Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Ezechiël 6

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 6

Ezekiel 6:1.

VAN DE VERWOESTING VAN HET JOODSE LAND.

IV. Ezekiel 6:1-Ezekiel 6:14. De weinige dagen, die tussen: zijne stomheid in Ezekiel 4:1-Ezekiel 4:5 :Ezekiel 4:4 en dat in Ezekiel 8:1-Ezekiel 8:11 :Ezekiel 8:24 den Profeet waren gegeven ter vervulling van het woord in Hoofdst 3:27, heeft hij reeds ingeleid met de algemene aankondiging (Ezekiel 5:5-Ezekiel 5:17): daarom heeft hij uitgesproken, wat Jeruzalem heeft gedaan, om het rijp voor het gericht te maken, en wat de Heere nu zal doen, om het oordeel te volvoeren op de reeds door Mozes te voren voorzegde wijze. Bij deze algemene opheldering is het niet gebleven; in dit en het volgende hoofdstuk volgen nog twee woorden Gods, die den inhoud der in Ezekiel 4:1-Ezekiel 4:5 :Ezekiel 4:4 aan Ezechiël opgedragene tekenen verder ontwikkelen. Het eerste van deze, dat wij in de eerste plaats moeten beschouwen, kondigt de plaatsen van den afgodendienst en het gehele land verwoesting aan, den afgodendienaars ondergang (Ezekiel 6:3-Ezekiel 6:7). Het geeft echter voor degenen, die onder de heidenen verstrooid worden, het troostvol uitzicht, dat een gedeelte zich tot den Heere zal bekeren (Ezekiel 6:8-Ezekiel 6:10), en dringt daarop den Profeet door gebaren van ontevredenheid voor te stellen, hoe rechtvaardig het door God voorgenomen gericht is, om het later nogmaals in zijne hoofdtrekken voor te stellen (Ezekiel 6:11-Ezekiel 6:14).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 6

Ezekiel 6:1.

VAN DE VERWOESTING VAN HET JOODSE LAND.

IV. Ezekiel 6:1-Ezekiel 6:14. De weinige dagen, die tussen: zijne stomheid in Ezekiel 4:1-Ezekiel 4:5 :Ezekiel 4:4 en dat in Ezekiel 8:1-Ezekiel 8:11 :Ezekiel 8:24 den Profeet waren gegeven ter vervulling van het woord in Hoofdst 3:27, heeft hij reeds ingeleid met de algemene aankondiging (Ezekiel 5:5-Ezekiel 5:17): daarom heeft hij uitgesproken, wat Jeruzalem heeft gedaan, om het rijp voor het gericht te maken, en wat de Heere nu zal doen, om het oordeel te volvoeren op de reeds door Mozes te voren voorzegde wijze. Bij deze algemene opheldering is het niet gebleven; in dit en het volgende hoofdstuk volgen nog twee woorden Gods, die den inhoud der in Ezekiel 4:1-Ezekiel 4:5 :Ezekiel 4:4 aan Ezechiël opgedragene tekenen verder ontwikkelen. Het eerste van deze, dat wij in de eerste plaats moeten beschouwen, kondigt de plaatsen van den afgodendienst en het gehele land verwoesting aan, den afgodendienaars ondergang (Ezekiel 6:3-Ezekiel 6:7). Het geeft echter voor degenen, die onder de heidenen verstrooid worden, het troostvol uitzicht, dat een gedeelte zich tot den Heere zal bekeren (Ezekiel 6:8-Ezekiel 6:10), en dringt daarop den Profeet door gebaren van ontevredenheid voor te stellen, hoe rechtvaardig het door God voorgenomen gericht is, om het later nogmaals in zijne hoofdtrekken voor te stellen (Ezekiel 6:11-Ezekiel 6:14).

Vers 1

1. En het woord des HEEREN geschiedde tot mij, op den dag der nieuwe maan in de zesde maand, toen te Jeruzalem bij de aanbieding van het morgenoffer, met de zilveren trompetten werd geblazen (Numbers 28:15) Dat woord geschiedde, zeggende: Ezekiel 6:1.

VAN DE VERWOESTING VAN HET JOODSE LAND.

IV. Ezekiel 6:1-Ezekiel 6:14. De weinige dagen, die tussen: zijne stomheid in Ezekiel 4:1-Ezekiel 4:5 :Ezekiel 4:4 en dat in Ezekiel 8:1-Ezekiel 8:11 :Ezekiel 8:24 den Profeet waren gegeven ter vervulling van het woord in Hoofdst 3:27, heeft hij reeds ingeleid met de algemene aankondiging (Ezekiel 5:5-Ezekiel 5:17): daarom heeft hij uitgesproken, wat Jeruzalem heeft gedaan, om het rijp voor het gericht te maken, en wat de Heere nu zal doen, om het oordeel te volvoeren op de reeds door Mozes te voren voorzegde wijze. Bij deze algemene opheldering is het niet gebleven; in dit en het volgende hoofdstuk volgen nog twee woorden Gods, die den inhoud der in Ezekiel 4:1-Ezekiel 4:5 :Ezekiel 4:4 aan Ezechiël opgedragene tekenen verder ontwikkelen. Het eerste van deze, dat wij in de eerste plaats moeten beschouwen, kondigt de plaatsen van den afgodendienst en het gehele land verwoesting aan, den afgodendienaars ondergang (Ezekiel 6:3-Ezekiel 6:7). Het geeft echter voor degenen, die onder de heidenen verstrooid worden, het troostvol uitzicht, dat een gedeelte zich tot den Heere zal bekeren (Ezekiel 6:8-Ezekiel 6:10), en dringt daarop den Profeet door gebaren van ontevredenheid voor te stellen, hoe rechtvaardig het door God voorgenomen gericht is, om het later nogmaals in zijne hoofdtrekken voor te stellen (Ezekiel 6:11-Ezekiel 6:14).

1. En het woord des HEEREN geschiedde tot mij, op den dag der nieuwe maan in de zesde maand, toen te Jeruzalem bij de aanbieding van het morgenoffer, met de zilveren trompetten werd geblazen (Numbers 28:15) Dat woord geschiedde, zeggende:

Vers 1

1. En het woord des HEEREN geschiedde tot mij, op den dag der nieuwe maan in de zesde maand, toen te Jeruzalem bij de aanbieding van het morgenoffer, met de zilveren trompetten werd geblazen (Numbers 28:15) Dat woord geschiedde, zeggende: Ezekiel 6:1.

VAN DE VERWOESTING VAN HET JOODSE LAND.

IV. Ezekiel 6:1-Ezekiel 6:14. De weinige dagen, die tussen: zijne stomheid in Ezekiel 4:1-Ezekiel 4:5 :Ezekiel 4:4 en dat in Ezekiel 8:1-Ezekiel 8:11 :Ezekiel 8:24 den Profeet waren gegeven ter vervulling van het woord in Hoofdst 3:27, heeft hij reeds ingeleid met de algemene aankondiging (Ezekiel 5:5-Ezekiel 5:17): daarom heeft hij uitgesproken, wat Jeruzalem heeft gedaan, om het rijp voor het gericht te maken, en wat de Heere nu zal doen, om het oordeel te volvoeren op de reeds door Mozes te voren voorzegde wijze. Bij deze algemene opheldering is het niet gebleven; in dit en het volgende hoofdstuk volgen nog twee woorden Gods, die den inhoud der in Ezekiel 4:1-Ezekiel 4:5 :Ezekiel 4:4 aan Ezechiël opgedragene tekenen verder ontwikkelen. Het eerste van deze, dat wij in de eerste plaats moeten beschouwen, kondigt de plaatsen van den afgodendienst en het gehele land verwoesting aan, den afgodendienaars ondergang (Ezekiel 6:3-Ezekiel 6:7). Het geeft echter voor degenen, die onder de heidenen verstrooid worden, het troostvol uitzicht, dat een gedeelte zich tot den Heere zal bekeren (Ezekiel 6:8-Ezekiel 6:10), en dringt daarop den Profeet door gebaren van ontevredenheid voor te stellen, hoe rechtvaardig het door God voorgenomen gericht is, om het later nogmaals in zijne hoofdtrekken voor te stellen (Ezekiel 6:11-Ezekiel 6:14).

1. En het woord des HEEREN geschiedde tot mij, op den dag der nieuwe maan in de zesde maand, toen te Jeruzalem bij de aanbieding van het morgenoffer, met de zilveren trompetten werd geblazen (Numbers 28:15) Dat woord geschiedde, zeggende:

Vers 2

2. Mensenkind! zet, keer uw aangezicht tegen a) de bergen Israëls, 1) en profeteer tegen dezelve.

a) Ezekiel 36:1.

1) De bergen Israëls waren heilige bergen geweest, maar nu hadden zij ze verontreinigd met hun hoogten. God zet Zijn aangezicht daartegen en daarom moest de Profeet dit ook doen.

Vers 2

2. Mensenkind! zet, keer uw aangezicht tegen a) de bergen Israëls, 1) en profeteer tegen dezelve.

a) Ezekiel 36:1.

1) De bergen Israëls waren heilige bergen geweest, maar nu hadden zij ze verontreinigd met hun hoogten. God zet Zijn aangezicht daartegen en daarom moest de Profeet dit ook doen.

Vers 4

4. Daartoe zullen uwe altaren verwoest en uwe zonnebeelden 1) verbroken worden; en Ik zal uwe verslagenen nedervellen voor het aangezicht uwer drekgoden.

1) In het Hebreeën Chammanekem Beter: Uwe zonnezuilen. Dit waren zuilen gewijd aan den zonnegod Bal. Zowel de altaren als de zuilen of beelden zelf zouden verwoest en verbrand worden, ja ook, volgens het laatste gedeelte van dit vers, degenen, die bij die altaren offerden en zich voor die afgoden neerbogen.

Vers 4

4. Daartoe zullen uwe altaren verwoest en uwe zonnebeelden 1) verbroken worden; en Ik zal uwe verslagenen nedervellen voor het aangezicht uwer drekgoden.

1) In het Hebreeën Chammanekem Beter: Uwe zonnezuilen. Dit waren zuilen gewijd aan den zonnegod Bal. Zowel de altaren als de zuilen of beelden zelf zouden verwoest en verbrand worden, ja ook, volgens het laatste gedeelte van dit vers, degenen, die bij die altaren offerden en zich voor die afgoden neerbogen.

Vers 5

5. En Ik zal de dode lichamen der kinderen Israëls voor het aangezicht hunner drekgoden, die zij gediend hebben, leggen, opdat zij ook nog in den dood zijn bij degenen, aan wie zij gedurende hun leven hingen, en Ik zal uwe beenderen rondom uwe altaren strooien.

Vers 5

5. En Ik zal de dode lichamen der kinderen Israëls voor het aangezicht hunner drekgoden, die zij gediend hebben, leggen, opdat zij ook nog in den dood zijn bij degenen, aan wie zij gedurende hun leven hingen, en Ik zal uwe beenderen rondom uwe altaren strooien.

Vers 6

6. In al uwe woningen, in het ganse land, dat gij door uwe afgoderij hebt ontheiligd (Jeremiah 2:28), zullen de steden verwoest en de hoogten tot wildernis worden, opdat uwe altaren woest en eenzaam zijn, zodat de waarde, die gij ze gegeven hebt, namelijk van echte plaatsen van den godsdienst te zijn voor altijd vernietigd zij, en uwe drekgoden zullen verbroken worden en ophouden, en uwe zonnebeelden afgehouwen en uwe werken, die gij in plaats van de door Mij bepaalde (Exodus 35:21) gemaakt hebt, altaren, bossen, hoven zullen uitgedelgd worden.

Vers 6

6. In al uwe woningen, in het ganse land, dat gij door uwe afgoderij hebt ontheiligd (Jeremiah 2:28), zullen de steden verwoest en de hoogten tot wildernis worden, opdat uwe altaren woest en eenzaam zijn, zodat de waarde, die gij ze gegeven hebt, namelijk van echte plaatsen van den godsdienst te zijn voor altijd vernietigd zij, en uwe drekgoden zullen verbroken worden en ophouden, en uwe zonnebeelden afgehouwen en uwe werken, die gij in plaats van de door Mij bepaalde (Exodus 35:21) gemaakt hebt, altaren, bossen, hoven zullen uitgedelgd worden.

Vers 7

7. En de verslagenen zullen in het midden van u, die overblijft als bestemd ter ballingschap, liggen, 1) opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben, 2) de enige God (Isaiah 37:20).

1) Israëls bergen verplaatsen het oog van den Profeet van Jeruzalem, waarvan tot hiertoe voornamelijk sprake was, nu verder tot de bekende en geliefde offerplaatsen des lands (Jeremiah 3:6). Zo kan een mensenkind door God in den toestand worden gebracht, om ook bergen, dat is mensen, die als bergen uit de vlakte der overige mensen uitsteken, vorsten en koningen enz. met het woord der Goddelijke prediking aan te tasten (Psalms 144:5).

Het klinkt groots, wanneer gezegd wordt, dat de Profeet zijn aangezicht tegen de bergen van Israël moet richten en tegen deze profeteren. De heerlijke hoogten van het beloofde land, de trots en het sieraad der aarde, waarop God Zijn volk zegenrijk had laten treden, waren door de afschuwelijkheid van den afgodendienst onheilig; maar ook de dalen en diepten waren getuigen geweest van de dwaze werken der aanbidding van nietige afgoden. Daarom moeten de hoogten door het zwaard des Heeren vernietigd, de altaren verwoest, de zonnezuilen verbroken worden, ja de mensen moeten als lijken vallen voor de verfoeilijke beelden, het werk hunner handen. Een Profeet stelt een vreselijk beeld des doods voor: daar liggen de lijken der kinderen Israëls uitgestrekt voor hun verfoeiselen, hun beenderen rondom hun altaren verstrooid, overal verwoeste steden, omgehouwen zonnestralen-ja het woord wordt vervuld: uwe werken zijn verwoest, opdat gij bekent, dat ik Jehova ben.

De gedachte: "verslagenen zullen in het midden van u liggen, sluit in zich, dat niet allen vallen, maar geredden overblijven, en bereidt het volgende voor; het vallen der verslagenen, der afgodendienaars met hun afgoden, leidt tot de erkentenis van Jehova als den almachtigen God; tot terugkeren tot Hem.

2) De Israëlieten ontkenden niet dat God bestond, maar dewijl zij geen geloof gaven aan de woorden van den Profeet, daarom openbaart Zich God en bevestigt en maakt vast het gezag van de profetische onderwijzing, waar Hij toont dat Hij als rechter tegenwoordig is, indien deze veracht wordt, zoals wij weten dat zij veracht is geworden.

Vers 7

7. En de verslagenen zullen in het midden van u, die overblijft als bestemd ter ballingschap, liggen, 1) opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben, 2) de enige God (Isaiah 37:20).

1) Israëls bergen verplaatsen het oog van den Profeet van Jeruzalem, waarvan tot hiertoe voornamelijk sprake was, nu verder tot de bekende en geliefde offerplaatsen des lands (Jeremiah 3:6). Zo kan een mensenkind door God in den toestand worden gebracht, om ook bergen, dat is mensen, die als bergen uit de vlakte der overige mensen uitsteken, vorsten en koningen enz. met het woord der Goddelijke prediking aan te tasten (Psalms 144:5).

Het klinkt groots, wanneer gezegd wordt, dat de Profeet zijn aangezicht tegen de bergen van Israël moet richten en tegen deze profeteren. De heerlijke hoogten van het beloofde land, de trots en het sieraad der aarde, waarop God Zijn volk zegenrijk had laten treden, waren door de afschuwelijkheid van den afgodendienst onheilig; maar ook de dalen en diepten waren getuigen geweest van de dwaze werken der aanbidding van nietige afgoden. Daarom moeten de hoogten door het zwaard des Heeren vernietigd, de altaren verwoest, de zonnezuilen verbroken worden, ja de mensen moeten als lijken vallen voor de verfoeilijke beelden, het werk hunner handen. Een Profeet stelt een vreselijk beeld des doods voor: daar liggen de lijken der kinderen Israëls uitgestrekt voor hun verfoeiselen, hun beenderen rondom hun altaren verstrooid, overal verwoeste steden, omgehouwen zonnestralen-ja het woord wordt vervuld: uwe werken zijn verwoest, opdat gij bekent, dat ik Jehova ben.

De gedachte: "verslagenen zullen in het midden van u liggen, sluit in zich, dat niet allen vallen, maar geredden overblijven, en bereidt het volgende voor; het vallen der verslagenen, der afgodendienaars met hun afgoden, leidt tot de erkentenis van Jehova als den almachtigen God; tot terugkeren tot Hem.

2) De Israëlieten ontkenden niet dat God bestond, maar dewijl zij geen geloof gaven aan de woorden van den Profeet, daarom openbaart Zich God en bevestigt en maakt vast het gezag van de profetische onderwijzing, waar Hij toont dat Hij als rechter tegenwoordig is, indien deze veracht wordt, zoals wij weten dat zij veracht is geworden.

Vers 8

8. Ik zal dan nog bij de vernieling der stad en de verwoesting des lands een overblijfsel laten, 1) als gij enigen zult hebben, die gelijk zij het zwaard des vijands ontkwamen, ook het zwaard ontkomen onder de Heidenen, dat in de ballingschap hen nog dreigt (Ezekiel 5:12), wanneer gij in de landen zult verstrooid worden.

1) Reeds in het vorige vers is deze belofte ingeleid door de woorden: en de verslagenen zullen in het midden van u liggen. Hier zegt de Heere het duidelijker, n. l. dat zij zullen hebben die het zwaard zullen ontkomen. Ook te midden van Zijn bedreigingen gedenkt de Heere Zijn verbond, en daarom wil Hij het trouweloos Israël tonen dat niet Hij, maar zij zelf de oorzaak zijn van hun verderf en ondergang.

Vers 8

8. Ik zal dan nog bij de vernieling der stad en de verwoesting des lands een overblijfsel laten, 1) als gij enigen zult hebben, die gelijk zij het zwaard des vijands ontkwamen, ook het zwaard ontkomen onder de Heidenen, dat in de ballingschap hen nog dreigt (Ezekiel 5:12), wanneer gij in de landen zult verstrooid worden.

1) Reeds in het vorige vers is deze belofte ingeleid door de woorden: en de verslagenen zullen in het midden van u liggen. Hier zegt de Heere het duidelijker, n. l. dat zij zullen hebben die het zwaard zullen ontkomen. Ook te midden van Zijn bedreigingen gedenkt de Heere Zijn verbond, en daarom wil Hij het trouweloos Israël tonen dat niet Hij, maar zij zelf de oorzaak zijn van hun verderf en ondergang.

Vers 9

9. Dan zullen uwe ontkomenen, die in Ezekiel 5:3 onder de weinigen werden bedoeld, welke in den slip des mantels werden gebonden, Mijner gedenken 1) onder de Heidenen, waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart) dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die hun drekgoden nahoereren, die vol begeerte zijn, om zich met hen in te laten; en zij zullen ene walging aan zich zelven hebben over de boosheden, die zij in al hun gruwelen gedaan hebben3), zodat zij zich voor hen schamen, ja een afschuw er van gevoelen.

1) Met dit "Mijner gedenken" stelt God, de Heere het vast dat dit overblijfsel zich bekeren zal. De grote zonde bestond in hun afval van den Heere God, in het Hem verlaten en Hem vergeten. Als het Hem derhalve weer zou beginnen te gedenken, zou het ook komen tot schuldbelijden en de bede om schuldverzoening zou de eerste stap zijn op den weg der bekering.

2) In het Hebreeën Ascher nischbarthi eth-libbaam hazonh. Beter: Wanneer Ik Mij verbroken heb hun hoerachtig hart en dan later niet, door hun ogen, maar hun ogen. God was toch niet verbroken door hun hoerachtig hart, maar God had dat hoerachtig hart verbroken, zoals duidelijk in den tekst staat. En dewijl God dat hart had verbroken, daarom hadden zij gedacht aan den Heere, daarom hadden zij berouw gekregen over hun zonde en ongerechtigheid. Eerst dan heeft de zondaar berouw, wanneer God niet het hart verwondt maar verbreekt, wanneer Hij voor dat harde stenen hart een vlesen hart geeft, en het waarachtig berouw werkt door de werking van Zijne genade en Geest.

3) Ware boetvaardigen zien dat de zonde een gruwelijk ding is, dat verfoeielijk ding dat de Heere haat en dat zondaars en zelfs hun eredienst hatelijk voor Hem maakt. Zij bevlekt het geweten des zondaars en maakt hem, tenzij dat hij ongevoelig is geworden, een gruwel voor zich zelven. Zij die waarlijk een walging aan de zonde hebben, kunnen niet anders dan een walging aan zich zelven hebben, wegens de zonde, want een walging aan zich zelven te hebben is altijd verzeld met de ware bekering. Boetvaardigen twisten met zich zelven en kunnen nooit met zich zelven bevredigd worden voordat zij enigen grond hebben om te hopen, dat God met hen verzoend is, ja den zullen zij liggen in hun schaamte, wanneer Hij met hen bevredigd is.

Vers 9

9. Dan zullen uwe ontkomenen, die in Ezekiel 5:3 onder de weinigen werden bedoeld, welke in den slip des mantels werden gebonden, Mijner gedenken 1) onder de Heidenen, waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart) dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die hun drekgoden nahoereren, die vol begeerte zijn, om zich met hen in te laten; en zij zullen ene walging aan zich zelven hebben over de boosheden, die zij in al hun gruwelen gedaan hebben3), zodat zij zich voor hen schamen, ja een afschuw er van gevoelen.

1) Met dit "Mijner gedenken" stelt God, de Heere het vast dat dit overblijfsel zich bekeren zal. De grote zonde bestond in hun afval van den Heere God, in het Hem verlaten en Hem vergeten. Als het Hem derhalve weer zou beginnen te gedenken, zou het ook komen tot schuldbelijden en de bede om schuldverzoening zou de eerste stap zijn op den weg der bekering.

2) In het Hebreeën Ascher nischbarthi eth-libbaam hazonh. Beter: Wanneer Ik Mij verbroken heb hun hoerachtig hart en dan later niet, door hun ogen, maar hun ogen. God was toch niet verbroken door hun hoerachtig hart, maar God had dat hoerachtig hart verbroken, zoals duidelijk in den tekst staat. En dewijl God dat hart had verbroken, daarom hadden zij gedacht aan den Heere, daarom hadden zij berouw gekregen over hun zonde en ongerechtigheid. Eerst dan heeft de zondaar berouw, wanneer God niet het hart verwondt maar verbreekt, wanneer Hij voor dat harde stenen hart een vlesen hart geeft, en het waarachtig berouw werkt door de werking van Zijne genade en Geest.

3) Ware boetvaardigen zien dat de zonde een gruwelijk ding is, dat verfoeielijk ding dat de Heere haat en dat zondaars en zelfs hun eredienst hatelijk voor Hem maakt. Zij bevlekt het geweten des zondaars en maakt hem, tenzij dat hij ongevoelig is geworden, een gruwel voor zich zelven. Zij die waarlijk een walging aan de zonde hebben, kunnen niet anders dan een walging aan zich zelven hebben, wegens de zonde, want een walging aan zich zelven te hebben is altijd verzeld met de ware bekering. Boetvaardigen twisten met zich zelven en kunnen nooit met zich zelven bevredigd worden voordat zij enigen grond hebben om te hopen, dat God met hen verzoend is, ja den zullen zij liggen in hun schaamte, wanneer Hij met hen bevredigd is.

Vers 10

10. En zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben: Ik heb niet te vergeefs gesproken, van hun dit kwaad aan te doen 1), maar heb Mij ook betoond de ware levende God te zijn, doordat Ik nu ook heb gehouden, wat Ik heb gesproken.

1) Onder de scherpste bedreigingen keert deze troost steeds terug, dat Israël niet geheel verdelgd wordt, gelijk andere volken, maar dat enigen overblijven, die door de kastijding teruggebracht worden tot den Heere. Iemand kan wel gevoelen, dat hij het met God te doen had, maar hij verootmoedigt zich daarom niet, zo als Kaïn genoodzaakt was voor Gods aangezicht te sidderen, maar zich steeds gelijk bleef; zo pleegt het met verlorenen te gaan. Het is wel een stuk van het berouw Gods oordeel te erkennen, maar slechts de helft: het mishagen aan zich zelven is het andere stuk.

Wij allen moeten eerst met Israël in den smaad der ballingschap onder blinde heidenen met gebroken harten en ogen het licht des Evangelies leren zoeken en vinden.

Vers 10

10. En zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben: Ik heb niet te vergeefs gesproken, van hun dit kwaad aan te doen 1), maar heb Mij ook betoond de ware levende God te zijn, doordat Ik nu ook heb gehouden, wat Ik heb gesproken.

1) Onder de scherpste bedreigingen keert deze troost steeds terug, dat Israël niet geheel verdelgd wordt, gelijk andere volken, maar dat enigen overblijven, die door de kastijding teruggebracht worden tot den Heere. Iemand kan wel gevoelen, dat hij het met God te doen had, maar hij verootmoedigt zich daarom niet, zo als Kaïn genoodzaakt was voor Gods aangezicht te sidderen, maar zich steeds gelijk bleef; zo pleegt het met verlorenen te gaan. Het is wel een stuk van het berouw Gods oordeel te erkennen, maar slechts de helft: het mishagen aan zich zelven is het andere stuk.

Wij allen moeten eerst met Israël in den smaad der ballingschap onder blinde heidenen met gebroken harten en ogen het licht des Evangelies leren zoeken en vinden.

Vers 11

11. Zo zegt de Heere HEERE: Toon als Mijn vertegenwoordiger en woordvoerder door tekenen Mijnen heiligen tegenzin (Numbers 24:10) a). Sla met uw hand, en stamp als in groot ongeduld met uwen voet, en zeg: Ach! over alle gruwelen der boosheden van het huis Israëls; want zij zullen, gelijk Ik in Ezekiel 5:16 v. gezegd heb, door het zwaard, door den honger en door de pestilentie vallen1).

a) Ezekiel 21:17.

1) Het slaan in de handen is in het algemeen ene beweging van levendig opgewekt gevoel, dat van verschillenden aard kan zijn, het is in deze omstandigheden een symbolisch "weg niet u" (Jeremiah 15:1). Het stampen met den voet is ene beweging van ongeduld, dat den tijd niet kan afwachten dat het anders wordt, daar op de zondige daad nu de liefelijkheid volgt, die onafscheidelijk daarmee verbonden is.

Terwijl wij Gods gericht ondervinden, dat goed noemen, en Zijne gerechtigheid van ganser harte prijzen, zo als de Profeet in de handen moet slaan en met den voet moet stampen, oordelen wij onszelven, en worden wij toch niet veroordeeld. Onze rechtvaardiging van God leidt tot onze eigene rechtvaardiging door God, gelijk in Psalms 51:1 te zien is.

Vers 11

11. Zo zegt de Heere HEERE: Toon als Mijn vertegenwoordiger en woordvoerder door tekenen Mijnen heiligen tegenzin (Numbers 24:10) a). Sla met uw hand, en stamp als in groot ongeduld met uwen voet, en zeg: Ach! over alle gruwelen der boosheden van het huis Israëls; want zij zullen, gelijk Ik in Ezekiel 5:16 v. gezegd heb, door het zwaard, door den honger en door de pestilentie vallen1).

a) Ezekiel 21:17.

1) Het slaan in de handen is in het algemeen ene beweging van levendig opgewekt gevoel, dat van verschillenden aard kan zijn, het is in deze omstandigheden een symbolisch "weg niet u" (Jeremiah 15:1). Het stampen met den voet is ene beweging van ongeduld, dat den tijd niet kan afwachten dat het anders wordt, daar op de zondige daad nu de liefelijkheid volgt, die onafscheidelijk daarmee verbonden is.

Terwijl wij Gods gericht ondervinden, dat goed noemen, en Zijne gerechtigheid van ganser harte prijzen, zo als de Profeet in de handen moet slaan en met den voet moet stampen, oordelen wij onszelven, en worden wij toch niet veroordeeld. Onze rechtvaardiging van God leidt tot onze eigene rechtvaardiging door God, gelijk in Psalms 51:1 te zien is.

Vers 12

12. Die verre af is van de strijdplaats voor en in de stad zal door de pest sterven, de derde der in Ezekiel 6:11 genoemde ellenden, en die nabij is zal door het zwaard vallen, de eerste dier straffen; maar die overgebleven is van pestilentie en zwaard, en belegerd is, zal door honger sterven, zodat niemand het verderf ontgaat, die eens daarvoor bestemd is; alzo zal Ik Mijne grimmigheid tegen hen volbrengen, volgens het woord in Ezekiel 5:13.

Vers 12

12. Die verre af is van de strijdplaats voor en in de stad zal door de pest sterven, de derde der in Ezekiel 6:11 genoemde ellenden, en die nabij is zal door het zwaard vallen, de eerste dier straffen; maar die overgebleven is van pestilentie en zwaard, en belegerd is, zal door honger sterven, zodat niemand het verderf ontgaat, die eens daarvoor bestemd is; alzo zal Ik Mijne grimmigheid tegen hen volbrengen, volgens het woord in Ezekiel 5:13.

Vers 13

13. Dan zult gij, die tot de overblijvenden behoort, weten, dat Ik de HEERE ben, als hun (der kinderen Israëls Ezekiel 6:5)verslagenen in het midden hunner drekgoden rondom hun altaren wezen zullen op alle hoge heuvelen, op alle toppen, der bergen en onder allen groenen boom, en onder alle dichte eiken, de plaats, alwaar zij al hunnen drekgoden lieflijken reuk maakten, terwijl zij daarmee zich slechts een vuur van toorn hadden aangestoken.

Vers 13

13. Dan zult gij, die tot de overblijvenden behoort, weten, dat Ik de HEERE ben, als hun (der kinderen Israëls Ezekiel 6:5)verslagenen in het midden hunner drekgoden rondom hun altaren wezen zullen op alle hoge heuvelen, op alle toppen, der bergen en onder allen groenen boom, en onder alle dichte eiken, de plaats, alwaar zij al hunnen drekgoden lieflijken reuk maakten, terwijl zij daarmee zich slechts een vuur van toorn hadden aangestoken.

Vers 14

14. Daarom zal Ik Mijne hand over hen uitstrekken, 1) zo als in Ezekiel 5:14 gezegd is, en zal het land woest maken, ja woester dan de woestijn van Diblath) henen, en al hun woningen: en zij zullen bevinden, dat Ik de HEERE ben 3) (Ezekiel 6:7, Ezekiel 6:10).

1) Ezechiël zet hetzelfde vonnis voort. Maar noodzakelijk is het met verscheidene woorden de profetieën te bevestigen, die overigens moeilijk waren om geloofd te worden, voornamelijk door die mensen, die zich zo veilig waanden en die reeds door lange gewoonten tegen God zich hadden verhard. Dit is derhalve de reden, waarom hij de op zich zelf volstrekt niet duistere zaak met verscheidene woorden uitdrukt. Hij spreekt nu over de uitstrekking van de hand Gods welke manier van spreken meermalen in de Schrift voorkomt. Want God wordt gezegd Zijn hand uit te strekken, wanneer Hij een openbaar bewijs van Zijn toorn geeft. Het beeld is ontleend aan de mensen, die indien zij iets groots willen ten uitvoer brengen, hun rechterhand uitstrekken. Wij weten dat God alles door een enkelen wenk volbrengt, maar dewijl wij uit kracht van onze slaperigheid Zijn oordeel niet begrijpen, daarom spreekt de Schrift van Zijn rechterhand om onze onnozelheid te hulp te komen.

2) Van de woestijn van Kanans zuidelijke grenzen tot Diblath in het noorden toe, dus het gehele land. Maar er is aan de noordelijke grenzen van Kanan geen Diblath bekend. Daarom heeft men gemeend dat Diblatha of Ribla (in Syrië, Jeremiah 39:5) te moeten stellen; juister vertaalde men misschien: "meer dan de woestijn Diblatha. " Diblatha komt wel nergens in de Schrift voor, doch wel Almon Deblathajim (Numbers 33:46 en Beth-Diblathajim (Jeremiah 48:22), waarschijnlijk slechts verschillende, maar zeer verwante namen derzelfde plaats, die in ene zeer eenzame streek nabij den Nebo aan de zuidelijke grenzen van het land van Moab gelegen was.

Of beter nog: wij behoeven het woord als enen door den Profeet gevormden eigen naam op wiens betekenis het aankomt, en die zou zijn: "woestijn van ondergang of verderf", waarmee Babel de ene "eeuwige woestijn" zou bedoeld zijn (Jeremiah 51:26). "Tegenover de eigengerechtigheid zijner tijdgenoten stelt Ezechiël het harde woord: het lot van het land zal harder zijn dan dat van Babel.

De woestijn Diblath is ons onbekend. Sommigen brengen het in verband met Deuteronomy 8:15. In elk geval wordt hier de algehele verwoesting van Kanan geprofeteerd ten gevolge van de zonde des volks.

3) Jehova is, die Hij is, die dus Zijne eeuwigheid en macht betoont, en Zijn woord vervult en niet verandert, noch Zich verloochent.

Vers 14

14. Daarom zal Ik Mijne hand over hen uitstrekken, 1) zo als in Ezekiel 5:14 gezegd is, en zal het land woest maken, ja woester dan de woestijn van Diblath) henen, en al hun woningen: en zij zullen bevinden, dat Ik de HEERE ben 3) (Ezekiel 6:7, Ezekiel 6:10).

1) Ezechiël zet hetzelfde vonnis voort. Maar noodzakelijk is het met verscheidene woorden de profetieën te bevestigen, die overigens moeilijk waren om geloofd te worden, voornamelijk door die mensen, die zich zo veilig waanden en die reeds door lange gewoonten tegen God zich hadden verhard. Dit is derhalve de reden, waarom hij de op zich zelf volstrekt niet duistere zaak met verscheidene woorden uitdrukt. Hij spreekt nu over de uitstrekking van de hand Gods welke manier van spreken meermalen in de Schrift voorkomt. Want God wordt gezegd Zijn hand uit te strekken, wanneer Hij een openbaar bewijs van Zijn toorn geeft. Het beeld is ontleend aan de mensen, die indien zij iets groots willen ten uitvoer brengen, hun rechterhand uitstrekken. Wij weten dat God alles door een enkelen wenk volbrengt, maar dewijl wij uit kracht van onze slaperigheid Zijn oordeel niet begrijpen, daarom spreekt de Schrift van Zijn rechterhand om onze onnozelheid te hulp te komen.

2) Van de woestijn van Kanans zuidelijke grenzen tot Diblath in het noorden toe, dus het gehele land. Maar er is aan de noordelijke grenzen van Kanan geen Diblath bekend. Daarom heeft men gemeend dat Diblatha of Ribla (in Syrië, Jeremiah 39:5) te moeten stellen; juister vertaalde men misschien: "meer dan de woestijn Diblatha. " Diblatha komt wel nergens in de Schrift voor, doch wel Almon Deblathajim (Numbers 33:46 en Beth-Diblathajim (Jeremiah 48:22), waarschijnlijk slechts verschillende, maar zeer verwante namen derzelfde plaats, die in ene zeer eenzame streek nabij den Nebo aan de zuidelijke grenzen van het land van Moab gelegen was.

Of beter nog: wij behoeven het woord als enen door den Profeet gevormden eigen naam op wiens betekenis het aankomt, en die zou zijn: "woestijn van ondergang of verderf", waarmee Babel de ene "eeuwige woestijn" zou bedoeld zijn (Jeremiah 51:26). "Tegenover de eigengerechtigheid zijner tijdgenoten stelt Ezechiël het harde woord: het lot van het land zal harder zijn dan dat van Babel.

De woestijn Diblath is ons onbekend. Sommigen brengen het in verband met Deuteronomy 8:15. In elk geval wordt hier de algehele verwoesting van Kanan geprofeteerd ten gevolge van de zonde des volks.

3) Jehova is, die Hij is, die dus Zijne eeuwigheid en macht betoont, en Zijn woord vervult en niet verandert, noch Zich verloochent.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezekiel 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ezekiel-6.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile