Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Ezra 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZRA 10

Ezra 10:1.

DE VREEMDE VROUWEN WORDEN DOOR DE ISRAËLIETEN WEGGEZONDEN.

V. Ezra 10:1-Ezra 10:44. Terwijl Ezra nog wenend neerligt voor het huis Gods, verzamelt zich ene grote menigte om hem heen, die eveneens in tranen uitbarst over den dreigenden toorn Gods. Nu treedt Sechanja toe, en zegt tot Ezra, dat het waar is, wat hij gezegd heeft van de zonde des volks, maar dat de toorn Gods toch nog wel was af te wenden, wanneer men er toe kon besluiten, om de vreemde vrouwen en de kinderen, die bij haar verwekt zijn, weg te zenden. Ezra moest zich maar moedig aan de spits plaatsen, dan twijfelde hij niet aan den goeden uitslag van zijne pogingen. Dit geschiedt dan ook. Ezra verzoekt alle hoofden der priesters, der Levieten en van het volk, die tegenwoordig zijn, zich bij ede te verbinden, om naar den voorslag van Sechanja te handelen; alle mannen des lands worden naar Jeruzalem opgeroepen, en daar wordt ene commissie benoemd, die het werk van de wegzending der vreemde vrouwen op zich neemt, en binnen den tijd van drie maanden werkelijk ten uitvoer brengt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZRA 10

Ezra 10:1.

DE VREEMDE VROUWEN WORDEN DOOR DE ISRAËLIETEN WEGGEZONDEN.

V. Ezra 10:1-Ezra 10:44. Terwijl Ezra nog wenend neerligt voor het huis Gods, verzamelt zich ene grote menigte om hem heen, die eveneens in tranen uitbarst over den dreigenden toorn Gods. Nu treedt Sechanja toe, en zegt tot Ezra, dat het waar is, wat hij gezegd heeft van de zonde des volks, maar dat de toorn Gods toch nog wel was af te wenden, wanneer men er toe kon besluiten, om de vreemde vrouwen en de kinderen, die bij haar verwekt zijn, weg te zenden. Ezra moest zich maar moedig aan de spits plaatsen, dan twijfelde hij niet aan den goeden uitslag van zijne pogingen. Dit geschiedt dan ook. Ezra verzoekt alle hoofden der priesters, der Levieten en van het volk, die tegenwoordig zijn, zich bij ede te verbinden, om naar den voorslag van Sechanja te handelen; alle mannen des lands worden naar Jeruzalem opgeroepen, en daar wordt ene commissie benoemd, die het werk van de wegzending der vreemde vrouwen op zich neemt, en binnen den tijd van drie maanden werkelijk ten uitvoer brengt.

Vers 1

1. Als Ezra 1:1) alzo bad, en als hij deze belijdenis van zijne zonden en die des volks deed, wenende en zich voor Gods huisin het voorhof op de knieën met opgeheven handen (Ezra 9:5)nederwerpende, verzamelden zich tot hem uit Israël ene zeer grote gemeente van mannen, en vrouwen en kinderen, want het volk weende met groot geween, en nam deel aan zijne smart.

1) Ezra spreekt hier niet van zich zelven in den eersten, maar in den derden persoon, dewijl hij zelf op den achtergrond treedt en het met de zonde brekend volk op den voorgrond doet treden. Hij deelt hier mede, hoe hij geknield in den voorhof van het Huis des Heren lag, biddende en wenende voor het aangezicht zijns Gods, en hoe nu ook een grote menigte, evenzeer ontroerd over de zonde des volks, zich tot hem verzamelde. Waar Ezra de schuld des volks en de heiligheid van Israël een oorzaak van smart en een reden tot smeken wordt, daar geeft de Heere God hem den zegen, dat ook een groot deel des volks inzicht in hun zonde en in hun roeping ontvangt.

Vers 1

1. Als Ezra 1:1) alzo bad, en als hij deze belijdenis van zijne zonden en die des volks deed, wenende en zich voor Gods huisin het voorhof op de knieën met opgeheven handen (Ezra 9:5)nederwerpende, verzamelden zich tot hem uit Israël ene zeer grote gemeente van mannen, en vrouwen en kinderen, want het volk weende met groot geween, en nam deel aan zijne smart.

1) Ezra spreekt hier niet van zich zelven in den eersten, maar in den derden persoon, dewijl hij zelf op den achtergrond treedt en het met de zonde brekend volk op den voorgrond doet treden. Hij deelt hier mede, hoe hij geknield in den voorhof van het Huis des Heren lag, biddende en wenende voor het aangezicht zijns Gods, en hoe nu ook een grote menigte, evenzeer ontroerd over de zonde des volks, zich tot hem verzamelde. Waar Ezra de schuld des volks en de heiligheid van Israël een oorzaak van smart en een reden tot smeken wordt, daar geeft de Heere God hem den zegen, dat ook een groot deel des volks inzicht in hun zonde en in hun roeping ontvangt.

Vers 2

2. Toen antwoordde Sechanja, de zoon van Jehiël (niet dezelfde als de in Ezra 10:26 genoemde Jehiël Ezra 2:7; Ezra 8:7), een van de zonen van Elam, en zei tot Ezra: Wij hebben overtreden tegen onzen God, en wij hebben vreemde vrouwen van de volken des lands bij ons doen wonen; maar nu, er is hope 1) voor Israël dezen aangaande, en het is nog niet zover gekomen, dat de Heere ons geheel zal verderven (Ezra 9:15), wanneer wij met de zonde leren breken.

1) De zaak mocht kwaad zijn, maar ze stond niet wanhopig; de ziekte was zorgelijk en gevaarlijk, maar niet ongeneesbaar. Daar was nog hope, om het volk te herstellen, de schuldigen van hun verkeerdheid terug te roepen, het voortlopend bederf te stuiten, en dus de oordelen, die de zonde gemeenlijk na zich sleept, af te wenden, en alles wel te doen uitvallen. Daar is hope althans, want als de ziekte ontdekt is, is ze half genezen. Nu de alarmklok getrokken is, nu het volk zijn misdrijf beweent, en er bedroefd over begint te worden, en nu zij allen zich op het diepst voor God verootmoedigen, nu is er hope, dat God het hun vergeven en hun genadig zal zijn..

Vers 2

2. Toen antwoordde Sechanja, de zoon van Jehiël (niet dezelfde als de in Ezra 10:26 genoemde Jehiël Ezra 2:7; Ezra 8:7), een van de zonen van Elam, en zei tot Ezra: Wij hebben overtreden tegen onzen God, en wij hebben vreemde vrouwen van de volken des lands bij ons doen wonen; maar nu, er is hope 1) voor Israël dezen aangaande, en het is nog niet zover gekomen, dat de Heere ons geheel zal verderven (Ezra 9:15), wanneer wij met de zonde leren breken.

1) De zaak mocht kwaad zijn, maar ze stond niet wanhopig; de ziekte was zorgelijk en gevaarlijk, maar niet ongeneesbaar. Daar was nog hope, om het volk te herstellen, de schuldigen van hun verkeerdheid terug te roepen, het voortlopend bederf te stuiten, en dus de oordelen, die de zonde gemeenlijk na zich sleept, af te wenden, en alles wel te doen uitvallen. Daar is hope althans, want als de ziekte ontdekt is, is ze half genezen. Nu de alarmklok getrokken is, nu het volk zijn misdrijf beweent, en er bedroefd over begint te worden, en nu zij allen zich op het diepst voor God verootmoedigen, nu is er hope, dat God het hun vergeven en hun genadig zal zijn..

Vers 3

3. Laat ons dan nu een verbond 1) maken met onzen God, dat wij al die vrouwen, en het zaad, wat van haar geboren is, in zoverre zij nog de moederlijke verpleging nodig hebben, en nog den ouderdom niet bereikt hebben om zelven te beslissen, of zij zich aan de gemeente willen aansluiten, zullen doen uitgaan, naar den raad des Heren 2), volgens anderen des heren, namelijk van Ezra, en dergenen, die beven, vrezen, voor het gebod onzes Gods, en laat er gedaan worden naar de wet.

1) Een verbond maken, wil hier zeggen, plechtig, met een duren eed als in Gods tegenwoordigheid, beloven, om met de genoemde zonde te breken, door verwijdering van de vreemde vrouwen. Sechanja heeft het uitgesproken, dat er hope was op wegneming van de schuld, dewijl er een berouwvol wenen was met Ezra, maar het niet genoeg, de zonde te bewenen, de zonde moet ook gelaten worden. Daarom sprak hij nu het volk aan en stelde hen voor, om zich door een eed te verbinden, de vrouwen en hare kinderen weg te doen.

2) In het Hebreeën Beatsath Adonai. LXX. heeft wz an boulh (d.i. zoals hij n.l. Ezra wil). Dit is echter onjuist, want Ezra heeft zijn wil niet te kennen gegeven. Alleen heeft hij voor God schuld beleden. De vertaling moet zijn en blijven, naar den raad van den Heere, d.w.z. naar den wil des Heren. God wordt hier niet genoemd bij Zijn Verbondsnaam Jehova, maar bij den naam van Adonai, d.i. bij dien Naam, welken Hij draagt, als Gebieder, als Machthebbende, die Zijn wil heeft geopenbaard, en die eist, dat alleen volgens dien wil gehandeld wordt.

De Vulgata heeft, en terecht, juxta voluntatem Domini.

Vers 3

3. Laat ons dan nu een verbond 1) maken met onzen God, dat wij al die vrouwen, en het zaad, wat van haar geboren is, in zoverre zij nog de moederlijke verpleging nodig hebben, en nog den ouderdom niet bereikt hebben om zelven te beslissen, of zij zich aan de gemeente willen aansluiten, zullen doen uitgaan, naar den raad des Heren 2), volgens anderen des heren, namelijk van Ezra, en dergenen, die beven, vrezen, voor het gebod onzes Gods, en laat er gedaan worden naar de wet.

1) Een verbond maken, wil hier zeggen, plechtig, met een duren eed als in Gods tegenwoordigheid, beloven, om met de genoemde zonde te breken, door verwijdering van de vreemde vrouwen. Sechanja heeft het uitgesproken, dat er hope was op wegneming van de schuld, dewijl er een berouwvol wenen was met Ezra, maar het niet genoeg, de zonde te bewenen, de zonde moet ook gelaten worden. Daarom sprak hij nu het volk aan en stelde hen voor, om zich door een eed te verbinden, de vrouwen en hare kinderen weg te doen.

2) In het Hebreeën Beatsath Adonai. LXX. heeft wz an boulh (d.i. zoals hij n.l. Ezra wil). Dit is echter onjuist, want Ezra heeft zijn wil niet te kennen gegeven. Alleen heeft hij voor God schuld beleden. De vertaling moet zijn en blijven, naar den raad van den Heere, d.w.z. naar den wil des Heren. God wordt hier niet genoemd bij Zijn Verbondsnaam Jehova, maar bij den naam van Adonai, d.i. bij dien Naam, welken Hij draagt, als Gebieder, als Machthebbende, die Zijn wil heeft geopenbaard, en die eist, dat alleen volgens dien wil gehandeld wordt.

De Vulgata heeft, en terecht, juxta voluntatem Domini.

Vers 4

4. Sta op 1), want deze zaak is de uwe, het komt u toe die ter hand te nemen, en wij zullen met u zijn; wees sterk en doe het1) met vertrouwen op den Heere, onzen God (Joshua 1:6; 1 Chronicles 22:16).

1) Sechanja wekt Ezra op, om niet langer geknield te liggen, maar te gaan opstaan, om als hoofd des volks er zorg voor te dragen, dat het volk nu ook met een eed belooft, de schuld in zake de heidense vrouwen weg te doen. Het is alsof Sechanja wil zeggen, dat wenen goed is, maar hervormen nog beter. Sechanja spreekt hier tot Ezra, gelijk de Heere God eenmaal tot Jozua sprak, na de nederlaag voor Al.

2) Naar het Oud-Testamentische standpunt was deze scheiding van de vreemde vrouwen en het uitdrijven van de bij haar verwekte onmondige kinderen geheel overeenkomstig den wil van God; in de Christelijke huwelijken echter is het anders. Wanneer van twee ongelovige echtgenoten de ene eerst gedurende het huwelijk tot het geloof komt, terwijl de andere nog in het ongeloof volhardt, is het de plicht van den eersten om zijne vrouw getrouw te blijven; hij mag van zijne zijde gene aanleiding geven om ene scheiding te veroorzaken, maar is zedelijk verplicht, om door trouwe liefde voor zijne vrouw en door gehoorzaamheid aan zijnen God den bestaanden echt zelf te heiligen, en moet door gebed en voorbeeld trachten het ongelovige deel voor Christus te winnen. (1 Corinthians 7:12).. Ezra geeft den raad, dat men spoedig doortastende maatregelen zal nemen, om van de vreemde vrouwen te scheiden. De zaak is duidelijk; wat verkeerd gedaan is moet zo veel mogelijk hersteld worden, want dat alleen is waar berouw. Voor ons is het ene uitgemaakte zaak, dat de zonde moet weggedaan worden, met het vaste besluit, om er nooit weer iets mede te doen te willen hebben, ofschoon zij u ook zo dierbaar zij als de huisvrouw van uwen schoot, ja als een rechteroor, of ene rechterhand; anders is er gene vergeving, en ook geen vrede. Wat onrechtvaardig genomen is, kan niet met billijkheid behouden worden, maar moet worden teruggegeven. Wat betreft om een ongelijk juk aan te trekken met ongelovigen, `t is zeker, zulke huwelijken zijn zondig, en moeten niet gesloten worden. Zijn zij echter gesloten! dan mogen zij niet meer verbroken worden. De scheidsmuur tussen Joden en Heidenen is nu afgebroken. Het Evangelie geeft ons den volgenden regel: "Indien enig broeder ene ongelovige vrouw heeft, en deze tevreden is om bij hem te wonen, dat hij ze niet verlate; en ene vrouw, die enen ongelovigen man heeft, en hij tevreden is bij haar te wonen, dat zij hem niet verlate." (1 Corinthians 7:12, 1 Corinthians 7:13)..

Vers 4

4. Sta op 1), want deze zaak is de uwe, het komt u toe die ter hand te nemen, en wij zullen met u zijn; wees sterk en doe het1) met vertrouwen op den Heere, onzen God (Joshua 1:6; 1 Chronicles 22:16).

1) Sechanja wekt Ezra op, om niet langer geknield te liggen, maar te gaan opstaan, om als hoofd des volks er zorg voor te dragen, dat het volk nu ook met een eed belooft, de schuld in zake de heidense vrouwen weg te doen. Het is alsof Sechanja wil zeggen, dat wenen goed is, maar hervormen nog beter. Sechanja spreekt hier tot Ezra, gelijk de Heere God eenmaal tot Jozua sprak, na de nederlaag voor Al.

2) Naar het Oud-Testamentische standpunt was deze scheiding van de vreemde vrouwen en het uitdrijven van de bij haar verwekte onmondige kinderen geheel overeenkomstig den wil van God; in de Christelijke huwelijken echter is het anders. Wanneer van twee ongelovige echtgenoten de ene eerst gedurende het huwelijk tot het geloof komt, terwijl de andere nog in het ongeloof volhardt, is het de plicht van den eersten om zijne vrouw getrouw te blijven; hij mag van zijne zijde gene aanleiding geven om ene scheiding te veroorzaken, maar is zedelijk verplicht, om door trouwe liefde voor zijne vrouw en door gehoorzaamheid aan zijnen God den bestaanden echt zelf te heiligen, en moet door gebed en voorbeeld trachten het ongelovige deel voor Christus te winnen. (1 Corinthians 7:12).. Ezra geeft den raad, dat men spoedig doortastende maatregelen zal nemen, om van de vreemde vrouwen te scheiden. De zaak is duidelijk; wat verkeerd gedaan is moet zo veel mogelijk hersteld worden, want dat alleen is waar berouw. Voor ons is het ene uitgemaakte zaak, dat de zonde moet weggedaan worden, met het vaste besluit, om er nooit weer iets mede te doen te willen hebben, ofschoon zij u ook zo dierbaar zij als de huisvrouw van uwen schoot, ja als een rechteroor, of ene rechterhand; anders is er gene vergeving, en ook geen vrede. Wat onrechtvaardig genomen is, kan niet met billijkheid behouden worden, maar moet worden teruggegeven. Wat betreft om een ongelijk juk aan te trekken met ongelovigen, `t is zeker, zulke huwelijken zijn zondig, en moeten niet gesloten worden. Zijn zij echter gesloten! dan mogen zij niet meer verbroken worden. De scheidsmuur tussen Joden en Heidenen is nu afgebroken. Het Evangelie geeft ons den volgenden regel: "Indien enig broeder ene ongelovige vrouw heeft, en deze tevreden is om bij hem te wonen, dat hij ze niet verlate; en ene vrouw, die enen ongelovigen man heeft, en hij tevreden is bij haar te wonen, dat zij hem niet verlate." (1 Corinthians 7:12, 1 Corinthians 7:13)..

Vers 5

5. Toen stond Ezra op van zijne knielende houding, zonder echter zijne plaats voor het huis Gods te verlaten, en deed de oversten der priesters, en de oversten der Levieten, en de hoofden van gans Israël zweren, te zullen doen naar dit woord, dat Sechanja gesproken had (Ezra 10:3); en zij zwoeren, want Sechanja had naar het hart van het gehele volk gesproken.

Vers 5

5. Toen stond Ezra op van zijne knielende houding, zonder echter zijne plaats voor het huis Gods te verlaten, en deed de oversten der priesters, en de oversten der Levieten, en de hoofden van gans Israël zweren, te zullen doen naar dit woord, dat Sechanja gesproken had (Ezra 10:3); en zij zwoeren, want Sechanja had naar het hart van het gehele volk gesproken.

Vers 6

6. En Ezra stond op van voor Gods huis (Ezra 10:1), en ging in de kamer van Johanan, den zoon van Eljasib 1), niet dezelfde Eljasib, die ten tijde van Nehemia hogepriester was (Nehemiah 12:10 v.); als hij daar kwam om er te overnachten, at hij geen brood, en dronk geen water, want hij bedreef rouw over de overtreding der weggevoerden 2), die nu uit de ballingschap waren teruggekeerd.

1) Dewijl zowel Johanan als Eljasib dikwijls voorkomende namen zijn (vgl. Ezra 10:24,Ezra 10:27,Ezra 10:36) en ene der priesterklassen naar Eljasib genoemd was (1 Chronicles 24:12), zo houden wij den hier genoemden Johanan ben-Eljasib voor een niet verder bekenden man, die in den nieuwen tempel een naar hem genoemde kamer gesticht had..

2) Dewijl het besluit was genomen en ook de bovengenoemde priesters het met ede hadden beloofd, maar de zonde nog niet was weggenomen, daar er nog vele vreemde vrouwen in het land waren, blijft Ezra vasten en rouw bedrijven, opdat het volk goed zou weten dat eerst zijne blijdschap terug keert, als ook werkelijk Israël weer een heilig volk zal zijn.

Vers 6

6. En Ezra stond op van voor Gods huis (Ezra 10:1), en ging in de kamer van Johanan, den zoon van Eljasib 1), niet dezelfde Eljasib, die ten tijde van Nehemia hogepriester was (Nehemiah 12:10 v.); als hij daar kwam om er te overnachten, at hij geen brood, en dronk geen water, want hij bedreef rouw over de overtreding der weggevoerden 2), die nu uit de ballingschap waren teruggekeerd.

1) Dewijl zowel Johanan als Eljasib dikwijls voorkomende namen zijn (vgl. Ezra 10:24,Ezra 10:27,Ezra 10:36) en ene der priesterklassen naar Eljasib genoemd was (1 Chronicles 24:12), zo houden wij den hier genoemden Johanan ben-Eljasib voor een niet verder bekenden man, die in den nieuwen tempel een naar hem genoemde kamer gesticht had..

2) Dewijl het besluit was genomen en ook de bovengenoemde priesters het met ede hadden beloofd, maar de zonde nog niet was weggenomen, daar er nog vele vreemde vrouwen in het land waren, blijft Ezra vasten en rouw bedrijven, opdat het volk goed zou weten dat eerst zijne blijdschap terug keert, als ook werkelijk Israël weer een heilig volk zal zijn.

Vers 7

7. En zij, de oversten der priesters en der Levieten, en de hoofden des volks, lieten ene stem doorgaan door Juda en Jeruzalem, aan al de kinderen der gevangenis, maar nu door God verlost zijnde, dat zij zich te Jeruzalem zouden verzamelen.

Vers 7

7. En zij, de oversten der priesters en der Levieten, en de hoofden des volks, lieten ene stem doorgaan door Juda en Jeruzalem, aan al de kinderen der gevangenis, maar nu door God verlost zijnde, dat zij zich te Jeruzalem zouden verzamelen.

Vers 8

8. En al wie niet kwam in drie dagen, naar den raad, volgens het besluit der vorsten en der oudsten, al zijne have zou verbannen zijn 1), ten voordele van den tempel verbeurd verklaard worden; en hij zelf zou afgezonderd wezen van de gemeente der weggevoerden (Ezra 7:26. Nehemiah 13:28). 1) Dit verbannen hield niet in, ene vernietiging, zoals dit met de steden, die in den ban waren gedaan, geschiedde, maar een verbeurdverklaring ten behoeve en ten voordele van den tempel.

Vers 8

8. En al wie niet kwam in drie dagen, naar den raad, volgens het besluit der vorsten en der oudsten, al zijne have zou verbannen zijn 1), ten voordele van den tempel verbeurd verklaard worden; en hij zelf zou afgezonderd wezen van de gemeente der weggevoerden (Ezra 7:26. Nehemiah 13:28). 1) Dit verbannen hield niet in, ene vernietiging, zoals dit met de steden, die in den ban waren gedaan, geschiedde, maar een verbeurdverklaring ten behoeve en ten voordele van den tempel.

Vers 9

9. Toen verzamelden zich alle mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem in drie dagen; het was de negende maand Chislev = December (Exodus 12:2 ), op den twintigsten dag in de maand; en al het volk zat op de straat, op de voorplaats bij een waterpoort van Gods huis, sidderende om deze zaak, welker ernst en grote betekenis reeds door de strenge straf, die bepaald was op het niet bezoeken van Jeruzalem (Ezra 10:8), hun duidelijk was, en van wege de plasregenen, want het was toen juist in den ergsten regentijd van het jaar.

Vers 9

9. Toen verzamelden zich alle mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem in drie dagen; het was de negende maand Chislev = December (Exodus 12:2 ), op den twintigsten dag in de maand; en al het volk zat op de straat, op de voorplaats bij een waterpoort van Gods huis, sidderende om deze zaak, welker ernst en grote betekenis reeds door de strenge straf, die bepaald was op het niet bezoeken van Jeruzalem (Ezra 10:8), hun duidelijk was, en van wege de plasregenen, want het was toen juist in den ergsten regentijd van het jaar.

Vers 10

10. Toen stond Ezra, de priester, op en zei tot hen: Gijlieden hebt overtreden, en vreemde vrouwen bij u doen wonen, om Israël's schuld te vermeerderen 1), die toch al zo groot was (Ezra 9:6).

1) Ezra wijst hier op het feit, dat Israël, om zijne afgoderij naar Babel is gebannen geweest en, hoewel nu weer in het land der vaderen teruggekeerd, toch nog in deze de gevolgen der zonde draagt, door te verkeren onder vreemde macht. Wordt nu dit kwaad niet weggedaan, dan zal de afgoderij weer toenemen en Israël geheel vernietigd worden. Dit gevoelt het volk ook zeer wel en het is daarom, dat het als uit n mond belooft, om naar het bevel des Heren te handelen, wat vervolgens door Ezra nader wordt ontvouwd.

Vers 10

10. Toen stond Ezra, de priester, op en zei tot hen: Gijlieden hebt overtreden, en vreemde vrouwen bij u doen wonen, om Israël's schuld te vermeerderen 1), die toch al zo groot was (Ezra 9:6).

1) Ezra wijst hier op het feit, dat Israël, om zijne afgoderij naar Babel is gebannen geweest en, hoewel nu weer in het land der vaderen teruggekeerd, toch nog in deze de gevolgen der zonde draagt, door te verkeren onder vreemde macht. Wordt nu dit kwaad niet weggedaan, dan zal de afgoderij weer toenemen en Israël geheel vernietigd worden. Dit gevoelt het volk ook zeer wel en het is daarom, dat het als uit n mond belooft, om naar het bevel des Heren te handelen, wat vervolgens door Ezra nader wordt ontvouwd.

Vers 11

11. Nu dan, doet den HEERE, uwer vaderen God, belijdenis van uwe zonde, en doet Zijn welgevallen, alles wat Hem in dit geval welgevallig is, en scheidt u af van de volken des lands, en van de vreemde vrouwen.

Vers 11

11. Nu dan, doet den HEERE, uwer vaderen God, belijdenis van uwe zonde, en doet Zijn welgevallen, alles wat Hem in dit geval welgevallig is, en scheidt u af van de volken des lands, en van de vreemde vrouwen.

Vers 12

12. En de ganse gemeente antwoordde en zei met luider stem: Naar uwe woorden, alzo komt het ons toe te doen.

Vers 12

12. En de ganse gemeente antwoordde en zei met luider stem: Naar uwe woorden, alzo komt het ons toe te doen.

Vers 13

13. Maar de menigte des volks, dat hier tegenwoordig is, is veel, en het is een of de tijd van plasregen, zo dat men hier buiten, in de open lucht niet staan kan, zolang totdat de zaak aan een einde is; en het is geen werk van een dag noch van tweedagen, want velen onzer hebben overtreden in deze zaak; er zijn er onder ons velen, die vreemde vrouwen genomen hebben.

Vers 13

13. Maar de menigte des volks, dat hier tegenwoordig is, is veel, en het is een of de tijd van plasregen, zo dat men hier buiten, in de open lucht niet staan kan, zolang totdat de zaak aan een einde is; en het is geen werk van een dag noch van tweedagen, want velen onzer hebben overtreden in deze zaak; er zijn er onder ons velen, die vreemde vrouwen genomen hebben.

Vers 14

14. Laat toch onze vorsten der ganse gemeente hierover staan1), om er over te raadplegen; en allen, die in onze steden zijn, die vreemde vrouwen bij zich hebben doen wonen, op gezette tijden doen komen, en met hen de oudsten van elke stad en dezelve rechters 2), totdat wij, door gehele wegruiming van bestaande misbruiken, van ons afwenden de hittigheid des toorns onzes Gods, om dezer zaken wil.

1) Hierover staan, wil hier niet zeggen, als aanvoerders, of, als beslissers, maar eigenlijk, ten behoeve van hen. Het optreden der Overheid wordt hier juist aangegeven, wel niet om zich tegen het volk te stellen, maar om de belangen des volks te bevorderen, in dit geval, door den toorn Gods af te wenden, waar het de onheiligheden des volks door handhaving der wetten wegnam. 2) De bedoeling was deze: omdat ter beslissing van de vele voorkomende gevallen een zeer langen tijd nodig was, en de talrijke vergadering, vooral wegens het regenachtige jaargetijde, niet zo lang kon bijeenblijven, moest zij vooreerst maar uiteengaan. Daarentegen moesten de oversten of vorsten der ganse gemeente in Jeruzalem blijven. Dan zou men de mannen van elke stad des lands afzonderlijk oproepen om voor de vorsten te verschijnen op enen bepaalden tijd, en te gelijk met hen zouden de oudsten en rechters dezer stad ontboden worden, om de nodige inlichtingen te kunnen geven..

Vers 14

14. Laat toch onze vorsten der ganse gemeente hierover staan1), om er over te raadplegen; en allen, die in onze steden zijn, die vreemde vrouwen bij zich hebben doen wonen, op gezette tijden doen komen, en met hen de oudsten van elke stad en dezelve rechters 2), totdat wij, door gehele wegruiming van bestaande misbruiken, van ons afwenden de hittigheid des toorns onzes Gods, om dezer zaken wil.

1) Hierover staan, wil hier niet zeggen, als aanvoerders, of, als beslissers, maar eigenlijk, ten behoeve van hen. Het optreden der Overheid wordt hier juist aangegeven, wel niet om zich tegen het volk te stellen, maar om de belangen des volks te bevorderen, in dit geval, door den toorn Gods af te wenden, waar het de onheiligheden des volks door handhaving der wetten wegnam. 2) De bedoeling was deze: omdat ter beslissing van de vele voorkomende gevallen een zeer langen tijd nodig was, en de talrijke vergadering, vooral wegens het regenachtige jaargetijde, niet zo lang kon bijeenblijven, moest zij vooreerst maar uiteengaan. Daarentegen moesten de oversten of vorsten der ganse gemeente in Jeruzalem blijven. Dan zou men de mannen van elke stad des lands afzonderlijk oproepen om voor de vorsten te verschijnen op enen bepaalden tijd, en te gelijk met hen zouden de oudsten en rechters dezer stad ontboden worden, om de nodige inlichtingen te kunnen geven..

Vers 15

15. Alleenlijk 1) Jonathan, de zoon van Asahel, en Jehazia, de zoon van Tikva, stonden hierover tegen; en Mesullam, en Sabbethai, de Leviet, hielpen hen.

1) Duidelijk komt het in den grondtekst uit, dat deze mannen zich niet met dit voorstel konden verenigen, hoogstwaarschijnlijk, dewijl deze gang van zaken hen te lang duurde. Het eerste woord alleenlijk vormt toch een tegenstelling met het voorgaande. Wat dan ook sommigen willen, dat zij benoemd werden tot commissarissen en bijzitters, is in strijd met het volgende, dewijl in Ezra 10:16 genoemd worden, wie als commissarissen optreden, om deze hoogst belangrijke zaak tot een goed einde te brengen.

Zoals duidelijk blijkt, werd naar hen niet gehoord, zodat het voorstel in Ezra 10:15 vermeld onverlet uitgevoerd werd.

15. Alleenlijk 1) Jonathan, de zoon van Asahel, en Jehazia, de zoon van Tikva, stonden hierover tegen; en Mesullam, en Sabbethai, de Leviet, hielpen hen.

1) Duidelijk komt het in den grondtekst uit, dat deze mannen zich niet met dit voorstel konden verenigen, hoogstwaarschijnlijk, dewijl deze gang van zaken hen te lang duurde. Het eerste woord alleenlijk vormt toch een tegenstelling met het voorgaande. Wat dan ook sommigen willen, dat zij benoemd werden tot commissarissen en bijzitters, is in strijd met het volgende, dewijl in Ezra 10:16 genoemd worden, wie als commissarissen optreden, om deze hoogst belangrijke zaak tot een goed einde te brengen.

Zoals duidelijk blijkt, werd naar hen niet gehoord, zodat het voorstel in Ezra 10:15 vermeld onverlet uitgevoerd werd.

Vers 15

15. Alleenlijk 1) Jonathan, de zoon van Asahel, en Jehazia, de zoon van Tikva, stonden hierover tegen; en Mesullam, en Sabbethai, de Leviet, hielpen hen.

1) Duidelijk komt het in den grondtekst uit, dat deze mannen zich niet met dit voorstel konden verenigen, hoogstwaarschijnlijk, dewijl deze gang van zaken hen te lang duurde. Het eerste woord alleenlijk vormt toch een tegenstelling met het voorgaande. Wat dan ook sommigen willen, dat zij benoemd werden tot commissarissen en bijzitters, is in strijd met het volgende, dewijl in Ezra 10:16 genoemd worden, wie als commissarissen optreden, om deze hoogst belangrijke zaak tot een goed einde te brengen.

Zoals duidelijk blijkt, werd naar hen niet gehoord, zodat het voorstel in Ezra 10:15 vermeld onverlet uitgevoerd werd.

15. Alleenlijk 1) Jonathan, de zoon van Asahel, en Jehazia, de zoon van Tikva, stonden hierover tegen; en Mesullam, en Sabbethai, de Leviet, hielpen hen.

1) Duidelijk komt het in den grondtekst uit, dat deze mannen zich niet met dit voorstel konden verenigen, hoogstwaarschijnlijk, dewijl deze gang van zaken hen te lang duurde. Het eerste woord alleenlijk vormt toch een tegenstelling met het voorgaande. Wat dan ook sommigen willen, dat zij benoemd werden tot commissarissen en bijzitters, is in strijd met het volgende, dewijl in Ezra 10:16 genoemd worden, wie als commissarissen optreden, om deze hoogst belangrijke zaak tot een goed einde te brengen.

Zoals duidelijk blijkt, werd naar hen niet gehoord, zodat het voorstel in Ezra 10:15 vermeld onverlet uitgevoerd werd.

Vers 16

16. En de kinderen der gevangenis, die uit de ballingschap waren wedergekeerd, deden alzo; de mannen uit elke stad begaven zich op den voor elk bepaalden tijd naar Jeruzalem, om voor de commissie te verschijnen; en Ezra, de priester, met de mannen, de hoofden der vaderen, naar het huis hunner vaderen, onder wier geleide zij zich stelden, en zij allen, bij namen genoemd (Ezra 10:15), scheidden zich af, en zij, die tot ene commissie benoemd waren, zaten op den eersten dag der tiende maand, Tebeth of Januari, alzo omtrent 8 dagen nadat de vergadering der gehele gemeente, zo als Ezra 10:9, gemeld is, was uiteengegaan, om deze zaak te onderzoeken.

Vers 16

16. En de kinderen der gevangenis, die uit de ballingschap waren wedergekeerd, deden alzo; de mannen uit elke stad begaven zich op den voor elk bepaalden tijd naar Jeruzalem, om voor de commissie te verschijnen; en Ezra, de priester, met de mannen, de hoofden der vaderen, naar het huis hunner vaderen, onder wier geleide zij zich stelden, en zij allen, bij namen genoemd (Ezra 10:15), scheidden zich af, en zij, die tot ene commissie benoemd waren, zaten op den eersten dag der tiende maand, Tebeth of Januari, alzo omtrent 8 dagen nadat de vergadering der gehele gemeente, zo als Ezra 10:9, gemeld is, was uiteengegaan, om deze zaak te onderzoeken.

Vers 17

17. En zij voleindden het met alle mannen, die vreemde vrouwen bij zich hadden doen wonen, tot op den eersten dag der eerste maand 1), d.i. Nisan of April in het jaar 457 voor Christus. 1) Derhalve hadden Ezra en de zijnen drie maanden werk, om alles te onderzoeken en de zaak tot een goed einde te brengen.

Vers 17

17. En zij voleindden het met alle mannen, die vreemde vrouwen bij zich hadden doen wonen, tot op den eersten dag der eerste maand 1), d.i. Nisan of April in het jaar 457 voor Christus. 1) Derhalve hadden Ezra en de zijnen drie maanden werk, om alles te onderzoeken en de zaak tot een goed einde te brengen.

Vers 18

18. En er werden gevonden van de zonen der priesters, die vreemde vrouwen bij zich hadden doen wonen; van de zonen van Jesua, den zoon van Jozadak, en zijne broederen, alzo onder degenen, die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden (Ezra 2:36),Maseja, en Eliëzer, en Jarib, en Gedalja.

Vers 18

18. En er werden gevonden van de zonen der priesters, die vreemde vrouwen bij zich hadden doen wonen; van de zonen van Jesua, den zoon van Jozadak, en zijne broederen, alzo onder degenen, die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden (Ezra 2:36),Maseja, en Eliëzer, en Jarib, en Gedalja.

Vers 19

19. En zij gaven hun hand, dat zij hun vrouwen zouden doen uitgaan, en schuldig zijnde, offerden zij enen ram van de kudde voor hun schuld (Leviticus 5:14), dewijl zij tegen den Heere hadden gezondigd.

Vers 19

19. En zij gaven hun hand, dat zij hun vrouwen zouden doen uitgaan, en schuldig zijnde, offerden zij enen ram van de kudde voor hun schuld (Leviticus 5:14), dewijl zij tegen den Heere hadden gezondigd.

Vers 20

20. En 1) van de kinderen van Immer: Hanani en Zebadja.

1) Hier wordt nu niet gezegd, wat zij deden, noch dat zij een ram ten schuldoffer brachten, dewijl dit genoegzaam duidelijk is en als van zelf sprak.

Vers 20

20. En 1) van de kinderen van Immer: Hanani en Zebadja.

1) Hier wordt nu niet gezegd, wat zij deden, noch dat zij een ram ten schuldoffer brachten, dewijl dit genoegzaam duidelijk is en als van zelf sprak.

Vers 21

21. En van de kinderen van Harim: Maseja, en Elia, en Semaja, en Jehiël, en Uzia.

Vers 21

21. En van de kinderen van Harim: Maseja, en Elia, en Semaja, en Jehiël, en Uzia.

Vers 22

22. En van de kinderen van Pashur: Eljoënai, Maseja, Ismaël, Nethaneël, Jzabad en Elasa.

Vers 22

22. En van de kinderen van Pashur: Eljoënai, Maseja, Ismaël, Nethaneël, Jzabad en Elasa.

Vers 23

23. En van de Levieten (Ezra 2:40): Jozabad, en Simeï, en Kelaja (deze is Kelita, zo als hij gewoonlijk genoemd werd, Nehemiah 8:7; Nehemiah 10:10), Pethahja, Juda en Eliëzer.

Vers 23

23. En van de Levieten (Ezra 2:40): Jozabad, en Simeï, en Kelaja (deze is Kelita, zo als hij gewoonlijk genoemd werd, Nehemiah 8:7; Nehemiah 10:10), Pethahja, Juda en Eliëzer.

Vers 25

25. En van Israël, uit het volk (Ezra 2:3): van de kinderen van Paros: Ramja, en Jezia, en Malchia, en Mijamin, en Eleazar, en Malchia, en Benaja.

Vers 25

25. En van Israël, uit het volk (Ezra 2:3): van de kinderen van Paros: Ramja, en Jezia, en Malchia, en Mijamin, en Eleazar, en Malchia, en Benaja.

Vers 26

26. En van de kinderen van Elam: Mattanja, Zacharja, en Jehiël, en Abdi, en Jeremth, en Elia.

Vers 26

26. En van de kinderen van Elam: Mattanja, Zacharja, en Jehiël, en Abdi, en Jeremth, en Elia.

Vers 27

27. En van de kinderen van Zatthu: Eljoënai, Eljasib, Mattanja, en Jeremth, en Zabad, en Aziza.

Vers 27

27. En van de kinderen van Zatthu: Eljoënai, Eljasib, Mattanja, en Jeremth, en Zabad, en Aziza.

Vers 28

28. En van de kinderen van Bebai: Johanan, Hananja, Sabbai, en Athlai.

Vers 28

28. En van de kinderen van Bebai: Johanan, Hananja, Sabbai, en Athlai.

Vers 29

29. En van de kinderen van Bani: Mesullam, Malluch en Adaja, Jasub, en Seal, Jeramth.

Vers 29

29. En van de kinderen van Bani: Mesullam, Malluch en Adaja, Jasub, en Seal, Jeramth.

Vers 30

30. En van de kinderen van Pahath-Moab: Adna, en Chelal, Benaja, Maseja, Mattanja, Bezaleël, en Binnuï, en Manasse.

Vers 30

30. En van de kinderen van Pahath-Moab: Adna, en Chelal, Benaja, Maseja, Mattanja, Bezaleël, en Binnuï, en Manasse.

Vers 31

31. En van de kinderen van Harim: Eliëzer, Jissia, Malchia, Semaja, Simeon,

Vers 31

31. En van de kinderen van Harim: Eliëzer, Jissia, Malchia, Semaja, Simeon,

Vers 34

34. Van de kinderen van Bani 1): Madai, Amram, en Uël, 1) Ook in Ezra 10:9 is van de kinderen van Bani gesproken. Ons vermoeden is, dat de daar genoemden in Jeruzalem woonden, en de in Ezra 10:34-Ezra 10:42 vermelden in de overige steden van Juda zich metterwoon hadden gevestigd, dewijl wij van geen inwoners van die steden lezen en toch onder hen werden aangetroffen, die vreemde vrouwen hadden (Ezra 10:7).

Vers 34

34. Van de kinderen van Bani 1): Madai, Amram, en Uël, 1) Ook in Ezra 10:9 is van de kinderen van Bani gesproken. Ons vermoeden is, dat de daar genoemden in Jeruzalem woonden, en de in Ezra 10:34-Ezra 10:42 vermelden in de overige steden van Juda zich metterwoon hadden gevestigd, dewijl wij van geen inwoners van die steden lezen en toch onder hen werden aangetroffen, die vreemde vrouwen hadden (Ezra 10:7).

Vers 44

44. Alle dezen hadden vreemde vrouwen genomen; en sommigen van hen hadden vrouwen, waarbij zij kinderen gekregen hadden.

Velen plaatsen in het twaalfjarig tijdvak, dat tussen onze geschiedenis, en die, welke in Nehemiah 1:1 vermeld wordt, verlopen is, dat gedeelte, dat men leest in Nehemiah 8:1-Nehemiah 10:39, en beweren naar Josefus (Antt. XI, 5,5), dat Ezra nog v r de komst van Nehemia gestorven zou zijn. Maar als ook dit gedeelte door Ezra geschreven is, zo als wel het geval zal zijn, dan moet men toch om de voorstelling van Josefus te rechtvaardigen, veronderstellen, dat in Nehemiah 8:9, Nehemiah 10:1 Nehemiah 10:1 het vermelden van den naam Nehemia, slechts ene bijvoeging van lateren tijd is, en heeft nog altijd tegen zich, hetgeen te lezen staat in Nehemiah 12:36, waar Ezra en Nehemia als gelijktijdig levende worden genoemd. Wat echter het getuigenis van Josefus betreft: dit berust alleen op ene uit het 3e boek Ezra, een der Apocriefe boeken, geputte gissing, waar het gedeelte Nehemiah 8:1, terstond, op Ezra 10:44 volgt, en Nehemia onder den naam Atyarathv voorkomt, met welken naam Josefus op een geheel ander persoon heeft gedoeld..

Ezra bekleedde het gezag te Jeruzalem omstreeks 12 jaren; wij vinden hem in het volgende Boek zijne heilige plichten uitoefenende, ofschoon in het burgerlijk gezag vervangen door Nehemia. Men vermeldt van hem, dat hij met de hulp van andere personen, die ook bedreven waren in de heilige Schriften, al de Boeken, die toen reeds bestonden, verzamelde en den Kanon der Heilige Schrift vaststelde, de verouderde namen van enige plaatsen veranderende, en de fouten, die er door nalatigheid der overschrijvers ingeslopen waren, verbeterde. Onder den invloed van den Heiligen Geest voegde hij er ook bij, wat noodzakelijk was, om die plaatsen toe te lichten of te verbeteren, terwijl hij het geheel in Chaldeeuws schrift overbracht. Aldus leverde hij ene nauwkeurige uitgave van het Oude Testament, die daarna met veel zorg werd nageschreven en gevolgd, en naar deze werden de nu nog bestaande afschriften genomen. Daar Ezra zelf schrijver was van een gedeelte der Heilige Schrift, mag men verzekerd zijn, dat hij in zijn werk door den Heiligen Geest werd bestuurd. Men zegt, dat hij den ouderdom van 120 jaren bereikt heeft. Maleachi, Nehemia, Esther en enige plaatsen in andere boeken, moeten dien ten gevolge in zijnen tijd er bij gevoegd zijn, waarschijnlijk door ene reeks van godvruchtige en geleerde mannen, die voortgingen acht te slaan op den Kanon der Schrift, tot omstreeks den tijd van Simon den Rechtvaardige, die omtrent 28 jaren na den dood van Alexander den Grote, welke 323 voor Christus plaats had, hogepriester werd. Na dat tijdstip werd niets bij den Kanon der heilige boeken van het Oude Testament gevoegd, en in letterkundig opzicht is de grootste juistheid door de Joden in acht genomen om het geheel onveranderd te bewaren. Enigen echter zijn van mening, dat de gehele Kanon door Ezra zelf werd bijeen verzameld, behalve enige bijgevoegde namen en aantekeningen. Dit komt ook overeen met de eenparige overlevering der Joden. Een schoon en uitvoerig verslag van de handelingen van Ezra betreffende de Schriften wordt door Prideaux gegeven.. Als straks Nehemia voor de tweede maal in Juda komt, hebben weer velen huwelijken gesloten met heidense vrouwen (Nehemiah 13:23). De reden is wel hierin te zoeken, dat bij de teruggekeerden ook later zich aansloten, die nog in het vaderland waren achtergebleven en zich niet vermengd hadden met de Samaritanen. Bovendien had Israël in de Ballingschap, die zo lang geduurd had, ten minste voor hen, die met Nehemia terugkeerden, zich aan deze zaak gewend, of liever het zondige er van niet ingezien. En het is daarom, dat de Godsmannen gedurig tegen dit kwaad te strijden hebben, opdat Israël een afgezonderd volk zou blijven.

INHOUD VAN HET BOEK EZRA.

I. De terugkeer naar Jeruzalem en de herbouw van den tempel.

1) Ezra 1:1-Ezra 1:4. Edict van Cyrus.

2) Ezra 1:5-Ezra 1:11. Terugkeer der Joden naar Jeruzalem.

3) Ezra 2:1. Beschrijving der teruggekeerden.

4) Ezra 3:1-Ezra 3:6. Opbouw van het altaar en viering van het Loofhuttenfeest.

5) Ezra 3:7-Ezra 3:13. Grondvesting van den Tempel.

6) Ezra 4:1-Ezra 4:5. Tegenstand der Samaritanen bij het bouwen.

7) Ezra 4:6-Ezra 4:23. Tegenstand bij het bouwen der muren van Jeruzalem.

8) Ezra 4:24, Ezra 4:5. De tempelbouw afgebroken.

9) Ezra 6:1-Ezra 6:15. De tempelbouw door Darius begunstigd en ten einde gebracht.

10) Ezra 6:16-Ezra 6:22. De Tempel ingewijd en het Paasfeest gevierd.

II. De komst van Ezra te Jeruzalem en de heiliging des volks.

1) Ezra 7:1-Ezra 7:10. Mededeling van Ezra's komst.

2) Ezra 7:11-Ezra 7:26. Afschrift van het bevel van Arthahsasta (Artaxerxes).

3) Ezra 7:27, Ezra 7:28. Ezra's vreugde vermeld.

4) Ezra 8:1-Ezra 8:20. Lijst der met Ezra teruggekeerden.

5) Ezra 8:21-Ezra 8:31. De reis van Ezra en de zijnen meegedeeld.

6) Ezra 8:32-Ezra 8:36. Aankomst te Jeruzalem. 7) Ezra 9:1. Ezra's gebed en belijdenis over de ontheiliging des volks.

8) Ezra 10:1-Ezra 10:8. Het besluit omtrent het wegdoen der vreemde vrouwen genomen.

9) Ezra 10:9-Ezra 10:17. Het besluit doorgevoerd en ten einde gebracht.

10) Ezra 10:18-Ezra 10:44. Lijst van hen, die zich met heidense vrouwen hadden verbonden.

SLOTWOORD

op het Boek Ezra.

Als Schrijver van dit Boek doet zich Ezra, de Schriftgeleerde, kennen, die, onder de regering van Arthahsasta (Artaxerxes), koning van Perzië, naar Jeruzalem vertrok met een menigte van hen, die bij den eersten terugkeer, onder Zerubbabel, nog in het vreemde land waren achtergebleven.

Hij is te houden voor den Schrijver van het gehele Boek, al kunnen we aannemen, dat hij dat gedeelte, hetwelk in het Chaldeeuws (Ezra 4:8-Ezra 6:18) en niet in het Hebreeuws geschreven is, overgenomen heeft van een tijdgenoot van Zerubbabel en Jozua, dewijl hij dit stuk niet alleen voor volstrekt geloofwaardig heeft gehouden, maar het ook door de bijzondere zorg der Voorzienigheid Gods, in zijn handen is gekomen, zodat hij door den drang des Geestes, het woordelijk heeft overgenomen of in zijn Boek ingelast.

Onder de leiding des Geestes heeft Ezra beschreven, wat in verband stond met den terugkeer van Israël uit het land der Ballingschap, zowel wat den eersten als den tweeden uittocht betreft, dien onder Cyrus en dien onder Arthahsasta, koningen van Perzië.

Wel bestaat het Boek uit twee delen, maar de eerste woorden van het tweede gedeelte: "En na deze gebeurtenissen" geven duidelijk te zien, dat de Schrijver van het eerste gedeelte, ook die van het tweede is.

Israël, door Gods genade voor een groot gedeelte wedergekeerd in het land der vaderen en, hoe ook tegengewerkt, toch in staat gesteld den Tempel te herbouwen; Israël, in het heilige land weer, door Ezra's heiligen ijver voor de ere Gods, een afgezonderd volk, vrij van de vermenging met heidense volken, ziedaar de korte inhoud van dit heilig Geschrift.

Vers 44

44. Alle dezen hadden vreemde vrouwen genomen; en sommigen van hen hadden vrouwen, waarbij zij kinderen gekregen hadden.

Velen plaatsen in het twaalfjarig tijdvak, dat tussen onze geschiedenis, en die, welke in Nehemiah 1:1 vermeld wordt, verlopen is, dat gedeelte, dat men leest in Nehemiah 8:1-Nehemiah 10:39, en beweren naar Josefus (Antt. XI, 5,5), dat Ezra nog v r de komst van Nehemia gestorven zou zijn. Maar als ook dit gedeelte door Ezra geschreven is, zo als wel het geval zal zijn, dan moet men toch om de voorstelling van Josefus te rechtvaardigen, veronderstellen, dat in Nehemiah 8:9, Nehemiah 10:1 Nehemiah 10:1 het vermelden van den naam Nehemia, slechts ene bijvoeging van lateren tijd is, en heeft nog altijd tegen zich, hetgeen te lezen staat in Nehemiah 12:36, waar Ezra en Nehemia als gelijktijdig levende worden genoemd. Wat echter het getuigenis van Josefus betreft: dit berust alleen op ene uit het 3e boek Ezra, een der Apocriefe boeken, geputte gissing, waar het gedeelte Nehemiah 8:1, terstond, op Ezra 10:44 volgt, en Nehemia onder den naam Atyarathv voorkomt, met welken naam Josefus op een geheel ander persoon heeft gedoeld..

Ezra bekleedde het gezag te Jeruzalem omstreeks 12 jaren; wij vinden hem in het volgende Boek zijne heilige plichten uitoefenende, ofschoon in het burgerlijk gezag vervangen door Nehemia. Men vermeldt van hem, dat hij met de hulp van andere personen, die ook bedreven waren in de heilige Schriften, al de Boeken, die toen reeds bestonden, verzamelde en den Kanon der Heilige Schrift vaststelde, de verouderde namen van enige plaatsen veranderende, en de fouten, die er door nalatigheid der overschrijvers ingeslopen waren, verbeterde. Onder den invloed van den Heiligen Geest voegde hij er ook bij, wat noodzakelijk was, om die plaatsen toe te lichten of te verbeteren, terwijl hij het geheel in Chaldeeuws schrift overbracht. Aldus leverde hij ene nauwkeurige uitgave van het Oude Testament, die daarna met veel zorg werd nageschreven en gevolgd, en naar deze werden de nu nog bestaande afschriften genomen. Daar Ezra zelf schrijver was van een gedeelte der Heilige Schrift, mag men verzekerd zijn, dat hij in zijn werk door den Heiligen Geest werd bestuurd. Men zegt, dat hij den ouderdom van 120 jaren bereikt heeft. Maleachi, Nehemia, Esther en enige plaatsen in andere boeken, moeten dien ten gevolge in zijnen tijd er bij gevoegd zijn, waarschijnlijk door ene reeks van godvruchtige en geleerde mannen, die voortgingen acht te slaan op den Kanon der Schrift, tot omstreeks den tijd van Simon den Rechtvaardige, die omtrent 28 jaren na den dood van Alexander den Grote, welke 323 voor Christus plaats had, hogepriester werd. Na dat tijdstip werd niets bij den Kanon der heilige boeken van het Oude Testament gevoegd, en in letterkundig opzicht is de grootste juistheid door de Joden in acht genomen om het geheel onveranderd te bewaren. Enigen echter zijn van mening, dat de gehele Kanon door Ezra zelf werd bijeen verzameld, behalve enige bijgevoegde namen en aantekeningen. Dit komt ook overeen met de eenparige overlevering der Joden. Een schoon en uitvoerig verslag van de handelingen van Ezra betreffende de Schriften wordt door Prideaux gegeven.. Als straks Nehemia voor de tweede maal in Juda komt, hebben weer velen huwelijken gesloten met heidense vrouwen (Nehemiah 13:23). De reden is wel hierin te zoeken, dat bij de teruggekeerden ook later zich aansloten, die nog in het vaderland waren achtergebleven en zich niet vermengd hadden met de Samaritanen. Bovendien had Israël in de Ballingschap, die zo lang geduurd had, ten minste voor hen, die met Nehemia terugkeerden, zich aan deze zaak gewend, of liever het zondige er van niet ingezien. En het is daarom, dat de Godsmannen gedurig tegen dit kwaad te strijden hebben, opdat Israël een afgezonderd volk zou blijven.

INHOUD VAN HET BOEK EZRA.

I. De terugkeer naar Jeruzalem en de herbouw van den tempel.

1) Ezra 1:1-Ezra 1:4. Edict van Cyrus.

2) Ezra 1:5-Ezra 1:11. Terugkeer der Joden naar Jeruzalem.

3) Ezra 2:1. Beschrijving der teruggekeerden.

4) Ezra 3:1-Ezra 3:6. Opbouw van het altaar en viering van het Loofhuttenfeest.

5) Ezra 3:7-Ezra 3:13. Grondvesting van den Tempel.

6) Ezra 4:1-Ezra 4:5. Tegenstand der Samaritanen bij het bouwen.

7) Ezra 4:6-Ezra 4:23. Tegenstand bij het bouwen der muren van Jeruzalem.

8) Ezra 4:24, Ezra 4:5. De tempelbouw afgebroken.

9) Ezra 6:1-Ezra 6:15. De tempelbouw door Darius begunstigd en ten einde gebracht.

10) Ezra 6:16-Ezra 6:22. De Tempel ingewijd en het Paasfeest gevierd.

II. De komst van Ezra te Jeruzalem en de heiliging des volks.

1) Ezra 7:1-Ezra 7:10. Mededeling van Ezra's komst.

2) Ezra 7:11-Ezra 7:26. Afschrift van het bevel van Arthahsasta (Artaxerxes).

3) Ezra 7:27, Ezra 7:28. Ezra's vreugde vermeld.

4) Ezra 8:1-Ezra 8:20. Lijst der met Ezra teruggekeerden.

5) Ezra 8:21-Ezra 8:31. De reis van Ezra en de zijnen meegedeeld.

6) Ezra 8:32-Ezra 8:36. Aankomst te Jeruzalem. 7) Ezra 9:1. Ezra's gebed en belijdenis over de ontheiliging des volks.

8) Ezra 10:1-Ezra 10:8. Het besluit omtrent het wegdoen der vreemde vrouwen genomen.

9) Ezra 10:9-Ezra 10:17. Het besluit doorgevoerd en ten einde gebracht.

10) Ezra 10:18-Ezra 10:44. Lijst van hen, die zich met heidense vrouwen hadden verbonden.

SLOTWOORD

op het Boek Ezra.

Als Schrijver van dit Boek doet zich Ezra, de Schriftgeleerde, kennen, die, onder de regering van Arthahsasta (Artaxerxes), koning van Perzië, naar Jeruzalem vertrok met een menigte van hen, die bij den eersten terugkeer, onder Zerubbabel, nog in het vreemde land waren achtergebleven.

Hij is te houden voor den Schrijver van het gehele Boek, al kunnen we aannemen, dat hij dat gedeelte, hetwelk in het Chaldeeuws (Ezra 4:8-Ezra 6:18) en niet in het Hebreeuws geschreven is, overgenomen heeft van een tijdgenoot van Zerubbabel en Jozua, dewijl hij dit stuk niet alleen voor volstrekt geloofwaardig heeft gehouden, maar het ook door de bijzondere zorg der Voorzienigheid Gods, in zijn handen is gekomen, zodat hij door den drang des Geestes, het woordelijk heeft overgenomen of in zijn Boek ingelast.

Onder de leiding des Geestes heeft Ezra beschreven, wat in verband stond met den terugkeer van Israël uit het land der Ballingschap, zowel wat den eersten als den tweeden uittocht betreft, dien onder Cyrus en dien onder Arthahsasta, koningen van Perzië.

Wel bestaat het Boek uit twee delen, maar de eerste woorden van het tweede gedeelte: "En na deze gebeurtenissen" geven duidelijk te zien, dat de Schrijver van het eerste gedeelte, ook die van het tweede is.

Israël, door Gods genade voor een groot gedeelte wedergekeerd in het land der vaderen en, hoe ook tegengewerkt, toch in staat gesteld den Tempel te herbouwen; Israël, in het heilige land weer, door Ezra's heiligen ijver voor de ere Gods, een afgezonderd volk, vrij van de vermenging met heidense volken, ziedaar de korte inhoud van dit heilig Geschrift.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezra 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ezra-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile