geweigerd te onderhouden, maar door deze algemene bestraffing wordt de menigte, die gezondigd had, des te scherper getroffen, en wordt de grote noodzakelijkheid, om het volk te kastijden, Mozes opgelegd, terwijl een gedeelte van de schuld op hem zelf wordt overgedragen. In het woordje: "Hoelang," wijst God aan, dat hun hardnekkigheid geenszins te verdragen was, omdat zij geen einde maakten aan het zondigen, maar door nieuwe misdaden een groter straf zich op de hals te halen, toonden, dat er met hen niet te handelen was..

Vers 27

27. En het geschiedde op de zevende dag, dat, ondanks de ontvangen aanwijzing, sommigen van het volk uitgingen, om te verzamelen, 1) en wel om te zien, of het werkelijk was, zoals Mozes gezegd had; doch zij vonden niet.

1) Dit is de tweede overschrijding van het bevel, omdat zij, op de zevende dag uitgegaan, de viering van de Sabbat schenden. Want duidelijk had hij hun aangezegd, dat zij niets zouden vinden. Daarom verdenken zij hem van leugen, omdat zij hun eigen ogen willen geloven. Ondertussen werd het heilig houden van de Sabbat door hen zelf voor niets gehouden, ja, zij hebben beproefd, de dag, welke God had geheiligd, te ontheiligen, zodat hij in niets van de anderen verschilde. Naar verdienste bestraft God hen zeer scherp. Want Mozes bestraffende, beschuldigt Hij in diens persoon de onbuigzame slechtheid van het gehele volk. Want Mozes was zeker niet een van het getal van hen, die de wetten van God hadden geweigerd te onderhouden, maar door deze algemene bestraffing wordt de menigte, die gezondigd had, des te scherper getroffen, en wordt de grote noodzakelijkheid, om het volk te kastijden, Mozes opgelegd, terwijl een gedeelte van de schuld op hem zelf wordt overgedragen. In het woordje: "Hoelang," wijst God aan, dat hun hardnekkigheid geenszins te verdragen was, omdat zij geen einde maakten aan het zondigen, maar door nieuwe misdaden een groter straf zich op de hals te halen, toonden, dat er met hen niet te handelen was..

Vers 28

28. Toen zei de HEERE tot Mozes: Zeg tot de kinderen van Israël: Hoelang 1) weigert gij u te houden aan Mijn geboden en Mijn wetten? Nadat gij ze pas overtreden hebt (Exodus 16:19) en daarvoor bestraft zijt geworden, acht gij wederom Mijn inzetting (Exodus 16:20) niet.

1) Met dat woord "hoelang" geeft God uitdrukkelijk Zijn heilig misnoegen over de zonde te kennen. Deze was nu toch geen zwakheid, maar welbewuste daad van overtreding tegen Zijn gebod. Het was een opzettelijke zonde, en vandaar de klacht, welke een openlijke beschuldiging inhoudt..

Vers 28

28. Toen zei de HEERE tot Mozes: Zeg tot de kinderen van Israël: Hoelang 1) weigert gij u te houden aan Mijn geboden en Mijn wetten? Nadat gij ze pas overtreden hebt (Exodus 16:19) en daarvoor bestraft zijt geworden, acht gij wederom Mijn inzetting (Exodus 16:20) niet.

1) Met dat woord "hoelang" geeft God uitdrukkelijk Zijn heilig misnoegen over de zonde te kennen. Deze was nu toch geen zwakheid, maar welbewuste daad van overtreding tegen Zijn gebod. Het was een opzettelijke zonde, en vandaar de klacht, welke een openlijke beschuldiging inhoudt..

Vers 29

29. Terwijl Mozes aan het volk dit woord bekend maakte, ging hij biddend en vermanend voort: Ziet, omdat de HEERE u de Sabbat, de dag van Zijn rust op zo vriendelijke wijze gegeven heeft, dat Hij u ook op deze rust wil schenken, daarom geeft Hij u op de zesde dag voor twee dagen brood, en bespaart u daardoor alle zorg voor uw voeding op deze dag: een ieder blijft in zijn plaats, in zijn tent, dat niemand uit zijn plaats gaat op de zevende dag, 1) om manna te verzamelen, of enig ander werk te doen!

1) Op grond van deze plaats hebben latere Joodse wetgeleerden bepaald, dat niemand op de Sabbat zich verder dan 2000 el van zijn woning verwijderen mag. Vandaar de uitdrukking sabbatsweg (Acts 1:12), welke Eusebius volgens de Griekse maat op 6 stadiën berekent (ongeveer 1/7 mijl)

Hiermee wordt Israël elk voorwendsel voor verontschuldiging ontnomen. Niet alleen had de Heere hun de Sabbatdag gegeven, maar er ook voor gezorgd, dat zij op die dag geen spijs behoefden in te zamelen. Zo werd ook door hen bewezen, dat het bedenken van het vlees vijandschap is tegen God, dat het zich aan de wet van God niet onderwerpt, en het ook niet kan..

Vers 29

29. Terwijl Mozes aan het volk dit woord bekend maakte, ging hij biddend en vermanend voort: Ziet, omdat de HEERE u de Sabbat, de dag van Zijn rust op zo vriendelijke wijze gegeven heeft, dat Hij u ook op deze rust wil schenken, daarom geeft Hij u op de zesde dag voor twee dagen brood, en bespaart u daardoor alle zorg voor uw voeding op deze dag: een ieder blijft in zijn plaats, in zijn tent, dat niemand uit zijn plaats gaat op de zevende dag, 1) om manna te verzamelen, of enig ander werk te doen!

1) Op grond van deze plaats hebben latere Joodse wetgeleerden bepaald, dat niemand op de Sabbat zich verder dan 2000 el van zijn woning verwijderen mag. Vandaar de uitdrukking sabbatsweg (Acts 1:12), welke Eusebius volgens de Griekse maat op 6 stadiën berekent (ongeveer 1/7 mijl)

Hiermee wordt Israël elk voorwendsel voor verontschuldiging ontnomen. Niet alleen had de Heere hun de Sabbatdag gegeven, maar er ook voor gezorgd, dat zij op die dag geen spijs behoefden in te zamelen. Zo werd ook door hen bewezen, dat het bedenken van het vlees vijandschap is tegen God, dat het zich aan de wet van God niet onderwerpt, en het ook niet kan..

Vers 30

30. Alzo rustte het volk, nu gehoorzaam aan God, op de zevende dag. 1)

1) Hier staat niet, dat het volk op de Sabbat in zijn tenten bleef, maar dat het rustte, dat in tegenstelling staat tot het uitgaan uit het leger, om manna te verzamelen, zoals tevoren geschied was..

De rust van God is het doel, waartoe de gehele schepping komen moet. Om tot dit doel te leiden, werd aan het volk, waarin de verlossingsweg moest gebaand worden, geboden als correctief (verbeteringsmiddels) voor de schade, welke uit de zware, drukkende, van God aftrekkende arbeid, voor de, onder de vloek van de zonde staande mens voortspruit. Daarom heiligde God de zevende dag, dat is, Hij zonderde die van de overige dagen van de week af, tot een heilige dag voor de mens, terwijl Hij Zijn zegen op de rust van deze dag legde. Want op de mens, als evenbeeld van God, heeft deze zegening en heiliging voornamelijk betrekking. Gelijk de mens over het werk van God is gesteld (Genesis 1:28), zo zal hij ook deel hebben aan de rust van God. Het terugkeren van deze gezegende en heilige dag zal hem een gedurige herinnering en genieting van de goddelijke rust zijn.

Na de instelling van de tent der samenkomst en de gehele Godsverering kwam het bevel, om niet alleen te rusten van alle arbeid, maar ook dat aangaande de heilige samenroeping, de verdubbeling van het dagelijks offer, en het neerleggen voor het aangezicht des Heeren van de nieuwe toonbroden (Leviticus 23:1-Leviticus 23:3; Leviticus 24:8 Numbers 28:9,. Ook bij heidense volken werd de zevende dag gewijd.. 31. En het huis 1) van Israël (zie "Exodus 6:15" corr.)noemde diens naam, de naam van hetgeen de Heere tot dagelijkse voeding gaf: Manna 2) (gave, Exodus 16:15); en het was als korianderzaad, 3) uit net zulke kleine, ronde bolletjes bestaande als de zaadkorrels van deze plant; wit, en de smaak daarvan als honingkoeken, evenals met honing bereid fijn gebak. (Numbers 11:8).

1) Hier voor het eerst treedt het Verbondsvolk als "huis van Israël" (Bth Israël) op. Vroeger heette het de "kinderen van Israël" (bne Israël), ook de "vergadering van de kinderen van Israël" (dat, of kahal Israël). De kinderen van Israël is de gehele naam van het volk in het algemeen, wanneer het in de geschiedenis optreedt; de vergadering van de kinderen van Israël wordt het genoemd, als het (meest in kwade zin) zich gemeenschappelijk in enige daad of raad van het geheel uitsprak; huis van Israël is de naam bovenal wanneer het in maatschappelijke of godsdienstige belangen gemeenschappelijk optreedt of handelt. Zo is het ook hier bij de benaming van het Manna, die zo langzamerhand in het volksgebruik was aangenomen..

2) Veertig jaren lang aten de kinderen van Israël brood uit de hemel, en dronken zij water uit de steenrots; doch, meent gij, dat dit voortdurend wonder hen bij het geloof bewaard heeft? Nee! wat veertig jaren geduurd heeft, is bij de mensen geen wonder meer. Alle uitwendige goddelijke werkingen baten niets, wanneer God niet van binnen in de mens werkt. Zonder dit blijven de treffendste wonderen van God enkel lichamelijke verlossingen, die buiten de ziel omgaan..

Niet zonder oorzaak herhaalt Mozes weer, wat hij tevoren gezegd heeft, dat de naam Manna is ingesteld voor de spijs, welke God had toebeschikt, opdat aan goddeloze hardnekkigheid zou schuldig verklaard worden, wie nog van zulk een bewezen zaak een punt van kwestie zou durven maken, wanneer de duidelijkheid van de zaak, aan overigens boze en ondankbare, dit woord heeft ontwrongen. De gedaante wordt uitgedrukt, om de zekerheid van het wonder te staven, nl. dat het ronde korrels waren, gelijk aan korianderzaad, omdat het nooit tevoren gezien was. De smaak noopte hen tot erkenning van hun ondankbaarheid, welke de spijs niet slechts als geschikt en gezond, maar ook zelfs zeer zoet van smaak, teruggaf..

3) De Koriander is een njarige, in Egypte zeer overvloedige groeiende plant, die men ook later in Palestina veelvuldig verbouwde. Zij heeft een hoge, ronde stengel, bladeren met brede stelen, die niet zelden als moes gebruikt worden, en draagt witte of roodachtige bloemen, die de vorm van een scherm hebben; de zaadkorrels zijn rond, geelachtig en van binnen hol; deze werden in Egypte bij het bereiden van de spijzen als specerij gebruikt. Het tegenwoordige manna komt ook in kleur met het Korianderzaad overeen; het is niet wit, gelijk het Bijbelse, maar geelachtig grauw, en heeft, wanneer men er veel van geniet, een zacht afleidende werking..

In Numbers 11:7 wordt gezegd: "Zijn verf was als de verf van de bedlah." Daar hoogwaarschijnlijk onder bedlah de parel wordt verstaan, kan men best nagaan, hoe wit de kleur is geweest. (zie Numbers 11:7). III. Exodus 16:32-Exodus 16:36. Tenslotte volgt een opmerking over de verdere geschiedenis van het Manna, welke door Mozes wel niet aanstonds, toen hij voor het eerst de gebeurtenissen bij de tocht van Israël door de woestijn optekende, maar eerst tegen het einde van zijn leven, bij het overzien van de vijf door hem vervaardigde boeken bijgevoegd is; alzo wordt hier de samenhang van het geschiedverhaal afgebroken en iets ingevoegd, dat tot een veel latere tijd behoort.

Vers 30

30. Alzo rustte het volk, nu gehoorzaam aan God, op de zevende dag. 1)

1) Hier staat niet, dat het volk op de Sabbat in zijn tenten bleef, maar dat het rustte, dat in tegenstelling staat tot het uitgaan uit het leger, om manna te verzamelen, zoals tevoren geschied was..

De rust van God is het doel, waartoe de gehele schepping komen moet. Om tot dit doel te leiden, werd aan het volk, waarin de verlossingsweg moest gebaand worden, geboden als correctief (verbeteringsmiddels) voor de schade, welke uit de zware, drukkende, van God aftrekkende arbeid, voor de, onder de vloek van de zonde staande mens voortspruit. Daarom heiligde God de zevende dag, dat is, Hij zonderde die van de overige dagen van de week af, tot een heilige dag voor de mens, terwijl Hij Zijn zegen op de rust van deze dag legde. Want op de mens, als evenbeeld van God, heeft deze zegening en heiliging voornamelijk betrekking. Gelijk de mens over het werk van God is gesteld (Genesis 1:28), zo zal hij ook deel hebben aan de rust van God. Het terugkeren van deze gezegende en heilige dag zal hem een gedurige herinnering en genieting van de goddelijke rust zijn.

Na de instelling van de tent der samenkomst en de gehele Godsverering kwam het bevel, om niet alleen te rusten van alle arbeid, maar ook dat aangaande de heilige samenroeping, de verdubbeling van het dagelijks offer, en het neerleggen voor het aangezicht des Heeren van de nieuwe toonbroden (Leviticus 23:1-Leviticus 23:3; Leviticus 24:8 Numbers 28:9,. Ook bij heidense volken werd de zevende dag gewijd.. 31. En het huis 1) van Israël (zie "Exodus 6:15" corr.)noemde diens naam, de naam van hetgeen de Heere tot dagelijkse voeding gaf: Manna 2) (gave, Exodus 16:15); en het was als korianderzaad, 3) uit net zulke kleine, ronde bolletjes bestaande als de zaadkorrels van deze plant; wit, en de smaak daarvan als honingkoeken, evenals met honing bereid fijn gebak. (Numbers 11:8).

1) Hier voor het eerst treedt het Verbondsvolk als "huis van Israël" (Bth Israël) op. Vroeger heette het de "kinderen van Israël" (bne Israël), ook de "vergadering van de kinderen van Israël" (dat, of kahal Israël). De kinderen van Israël is de gehele naam van het volk in het algemeen, wanneer het in de geschiedenis optreedt; de vergadering van de kinderen van Israël wordt het genoemd, als het (meest in kwade zin) zich gemeenschappelijk in enige daad of raad van het geheel uitsprak; huis van Israël is de naam bovenal wanneer het in maatschappelijke of godsdienstige belangen gemeenschappelijk optreedt of handelt. Zo is het ook hier bij de benaming van het Manna, die zo langzamerhand in het volksgebruik was aangenomen..

2) Veertig jaren lang aten de kinderen van Israël brood uit de hemel, en dronken zij water uit de steenrots; doch, meent gij, dat dit voortdurend wonder hen bij het geloof bewaard heeft? Nee! wat veertig jaren geduurd heeft, is bij de mensen geen wonder meer. Alle uitwendige goddelijke werkingen baten niets, wanneer God niet van binnen in de mens werkt. Zonder dit blijven de treffendste wonderen van God enkel lichamelijke verlossingen, die buiten de ziel omgaan..

Niet zonder oorzaak herhaalt Mozes weer, wat hij tevoren gezegd heeft, dat de naam Manna is ingesteld voor de spijs, welke God had toebeschikt, opdat aan goddeloze hardnekkigheid zou schuldig verklaard worden, wie nog van zulk een bewezen zaak een punt van kwestie zou durven maken, wanneer de duidelijkheid van de zaak, aan overigens boze en ondankbare, dit woord heeft ontwrongen. De gedaante wordt uitgedrukt, om de zekerheid van het wonder te staven, nl. dat het ronde korrels waren, gelijk aan korianderzaad, omdat het nooit tevoren gezien was. De smaak noopte hen tot erkenning van hun ondankbaarheid, welke de spijs niet slechts als geschikt en gezond, maar ook zelfs zeer zoet van smaak, teruggaf..

3) De Koriander is een njarige, in Egypte zeer overvloedige groeiende plant, die men ook later in Palestina veelvuldig verbouwde. Zij heeft een hoge, ronde stengel, bladeren met brede stelen, die niet zelden als moes gebruikt worden, en draagt witte of roodachtige bloemen, die de vorm van een scherm hebben; de zaadkorrels zijn rond, geelachtig en van binnen hol; deze werden in Egypte bij het bereiden van de spijzen als specerij gebruikt. Het tegenwoordige manna komt ook in kleur met het Korianderzaad overeen; het is niet wit, gelijk het Bijbelse, maar geelachtig grauw, en heeft, wanneer men er veel van geniet, een zacht afleidende werking..

In Numbers 11:7 wordt gezegd: "Zijn verf was als de verf van de bedlah." Daar hoogwaarschijnlijk onder bedlah de parel wordt verstaan, kan men best nagaan, hoe wit de kleur is geweest. (zie Numbers 11:7). III. Exodus 16:32-Exodus 16:36. Tenslotte volgt een opmerking over de verdere geschiedenis van het Manna, welke door Mozes wel niet aanstonds, toen hij voor het eerst de gebeurtenissen bij de tocht van Israël door de woestijn optekende, maar eerst tegen het einde van zijn leven, bij het overzien van de vijf door hem vervaardigde boeken bijgevoegd is; alzo wordt hier de samenhang van het geschiedverhaal afgebroken en iets ingevoegd, dat tot een veel latere tijd behoort.

Vers 32

32. Voorts zei1) Mozes, wellicht een jaar later, toen de ark van het verbond was opgericht, en de Godsverering geheel was ingericht, waarschijnlijk ten tijde, toen Israël van Sinaï opbrak (Numbers 10:11), tot het volk: Dit is het woord, dat de HEERE mij bevolen heeft: Vult een gomer daarvan, even zo veel als ieder dagelijks voor zijn behoefte ontvangen heeft (Exodus 16:16), tot bewaring voor uw geslachten, opdat zij nog in latere tijden, zien het brood, dat Ik u heb te eten gegeven in deze woestijn, toen ik u uit Egypte leidde.

1) Mozes vervolgt hier de geschiedenis niet volgens de orde, maar door dit bericht er bij wijze van v rverhaal ertussen in te lassen, bevestigt hij des te meer, dat door de bijzondere gunst van God dit voedsel toen voor het volk is geschapen. Daar God heeft gewild, dat n gomer tot herinnering zou bewaard worden, hetwelk door geen stank bedorven, de roem van het wonder aan de nakomelingen heeft bekend gemaakt. Vooreerst brengt hij in het algemeen het bevel van God onder de aandacht. Vervolgens, in het laatste vers geeft hij de maat aan, nl. dat Aron het zou wegbergen in een schaal of kruik, en het plaatsen bij de Ark van het Verbond. Waaruit ook blijkt, hoe hoog God deze Zijn weldaad heeft willen geschat hebben, waarvan Hij de herinnering heeft willen bewaren in het heiligdom, tegelijk met de tafels van Zijn Verbond..

Vers 32

32. Voorts zei1) Mozes, wellicht een jaar later, toen de ark van het verbond was opgericht, en de Godsverering geheel was ingericht, waarschijnlijk ten tijde, toen Israël van Sinaï opbrak (Numbers 10:11), tot het volk: Dit is het woord, dat de HEERE mij bevolen heeft: Vult een gomer daarvan, even zo veel als ieder dagelijks voor zijn behoefte ontvangen heeft (Exodus 16:16), tot bewaring voor uw geslachten, opdat zij nog in latere tijden, zien het brood, dat Ik u heb te eten gegeven in deze woestijn, toen ik u uit Egypte leidde.

1) Mozes vervolgt hier de geschiedenis niet volgens de orde, maar door dit bericht er bij wijze van v rverhaal ertussen in te lassen, bevestigt hij des te meer, dat door de bijzondere gunst van God dit voedsel toen voor het volk is geschapen. Daar God heeft gewild, dat n gomer tot herinnering zou bewaard worden, hetwelk door geen stank bedorven, de roem van het wonder aan de nakomelingen heeft bekend gemaakt. Vooreerst brengt hij in het algemeen het bevel van God onder de aandacht. Vervolgens, in het laatste vers geeft hij de maat aan, nl. dat Aron het zou wegbergen in een schaal of kruik, en het plaatsen bij de Ark van het Verbond. Waaruit ook blijkt, hoe hoog God deze Zijn weldaad heeft willen geschat hebben, waarvan Hij de herinnering heeft willen bewaren in het heiligdom, tegelijk met de tafels van Zijn Verbond..

Vers 33

33. Ook zei Mozes, toen hij aan het volk het goddelijk bevel bekend gemaakt had, tot Aron: Neem een gouden (Hebrews 9:4) kruik, en doe een gomer vol Manna daarin; en zet die voor het aangezicht des HEEREN, naast de ark van het verbond, tot bewaring voor uw geslachten.

Het neerleggen van het Manna in een gouden kist of kistje voor het aangezicht des Heeren, om aldaar vrij van alle bederf en verrotting bewaard te blijven, beduidt, dat Hij, die van de hemel is neergedaald, opdat Hij zou zijn het Brood des Levens, voor de zondaren, die zonder Hem ontwijfelbaar zouden moeten sterven, wederom in de hemel zouden opgenomen worden, opdat zij niet meer aan enige zwakheid onderworpen, in onverwelkelijke heerlijkheid eeuwig bij de Vader zou leven.

Vers 33

33. Ook zei Mozes, toen hij aan het volk het goddelijk bevel bekend gemaakt had, tot Aron: Neem een gouden (Hebrews 9:4) kruik, en doe een gomer vol Manna daarin; en zet die voor het aangezicht des HEEREN, naast de ark van het verbond, tot bewaring voor uw geslachten.

Het neerleggen van het Manna in een gouden kist of kistje voor het aangezicht des Heeren, om aldaar vrij van alle bederf en verrotting bewaard te blijven, beduidt, dat Hij, die van de hemel is neergedaald, opdat Hij zou zijn het Brood des Levens, voor de zondaren, die zonder Hem ontwijfelbaar zouden moeten sterven, wederom in de hemel zouden opgenomen worden, opdat zij niet meer aan enige zwakheid onderworpen, in onverwelkelijke heerlijkheid eeuwig bij de Vader zou leven.

Vers 34

34. Gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had, alzo zette ze Aron later voor de getuigenis, 1)voor de kist, welke de getuigenis of de beide tafels van de wet bevatte (Exodus 25:16; Exodus 40:20), tot bewaring voor de volgende geslachten.

1) Dat nu twee uitdrukkingen voor de zelfde zaak worden gebruikt: Voor het aangezicht des Heeren en voor de getuigenis, dient tot aanbeveling van de wettige eredienst, opdat het volk zou weten, dat de kracht van God in het heiligdom hun nabij was. Niet omdat deze aan de plaats was gebonden, of omdat Hij door een zichtbaar teken de harten van de zijnen wilde binden, maar voor hun zwakheid willende zorg dragen, daalt Hij tot hen op die wijze af, daar de tegenwoordigheid van Zijn kracht door uiterlijke tekenen wordt gestaafd. Hij daalt dus tot hen af, niet om van hun gemoederen in grof bijgeloof bezit te nemen, maar om hen trapsgewijs tot een geestelijke eredienst op te heffen..

Vers 34

34. Gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had, alzo zette ze Aron later voor de getuigenis, 1)voor de kist, welke de getuigenis of de beide tafels van de wet bevatte (Exodus 25:16; Exodus 40:20), tot bewaring voor de volgende geslachten.

1) Dat nu twee uitdrukkingen voor de zelfde zaak worden gebruikt: Voor het aangezicht des Heeren en voor de getuigenis, dient tot aanbeveling van de wettige eredienst, opdat het volk zou weten, dat de kracht van God in het heiligdom hun nabij was. Niet omdat deze aan de plaats was gebonden, of omdat Hij door een zichtbaar teken de harten van de zijnen wilde binden, maar voor hun zwakheid willende zorg dragen, daalt Hij tot hen op die wijze af, daar de tegenwoordigheid van Zijn kracht door uiterlijke tekenen wordt gestaafd. Hij daalt dus tot hen af, niet om van hun gemoederen in grof bijgeloof bezit te nemen, maar om hen trapsgewijs tot een geestelijke eredienst op te heffen..

Vers 35

35. a) En de kinderen van Israël aten Manna; niet alleen gedurende hun reis naar de Sinaï, ook niet alleen na het opbreken van daar, en na de bewaring daarvan in een gouden kruik, maar al de veertig jaar, 1) die zij in de woestijn doorgebracht hebben, totdat zij in een bewoond land kwamen; 2) zij aten Manna, totdat zij kwamen aan de grens van het land Kanan, ja zelfs daarin; eerst toen zij aan de overzijde van de Jordaan waren, hield de wonderbare gave op Joshua 5:12).

a) Nehemiah. 9:15

1) Hieruit volgt niet, dat Israël gedurende die veertig jaar geen ander brood dan het Manna gegeten heeft. Volgens Leviticus 8:2,Leviticus 8:26,Leviticus 8:31; Leviticus 9:4; Leviticus 10:12; Leviticus 24:5, Numbers 7:13, te oordelen, waren zij nog gedurende hun oponthoud bij de Sinaï genoeg van tarwemeel voorzien. Het gebergte Sinaï, waar "de lucht koel en zuiver is, waar de boze Samoen niet waait, de bronnen rijkelijk vloeien, de plantengroei sterk is en edele vruchten rijpen," bood hun zonder twijfel vele plaatsen aan, die zij konden bezaaien, in elk geval veel meer dan tegenwoordig, nu door de verwoesting van het geboomte, ten gevolge van de kolenhandel, de vruchtbaarheid van die dalen, evenals het getal en de omvang van de groene oasen zeer afgenomen is. Terwijl zij dan daar tevens hun talrijke kuddes vee, die zij uit Egypte meegebracht hadden, konden weiden, ontbrak het hun niet aan melk en vlees; en daar zij niet zonder geld waren, konden zij ook van de daar wonende volken, evenals van doortrekkende karavanen, velerlei levensbehoeften inruilen. Dat zij dit na het opbreken van de Sinaï en gedurende 38 jaar, die zij tot hun straf in de woestijn Paran moesten rondtrekken, werkelijk gedaan hebben, wordt ons uitdrukkelijk (Deuteronomy 2:6) gezegd. Hoe nader zij later aan het beloofde land kwamen, en de natuurlijke hulpbronnen toenamen, des te meer nam het Manna af Joshua 1:11); het zou daar niet als een weldaad ontvangen zijn, integendeel veracht zijn geworden, wanneer de Heere het nog in dezelfde volheid als tevoren gegeven had; maar eerst hield het geheel op, toen een nieuwe orde van zaken aanving met de inbezitneming van het land..

Maar waartoe het reeds hier in het v rverhaal opgenomen? Gewis om ons ook deze vier dingen tot onze bemoediging, besturing en vertroosting te leren: 1e. dat God niet alleen voor de Zijnen begint te zorgen, maar dit laatste ook zolang voortzet, als dit nodig is; al duurt het dan ook veertig jaar lang. 2e. Al geeft God veertig jaar lang brood, geeft Hij het toch elke dag vers; ook in het geestelijke is versheid nodig. 3e. Dat het wonder ophoudt, zodra dit niet meer nodig is en de natuur zelf in de behoefte kan voorzien. Geen buitengewone genietingen moeten in het geestelijke leven verwacht en begeert worden, waar de gewone leidingen van het geloof kunnen volstaan. 4e. Dat het ophouden van de bijzondere zorg van God wijst op het naderend begin van de vervulling van de beloften van God..

2) Toen de heilige Schrijver dit opschreef, waren de veertig jaar bijna om, en was Israël genaderd tot en gelegerd in de vlakke velden van Moab. Toen was het Manna niet meer nodig, maar in de woestijn, waar niets groeide, waar niet te ploegen of te zaaien viel, ontving Israël het. Wel een bewijs van de tedere zorg, maar ook van het taai geduld van de Heere, die altijd weer, niettegenstaande Israël een weerbarstig volk was, de gave van Zijn genade bleef schenken..

Vers 35

35. a) En de kinderen van Israël aten Manna; niet alleen gedurende hun reis naar de Sinaï, ook niet alleen na het opbreken van daar, en na de bewaring daarvan in een gouden kruik, maar al de veertig jaar, 1) die zij in de woestijn doorgebracht hebben, totdat zij in een bewoond land kwamen; 2) zij aten Manna, totdat zij kwamen aan de grens van het land Kanan, ja zelfs daarin; eerst toen zij aan de overzijde van de Jordaan waren, hield de wonderbare gave op Joshua 5:12).

a) Nehemiah. 9:15

1) Hieruit volgt niet, dat Israël gedurende die veertig jaar geen ander brood dan het Manna gegeten heeft. Volgens Leviticus 8:2,Leviticus 8:26,Leviticus 8:31; Leviticus 9:4; Leviticus 10:12; Leviticus 24:5, Numbers 7:13, te oordelen, waren zij nog gedurende hun oponthoud bij de Sinaï genoeg van tarwemeel voorzien. Het gebergte Sinaï, waar "de lucht koel en zuiver is, waar de boze Samoen niet waait, de bronnen rijkelijk vloeien, de plantengroei sterk is en edele vruchten rijpen," bood hun zonder twijfel vele plaatsen aan, die zij konden bezaaien, in elk geval veel meer dan tegenwoordig, nu door de verwoesting van het geboomte, ten gevolge van de kolenhandel, de vruchtbaarheid van die dalen, evenals het getal en de omvang van de groene oasen zeer afgenomen is. Terwijl zij dan daar tevens hun talrijke kuddes vee, die zij uit Egypte meegebracht hadden, konden weiden, ontbrak het hun niet aan melk en vlees; en daar zij niet zonder geld waren, konden zij ook van de daar wonende volken, evenals van doortrekkende karavanen, velerlei levensbehoeften inruilen. Dat zij dit na het opbreken van de Sinaï en gedurende 38 jaar, die zij tot hun straf in de woestijn Paran moesten rondtrekken, werkelijk gedaan hebben, wordt ons uitdrukkelijk (Deuteronomy 2:6) gezegd. Hoe nader zij later aan het beloofde land kwamen, en de natuurlijke hulpbronnen toenamen, des te meer nam het Manna af Joshua 1:11); het zou daar niet als een weldaad ontvangen zijn, integendeel veracht zijn geworden, wanneer de Heere het nog in dezelfde volheid als tevoren gegeven had; maar eerst hield het geheel op, toen een nieuwe orde van zaken aanving met de inbezitneming van het land..

Maar waartoe het reeds hier in het v rverhaal opgenomen? Gewis om ons ook deze vier dingen tot onze bemoediging, besturing en vertroosting te leren: 1e. dat God niet alleen voor de Zijnen begint te zorgen, maar dit laatste ook zolang voortzet, als dit nodig is; al duurt het dan ook veertig jaar lang. 2e. Al geeft God veertig jaar lang brood, geeft Hij het toch elke dag vers; ook in het geestelijke is versheid nodig. 3e. Dat het wonder ophoudt, zodra dit niet meer nodig is en de natuur zelf in de behoefte kan voorzien. Geen buitengewone genietingen moeten in het geestelijke leven verwacht en begeert worden, waar de gewone leidingen van het geloof kunnen volstaan. 4e. Dat het ophouden van de bijzondere zorg van God wijst op het naderend begin van de vervulling van de beloften van God..

2) Toen de heilige Schrijver dit opschreef, waren de veertig jaar bijna om, en was Israël genaderd tot en gelegerd in de vlakke velden van Moab. Toen was het Manna niet meer nodig, maar in de woestijn, waar niets groeide, waar niet te ploegen of te zaaien viel, ontving Israël het. Wel een bewijs van de tedere zorg, maar ook van het taai geduld van de Heere, die altijd weer, niettegenstaande Israël een weerbarstig volk was, de gave van Zijn genade bleef schenken..

Vers 36

36. Een gomer nu, zoveel, als ieder gedurende deze aangeven tijd dagelijks aan Manna ontving, is het tiende deel van een efa. 1)

1) Van de maten voor droge waren komen in de Heilige Schrift voor: a. de Homer (Leviticus 27:16) of Kor (1 Kings 4:22), door Luther Isaiah 5:10 Luke 16:7 ) met "mud" vertaald; deze zal, gelijk men meent 11246,7 kubieke Rijnlandse duim bevat hebben; b. de Efa, gelijk aan de Bath voor vloeibare stoffen, het tiende gedeelte van een Homer (Ezekiel 45:11) dus 1124,67 kubieke Rijnlandse duim; c. de Seah, maat (Luther "schepel) (1 Samuel 25:18 Matthew 13:33 ) is het derde deel van een Efa 374,89 kubieke Rijnlandse duim; d. de Gomer, of het tiende (Leviticus 14:10) is het tiende deel van een Efa 112,467 kubieke Rijnlandse duim; e. De Kab (2 Kings 6:25) is het zesde deel van een Seah 62,48 kubieke Rijnlandse duim. Men ziet, welk een buitengewoon grote menigte Manna voor meer dan twee miljoen mensen dagelijks neervallen moest; maar juist met het doel, om een diepe indruk van de grootheid van het goddelijk wonder bij alle volgende geslachten teweeg te brengen, heeft Mozes de laatste aanmerking van dit hoofdstuk er bijgevoegd. Het tegenwoordige Manna levert in de overvloedigste jaren slechts ongeveer 600 pond in een jaar; Israël had echter dagelijks alleen voor de mannen, vrouwen en kinderen niet mee gerekend, meer dan 600,000 pond nodig.

Vers 36

36. Een gomer nu, zoveel, als ieder gedurende deze aangeven tijd dagelijks aan Manna ontving, is het tiende deel van een efa. 1)

1) Van de maten voor droge waren komen in de Heilige Schrift voor: a. de Homer (Leviticus 27:16) of Kor (1 Kings 4:22), door Luther Isaiah 5:10 Luke 16:7 ) met "mud" vertaald; deze zal, gelijk men meent 11246,7 kubieke Rijnlandse duim bevat hebben; b. de Efa, gelijk aan de Bath voor vloeibare stoffen, het tiende gedeelte van een Homer (Ezekiel 45:11) dus 1124,67 kubieke Rijnlandse duim; c. de Seah, maat (Luther "schepel) (1 Samuel 25:18 Matthew 13:33 ) is het derde deel van een Efa 374,89 kubieke Rijnlandse duim; d. de Gomer, of het tiende (Leviticus 14:10) is het tiende deel van een Efa 112,467 kubieke Rijnlandse duim; e. De Kab (2 Kings 6:25) is het zesde deel van een Seah 62,48 kubieke Rijnlandse duim. Men ziet, welk een buitengewoon grote menigte Manna voor meer dan twee miljoen mensen dagelijks neervallen moest; maar juist met het doel, om een diepe indruk van de grootheid van het goddelijk wonder bij alle volgende geslachten teweeg te brengen, heeft Mozes de laatste aanmerking van dit hoofdstuk er bijgevoegd. Het tegenwoordige Manna levert in de overvloedigste jaren slechts ongeveer 600 pond in een jaar; Israël had echter dagelijks alleen voor de mannen, vrouwen en kinderen niet mee gerekend, meer dan 600,000 pond nodig.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 16". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-16.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile