Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Exodus 33

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 33

Exodus 33:1.

MOZES BIDT VOOR HET VOLK EN BEGEERT DE HEERLIJKHEID VAN DE HEERE TE ZIEN.

I. Exodus 33:1-Exodus 33:11. Als Mozes het besluit van de Heere aan het volk meedeelt, ontstaat als eerste teken van vrijwillige en oprechte boete, een diepe treurigheid, dat de Heere niet meer bij hen wonen wil. Mozes geeft een zichtbaar bewijs van deze veranderde verhouding van de Heere tot Israël, en verplaatst zijn tent buiten het leger. Het volk geeft een nieuw teken van boete door ootmoedige onderwerping en door eerbied voor de door God zo bijzonder gezegende knecht.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 33

Exodus 33:1.

MOZES BIDT VOOR HET VOLK EN BEGEERT DE HEERLIJKHEID VAN DE HEERE TE ZIEN.

I. Exodus 33:1-Exodus 33:11. Als Mozes het besluit van de Heere aan het volk meedeelt, ontstaat als eerste teken van vrijwillige en oprechte boete, een diepe treurigheid, dat de Heere niet meer bij hen wonen wil. Mozes geeft een zichtbaar bewijs van deze veranderde verhouding van de Heere tot Israël, en verplaatst zijn tent buiten het leger. Het volk geeft een nieuw teken van boete door ootmoedige onderwerping en door eerbied voor de door God zo bijzonder gezegende knecht.

Vers 1

1. Voorts sprak de HEERE tot Mozes, de Heere had, gelijk straks (Exodus 32:34) meegedeeld is, op Mozes' voorbede geantwoord: Ga heen, trek op van hier, gij en het volk, dat gij uit Egypte gevoerd hebt, naar het land, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb, zeggende: a) Aan uw nageslacht zal Ik het geven.

a) Genesis 12:7; Genesis 26:4; Genesis 28:13

Vers 1

1. Voorts sprak de HEERE tot Mozes, de Heere had, gelijk straks (Exodus 32:34) meegedeeld is, op Mozes' voorbede geantwoord: Ga heen, trek op van hier, gij en het volk, dat gij uit Egypte gevoerd hebt, naar het land, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen heb, zeggende: a) Aan uw nageslacht zal Ik het geven.

a) Genesis 12:7; Genesis 26:4; Genesis 28:13

Vers 2

2. En Ik zal een engel voor uw aangezicht zenden, 1) die u in Mijn plaats geleiden zal, (en Ik zal uitdrijven de Kananieten, de Amorieten, en de Hethieten, en de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten).

1) Wel had de Heere beloofd, het volk niet geheel en al te zullen vernietigen, maar niet, dat Hij het volk weer erkende als Zijn volk. Al was de toorn van God verzacht, toch zou Israël het ervaren, dat zij tegen Hem hadden gezondigd, en alleen om de belofte en de eedzwering aan Abraham gedaan, zou Hij een Engel, een geschapen Engel, voor hun aangezicht zenden, opdat zij het land van de belofte in bezit zouden verkrijgen. Dit was Zijn in de toorn nog de ontferming indachtig zijn..

Vers 2

2. En Ik zal een engel voor uw aangezicht zenden, 1) die u in Mijn plaats geleiden zal, (en Ik zal uitdrijven de Kananieten, de Amorieten, en de Hethieten, en de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten).

1) Wel had de Heere beloofd, het volk niet geheel en al te zullen vernietigen, maar niet, dat Hij het volk weer erkende als Zijn volk. Al was de toorn van God verzacht, toch zou Israël het ervaren, dat zij tegen Hem hadden gezondigd, en alleen om de belofte en de eedzwering aan Abraham gedaan, zou Hij een Engel, een geschapen Engel, voor hun aangezicht zenden, opdat zij het land van de belofte in bezit zouden verkrijgen. Dit was Zijn in de toorn nog de ontferming indachtig zijn..

Vers 3

3. Naar het land, dat van melk en honing is vloeiende: want Ik zal in het midden van u niet optrekken, a) 1) want gij zijt een hardnekkig volk, dat zijn nek onder het juk van Mijn geboden niet buigen wil (Exodus 32:9); het is daarom beter, dat Ik niet persoonlijk bij u ben, Ik zou de bewijzen van uw halsstarrigheid moeten aanzien en des te eerder tot toorn verwekt worden; Ik verwijder Mij van u, opdat Ik u op dezeweg niet vertere. 2)

a) Deuteronomy 9:13

1) God wordt gezegd in het midden van hen op te trekken, waaronder Hij de gedenktekenen van Zijn bijzondere Voorzienigheid, zorg en bescherming opricht, en waarbij Hij tegenwoordig is met de blijken van Zijn Majesteit, macht en genade..

Had God vroeger beloofd, dat Hij aan de spits van Israëls leger zou gaan, hun de weg wijzen in de vuur- en wolkkolom; had Israël vroeger op smalende wijze gevraagd: Is de Heere nog in het midden van ons of niet (Exodus 17:7), nu dreigt de Heere, dat Zijn heilige aanwezigheid voortaan door Israël zal gemist worden. Men moet het echter zo opvatten, dat de bedreiging conditioneel (voorwaardelijk) is en plaats laat voor opheffing, indien Israël zich bekeert en boete doet..

2) In deze woorden, hoe menselijk zij klinken, ligt evenwel een diepe goddelijke waarheid. Israëls hardnekkigheid werd des te groter en strafbaarder, hoe meer bewijzen van Gods genade zij verkregen, hoe hoger zij daardoor gesteld werden, dat de Heere in hun midden woonde en persoonlijk hun leiding op zich nam. Zulk een onderscheiding wil God nu van het volk terugnemen, deels, omdat hun nog onverzoende zonde Zijn onmiddellijke aanwezigheid nog niet weer toelaat, deels om hen voor de mogelijkheid te bewaren, bij verder uitbreken van hun goddeloze gezindheid, zich weer op het uiterste te verzondigen en de maat van hun schuld vol te maken. Wanneer een geschapen engel met hen ging, werd de maat van hun zonde slechts langzamerhand, niet op eens, vol, en de goddelijke lankmoedigheid won des te meer tijd, om met het gericht van gehele vernietiging te wachten..

Vers 3

3. Naar het land, dat van melk en honing is vloeiende: want Ik zal in het midden van u niet optrekken, a) 1) want gij zijt een hardnekkig volk, dat zijn nek onder het juk van Mijn geboden niet buigen wil (Exodus 32:9); het is daarom beter, dat Ik niet persoonlijk bij u ben, Ik zou de bewijzen van uw halsstarrigheid moeten aanzien en des te eerder tot toorn verwekt worden; Ik verwijder Mij van u, opdat Ik u op dezeweg niet vertere. 2)

a) Deuteronomy 9:13

1) God wordt gezegd in het midden van hen op te trekken, waaronder Hij de gedenktekenen van Zijn bijzondere Voorzienigheid, zorg en bescherming opricht, en waarbij Hij tegenwoordig is met de blijken van Zijn Majesteit, macht en genade..

Had God vroeger beloofd, dat Hij aan de spits van Israëls leger zou gaan, hun de weg wijzen in de vuur- en wolkkolom; had Israël vroeger op smalende wijze gevraagd: Is de Heere nog in het midden van ons of niet (Exodus 17:7), nu dreigt de Heere, dat Zijn heilige aanwezigheid voortaan door Israël zal gemist worden. Men moet het echter zo opvatten, dat de bedreiging conditioneel (voorwaardelijk) is en plaats laat voor opheffing, indien Israël zich bekeert en boete doet..

2) In deze woorden, hoe menselijk zij klinken, ligt evenwel een diepe goddelijke waarheid. Israëls hardnekkigheid werd des te groter en strafbaarder, hoe meer bewijzen van Gods genade zij verkregen, hoe hoger zij daardoor gesteld werden, dat de Heere in hun midden woonde en persoonlijk hun leiding op zich nam. Zulk een onderscheiding wil God nu van het volk terugnemen, deels, omdat hun nog onverzoende zonde Zijn onmiddellijke aanwezigheid nog niet weer toelaat, deels om hen voor de mogelijkheid te bewaren, bij verder uitbreken van hun goddeloze gezindheid, zich weer op het uiterste te verzondigen en de maat van hun schuld vol te maken. Wanneer een geschapen engel met hen ging, werd de maat van hun zonde slechts langzamerhand, niet op eens, vol, en de goddelijke lankmoedigheid won des te meer tijd, om met het gericht van gehele vernietiging te wachten..

Vers 4

4. Toen nu Mozes het antwoord van de Heere tot het leger bracht en het volk dit kwade 1) woord hoorde, dat hun wel de verdere vervulling van de goddelijke belofte toezegde, maar het beste en heerlijkste, de onmiddellijke aanwezigheid van God terugnam, zo droegen zij leed; 2) en niemand van hen deed zijn versiersel, ringen, gespen, enz. aan zich, 3) gelijk men in grote droefheid deze placht af te leggen (Ezekiel 26:16).

1) Dit woord wordt een kwaad woord genoemd, omdat het Israël aankondigt, dat het geduld van de Heere ten einde is. Kwaad wordt het hier genoemd in de zin van, een boze tijding brengend..

2) In het Hebreeuws Jithabaloe, zij weeklaagden, bedreven rouw. Israël begon te voelen, wat het betekende, tegen de Heere gezondigd te hebben. Dat zo velen door het zwaard gevallen waren, was smartelijk geweest, maar dat de Heere hen verlaten wilde, of niet met Zijn Goddelijke aanwezigheid hen nabij zou zijn, was een zaak van nog veel groter smart..

3) De inwendige rouw werd ook door uitwendige tekenen aangeduid. De gehele menigte toonde n te zijn in de uitwendige belijdenis van haar zonde, en al is het aan te nemen, dat bij velen het een uiterlijk belijden zal geweest zijn, bij anderen zal ook een waarlijk oprecht, innerlijk leeddragen over de zonde plaatsgehad hebben..

Vers 4

4. Toen nu Mozes het antwoord van de Heere tot het leger bracht en het volk dit kwade 1) woord hoorde, dat hun wel de verdere vervulling van de goddelijke belofte toezegde, maar het beste en heerlijkste, de onmiddellijke aanwezigheid van God terugnam, zo droegen zij leed; 2) en niemand van hen deed zijn versiersel, ringen, gespen, enz. aan zich, 3) gelijk men in grote droefheid deze placht af te leggen (Ezekiel 26:16).

1) Dit woord wordt een kwaad woord genoemd, omdat het Israël aankondigt, dat het geduld van de Heere ten einde is. Kwaad wordt het hier genoemd in de zin van, een boze tijding brengend..

2) In het Hebreeuws Jithabaloe, zij weeklaagden, bedreven rouw. Israël begon te voelen, wat het betekende, tegen de Heere gezondigd te hebben. Dat zo velen door het zwaard gevallen waren, was smartelijk geweest, maar dat de Heere hen verlaten wilde, of niet met Zijn Goddelijke aanwezigheid hen nabij zou zijn, was een zaak van nog veel groter smart..

3) De inwendige rouw werd ook door uitwendige tekenen aangeduid. De gehele menigte toonde n te zijn in de uitwendige belijdenis van haar zonde, en al is het aan te nemen, dat bij velen het een uiterlijk belijden zal geweest zijn, bij anderen zal ook een waarlijk oprecht, innerlijk leeddragen over de zonde plaatsgehad hebben..

Vers 5

5. En de HEERE had, 1) om de hiermee beginnende boete van het volk te versterken, tot Mozes gezegd, waarschijnlijk met luide, door allen hoorbare stem, opdat niemand zou twijfelen of het meegedeelde (Exodus 33:4)het woord van de HEERE was: Zeg tot de kinderen van Israël: 2) Gij zijt een hardnekkig volk (Exodus 33:3), in een ogenblik; zou Ik in het midden van u optrekken en zou u vernielen (Exodus 33:3); doch nu, ga voort in hetgeen gij begonnen zijt, verootmoedigt u met ware boete en waar berouw; legt uw sieraad van u af, alles wat gij nog aan u hebt, en Ik zal weten, wat Ik u doen zal. 3)

1) Beter is de vertaling: De Heere zei tot Mozes. Wat nu volgt is een herhaling en uitbreiding van het vorige, opdat de boete en rouw bij Israël zou bestendigd en vermeerderd worden.. 2) Eerst klinkt het uw volk (Exodus 32:7), toen gij en het volk (Exodus 33:1), en hier de kinderen van Israël. Is het niet, om daarmee aan te duiden, dat Zijn gunst zich weer over Zijn volk begint uit te strekken, en dat Zijn barmhartigheden niet geheel door Zijn toorn waren toegesloten? Is het niet, opdat het rouwdragende Israël weer vrijmoedigheid zou verkrijgen, om zich onvoorwaardelijk in Zijn handen te stellen?.

3) Door deze laatste woorden legt de Heere een straal van hoop in Zijn harde woorden, om de kinderen van Israël moed tot verootmoediging te geven. Dat is een gewichtige vingerwijzing voor ieder, die anderen op te voeden, te straffen en tot boete op te wekken heeft, dat hij wel met alle ernst de hem toevertrouwde zielen hun zonde voor ogen stelt, te ondervinden geeft, ter rechter tijd echter ook de hoop op genade opwekt, omdat anders, wanneer men de straf te veel maakte, de gemoederen te zeer met trotsering of wanhoop zouden vervuld worden. Er is bovendien geen boek, waaruit men beter de pedagogiek, of kunst om op te voeden, leert, dan de Heilige Schrift; maar men moet nauwkeurig letten op hetgeen zij van Gods wijze van opvoeding vertelt, daar zij de diepten van haar wijsheid dikwijls achter enkele eenvoudige woorden verbergt..

Vers 5

5. En de HEERE had, 1) om de hiermee beginnende boete van het volk te versterken, tot Mozes gezegd, waarschijnlijk met luide, door allen hoorbare stem, opdat niemand zou twijfelen of het meegedeelde (Exodus 33:4)het woord van de HEERE was: Zeg tot de kinderen van Israël: 2) Gij zijt een hardnekkig volk (Exodus 33:3), in een ogenblik; zou Ik in het midden van u optrekken en zou u vernielen (Exodus 33:3); doch nu, ga voort in hetgeen gij begonnen zijt, verootmoedigt u met ware boete en waar berouw; legt uw sieraad van u af, alles wat gij nog aan u hebt, en Ik zal weten, wat Ik u doen zal. 3)

1) Beter is de vertaling: De Heere zei tot Mozes. Wat nu volgt is een herhaling en uitbreiding van het vorige, opdat de boete en rouw bij Israël zou bestendigd en vermeerderd worden.. 2) Eerst klinkt het uw volk (Exodus 32:7), toen gij en het volk (Exodus 33:1), en hier de kinderen van Israël. Is het niet, om daarmee aan te duiden, dat Zijn gunst zich weer over Zijn volk begint uit te strekken, en dat Zijn barmhartigheden niet geheel door Zijn toorn waren toegesloten? Is het niet, opdat het rouwdragende Israël weer vrijmoedigheid zou verkrijgen, om zich onvoorwaardelijk in Zijn handen te stellen?.

3) Door deze laatste woorden legt de Heere een straal van hoop in Zijn harde woorden, om de kinderen van Israël moed tot verootmoediging te geven. Dat is een gewichtige vingerwijzing voor ieder, die anderen op te voeden, te straffen en tot boete op te wekken heeft, dat hij wel met alle ernst de hem toevertrouwde zielen hun zonde voor ogen stelt, te ondervinden geeft, ter rechter tijd echter ook de hoop op genade opwekt, omdat anders, wanneer men de straf te veel maakte, de gemoederen te zeer met trotsering of wanhoop zouden vervuld worden. Er is bovendien geen boek, waaruit men beter de pedagogiek, of kunst om op te voeden, leert, dan de Heilige Schrift; maar men moet nauwkeurig letten op hetgeen zij van Gods wijze van opvoeding vertelt, daar zij de diepten van haar wijsheid dikwijls achter enkele eenvoudige woorden verbergt..

Vers 6

6. De kinderen van Israël dan beroofden 1) zichzelf van hun versierselen, die hun tot hun zonde van afgoderij behulpzaam geweest waren (Exodus 32:3) geheel en al, en brachten die verre van de berg Horeb; 2) ook later namen zij ze niet weer aan, maar bezigden deze tot godsdienstige doeleinden (Exodus 35:20; Exodus 38:8).

1) Beroofden zichzelf; niet, deden van zich af, maar beroofden zich, om daarmee te kennen te geven, dat zij ze eigenlijk van zich afscheurden, als teken van diepste verontwaardiging, over hun eigen snoodheid en van hun diepe droefheid over hun zonden..

2) Het gebruik van de namen Sinaï en Horeb is steeds zeer twijfelachtig geweest. In het algemeen staat als regel vast, dat Horeb de algemene, omvattende naam en de gehele nader beschreven (zie Exodus 3:1) bergketen is; terwijl de naam Sinaï bijzonder op de uitvoerig besproken (zie Exodus 19:2) berg van de wetgeving betrekking heeft, gelijk hij ook eerst dan genoemd wordt, als Israël bij deze berg aangekomen is. Gedurende het gehele oponthoud bij de berg wordt dan nauwkeurig tussen beide namen onderscheid gemaakt; als echter de kinderen van Israël het oord verlaten hebben, treedt de naam Sinaï weer terug en wij vinden, voornamelijk in het vijfde boek van Mozes, bijna alleen de naam Horeb gebruikt, waaronder de Sinaï mee begrepen is. Deze spreekwijze hebben wij reeds hier op onze plaats, daar het reeds op die volgende tijd betrekking heeft..

Vers 6

6. De kinderen van Israël dan beroofden 1) zichzelf van hun versierselen, die hun tot hun zonde van afgoderij behulpzaam geweest waren (Exodus 32:3) geheel en al, en brachten die verre van de berg Horeb; 2) ook later namen zij ze niet weer aan, maar bezigden deze tot godsdienstige doeleinden (Exodus 35:20; Exodus 38:8).

1) Beroofden zichzelf; niet, deden van zich af, maar beroofden zich, om daarmee te kennen te geven, dat zij ze eigenlijk van zich afscheurden, als teken van diepste verontwaardiging, over hun eigen snoodheid en van hun diepe droefheid over hun zonden..

2) Het gebruik van de namen Sinaï en Horeb is steeds zeer twijfelachtig geweest. In het algemeen staat als regel vast, dat Horeb de algemene, omvattende naam en de gehele nader beschreven (zie Exodus 3:1) bergketen is; terwijl de naam Sinaï bijzonder op de uitvoerig besproken (zie Exodus 19:2) berg van de wetgeving betrekking heeft, gelijk hij ook eerst dan genoemd wordt, als Israël bij deze berg aangekomen is. Gedurende het gehele oponthoud bij de berg wordt dan nauwkeurig tussen beide namen onderscheid gemaakt; als echter de kinderen van Israël het oord verlaten hebben, treedt de naam Sinaï weer terug en wij vinden, voornamelijk in het vijfde boek van Mozes, bijna alleen de naam Horeb gebruikt, waaronder de Sinaï mee begrepen is. Deze spreekwijze hebben wij reeds hier op onze plaats, daar het reeds op die volgende tijd betrekking heeft..

Vers 7

7. En Mozes, de betekenis begrijpende van het woord, dat de Heere niet meer in het midden van het afgevallen volk wilde wonen, nam de Tent, waarin hij tot hiertoe de Heere voor het volk om raad gevraagd en (Exodus 18:15; Exodus 18:19) de zaken voor God gebracht had, en hij spande ze zich buiten het leger, 1) opdat Israël duidelijk en voortdurend zou zien, dat het van zijn God gescheiden was; hij richtte die op, ver van het leger afwijkende, en hij noemde ze de Tent der samenkomst, namelijk van de Heer met Zijn volk. Aan de bouw van de eigenlijke tabernakel, die hem op de berg getoond en in zijn afzonderlijke delen beschreven was (Exodus 25:1-27), viel voorlopig niet te denken; een gewone Tent moest eerst de plaats van deze innemen. En het geschiedde, dat al wie de HEERE zocht, om, in enige gewichtige zaak, de wil van de Heere door Mozes te vernemen, uitging tot de Tent der samenkomst, die buiten het leger was; zo schikten zich de kinderen van Israël ootmoedig en gewillig in deze verdiende maar treurige verandering.

1) Ofschoon de tent was verplaatst, zij was nochthans niet ongenaakbaar, en een ieder, die genegen was, de Heere te zoeken, en tot deze uitging, was welkom..

Vers 7

7. En Mozes, de betekenis begrijpende van het woord, dat de Heere niet meer in het midden van het afgevallen volk wilde wonen, nam de Tent, waarin hij tot hiertoe de Heere voor het volk om raad gevraagd en (Exodus 18:15; Exodus 18:19) de zaken voor God gebracht had, en hij spande ze zich buiten het leger, 1) opdat Israël duidelijk en voortdurend zou zien, dat het van zijn God gescheiden was; hij richtte die op, ver van het leger afwijkende, en hij noemde ze de Tent der samenkomst, namelijk van de Heer met Zijn volk. Aan de bouw van de eigenlijke tabernakel, die hem op de berg getoond en in zijn afzonderlijke delen beschreven was (Exodus 25:1-27), viel voorlopig niet te denken; een gewone Tent moest eerst de plaats van deze innemen. En het geschiedde, dat al wie de HEERE zocht, om, in enige gewichtige zaak, de wil van de Heere door Mozes te vernemen, uitging tot de Tent der samenkomst, die buiten het leger was; zo schikten zich de kinderen van Israël ootmoedig en gewillig in deze verdiende maar treurige verandering.

1) Ofschoon de tent was verplaatst, zij was nochthans niet ongenaakbaar, en een ieder, die genegen was, de Heere te zoeken, en tot deze uitging, was welkom..

Vers 8

8. En het geschiedde, wanneer Mozes uit zijn familietent, die zich nog in het midden van het volk bevond, uitging naar de Tent der samenkomst (Exodus 33:7), dan stond al het volk op uit eerbied voor hem, van wie zij eerst (Exodus 32:1) zo minachtend gesproken hadden, en een ieder stelde zich in de deur van zijn tent, totdat hij voorbij was, en zij zagen Mozes na, totdat hij de Tent ingegaan was.

Vers 8

8. En het geschiedde, wanneer Mozes uit zijn familietent, die zich nog in het midden van het volk bevond, uitging naar de Tent der samenkomst (Exodus 33:7), dan stond al het volk op uit eerbied voor hem, van wie zij eerst (Exodus 32:1) zo minachtend gesproken hadden, en een ieder stelde zich in de deur van zijn tent, totdat hij voorbij was, en zij zagen Mozes na, totdat hij de Tent ingegaan was.

Vers 9

9. En het geschiedde, als Mozes de Tent ingegaan was, zo kwam de wolkkolom 1) van de berg, op de top waarvan zij zich (Exodus 19:2) gelegerd had, naar beneden, en stond met haar onderste gedeelte in de deur van de Tent, en Hij, die in die kolom tegenwoordig was, sprak met Mozes, en gaf hem antwoord op zijn vragen (Exodus 33:7).

1)Hoogstwaarschijnlijk was de wolkkolom geweken van Israël, maar nu de tent buiten het leger was geplaatst, afgescheiden dus van de goddelozen, die tegen de Heere gezondigd hadden, nu openbaart zich de Heere opnieuw in de wolk, om met Mozes te spreken. Heden werd voor het oog van allen het Middelaarsambt van Mozes door de Heere bevestigd..

Vers 9

9. En het geschiedde, als Mozes de Tent ingegaan was, zo kwam de wolkkolom 1) van de berg, op de top waarvan zij zich (Exodus 19:2) gelegerd had, naar beneden, en stond met haar onderste gedeelte in de deur van de Tent, en Hij, die in die kolom tegenwoordig was, sprak met Mozes, en gaf hem antwoord op zijn vragen (Exodus 33:7).

1)Hoogstwaarschijnlijk was de wolkkolom geweken van Israël, maar nu de tent buiten het leger was geplaatst, afgescheiden dus van de goddelozen, die tegen de Heere gezondigd hadden, nu openbaart zich de Heere opnieuw in de wolk, om met Mozes te spreken. Heden werd voor het oog van allen het Middelaarsambt van Mozes door de Heere bevestigd..

Vers 10

10. Als het volk, dat Mozes op zijn weg nazag (Exodus 33:8), de wolkkolom van de berg zag neerkomen en staan in de deur van de Tent, zo stond al het volk op, en zij bogen zich ter aarde (Genesis 18:2; Genesis 19:1) 18:2, een ieder in de deur van zijn tent, in dankbaarheid, daar de Here, hoewel uit hun midden uitgegaan, nog in hun omgeving wilde zijn.

Vers 10

10. Als het volk, dat Mozes op zijn weg nazag (Exodus 33:8), de wolkkolom van de berg zag neerkomen en staan in de deur van de Tent, zo stond al het volk op, en zij bogen zich ter aarde (Genesis 18:2; Genesis 19:1) 18:2, een ieder in de deur van zijn tent, in dankbaarheid, daar de Here, hoewel uit hun midden uitgegaan, nog in hun omgeving wilde zijn.

Vers 11

11. En de HEERE, die in de wolk aanwezig was, sprak tot Mozes voor de deur van de Tent (Exodus 33:9), van aangezicht tot aangezicht, 1) niet als de Hoogverhevene van de hemel af, maar in zo'n nabijheid en vertrouwelijkheid, zoals een man met zijn vriend spreekt, als van mond tot mond (Numbers 12:8); hoewel Mozes Hem toch in Zijn volle heerlijkheid niet aanschouwen mocht (Exodus 33:18); daarna keerde hij (Mozes) weer tot het leger, tot zijn familietent; doch zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun (Exodus 17:9; Exodus 24:13; Exodus 32:17), de door Mozes als wachter aangestelde jongeling; 2) week niet uit het midden van de Tent, maar bewaakte die dag en nacht.

1) Op bijzondere wijze wordt dus dit mondgesprek met dit woord aangeduid, alsof er stond, dat God aan Mozes verscheen op een gewone wijze van openbaring. Indien iemand tegenwerpt, dat dit strijdt met de verklaring, welke wij weldra zullen beschouwen: "Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien", dan is de oplossing gemakkelijk. Want, ofschoon God zich op een bijzondere wijze aan Mozes openbaart, zo verscheen Hij nochthans niet in Zijn volle heerlijkheid, maar in zoverre de zwakheid van de mens het kon verdragen. Deze oplossing bevat stilzwijgend de verklaring, dat als het ware niemand Mozes gelijk is geweest, of tot zo'n hoge graad van waardigheid is opgeklommen..

2) Jozua wordt hier jongeling genoemd, hoewel hij reeds ouder was dan vijftig jaar, omdat hij de dienaar was van Mozes, wie hij met kinderlijke getrouwheid aanhing. Dat hij in de tent bleef, diende om deze te bewaken en in haar het aangezicht van de Heere met bidden en vasten te zoeken..

II. Exodus 33:12-Exodus 33:23. Nu Mozes weet, dat het volk zijn zonde heeft ingezien en met smart over zijn misdaad en met verlangen naar volledig herstel van het verbond vervuld is, gaat hij een schrede verder en bidt de Heere, Israël niet anders dan onder geleide van Zijn eigen persoonlijke tegenwoordigheid naar Kanan te willen brengen. Dit wordt ook werkelijk toegestaan; doch door deze bewijzen van genade, die hij de een na de ander ontvangt, is hij zo moedig in het smeken geworden, dat hij zelfs begeert de heerlijkheid van de Heere te zien. Dit kan hem niet in volle mate worden toegestaan; wat intussen mogelijk is, dat zal hij verkrijgen; de Heere wil al Zijn goedheid hem voorbij laten gaan en voor hem de naam van de Heere laten prediken; hij zal dan de acherste delen van de Heere zien.

Vers 11

11. En de HEERE, die in de wolk aanwezig was, sprak tot Mozes voor de deur van de Tent (Exodus 33:9), van aangezicht tot aangezicht, 1) niet als de Hoogverhevene van de hemel af, maar in zo'n nabijheid en vertrouwelijkheid, zoals een man met zijn vriend spreekt, als van mond tot mond (Numbers 12:8); hoewel Mozes Hem toch in Zijn volle heerlijkheid niet aanschouwen mocht (Exodus 33:18); daarna keerde hij (Mozes) weer tot het leger, tot zijn familietent; doch zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun (Exodus 17:9; Exodus 24:13; Exodus 32:17), de door Mozes als wachter aangestelde jongeling; 2) week niet uit het midden van de Tent, maar bewaakte die dag en nacht.

1) Op bijzondere wijze wordt dus dit mondgesprek met dit woord aangeduid, alsof er stond, dat God aan Mozes verscheen op een gewone wijze van openbaring. Indien iemand tegenwerpt, dat dit strijdt met de verklaring, welke wij weldra zullen beschouwen: "Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien", dan is de oplossing gemakkelijk. Want, ofschoon God zich op een bijzondere wijze aan Mozes openbaart, zo verscheen Hij nochthans niet in Zijn volle heerlijkheid, maar in zoverre de zwakheid van de mens het kon verdragen. Deze oplossing bevat stilzwijgend de verklaring, dat als het ware niemand Mozes gelijk is geweest, of tot zo'n hoge graad van waardigheid is opgeklommen..

2) Jozua wordt hier jongeling genoemd, hoewel hij reeds ouder was dan vijftig jaar, omdat hij de dienaar was van Mozes, wie hij met kinderlijke getrouwheid aanhing. Dat hij in de tent bleef, diende om deze te bewaken en in haar het aangezicht van de Heere met bidden en vasten te zoeken..

II. Exodus 33:12-Exodus 33:23. Nu Mozes weet, dat het volk zijn zonde heeft ingezien en met smart over zijn misdaad en met verlangen naar volledig herstel van het verbond vervuld is, gaat hij een schrede verder en bidt de Heere, Israël niet anders dan onder geleide van Zijn eigen persoonlijke tegenwoordigheid naar Kanan te willen brengen. Dit wordt ook werkelijk toegestaan; doch door deze bewijzen van genade, die hij de een na de ander ontvangt, is hij zo moedig in het smeken geworden, dat hij zelfs begeert de heerlijkheid van de Heere te zien. Dit kan hem niet in volle mate worden toegestaan; wat intussen mogelijk is, dat zal hij verkrijgen; de Heere wil al Zijn goedheid hem voorbij laten gaan en voor hem de naam van de Heere laten prediken; hij zal dan de acherste delen van de Heere zien.

Vers 12

12. En Mozes zei op een van de volgende dagen tot de HEERE, toen hij weer uit de Tent der samenkomst van aangezicht tot aangezicht met Hem sprak (Exodus 33:7): Zie, Gij zegt tot Mij, (Exodus 32:33; Exodus 34:1-Exodus 34:3): Voer dit volk op naar Kanan; Gij spreekt ook van een engel, die voor mij uit zal gaan, maar Gij laat mij evenwel niet weten, wie Gij met mij zult zenden, of die engel, in wie Uw naam is (Exodus 23:30), of dat het besluit blijft, dat een geschapen engel de leiding overnemen zal. Ik heb vrijmoedigheid, om tot U te spreken, daar Gij gezegd hebt en ook door Uw daden de waarheid (Exodus 33:11) betoond hebt: Ik ken U bij name; Ik sta tot u in een bijzondere betrekking, als tot geen ander van de mensenkinderen; en ook: Gij hebt genade gevonden in Mijn ogen, zodat Ik u geef wat gij bidt en u niets onthoud.

Vers 12

12. En Mozes zei op een van de volgende dagen tot de HEERE, toen hij weer uit de Tent der samenkomst van aangezicht tot aangezicht met Hem sprak (Exodus 33:7): Zie, Gij zegt tot Mij, (Exodus 32:33; Exodus 34:1-Exodus 34:3): Voer dit volk op naar Kanan; Gij spreekt ook van een engel, die voor mij uit zal gaan, maar Gij laat mij evenwel niet weten, wie Gij met mij zult zenden, of die engel, in wie Uw naam is (Exodus 23:30), of dat het besluit blijft, dat een geschapen engel de leiding overnemen zal. Ik heb vrijmoedigheid, om tot U te spreken, daar Gij gezegd hebt en ook door Uw daden de waarheid (Exodus 33:11) betoond hebt: Ik ken U bij name; Ik sta tot u in een bijzondere betrekking, als tot geen ander van de mensenkinderen; en ook: Gij hebt genade gevonden in Mijn ogen, zodat Ik u geef wat gij bidt en u niets onthoud.

Vers 13

13. Nu dan, ik bid, indien ik genade gevonden heb in Uw ogen, zo laat mij nu Uw weg, die gij met mij houden wilt, weten, en ik zal U kennen, als Mijn God, gelijk als Gij mij kent (Exodus 33:12), opdat ik genade vind in Uw ogen, van die genade, die ik gevonden heb recht verzekerd zij; en, wanneer Gij om mijnentwil niet geven wilt, dat de engel in wie Uw naam is, met ons ga, zie dan aan, dat deze natie Uw volk is, 1) dat Gij Israël boven alle volken van de aarde U hebt verkoren, en ook boven alle volken bijzonder moet zegenen.

1) De Heere heeft reeds veel daardoor toegestaan, dat het Verbond met Israël niet vernietigd, niet voor altijd opgeheven is, maar slechts opgeschort, of voor een tijd buiten zijn volle kracht en zegen gesteld is, totdat een nieuw volk in de plaats zou getreden zijn, en dat de volvoering van de belofte ten opzichte van het beloofde land, door middel van een geschapen engel zou vervuld worden. Toch kan het hart van Mozes daarmee niet tevreden zijn; hij begeert het gehele herstel van het verbond reeds voor het tegenwoordige geslacht, en kan de Engel, in wie de naam van de Heere is, niet loslaten; want dit was Israëls voorrang boven alle volkeren van de aarde (Exodus 33:16). Het geleide van een geschapen engel behoorde toch niet tot het gebied van het Jehovistische, maar totdat van het Elohistische bestuur (zie Genesis 2:6); dit kon ook heidense volken of rijken ten deel zijn, en is nu hun ten dele geworden (Daniel 0:13,Daniel 0:21); de theocratie had tot voorwaarde, het persoonlijk wonen van God onder Zijn volk. Dit nu is het, wat Mozes hier van de Heere bidt, en hij verkrijgt ook, gelijk de volgende verzen aantonen, zijn bede..

Hoe hij pleit: 1ste. Hij beroept zich op de last, die God aan hem had opgedragen, om het volk op te voeren; 2de. Hij maakt zich ten nut, de zalige betrekking, die hij op God had, naar het onfeilbaar woord van de Waarachtige, zich beroepende op Gods genadige en gunstige uitdrukking jegens hem; 3de. Hij geeft te kennen, dat het volk mede, hoewel ten hoogste onwaardig, enige betrekking heeft op God; 4de. Hij geeft te kennen, het belang, dat hij erin stelde, dat Gods aangezicht meeging; en 5de. besluit hij, of eindigt hij met een drangreden, waarin de eer van Gods naam meer in het bijzonder bedoeld wordt..

O wat vermag toch het gebed, het ootmoedig en gelovig, het vurig en aanhoudend gebed niet! Het sluit de schatkamers van Gods eeuwig vaderhart open en de sluizen van de stroom van Zijn straffende oordelen toe, het brengt zegen over het hoofd, dat door de zonde met wisse vloek was beladen, en heeft nog zijn kracht niet verloren, waar de mond van hem, die het opzond, reeds zwijgt in het stof van de dood..

Vers 13

13. Nu dan, ik bid, indien ik genade gevonden heb in Uw ogen, zo laat mij nu Uw weg, die gij met mij houden wilt, weten, en ik zal U kennen, als Mijn God, gelijk als Gij mij kent (Exodus 33:12), opdat ik genade vind in Uw ogen, van die genade, die ik gevonden heb recht verzekerd zij; en, wanneer Gij om mijnentwil niet geven wilt, dat de engel in wie Uw naam is, met ons ga, zie dan aan, dat deze natie Uw volk is, 1) dat Gij Israël boven alle volken van de aarde U hebt verkoren, en ook boven alle volken bijzonder moet zegenen.

1) De Heere heeft reeds veel daardoor toegestaan, dat het Verbond met Israël niet vernietigd, niet voor altijd opgeheven is, maar slechts opgeschort, of voor een tijd buiten zijn volle kracht en zegen gesteld is, totdat een nieuw volk in de plaats zou getreden zijn, en dat de volvoering van de belofte ten opzichte van het beloofde land, door middel van een geschapen engel zou vervuld worden. Toch kan het hart van Mozes daarmee niet tevreden zijn; hij begeert het gehele herstel van het verbond reeds voor het tegenwoordige geslacht, en kan de Engel, in wie de naam van de Heere is, niet loslaten; want dit was Israëls voorrang boven alle volkeren van de aarde (Exodus 33:16). Het geleide van een geschapen engel behoorde toch niet tot het gebied van het Jehovistische, maar totdat van het Elohistische bestuur (zie Genesis 2:6); dit kon ook heidense volken of rijken ten deel zijn, en is nu hun ten dele geworden (Daniel 0:13,Daniel 0:21); de theocratie had tot voorwaarde, het persoonlijk wonen van God onder Zijn volk. Dit nu is het, wat Mozes hier van de Heere bidt, en hij verkrijgt ook, gelijk de volgende verzen aantonen, zijn bede..

Hoe hij pleit: 1ste. Hij beroept zich op de last, die God aan hem had opgedragen, om het volk op te voeren; 2de. Hij maakt zich ten nut, de zalige betrekking, die hij op God had, naar het onfeilbaar woord van de Waarachtige, zich beroepende op Gods genadige en gunstige uitdrukking jegens hem; 3de. Hij geeft te kennen, dat het volk mede, hoewel ten hoogste onwaardig, enige betrekking heeft op God; 4de. Hij geeft te kennen, het belang, dat hij erin stelde, dat Gods aangezicht meeging; en 5de. besluit hij, of eindigt hij met een drangreden, waarin de eer van Gods naam meer in het bijzonder bedoeld wordt..

O wat vermag toch het gebed, het ootmoedig en gelovig, het vurig en aanhoudend gebed niet! Het sluit de schatkamers van Gods eeuwig vaderhart open en de sluizen van de stroom van Zijn straffende oordelen toe, het brengt zegen over het hoofd, dat door de zonde met wisse vloek was beladen, en heeft nog zijn kracht niet verloren, waar de mond van hem, die het opzond, reeds zwijgt in het stof van de dood..

Vers 14

14. Hij (de Heere) dan zei; Zou Mijn aangezicht, 1) Mijn eigen Ik, Mijn persoonlijk wezen, met u moeten meegaan, om u gerust te stellen? 2)

1) Mijn aangezicht. Dit is hetzelfde als Zijn genadige aanwezigheid, als de Engel, in wien Zij Naam woont. De Engel wordt ook genoemd: Engel van het aangezicht. Door Zijn aangezicht wordt verstaan: Zijn kennelijke aanwezigheid te midden van Zijn volk..

2) Welk een tedere liefde spreekt hier uit deze woorden van de Heere tot Mozes. Woorden, die ook de verhouding van een vader tot zijn kind tekenen..

Vers 14

14. Hij (de Heere) dan zei; Zou Mijn aangezicht, 1) Mijn eigen Ik, Mijn persoonlijk wezen, met u moeten meegaan, om u gerust te stellen? 2)

1) Mijn aangezicht. Dit is hetzelfde als Zijn genadige aanwezigheid, als de Engel, in wien Zij Naam woont. De Engel wordt ook genoemd: Engel van het aangezicht. Door Zijn aangezicht wordt verstaan: Zijn kennelijke aanwezigheid te midden van Zijn volk..

2) Welk een tedere liefde spreekt hier uit deze woorden van de Heere tot Mozes. Woorden, die ook de verhouding van een vader tot zijn kind tekenen..

Vers 15

15. Toen zei hij tot Hem: Indien Uw aangezicht niet meegaan zal, doe ons van hier liever in het geheel niet optrekken.

Mozes voelt hier eerst het verschrikkelijke van een optrekken, zonder daarbij de gunst van God te genieten. En o, waar hij weet, dat zijn volk ieder ogenblik tot weerspannigheid geneigd is, heeft hij er behoefte aan, dat de Heere weer de gewisse belofte doet, dat Hij mede zal optrekken. Zolang en wanneer God niet mede optrok, zou het volk niet onderscheiden zijn van alle andere volken. Dit spreekt hij in het volgende vers uit..

Vers 15

15. Toen zei hij tot Hem: Indien Uw aangezicht niet meegaan zal, doe ons van hier liever in het geheel niet optrekken.

Mozes voelt hier eerst het verschrikkelijke van een optrekken, zonder daarbij de gunst van God te genieten. En o, waar hij weet, dat zijn volk ieder ogenblik tot weerspannigheid geneigd is, heeft hij er behoefte aan, dat de Heere weer de gewisse belofte doet, dat Hij mede zal optrekken. Zolang en wanneer God niet mede optrok, zou het volk niet onderscheiden zijn van alle andere volken. Dit spreekt hij in het volgende vers uit..

Vers 16

16. Want waarbij zou nu bekend worden, dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat Gij met ons gaat? a) Alzo zullen wij als hooggezegenden afgezonderd worden, ik en Uw volk, van alle volk, dat op de aardbodem is. 1)

a) Deuteronomy 4:7

1) Dat Mozes voor zich en zijn volk een onderscheiding verlangt boven alle andere volken op aarde, is niet iets vermetels, maar slechts het vasthouden van het geloof in de daad van de goddelijke roeping en verkiezing (Exodus 19:5). Het geloof, dat op het Woord van God rust, duldt geen andere maatstaf, dan de oneindige volheid van de goddelijke belofte..

Vers 16

16. Want waarbij zou nu bekend worden, dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat Gij met ons gaat? a) Alzo zullen wij als hooggezegenden afgezonderd worden, ik en Uw volk, van alle volk, dat op de aardbodem is. 1)

a) Deuteronomy 4:7

1) Dat Mozes voor zich en zijn volk een onderscheiding verlangt boven alle andere volken op aarde, is niet iets vermetels, maar slechts het vasthouden van het geloof in de daad van de goddelijke roeping en verkiezing (Exodus 19:5). Het geloof, dat op het Woord van God rust, duldt geen andere maatstaf, dan de oneindige volheid van de goddelijke belofte..

Vers 17

17. Toen zei de HEERE tot Mozes: Ook dezelfde zaak, die gij gesproken hebt, zal Ik doen, omdat gij, zoals Ik gezegd heb en u nu door de verhoring van deze bede metterdaad bewijs, genade gevonden hebt in Mijn ogen, en Ik u bij name ken. 1)(Exodus 33:12).

1) Hiermee heeft Mozes bereikt, wat hij wenste, de toezegging van Gods persoonlijk geleide en daardoor het gehele herstel van het verbond met Israël. Het aangezicht is dat gedeelte van het mensenlichaam, waarin niet alleen zijn inwendig persoonlijk wezen, maar ook Zijn individualiteit of bijzondere eigenaardigheid en zijn gemoedstoestand zich afspiegelen. Daarom is het aangezicht van God zoveel als Hij zelf in eigen persoon of in persoonlijke tegenwoordigheid (Deuteronomy 4:37; 2 Samuel 17:11). In betekenis komt het overeen met de uitdrukking: naam van God (zie Genesis 4:26); want een naam is een korte inhoud van de karakteristieke eigenaardigheden van de persoon, die de naam draagt; hij is voor de oren van een ander, wat het aangezicht voor de ogen is, een openbaring aan hem. Daarom heet ook de engel, in wiens binnenste de naam van de Heere is (Exodus 23:21) 2 Samuël bij Jesaja (Exodus 63:9) "de engel van Zijn aangezicht". Dat onder deze engel het woord, dat in den beginne bij God was, en dat vanouds het leven en het licht van de mensen was (John 1:1-John 1:4), te verstaan is, is reeds vroeger aangewezen; toch staat Hij, hoewel Hij Israëls geleider was, in het oude Testament altijd nog op een zekere afstand van het volk; Hij staat daar als een van de verhevenste hemelse gezanten, totdat Hij in het Nieuwe Testament vlees wordt en het vlees van Abraham aanneemt (John 1:14 Hebrews 2:16 )

Met deze woorden, met deze belofte is de Verbondsbreuk tussen God en zijn volk weer hersteld, maar dat herstel heeft plaats op het gebed van Mozes, omwille van de Middelaar..

Vers 17

17. Toen zei de HEERE tot Mozes: Ook dezelfde zaak, die gij gesproken hebt, zal Ik doen, omdat gij, zoals Ik gezegd heb en u nu door de verhoring van deze bede metterdaad bewijs, genade gevonden hebt in Mijn ogen, en Ik u bij name ken. 1)(Exodus 33:12).

1) Hiermee heeft Mozes bereikt, wat hij wenste, de toezegging van Gods persoonlijk geleide en daardoor het gehele herstel van het verbond met Israël. Het aangezicht is dat gedeelte van het mensenlichaam, waarin niet alleen zijn inwendig persoonlijk wezen, maar ook Zijn individualiteit of bijzondere eigenaardigheid en zijn gemoedstoestand zich afspiegelen. Daarom is het aangezicht van God zoveel als Hij zelf in eigen persoon of in persoonlijke tegenwoordigheid (Deuteronomy 4:37; 2 Samuel 17:11). In betekenis komt het overeen met de uitdrukking: naam van God (zie Genesis 4:26); want een naam is een korte inhoud van de karakteristieke eigenaardigheden van de persoon, die de naam draagt; hij is voor de oren van een ander, wat het aangezicht voor de ogen is, een openbaring aan hem. Daarom heet ook de engel, in wiens binnenste de naam van de Heere is (Exodus 23:21) 2 Samuël bij Jesaja (Exodus 63:9) "de engel van Zijn aangezicht". Dat onder deze engel het woord, dat in den beginne bij God was, en dat vanouds het leven en het licht van de mensen was (John 1:1-John 1:4), te verstaan is, is reeds vroeger aangewezen; toch staat Hij, hoewel Hij Israëls geleider was, in het oude Testament altijd nog op een zekere afstand van het volk; Hij staat daar als een van de verhevenste hemelse gezanten, totdat Hij in het Nieuwe Testament vlees wordt en het vlees van Abraham aanneemt (John 1:14 Hebrews 2:16 )

Met deze woorden, met deze belofte is de Verbondsbreuk tussen God en zijn volk weer hersteld, maar dat herstel heeft plaats op het gebed van Mozes, omwille van de Middelaar..

Vers 18

18. Toen zei hij, geheel vervuld van de genade, die bij dat woord zijn hart in verrukking bracht, en, door de verzekering van die genade, nu te stoutmoediger geworden:Toon mij nu, opdat ook het laatste, dat nog afscheidt, weggenomen wordt, niet alleen meer de gedaante, die Gij tegenover de oudsten aangenomen hebt (Exodus 24:10 Numbers 12:8 ), maar Uw gehele, onverborgen heerlijkheid! 1)

1) In het bijzonder menen wij, dat Gods deugden hier betekent, die deugden, waardoor God in de Engel van Zijn aangezicht verheerlijkt en Zijn weg geopenbaard wordt, tot heil van verloren zondaren..

Niet een dwaze weetgierigheid, welke zo dikwijls de zinnen van de mensen beroert, opdat zij stoutweg trachten in te dringen tot de uiterste geheimen van de hemel, drijft Mozes..

Zo onverzadigbaar als de oude mens naar de wereld is, zo is het de nieuwe naar God. Mozes had tot hiertoe reeds zoveel in beelden gezien, nu wil hij ook het wezen aanschouwen zonder enig bedeksel; hij wil niet alleen, dat God tot hem afdale, maar dat hij ook opgeheven worde boven de grenzen van het eindige; hij wil boven het gebied van het geloof zien.. Gelijk wij, als wij van een vriend uit verre landen reeds lang menig teken van liefde, menig deelnemend schrift, menige goede gaven ontvingen, eindelijk het verlangen onmogelijk bedwingen kunnen, om hem zelf te zien en te spreken, zo begeert Mozes, dat de Heere, die hem reeds zoveel van Zijn wegen en werken deed zien, hem eindelijk de volle glans van Zijn eigen wezen vertone. Tot dusver waren de engelen middelaars tussen hem en de Heere, thans wil wil hij Hem onmiddellijk naderen..

Een volkomen middelaar, dat voelt hij, is hij slechts dan, wanneer hij evenzo onmiddellijk met Jehovah verkeerde, als met het volk, wanneer hij Jehovah evenzo in Zijn waarachtige gedaante gezien en gekend had, als hij het volk ziet en kent; tot dit bewustzijn komt hij juist nu, nu hij opnieuw in zijn middelaarsroeping erkend en bevestigd is geworden, en hier ligt hem nu zeer veel aan gelegen, te vernemen, of die beperking van zijn beroep, omdat tussen hem en de Heere eerst nog een andere bemiddeling bestond, een volstrekt noodzakelijke was; of hij niet, al ware het voor eens, God onmiddellijk ziet en onmiddellijk met hem verkeren mocht..

Wat Mozes, de middelaar van het Oude Verbond, hier begeerd heeft en toch niet verkrijgen kon, is: zo'n volkomenheid van zijn middelaarsbetrekking tot God, als daarna de Middelaar van het Nieuwe Verbond werkelijk gehad heeft. (John 1:18).

Wat Mozes verlangde was meer dan hij tot nu had gezien en ervaren. Zeker, om zijn geloof te versterken, hoewel het niet onmogelijk is, dat die begeerte was vermengd met het bloot menselijk verlangen, om de heerlijkheid van God te zien, zoals deze in de hemel gezien wordt. Daarom staat God hem toe, wat dienstig kon zijn, om zijn geloof te versterken, maar tempert zijn verlangen, voor zover het uit menselijke zwakheid voortkomt. Niet door aanschouwen, maar door geloof te leven, moest ook Mozes hier herinnerd worden..

Vers 18

18. Toen zei hij, geheel vervuld van de genade, die bij dat woord zijn hart in verrukking bracht, en, door de verzekering van die genade, nu te stoutmoediger geworden:Toon mij nu, opdat ook het laatste, dat nog afscheidt, weggenomen wordt, niet alleen meer de gedaante, die Gij tegenover de oudsten aangenomen hebt (Exodus 24:10 Numbers 12:8 ), maar Uw gehele, onverborgen heerlijkheid! 1)

1) In het bijzonder menen wij, dat Gods deugden hier betekent, die deugden, waardoor God in de Engel van Zijn aangezicht verheerlijkt en Zijn weg geopenbaard wordt, tot heil van verloren zondaren..

Niet een dwaze weetgierigheid, welke zo dikwijls de zinnen van de mensen beroert, opdat zij stoutweg trachten in te dringen tot de uiterste geheimen van de hemel, drijft Mozes..

Zo onverzadigbaar als de oude mens naar de wereld is, zo is het de nieuwe naar God. Mozes had tot hiertoe reeds zoveel in beelden gezien, nu wil hij ook het wezen aanschouwen zonder enig bedeksel; hij wil niet alleen, dat God tot hem afdale, maar dat hij ook opgeheven worde boven de grenzen van het eindige; hij wil boven het gebied van het geloof zien.. Gelijk wij, als wij van een vriend uit verre landen reeds lang menig teken van liefde, menig deelnemend schrift, menige goede gaven ontvingen, eindelijk het verlangen onmogelijk bedwingen kunnen, om hem zelf te zien en te spreken, zo begeert Mozes, dat de Heere, die hem reeds zoveel van Zijn wegen en werken deed zien, hem eindelijk de volle glans van Zijn eigen wezen vertone. Tot dusver waren de engelen middelaars tussen hem en de Heere, thans wil wil hij Hem onmiddellijk naderen..

Een volkomen middelaar, dat voelt hij, is hij slechts dan, wanneer hij evenzo onmiddellijk met Jehovah verkeerde, als met het volk, wanneer hij Jehovah evenzo in Zijn waarachtige gedaante gezien en gekend had, als hij het volk ziet en kent; tot dit bewustzijn komt hij juist nu, nu hij opnieuw in zijn middelaarsroeping erkend en bevestigd is geworden, en hier ligt hem nu zeer veel aan gelegen, te vernemen, of die beperking van zijn beroep, omdat tussen hem en de Heere eerst nog een andere bemiddeling bestond, een volstrekt noodzakelijke was; of hij niet, al ware het voor eens, God onmiddellijk ziet en onmiddellijk met hem verkeren mocht..

Wat Mozes, de middelaar van het Oude Verbond, hier begeerd heeft en toch niet verkrijgen kon, is: zo'n volkomenheid van zijn middelaarsbetrekking tot God, als daarna de Middelaar van het Nieuwe Verbond werkelijk gehad heeft. (John 1:18).

Wat Mozes verlangde was meer dan hij tot nu had gezien en ervaren. Zeker, om zijn geloof te versterken, hoewel het niet onmogelijk is, dat die begeerte was vermengd met het bloot menselijk verlangen, om de heerlijkheid van God te zien, zoals deze in de hemel gezien wordt. Daarom staat God hem toe, wat dienstig kon zijn, om zijn geloof te versterken, maar tempert zijn verlangen, voor zover het uit menselijke zwakheid voortkomt. Niet door aanschouwen, maar door geloof te leven, moest ook Mozes hier herinnerd worden..

Vers 19

19. Doch Hij zei: Ik zal ook van deze bede u zoveel verlenen, als Ik u verlenen kan; Ik zal al Mijn goedigheid,

1) Mijn volle heerlijkheid, waarvan de goedigheid (een liefelijk woord, dat wij niet gaarne voor een ander verruilen) het wezen is (Matthew 19:17), voorbij uw aangezicht gaan laten, en zal de naam des HEEREN uitroepen voor uw aangezicht, 2) ik zal u in een woord, in hetgeen Ik u zal laten horen (Exodus 34:6), het hoogste geheim van Mijn wezen openbaren. Weliswaar hebt gij van u zelf, evenmin als enig ander mens, daarop recht; a) maar 3) Ik zal genadig zijn, aan wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wie ik Mij ontfermen zal; wie Ik genadig ben, die ben Ik waarlijk genadig, en over wie Ik Mij ontferm, over hem ontferm Ik Mij teder.

a) Romans 9:15

1) Alle goedigheid in die hele uitgestrektheid, zoals de algenoegzame God, die de Goedheid zelf is, zich in de gelukzalige eeuwigheid aan Zijn volk te genieten geeft; waartoe dan behoort, dat God in Zijn Naam volmaakt, immers zover een ellendig schepsel daartoe kan opklimmen, gekend en begrepen wordt, Zijn genade, barmhartigheid, lankmoedigheid, goedertierenheid en waarheid..

2) De Heere belooft hier aan Mozes zoveel te schenken, als de afstand tussen de eeuwige God en de eindige mens toelaat..

3) Of, en beter, en. De Heere geeft hier de grond aan, waarom Hij Mozes Zijn goedertierenheid zal laten voorbijgaan. Die grond ligt in God zelf, in Zijn eigen en vrije ontferming. Geen mens, ook Mozes niet, heeft enig recht op dit blijk van Zijn goedertierenheid..

Vers 19

19. Doch Hij zei: Ik zal ook van deze bede u zoveel verlenen, als Ik u verlenen kan; Ik zal al Mijn goedigheid,

1) Mijn volle heerlijkheid, waarvan de goedigheid (een liefelijk woord, dat wij niet gaarne voor een ander verruilen) het wezen is (Matthew 19:17), voorbij uw aangezicht gaan laten, en zal de naam des HEEREN uitroepen voor uw aangezicht, 2) ik zal u in een woord, in hetgeen Ik u zal laten horen (Exodus 34:6), het hoogste geheim van Mijn wezen openbaren. Weliswaar hebt gij van u zelf, evenmin als enig ander mens, daarop recht; a) maar 3) Ik zal genadig zijn, aan wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wie ik Mij ontfermen zal; wie Ik genadig ben, die ben Ik waarlijk genadig, en over wie Ik Mij ontferm, over hem ontferm Ik Mij teder.

a) Romans 9:15

1) Alle goedigheid in die hele uitgestrektheid, zoals de algenoegzame God, die de Goedheid zelf is, zich in de gelukzalige eeuwigheid aan Zijn volk te genieten geeft; waartoe dan behoort, dat God in Zijn Naam volmaakt, immers zover een ellendig schepsel daartoe kan opklimmen, gekend en begrepen wordt, Zijn genade, barmhartigheid, lankmoedigheid, goedertierenheid en waarheid..

2) De Heere belooft hier aan Mozes zoveel te schenken, als de afstand tussen de eeuwige God en de eindige mens toelaat..

3) Of, en beter, en. De Heere geeft hier de grond aan, waarom Hij Mozes Zijn goedertierenheid zal laten voorbijgaan. Die grond ligt in God zelf, in Zijn eigen en vrije ontferming. Geen mens, ook Mozes niet, heeft enig recht op dit blijk van Zijn goedertierenheid..

Vers 20

20. Hij zei verder: Gij zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, zoals gij begeerd hebt; want Mij zal geen mens zien en leven; 1) wilde Ik het doen en u de gehele diepte en majesteit van Mijn wezen laten aanschouwen, zo zou zulk eenblik u vernietigen, want geen eindig mens kan die aanblik verdragen.

1) Niet alleen is de heilige God voor de onheilige mens een verterend vuur, maar tussen de oneindige God, de absolute (onbeperkte) Geest, en de met een aards lichaam omklede mensengeest is, in en met het aardse en natuurlijke lichaam, een grens gesteld, die eerst bij het afleggen van ons lichaam (Romans 8:23), en bij onze overkleding met een geestelijk lichaam 2 Corinthiers 5:2,4) weggenomen zal worden; zolang deze grens bestaat, is het onmiddellijk aanschouwen van Gods heerlijkheid onmogelijk. Zoals ons lichamelijk oog door het aanschouwen van het zonnelicht verblind en de kracht om te zien gedood wordt, zo zou onze gehele natuur door het volle aanschouwen van het licht van God vernietigd worden. Zo lang wij in dit lichaam zijn, dat wel bestemd is tot verheerlijking, maar door de zondeval tot het verderf van de dood gekomen is, kunnen wij slechts in geloof wandelen, slechts met het oog van het geloof God zien, voor zover Hij Zijn heerlijkheid in Zijn Woord en Zijn werk openbaart; eerst, wanneer wij, in de goddelijke natuur (2 Peter 1:4) verheerlijkt, God gelijk geworden zijn, dan zullen wij Hem ook kennen, zoals Hij is 1 John 3:2), dan zullen wij Zijn heerlijkheid zonder bedeksel aanschouwen en eeuwig voor Hem leven. Daarom moet ook voor Mozes genoeg zijn het voorbijgaan van Gods heerlijkheid voor Zijn aangezicht, en de openbaring van de naam van Jehova door middel van het Woord, waarin God Zijn innigst wezen, om zo te zeggen, Zijn gehele hart voor het geloof ontsluit..

Vers 20

20. Hij zei verder: Gij zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, zoals gij begeerd hebt; want Mij zal geen mens zien en leven; 1) wilde Ik het doen en u de gehele diepte en majesteit van Mijn wezen laten aanschouwen, zo zou zulk eenblik u vernietigen, want geen eindig mens kan die aanblik verdragen.

1) Niet alleen is de heilige God voor de onheilige mens een verterend vuur, maar tussen de oneindige God, de absolute (onbeperkte) Geest, en de met een aards lichaam omklede mensengeest is, in en met het aardse en natuurlijke lichaam, een grens gesteld, die eerst bij het afleggen van ons lichaam (Romans 8:23), en bij onze overkleding met een geestelijk lichaam 2 Corinthiers 5:2,4) weggenomen zal worden; zolang deze grens bestaat, is het onmiddellijk aanschouwen van Gods heerlijkheid onmogelijk. Zoals ons lichamelijk oog door het aanschouwen van het zonnelicht verblind en de kracht om te zien gedood wordt, zo zou onze gehele natuur door het volle aanschouwen van het licht van God vernietigd worden. Zo lang wij in dit lichaam zijn, dat wel bestemd is tot verheerlijking, maar door de zondeval tot het verderf van de dood gekomen is, kunnen wij slechts in geloof wandelen, slechts met het oog van het geloof God zien, voor zover Hij Zijn heerlijkheid in Zijn Woord en Zijn werk openbaart; eerst, wanneer wij, in de goddelijke natuur (2 Peter 1:4) verheerlijkt, God gelijk geworden zijn, dan zullen wij Hem ook kennen, zoals Hij is 1 John 3:2), dan zullen wij Zijn heerlijkheid zonder bedeksel aanschouwen en eeuwig voor Hem leven. Daarom moet ook voor Mozes genoeg zijn het voorbijgaan van Gods heerlijkheid voor Zijn aangezicht, en de openbaring van de naam van Jehova door middel van het Woord, waarin God Zijn innigst wezen, om zo te zeggen, Zijn gehele hart voor het geloof ontsluit..

Vers 21

21. De HEERE zei verder, hem Zijn bedoeling nader verklarende: zie er is een plaats, een open plaats en dicht daarbij een beschermende rotsspleet (Exodus 33:23), bij Mij, boven op de top van de berg, waar Ik Mij aan u openbaren zal; daar zult gij u op de steenrots, gedeeltelijk in de kloof, gedeeltelijk op de vrije plaats, stellen.

Vers 21

21. De HEERE zei verder, hem Zijn bedoeling nader verklarende: zie er is een plaats, een open plaats en dicht daarbij een beschermende rotsspleet (Exodus 33:23), bij Mij, boven op de top van de berg, waar Ik Mij aan u openbaren zal; daar zult gij u op de steenrots, gedeeltelijk in de kloof, gedeeltelijk op de vrije plaats, stellen.

Vers 22

22. En het zal geschieden, wanneer Mijn heerlijkheid voorbij u zal gaan, zo zal Ik u in een kloof van de steenrots zetten; en Ik zal u met Mijn hand zolang overdekken,1) totdat Ik voorbijgegaan zal zijn, opdat Mijn aanblik u niet vernietige.

1) Met mijn hand overdekken, wil zeggen, mijn bescherming en bewaring verlenen. Door Gods hand wordt niet zelden de beschermende macht van God aangeduid. Hoe dit geschied is, wordt niet gemeld, maar het is niet onwaarschijnlijk, dat God Mozes met een lichte wolk overdekt heeft..

Vers 22

22. En het zal geschieden, wanneer Mijn heerlijkheid voorbij u zal gaan, zo zal Ik u in een kloof van de steenrots zetten; en Ik zal u met Mijn hand zolang overdekken,1) totdat Ik voorbijgegaan zal zijn, opdat Mijn aanblik u niet vernietige.

1) Met mijn hand overdekken, wil zeggen, mijn bescherming en bewaring verlenen. Door Gods hand wordt niet zelden de beschermende macht van God aangeduid. Hoe dit geschied is, wordt niet gemeld, maar het is niet onwaarschijnlijk, dat God Mozes met een lichte wolk overdekt heeft..

Vers 23

23. En wanneer Ik Mijn hand zal weggenomen hebben, zo zult gij Mijn achterste delen zien; 1)maar meer mag Ik u niet toestaan, want Mijn aangezicht zal niet gezien worden door een beperkt, een eindig, een door Zijn lichaam aan deaarde gebonden mens!

1) Wij zien de heerlijkheid van God als in een spiegel, als wij zien wat God gedaan heeft in Zijn werk, in het bijzonder die van de genade; en de achterste delen daarvan, als wij naspeuren de gangen van onze God, onze Koning in Zijn heiligdom. Aan Mozes nu was vergund, om alleen de achterste delen van Gods heerlijkheid te zien, maar lang daarna, wanneer hij een getuige was van Christus' verheerlijking op de berg, zag hij Zijn aangezicht blinkende gelijk de zon. Zo zullen de ontdekkingen zijn, die God doet van zichzelf door Zijn wegen, die Hij houdt in de genade en voorzienigheid, terwijl Zijn volk nog van Hem uitwoont, een gevolg worden van een aanschouwen van Gods aangezicht in volkomen gerechtigheid, wanneer zij, die er in dit leven zo zeer naar gehongerd en gedorst hebben, met Gods beeld zullen verzadigd worden..

Dit brengt niet mee, dat hij de zelfstandigheid van God gezien heeft, maar alleen, dat God op een gewone wijze zichzelf aan Mozes geopenbaard en in enige gelijkenis hem Zijn gelijkenis getoond heeft, zoveel Mozes machtig was deze te aanschouwen..

Wat Mozes zien zal, nee, niet de Onzienlijke zelf zal het zijn, maar de slippen van Zijn koninklijk kleed, het uiterste van Zijn hemels gewaad! Verheven belofte. Kon het treffender uitgedrukt worden, dat God een geest is, die een ontoegankelijk licht bewoont, wie geen mensenoog gezien heeft, noch zien kan? Niet het aangezicht zelf, maar de laatste plooi van de koningsmantel. Ziedaar dan het meeste, dat Hij aan het schepsel kan tonen, wie Hij het hoogste voorrecht verlenen wil! Zo wordt nog eenmaal, niet slechts het ongeoorloofde, maar ook het bespottelijke van de beeldendienst aangeduid, waaraan zich Israël nog pas had schuldig gemaakt..

Wij hebben onder deze uitdrukking te verstaan, niets minder, dan dat Mozes de Heere zou zien uit Zijn werken, afgebeeld hierin, dat Mozes God als in het voorbijgaan zag. Niet de onuitputtelijke Majesteit van Gods innerlijk Wezen zou aan Mozes openbaar worden, maar de heerlijke openbaring van dit Wezen, zoals zondaren deze nodig hebben, in haar schuldvergevende genade..

Vers 23

23. En wanneer Ik Mijn hand zal weggenomen hebben, zo zult gij Mijn achterste delen zien; 1)maar meer mag Ik u niet toestaan, want Mijn aangezicht zal niet gezien worden door een beperkt, een eindig, een door Zijn lichaam aan deaarde gebonden mens!

1) Wij zien de heerlijkheid van God als in een spiegel, als wij zien wat God gedaan heeft in Zijn werk, in het bijzonder die van de genade; en de achterste delen daarvan, als wij naspeuren de gangen van onze God, onze Koning in Zijn heiligdom. Aan Mozes nu was vergund, om alleen de achterste delen van Gods heerlijkheid te zien, maar lang daarna, wanneer hij een getuige was van Christus' verheerlijking op de berg, zag hij Zijn aangezicht blinkende gelijk de zon. Zo zullen de ontdekkingen zijn, die God doet van zichzelf door Zijn wegen, die Hij houdt in de genade en voorzienigheid, terwijl Zijn volk nog van Hem uitwoont, een gevolg worden van een aanschouwen van Gods aangezicht in volkomen gerechtigheid, wanneer zij, die er in dit leven zo zeer naar gehongerd en gedorst hebben, met Gods beeld zullen verzadigd worden..

Dit brengt niet mee, dat hij de zelfstandigheid van God gezien heeft, maar alleen, dat God op een gewone wijze zichzelf aan Mozes geopenbaard en in enige gelijkenis hem Zijn gelijkenis getoond heeft, zoveel Mozes machtig was deze te aanschouwen..

Wat Mozes zien zal, nee, niet de Onzienlijke zelf zal het zijn, maar de slippen van Zijn koninklijk kleed, het uiterste van Zijn hemels gewaad! Verheven belofte. Kon het treffender uitgedrukt worden, dat God een geest is, die een ontoegankelijk licht bewoont, wie geen mensenoog gezien heeft, noch zien kan? Niet het aangezicht zelf, maar de laatste plooi van de koningsmantel. Ziedaar dan het meeste, dat Hij aan het schepsel kan tonen, wie Hij het hoogste voorrecht verlenen wil! Zo wordt nog eenmaal, niet slechts het ongeoorloofde, maar ook het bespottelijke van de beeldendienst aangeduid, waaraan zich Israël nog pas had schuldig gemaakt..

Wij hebben onder deze uitdrukking te verstaan, niets minder, dan dat Mozes de Heere zou zien uit Zijn werken, afgebeeld hierin, dat Mozes God als in het voorbijgaan zag. Niet de onuitputtelijke Majesteit van Gods innerlijk Wezen zou aan Mozes openbaar worden, maar de heerlijke openbaring van dit Wezen, zoals zondaren deze nodig hebben, in haar schuldvergevende genade..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 33". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-33.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile