Lectionary Calendar
Monday, May 20th, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Genesis 15

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 15

Genesis 15:1.

ABRAM'S GELOOF EN GERECHTIGHEID WORDEN GEPREZEN.

I. Genesis 15:1-Genesis 15:11. Aan Abram, die bevreesd is en bedroefd, omdat hij geen kinderen heeft, openbaart zich God in een gezicht, spreekt hem vriendelijk toe, en antwoordt hem op zijn klachten en op het voorstel, om zijn huisverzorger als kind aan te nemen, met de belofte van een eigen zoon. Abram gelooft, maar vraagt tot bevestiging een teken; de Heere geeft hem veel meer, daalt in de volheid van Zijn liefde veel dieper tot hem af, en sluit met hem een plechtig verbond.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 15

Genesis 15:1.

ABRAM'S GELOOF EN GERECHTIGHEID WORDEN GEPREZEN.

I. Genesis 15:1-Genesis 15:11. Aan Abram, die bevreesd is en bedroefd, omdat hij geen kinderen heeft, openbaart zich God in een gezicht, spreekt hem vriendelijk toe, en antwoordt hem op zijn klachten en op het voorstel, om zijn huisverzorger als kind aan te nemen, met de belofte van een eigen zoon. Abram gelooft, maar vraagt tot bevestiging een teken; de Heere geeft hem veel meer, daalt in de volheid van Zijn liefde veel dieper tot hem af, en sluit met hem een plechtig verbond.

Vers 1

1. Na deze dingen, bij welke Abram zoveel heldenmoed en onbaatzuchtigheid aan de dag had gelegd, kwam een tijd van inwendige aanvechting. Maar mistroostig terneer zittend, geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht; 1) zijn inwendige zintuigen werden ontsloten en verhelderd, zodat hij niet meer zag of hoorde, wat om en bij hem was, maar zijn geest in de toestand van verrukking was geplaatst; hij zag de Heere, die hem vroeger verschenen was (Genesis 12:1,Genesis 12:7,Genesis 12:13,Genesis 12:14) met geestelijk oog, en vernam Zijn woorden met geestelijk oor. De Heere nu, die in de diepten van ons hart thuis is en in de geheimste plaatsen van ons wezen inziet, antwoordde hem op de stille klachten en de vragen van zijn ziel, zeggende: Vrees niet, 2) Abram! a) Ik ben u een schild, 3)uw loon zeer groot! 4)

a) Psalms 16:6; Psalms 18:3; Psalms 19:12.

1) Een gezicht in de nacht werd aan Abram gegund. Het woord, dat de Heere tot hem spreken wilde, werd voorafgegaan of vergezeld van een beeld, dat de inhoud van het woord moest verklaren. Abram's geestelijke toestand was in dat ogenblik niet zo krachtig en levendig, dat hij aan het woord, zonder het verklarend en toelichtend beeld, genoeg had om het te verstaan. Ook was zijn bewustzijn niet helder genoeg, om het gezicht bij de dag te ontvangen. Hij had in ieder opzicht het "aanschouwelijk onderwijs" Gods nog nodig..

In het Hebreeuws Bamachazh. Op dezelfde manier, waarop de Heere God in latere eeuwen aan de Profeten verscheen, (Numbers 14:6). In vroegere dagen openbaarde God zich door dromen, door een gezicht, of door woorden. In de volheid van de tijd door de Zoon.

2) Het is duidelijk, dat Abram vreesde. Als de Heere God met dit woord komt, is er altijd aanleiding voor in de zielsgesteldheid van Zijn kinderen. Waarom vreesde hij? Was hij beducht wellicht, dat Kedor-Lamer met grotere macht zou terugkeren? Het is niet onwaarschijnlijk, omdat de Heere zo aanstonds zich zijn schild zal noemen, en een schild in de strijd tegen de vijanden gebruikt wordt. Of vreesde hij, dat, nu de inwoners zijn macht hadden gezien zij uit jaloersheid of uit vrees voor hun eigen bestaan, zich op hem zouden werpen, om hem te vernietigen? De mening, dat hij treurde over het niet bezitten van een zoon, is te verwerpen, omdat dan niet het woord: "vrees niet," maar "treur niet," moest gesproken zijn. Gelijk Elia, na de overwinning op Karmel, tot moedeloosheid verviel, en vluchtte voor Izebel, zo leren wij ook hier deze uitnemende gelovige kennen niet alleen staande op de hoogte van de geloofsmoed, maar ook afgedaald in de diepte van kleingeloof en wantrouwen. Zo zijn wij mensen; nu zijn wij vrolijk, alsof wij midden onder de heilige engelen zaten, dan weer worden wij treurig, alsof onze weg duizend mijlen diep onder de aarde ging; nu zien wij in helder licht onzen troost, dan hebben wij alles vergeten en ons gemoed wordt met duistere, zwarte wolken overtrokken.

Hij hoort de zuchten van uw ziel en de stille klachten van het hart; wat gij niemand durft vertellen, moogt gij vrijmoedig aan God zeggen. Hij is niet verre van u; Hij is in uw midden; Hij hoort zo spoedig en zo gaarne de beden van de armen en antwoordt: "Wees tevreden!".

3) Het schild is voor de strijd, en bedekte vroeger de gehele mens; zo wachtte Abram strijd, maar wat was te vrezen? (Vergelijk Luthers lied: "Een vaste burg is onze God, enz.).

Wellicht dat voor het oog van Abram een schild verrees en tegelijk daarmee een duidelijk in het oog lopend kleinood, of iets wat als loon gebruikt werd. Het eerste als verklaring van "Ik ben u een schild." Daarmee wilde God in de eerste plaats hem zeggen, dat Hij zelf zijn bescherming was, maar ook, dat hij door Zijn kracht zou bewaard worden. Geestelijk beeld van de bewaring van de gelovigen tot de zaligheid, door de kracht van het geloof.

4) Het loon, dat God geeft, is niet iets buiten Hem; Hij geeft Zichzelf. Welk een gedachte: "God is mijn God!" Voor Gods liefde tot de Zijnen is elk geschenk te gering, behalve Zijn eigen persoon; en kon een Elkana vragen: "Ben ik u niet beter dan tien zonen?" (1 Samuel 1:8) hoeveel temeer de Heere! Ach! maar al teveel willen wij een loon buiten God, en lijken wij op de oudste zoon in de gelijkenis, die een bokje had gewild, om, buiten de vader, met zijn vrienden vrolijk te zijn. Het worde meer en meer in ons, gelijk wij lezen Psalms 68:20; Psalms 73:25 Psalms 68:19; zo daartoe een wens onvervuld moet blijven. Hij doe wat goed is in Zijn ogen. Aan God niet genoeg te hebben, welk een zonde!.

Wat betekent dat "uw loon zeer groot." Ontegenzeglijk staat het in verband met de voorgaande geschiedenis, waarin Abram Sodom's koning alles geeft en niets behoudt. Met dit woord van Goddelijke goedkeuring over deze daad van zijn knecht, komt God nu tot hem en spreekt met hem. Daarmee verzekert Hij, dat Hij zichzelf Abram tot loon zal geven. Opnieuw op geestelijk beeld van wat God is voor iedere gelovige. In het beeld van het schild, wordt ons de bevestiging van de gelovige getoond; in het beeld van "het loon zeer groot," de toezegging van alles, wat hij nodig heeft voor de eeuwigheid. Elke vrees, zowel voor uit- als inwendige vijanden, wil de Heere wegbannen..

Vers 1

1. Na deze dingen, bij welke Abram zoveel heldenmoed en onbaatzuchtigheid aan de dag had gelegd, kwam een tijd van inwendige aanvechting. Maar mistroostig terneer zittend, geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht; 1) zijn inwendige zintuigen werden ontsloten en verhelderd, zodat hij niet meer zag of hoorde, wat om en bij hem was, maar zijn geest in de toestand van verrukking was geplaatst; hij zag de Heere, die hem vroeger verschenen was (Genesis 12:1,Genesis 12:7,Genesis 12:13,Genesis 12:14) met geestelijk oog, en vernam Zijn woorden met geestelijk oor. De Heere nu, die in de diepten van ons hart thuis is en in de geheimste plaatsen van ons wezen inziet, antwoordde hem op de stille klachten en de vragen van zijn ziel, zeggende: Vrees niet, 2) Abram! a) Ik ben u een schild, 3)uw loon zeer groot! 4)

a) Psalms 16:6; Psalms 18:3; Psalms 19:12.

1) Een gezicht in de nacht werd aan Abram gegund. Het woord, dat de Heere tot hem spreken wilde, werd voorafgegaan of vergezeld van een beeld, dat de inhoud van het woord moest verklaren. Abram's geestelijke toestand was in dat ogenblik niet zo krachtig en levendig, dat hij aan het woord, zonder het verklarend en toelichtend beeld, genoeg had om het te verstaan. Ook was zijn bewustzijn niet helder genoeg, om het gezicht bij de dag te ontvangen. Hij had in ieder opzicht het "aanschouwelijk onderwijs" Gods nog nodig..

In het Hebreeuws Bamachazh. Op dezelfde manier, waarop de Heere God in latere eeuwen aan de Profeten verscheen, (Numbers 14:6). In vroegere dagen openbaarde God zich door dromen, door een gezicht, of door woorden. In de volheid van de tijd door de Zoon.

2) Het is duidelijk, dat Abram vreesde. Als de Heere God met dit woord komt, is er altijd aanleiding voor in de zielsgesteldheid van Zijn kinderen. Waarom vreesde hij? Was hij beducht wellicht, dat Kedor-Lamer met grotere macht zou terugkeren? Het is niet onwaarschijnlijk, omdat de Heere zo aanstonds zich zijn schild zal noemen, en een schild in de strijd tegen de vijanden gebruikt wordt. Of vreesde hij, dat, nu de inwoners zijn macht hadden gezien zij uit jaloersheid of uit vrees voor hun eigen bestaan, zich op hem zouden werpen, om hem te vernietigen? De mening, dat hij treurde over het niet bezitten van een zoon, is te verwerpen, omdat dan niet het woord: "vrees niet," maar "treur niet," moest gesproken zijn. Gelijk Elia, na de overwinning op Karmel, tot moedeloosheid verviel, en vluchtte voor Izebel, zo leren wij ook hier deze uitnemende gelovige kennen niet alleen staande op de hoogte van de geloofsmoed, maar ook afgedaald in de diepte van kleingeloof en wantrouwen. Zo zijn wij mensen; nu zijn wij vrolijk, alsof wij midden onder de heilige engelen zaten, dan weer worden wij treurig, alsof onze weg duizend mijlen diep onder de aarde ging; nu zien wij in helder licht onzen troost, dan hebben wij alles vergeten en ons gemoed wordt met duistere, zwarte wolken overtrokken.

Hij hoort de zuchten van uw ziel en de stille klachten van het hart; wat gij niemand durft vertellen, moogt gij vrijmoedig aan God zeggen. Hij is niet verre van u; Hij is in uw midden; Hij hoort zo spoedig en zo gaarne de beden van de armen en antwoordt: "Wees tevreden!".

3) Het schild is voor de strijd, en bedekte vroeger de gehele mens; zo wachtte Abram strijd, maar wat was te vrezen? (Vergelijk Luthers lied: "Een vaste burg is onze God, enz.).

Wellicht dat voor het oog van Abram een schild verrees en tegelijk daarmee een duidelijk in het oog lopend kleinood, of iets wat als loon gebruikt werd. Het eerste als verklaring van "Ik ben u een schild." Daarmee wilde God in de eerste plaats hem zeggen, dat Hij zelf zijn bescherming was, maar ook, dat hij door Zijn kracht zou bewaard worden. Geestelijk beeld van de bewaring van de gelovigen tot de zaligheid, door de kracht van het geloof.

4) Het loon, dat God geeft, is niet iets buiten Hem; Hij geeft Zichzelf. Welk een gedachte: "God is mijn God!" Voor Gods liefde tot de Zijnen is elk geschenk te gering, behalve Zijn eigen persoon; en kon een Elkana vragen: "Ben ik u niet beter dan tien zonen?" (1 Samuel 1:8) hoeveel temeer de Heere! Ach! maar al teveel willen wij een loon buiten God, en lijken wij op de oudste zoon in de gelijkenis, die een bokje had gewild, om, buiten de vader, met zijn vrienden vrolijk te zijn. Het worde meer en meer in ons, gelijk wij lezen Psalms 68:20; Psalms 73:25 Psalms 68:19; zo daartoe een wens onvervuld moet blijven. Hij doe wat goed is in Zijn ogen. Aan God niet genoeg te hebben, welk een zonde!.

Wat betekent dat "uw loon zeer groot." Ontegenzeglijk staat het in verband met de voorgaande geschiedenis, waarin Abram Sodom's koning alles geeft en niets behoudt. Met dit woord van Goddelijke goedkeuring over deze daad van zijn knecht, komt God nu tot hem en spreekt met hem. Daarmee verzekert Hij, dat Hij zichzelf Abram tot loon zal geven. Opnieuw op geestelijk beeld van wat God is voor iedere gelovige. In het beeld van het schild, wordt ons de bevestiging van de gelovige getoond; in het beeld van "het loon zeer groot," de toezegging van alles, wat hij nodig heeft voor de eeuwigheid. Elke vrees, zowel voor uit- als inwendige vijanden, wil de Heere wegbannen..

Vers 2

2. Toen zei Abram: 1) Heere, HEERE! 2) wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga? Wat kan mij die rijkdom baten, daar geen eigen zoon mijn erfgenaam zal wezen; en de bezorger van mijn huis is deze Damascener Eliëzer 3) (hulpe Gods).

1) Het is de Heere, die het hart verbreekt en de mond opent, opdat de ziel zich uitstorte. De klacht van de menselijke zwakheid voor God is te onderscheiden van het zondige klagen tegen God. Moeilijk laat Abram zich troosten. Wie van ons zal hem veroordelen?. 2) Hebreeën "Heere, Jehova," gelijk verder overal, waar wij "Heere, HEERE, lezen. Uit deze benaming mag men opmaken, dat in het gezicht enig teken van Gods glorie was ingeprent, zodat Abram, omtrent de bewerker volstrekt niet in het onzekere verkerende, onverschrokken dit woord op de lippen heeft genomen. In dit gezicht, waarvan hier sprake is, werd aan Abram de Majesteit Gods geopenbaard, welke voor de verzekering van zijn geloof voldoende was. Niet, omdat God zich, zoals Hij werkelijk is, had geopenbaard, maar in zoverre Hij door de menselijke zintuigen kon worden begrepen. Maar weinig bescheiden schijnt hij zich te gedragen, omdat hij, na zulk een rijke belofte ontvangen te hebben, klaagt over kinderloosheid en God in de rede valt, Die hem tot zuchten geen reden had gegeven. Wat was wenselijker, dan onder de bescherming Gods opgenomen te worden en gelukkig te zijn in de genieting van Hem? Het scheen ook een alles behalve eerbiedige tegenwerping, daar Abram, als het ware die heuglijke schat, die hem aangeboden werd, gering achtende, niet tot rust komt, alvorens hij een nakomeling heeft. Maar de vrijmoedigheid van Abram zou verontschuldigd kunnen worden, ten eerste: doordat God had toegelaten, dat zijn boezem de zorgen, die hem kwelden en de bezwaren die hem drukten, een plaats hadden gevonden. Vervolgens moet men op het doel van de klacht letten. Want wel onderwijst Hij hem, dat hij niet blootweg een eenzame is; maar omdat de uitvoering van alle beloften van zijn zaad afhankelijk is, eist hij niet zonder reden, dat hem zulk een noodzakelijk onderpand worde gegeven. Want indien de zegening en het heil van de wereld niet anders dan van zijn zaad is te hopen, dan is het niet te verwonderen, dat, waar hij ziet, dat hem de hoofdpersoon ontbreekt, op niets anders zijn zinnen richt, tenminste zijn gemoed niet tot bedaren brengt, noch zijn wens inhoudt. En dit is dan ook de reden, waarom God niet slechts de klacht van zijn knecht, over wat recht en billijk is, goed opneemt, maar zijn gebed ook terstond gunstig verhoort..

3) Het is goed God raad te vragen en onze toekomst met Hem te bespreken; waar wij echter de Heere iets voorstellen, komt dit zelden goed uit. (Matthew 17:4,Matthew 17:5). Abram heeft zijn godvrezende knecht uit Damascus Eliëzer, hulpe Gods, genoemd: zo erkende hij de zegeningen van God..

Deze laatste woorden dienen, om de klacht kracht bij te zetten. Zo eenzaam ben ik, wil Abram zeggen, dat de naaste, die ik bezit, een vreemdeling is, Eliëzer uit Damascus. Geen enkele bloedverwant zelfs is meer bij mij..

In het Hebreeuws Ben Meschek Beti. De Septuaginta vertaalt: o de uiov Masek thv oikogenouv mou, Doch de zoon van Mazeca, van mijn ingeborene in mijn huis. In verband met de aanverwante talen, is het ervoor te houden, dat Eliëzer de bezorger van zijn huis is geweest, die tot diensten gebruikt werd, welke op het huis betrekking hebben. Dat hij hier genoemd wordt de Damascener, bewijst nog niet, dat hij ook zelf te Damascus geboren was. Het kan zeer goed zijn, dat hij in Abram's huis was geboren, maar van Syrische afkomst was..

Vers 2

2. Toen zei Abram: 1) Heere, HEERE! 2) wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga? Wat kan mij die rijkdom baten, daar geen eigen zoon mijn erfgenaam zal wezen; en de bezorger van mijn huis is deze Damascener Eliëzer 3) (hulpe Gods).

1) Het is de Heere, die het hart verbreekt en de mond opent, opdat de ziel zich uitstorte. De klacht van de menselijke zwakheid voor God is te onderscheiden van het zondige klagen tegen God. Moeilijk laat Abram zich troosten. Wie van ons zal hem veroordelen?. 2) Hebreeën "Heere, Jehova," gelijk verder overal, waar wij "Heere, HEERE, lezen. Uit deze benaming mag men opmaken, dat in het gezicht enig teken van Gods glorie was ingeprent, zodat Abram, omtrent de bewerker volstrekt niet in het onzekere verkerende, onverschrokken dit woord op de lippen heeft genomen. In dit gezicht, waarvan hier sprake is, werd aan Abram de Majesteit Gods geopenbaard, welke voor de verzekering van zijn geloof voldoende was. Niet, omdat God zich, zoals Hij werkelijk is, had geopenbaard, maar in zoverre Hij door de menselijke zintuigen kon worden begrepen. Maar weinig bescheiden schijnt hij zich te gedragen, omdat hij, na zulk een rijke belofte ontvangen te hebben, klaagt over kinderloosheid en God in de rede valt, Die hem tot zuchten geen reden had gegeven. Wat was wenselijker, dan onder de bescherming Gods opgenomen te worden en gelukkig te zijn in de genieting van Hem? Het scheen ook een alles behalve eerbiedige tegenwerping, daar Abram, als het ware die heuglijke schat, die hem aangeboden werd, gering achtende, niet tot rust komt, alvorens hij een nakomeling heeft. Maar de vrijmoedigheid van Abram zou verontschuldigd kunnen worden, ten eerste: doordat God had toegelaten, dat zijn boezem de zorgen, die hem kwelden en de bezwaren die hem drukten, een plaats hadden gevonden. Vervolgens moet men op het doel van de klacht letten. Want wel onderwijst Hij hem, dat hij niet blootweg een eenzame is; maar omdat de uitvoering van alle beloften van zijn zaad afhankelijk is, eist hij niet zonder reden, dat hem zulk een noodzakelijk onderpand worde gegeven. Want indien de zegening en het heil van de wereld niet anders dan van zijn zaad is te hopen, dan is het niet te verwonderen, dat, waar hij ziet, dat hem de hoofdpersoon ontbreekt, op niets anders zijn zinnen richt, tenminste zijn gemoed niet tot bedaren brengt, noch zijn wens inhoudt. En dit is dan ook de reden, waarom God niet slechts de klacht van zijn knecht, over wat recht en billijk is, goed opneemt, maar zijn gebed ook terstond gunstig verhoort..

3) Het is goed God raad te vragen en onze toekomst met Hem te bespreken; waar wij echter de Heere iets voorstellen, komt dit zelden goed uit. (Matthew 17:4,Matthew 17:5). Abram heeft zijn godvrezende knecht uit Damascus Eliëzer, hulpe Gods, genoemd: zo erkende hij de zegeningen van God..

Deze laatste woorden dienen, om de klacht kracht bij te zetten. Zo eenzaam ben ik, wil Abram zeggen, dat de naaste, die ik bezit, een vreemdeling is, Eliëzer uit Damascus. Geen enkele bloedverwant zelfs is meer bij mij..

In het Hebreeuws Ben Meschek Beti. De Septuaginta vertaalt: o de uiov Masek thv oikogenouv mou, Doch de zoon van Mazeca, van mijn ingeborene in mijn huis. In verband met de aanverwante talen, is het ervoor te houden, dat Eliëzer de bezorger van zijn huis is geweest, die tot diensten gebruikt werd, welke op het huis betrekking hebben. Dat hij hier genoemd wordt de Damascener, bewijst nog niet, dat hij ook zelf te Damascus geboren was. Het kan zeer goed zijn, dat hij in Abram's huis was geboren, maar van Syrische afkomst was..

Vers 3

3. Voorts zei Abram: zie, mij hebt Gij een zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn 1) huis, zal, zo het Uw wil is, mijn erfgenaam zijn. 2) 1) "De zoon van mijn huis." Alzo noemt Abram nu de Damascener. Hetzij, omdat hij, zoals wij eerder zeiden, in het huis van Abram geboren was, of daarin zijn opvoeding had ontvangen..

2) Abram stort hier zijn, door zorg en vrees gekweld hart geheel voor de Heere uit. Het is ook veel beter zijn nood bij de Heere zelf te klagen en daarover met Hem te handelen, dan achter God om te murmureren en in bezorgdheid, zichzelf te verbijten. Die het laatste doen, over hen verkrijgt de verzoeking overmacht, en zij stort hen in het verderf. Die aan Gods hart neerleggen, wat hen bekommert en benauwt, die wijst de Heere door Zijn Geest terecht en leidt hen uit de dwaalwegen van hun bezorgde gedachten terug..

Dit is geen wens. Abram stelt hier niet aan God voor, dat Eliëzer zijn erfgenaam zal zijn, maar in die moedeloze ogenblikken dringt het een na het andere zich voor zijn verontruste ziel. Het is dan ook veeleer een herhaling of uitbreiding van de klacht. Geen zoon, wil hij zeggen, geen bloedverwant zelfs, maar een huisslaaf zal degene zijn, die al mijn goed eenmaal zal erven. Alles spruit en komt bij hem voort uit een heilig verlangen, om de zegening te beërven, die hem beloofd was. Het was geen ongeloof, wat hem tot die klacht dreef, maar een moedeloos ogenblik, veroorzaakt door een onstuimig verlangen naar de vervulling van de belofte..

Vers 3

3. Voorts zei Abram: zie, mij hebt Gij een zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn 1) huis, zal, zo het Uw wil is, mijn erfgenaam zijn. 2) 1) "De zoon van mijn huis." Alzo noemt Abram nu de Damascener. Hetzij, omdat hij, zoals wij eerder zeiden, in het huis van Abram geboren was, of daarin zijn opvoeding had ontvangen..

2) Abram stort hier zijn, door zorg en vrees gekweld hart geheel voor de Heere uit. Het is ook veel beter zijn nood bij de Heere zelf te klagen en daarover met Hem te handelen, dan achter God om te murmureren en in bezorgdheid, zichzelf te verbijten. Die het laatste doen, over hen verkrijgt de verzoeking overmacht, en zij stort hen in het verderf. Die aan Gods hart neerleggen, wat hen bekommert en benauwt, die wijst de Heere door Zijn Geest terecht en leidt hen uit de dwaalwegen van hun bezorgde gedachten terug..

Dit is geen wens. Abram stelt hier niet aan God voor, dat Eliëzer zijn erfgenaam zal zijn, maar in die moedeloze ogenblikken dringt het een na het andere zich voor zijn verontruste ziel. Het is dan ook veeleer een herhaling of uitbreiding van de klacht. Geen zoon, wil hij zeggen, geen bloedverwant zelfs, maar een huisslaaf zal degene zijn, die al mijn goed eenmaal zal erven. Alles spruit en komt bij hem voort uit een heilig verlangen, om de zegening te beërven, die hem beloofd was. Het was geen ongeloof, wat hem tot die klacht dreef, maar een moedeloos ogenblik, veroorzaakt door een onstuimig verlangen naar de vervulling van de belofte..

Vers 4

4. En ziet het woord des HEEREN kwam tot hem, om al die gedachten voor altijd af te snijden, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn, maar die uit uw lijf 1) voortkomen zal, uw eigen zoon, die Ik u geven zal, die zal uw erfgenaam zijn.2)

1) Hebreeën : "Uit uw ingewanden."

2) God is niet tevreden, dat wij met iets minder tevreden zijn, dan Hij ons belooft..

Hieruit blijkt duidelijk, dat het geen ongeloof van Abram was, want geen enkel woord van bestraffing lezen wij uit des Heren mond. Altijd bestraft de Heere het ongeloof, terwijl Hij omgekeerd het zwakke geloof ondersteunt door zijn beloften en toezeggingen. Daarom ook bij de belofte, dat uit zijn lijf de erfgenaam zou voortkomen, hetgeen in Genesis 15:5 ons wordt bericht, de belofte van een talrijke nakomelingschap..

Vers 4

4. En ziet het woord des HEEREN kwam tot hem, om al die gedachten voor altijd af te snijden, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn, maar die uit uw lijf 1) voortkomen zal, uw eigen zoon, die Ik u geven zal, die zal uw erfgenaam zijn.2)

1) Hebreeën : "Uit uw ingewanden."

2) God is niet tevreden, dat wij met iets minder tevreden zijn, dan Hij ons belooft..

Hieruit blijkt duidelijk, dat het geen ongeloof van Abram was, want geen enkel woord van bestraffing lezen wij uit des Heren mond. Altijd bestraft de Heere het ongeloof, terwijl Hij omgekeerd het zwakke geloof ondersteunt door zijn beloften en toezeggingen. Daarom ook bij de belofte, dat uit zijn lijf de erfgenaam zou voortkomen, hetgeen in Genesis 15:5 ons wordt bericht, de belofte van een talrijke nakomelingschap..

Vers 5

5. Toen leidde Hij hem uit naar buiten, niet lichamelijk, want hij bevond zich in een toestand van geestverrukking, ook was het nog helder dag, zodat geen sterren te zien waren (Genesis 15:12); maar in de geest (Revelation 1:10; Revelation 4:2) werd Abram uitgeleid voor zijn tent; en de Heere zei, terwijl Hij hem zijn oog deed omhoog richten: zie nu op naar de hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zei, zonder een antwoord af te wachten, daar dit vanzelf sprak, verder tot hem, tot de in het gezicht van het ontelbaar sterrenleger verzonken Abram: a) Zo zal uw zaad zijn. 1)

a) Exodus 32:13 Deuteronomy 10:21 Romans 4:18 Hebrews 11:12 Hebrews 11:1) God wilde Abram's ziel treffen door de overweging: "Zou Hij, die door een enkel woord een zo ontelbaar heer van sterren in n ogenblik voortbrengt, en de eerst ledige hemel daarmee versiert, niet een kinderloos huis met een grote nakomelingschap kunnen vervullen?".

Het zaad van Israël, nu reeds duizenden jaren vermenigvuldigd, is wel ontelbaar. In dit zaad was Christus verborgen, en deze was het hoofddoel van de belofte..

God legt aan het verstand ongelooflijke en onbegrijpelijke dingen voor; want, wanneer men begrijpen kon, behoefde men niet te geloven..

Vers 5

5. Toen leidde Hij hem uit naar buiten, niet lichamelijk, want hij bevond zich in een toestand van geestverrukking, ook was het nog helder dag, zodat geen sterren te zien waren (Genesis 15:12); maar in de geest (Revelation 1:10; Revelation 4:2) werd Abram uitgeleid voor zijn tent; en de Heere zei, terwijl Hij hem zijn oog deed omhoog richten: zie nu op naar de hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zei, zonder een antwoord af te wachten, daar dit vanzelf sprak, verder tot hem, tot de in het gezicht van het ontelbaar sterrenleger verzonken Abram: a) Zo zal uw zaad zijn. 1)

a) Exodus 32:13 Deuteronomy 10:21 Romans 4:18 Hebrews 11:12 Hebrews 11:1) God wilde Abram's ziel treffen door de overweging: "Zou Hij, die door een enkel woord een zo ontelbaar heer van sterren in n ogenblik voortbrengt, en de eerst ledige hemel daarmee versiert, niet een kinderloos huis met een grote nakomelingschap kunnen vervullen?".

Het zaad van Israël, nu reeds duizenden jaren vermenigvuldigd, is wel ontelbaar. In dit zaad was Christus verborgen, en deze was het hoofddoel van de belofte..

God legt aan het verstand ongelooflijke en onbegrijpelijke dingen voor; want, wanneer men begrijpen kon, behoefde men niet te geloven..

Vers 6

6. a) En hij geloofde 1) in de HEERE; 2) hij zag niet meer op het lichaam, dat verzwakt was, ook niet op de ouderdom van Saraï, maar gaf God de eer en wist met zekerheid, dat God alles zou geven wat Hij belooft (Romans 4:19, Hebrews 11:1 ); en Hij rekende het hem tot gerechtigheid, 3) zag om dit geloof hem aan, alsof er geen zonde, geen vlek of rimpel in hem ware, en schonk hem zijn goddelijke gunst.

a) Romans 4:3,Romans 4:18,Romans 4:22 Galaten. 3:6 Jacobus. 2:23

1) In de grondtekst staat het werkwoord, waarvan ook ons "Amen" is afgeleid en het betekent hier niets minder. Dit is in de grond van de zaak, ook het wezen van het zaligmakend geloof: volkomen vertrouwen op hetgeen de Heere God gezegd heeft..

2) In Israël moest een volk opgericht worden tot zegen voor allen, een volk, niet op de gewone natuurlijke wijze ontstaan, maar door Gods macht en genade verwekt, en uit de grond van het wonder gesproten. Daarom gaat in de geschiedenis van de aartsvaders alles tegen menselijke verwachting en denken in; haar wezen is de goddelijke belofte, die alle verwachtingen tegenspreekt, het goddelijk handelen, dat met zich zelf in tegenspraak schijnt te zijn. Zij is, ethisch (zedelijk) beschouwd, de tijd van de geloofsoefening. Het geloof dat het woord van de belofte aangrijpt en op dit woord het zichtbare en tegenwoordige voor het onzichtbare en toekomstige laat varen, is de grondtrek van de aartsvaders. In Abram vertoont zich dit geloof in zijn gehele volheid, als een strijdend, een standvastig verwachtend, een wereldoverwinnend geloof. Hij is een voorbeeld van de geloofsstrijd, de geloofsoverwinning, de geloofsgehoorzaamheid: daarom is hij vader van alle gelovigen..

Het geloof is het "Ja," van de mensen op het woord Gods. Heerlijker levensvrucht dan ons in dit woord wordt aangeboden, is er niet; maar zij moet vers, zoals zij groeit, van de boom van de Schrift geplukt worden, om in al haar liefelijkheid en kracht gesmaakt en gegeten te worden..

3) De rechtvaardiging van de zondaar door het geloof is de enige weg tot gerechtigheid voor, onder en na de wetgeving..

Gelijk wij weten, dat zij bij God als schuldigen staan aangemerkt, aan wie Hij de zonde toerekent, zo weten wij ook dat Hij hen beschouwt als rechtvaardigen, aan wie Hij de gerechtigheid toerekent, waarom Abram door de toerekening van de gerechtigheid onder het getal en de rang van de rechtvaardigen wordt opgenomen. Maar het lijkt ongerijmd, dat Abram gerechtvaardigd is, omdat hij geloofd heeft, zodat zijn geslacht zou zijn als de sterren aan de hemel. Want het kon niet anders, dan een particulier geloof zijn, dat voor de volkomen rechtvaardiging van de mens niet voldoende is. Vervolgens, wat kan een aardse en tijdelijke belofte tot eeuwig heil betekenen? Ik antwoord: Dit "geloven," waarvan Mozes spreekt, had niet betrekking op n zaak, maar omvat alle beloften, welke hier vermeld worden. Vervolgens, Abram waardeerde het beloofde zaad niet slechts naar de ogenblikkelijke voorspelling, maar ook naar de andere, waarbij de bijzondere zegen was gevoegd. Wij stellen daarom vast, dat hij niet op een natuurlijk zaad alleen, noch op het eerste of beste heeft gehoopt, maar op dat, waarin de wereld zou gezegend worden..

Als God Abram gerechtigheid toerekent, is dit, omdat Abram deze in zichzelf mist. Hier vindt gij dan de eerste Schriftplaats, die spreekt van de rechtvaardiging door het geloof alleen, door de toegerekende gerechtigheid Gods. Het oorspronkelijk woord, door de onzen door "toerekenen" vertaald, betekent eigenlijk "toedenken," er voor houden. God dacht in Zichzelf Abram de gerechtigheid toe, die deze in zichzelf niet had, zodra hij het woord van de belofte Gods aannam, en, in het vertrouwen op de waarheid, de trouw en de almacht Gods aanvaardde..

Vers 6

6. a) En hij geloofde 1) in de HEERE; 2) hij zag niet meer op het lichaam, dat verzwakt was, ook niet op de ouderdom van Saraï, maar gaf God de eer en wist met zekerheid, dat God alles zou geven wat Hij belooft (Romans 4:19, Hebrews 11:1 ); en Hij rekende het hem tot gerechtigheid, 3) zag om dit geloof hem aan, alsof er geen zonde, geen vlek of rimpel in hem ware, en schonk hem zijn goddelijke gunst.

a) Romans 4:3,Romans 4:18,Romans 4:22 Galaten. 3:6 Jacobus. 2:23

1) In de grondtekst staat het werkwoord, waarvan ook ons "Amen" is afgeleid en het betekent hier niets minder. Dit is in de grond van de zaak, ook het wezen van het zaligmakend geloof: volkomen vertrouwen op hetgeen de Heere God gezegd heeft..

2) In Israël moest een volk opgericht worden tot zegen voor allen, een volk, niet op de gewone natuurlijke wijze ontstaan, maar door Gods macht en genade verwekt, en uit de grond van het wonder gesproten. Daarom gaat in de geschiedenis van de aartsvaders alles tegen menselijke verwachting en denken in; haar wezen is de goddelijke belofte, die alle verwachtingen tegenspreekt, het goddelijk handelen, dat met zich zelf in tegenspraak schijnt te zijn. Zij is, ethisch (zedelijk) beschouwd, de tijd van de geloofsoefening. Het geloof dat het woord van de belofte aangrijpt en op dit woord het zichtbare en tegenwoordige voor het onzichtbare en toekomstige laat varen, is de grondtrek van de aartsvaders. In Abram vertoont zich dit geloof in zijn gehele volheid, als een strijdend, een standvastig verwachtend, een wereldoverwinnend geloof. Hij is een voorbeeld van de geloofsstrijd, de geloofsoverwinning, de geloofsgehoorzaamheid: daarom is hij vader van alle gelovigen..

Het geloof is het "Ja," van de mensen op het woord Gods. Heerlijker levensvrucht dan ons in dit woord wordt aangeboden, is er niet; maar zij moet vers, zoals zij groeit, van de boom van de Schrift geplukt worden, om in al haar liefelijkheid en kracht gesmaakt en gegeten te worden..

3) De rechtvaardiging van de zondaar door het geloof is de enige weg tot gerechtigheid voor, onder en na de wetgeving..

Gelijk wij weten, dat zij bij God als schuldigen staan aangemerkt, aan wie Hij de zonde toerekent, zo weten wij ook dat Hij hen beschouwt als rechtvaardigen, aan wie Hij de gerechtigheid toerekent, waarom Abram door de toerekening van de gerechtigheid onder het getal en de rang van de rechtvaardigen wordt opgenomen. Maar het lijkt ongerijmd, dat Abram gerechtvaardigd is, omdat hij geloofd heeft, zodat zijn geslacht zou zijn als de sterren aan de hemel. Want het kon niet anders, dan een particulier geloof zijn, dat voor de volkomen rechtvaardiging van de mens niet voldoende is. Vervolgens, wat kan een aardse en tijdelijke belofte tot eeuwig heil betekenen? Ik antwoord: Dit "geloven," waarvan Mozes spreekt, had niet betrekking op n zaak, maar omvat alle beloften, welke hier vermeld worden. Vervolgens, Abram waardeerde het beloofde zaad niet slechts naar de ogenblikkelijke voorspelling, maar ook naar de andere, waarbij de bijzondere zegen was gevoegd. Wij stellen daarom vast, dat hij niet op een natuurlijk zaad alleen, noch op het eerste of beste heeft gehoopt, maar op dat, waarin de wereld zou gezegend worden..

Als God Abram gerechtigheid toerekent, is dit, omdat Abram deze in zichzelf mist. Hier vindt gij dan de eerste Schriftplaats, die spreekt van de rechtvaardiging door het geloof alleen, door de toegerekende gerechtigheid Gods. Het oorspronkelijk woord, door de onzen door "toerekenen" vertaald, betekent eigenlijk "toedenken," er voor houden. God dacht in Zichzelf Abram de gerechtigheid toe, die deze in zichzelf niet had, zodra hij het woord van de belofte Gods aannam, en, in het vertrouwen op de waarheid, de trouw en de almacht Gods aanvaardde..

Vers 7

7. Voorts zei hij tot hem, tot Abram, om hem in het geloof te versterken en zijn blijdschap volkomen te maken, door hem, ook voor die ontelbare nakomelingschap, een land van melk en honing overvloeiende te geven: Ik ben de HEERE, die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeeën a) om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.

a) Psalms 115:11

Daar het voor ons van zeer groot belang is, God als leidsman voor heel ons leven te hebben, opdat wij weten, dat niet lichtvaardig de een of andere weg op twijfelachtige wijze is begonnen, daarom bemoedigt de Heere Abram omtrent de weg van zijn roeping, en roept hem de eerste weldaad van de bevrijding in het geheugen terug, alsof Hij gezegd had: "Ik, nadat Ik mijn hand tot u heb uitgestrekt, opdat Ik u uit het doolhof van de dood zou uitvoeren, ben u met mijn gunst tot hiertoe gevolgd. Gij nu, beantwoord dit, door mij, op uw beurt, standvastig te volgen en uw geloof van het begin tot het einde toe te volmaken.".

Vers 7

7. Voorts zei hij tot hem, tot Abram, om hem in het geloof te versterken en zijn blijdschap volkomen te maken, door hem, ook voor die ontelbare nakomelingschap, een land van melk en honing overvloeiende te geven: Ik ben de HEERE, die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeeën a) om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.

a) Psalms 115:11

Daar het voor ons van zeer groot belang is, God als leidsman voor heel ons leven te hebben, opdat wij weten, dat niet lichtvaardig de een of andere weg op twijfelachtige wijze is begonnen, daarom bemoedigt de Heere Abram omtrent de weg van zijn roeping, en roept hem de eerste weldaad van de bevrijding in het geheugen terug, alsof Hij gezegd had: "Ik, nadat Ik mijn hand tot u heb uitgestrekt, opdat Ik u uit het doolhof van de dood zou uitvoeren, ben u met mijn gunst tot hiertoe gevolgd. Gij nu, beantwoord dit, door mij, op uw beurt, standvastig te volgen en uw geloof van het begin tot het einde toe te volmaken.".

Vers 8

8. En hij, Abram, zei: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal? 1) Ik twijfel niet aan uw gegeven woord, maar gevoel behoefte voor toekomstige zwakke ogenblikken, aan een staf om op te kunnen leunen.

1) De Heere keurt het evenmin af, dat Abram om een teken bidt, als hij gelijke beden van Gideon en Hiskia verwerpt (Judges 6:36; 2 Kings 20:8). Ja, het tegendeel kan hem zeer mishagen, gelijk dit in Achaz het geval was Isaiah 7:12). Alles komt slechts daarop aan, of het gebed uit een gelovig hart voortkomt, dat uitziet naar versterking, of dat het een gevolg is van het ongeloof, dat zich dekt met een voorgewende onzekerheid van de openbaring.. Abram vraagt om een teken, en God staat hem, maar ook al zijn kinderen toe, Hem te vragen, wat in hun hart opkomt, opdat daardoor het geloof bevestigd worde..

Vers 8

8. En hij, Abram, zei: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal? 1) Ik twijfel niet aan uw gegeven woord, maar gevoel behoefte voor toekomstige zwakke ogenblikken, aan een staf om op te kunnen leunen.

1) De Heere keurt het evenmin af, dat Abram om een teken bidt, als hij gelijke beden van Gideon en Hiskia verwerpt (Judges 6:36; 2 Kings 20:8). Ja, het tegendeel kan hem zeer mishagen, gelijk dit in Achaz het geval was Isaiah 7:12). Alles komt slechts daarop aan, of het gebed uit een gelovig hart voortkomt, dat uitziet naar versterking, of dat het een gevolg is van het ongeloof, dat zich dekt met een voorgewende onzekerheid van de openbaring.. Abram vraagt om een teken, en God staat hem, maar ook al zijn kinderen toe, Hem te vragen, wat in hun hart opkomt, opdat daardoor het geloof bevestigd worde..

Vers 9

9. Nu wil de Heere, in vaderlijk neerbuigen, op plechtige wijze zich verbinden tot het houden van Zijn belofte en een verbond met Abram aangaan; 1) en Hij zei tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif. 2)

1) Bij het sluiten van verbintenissen was men vroeger gewoon offerdieren te slachten en in stukken te delen, deze stukken werden dan tegenover elkaar gelegd, en die het verbond sloten, gingen midden tussen deze door, om zinnebeeldig daardoor aan te duiden, dat zij door dit verbond zich tot een ondeelbare eenheid wilden aansluiten, gelijk de stukken bij elkaar behoorden. Voor een verdere verklaring van dit gebruik, zie Jeremiah 34:18-Jeremiah 34:20

2) De hier genoemde dieren behoren tot de Levitische offerdienst. Op de leeftijd van 3 jaar beschouwde men ze als volwassen. Deze offerdieren zijn een profetie van de offeranden, die door Abram's nageslacht in datzelfde land de Heere zouden gebracht worden..

9. Nu wil de Heere, in vaderlijk neerbuigen, op plechtige wijze zich verbinden tot het houden van Zijn belofte en een verbond met Abram aangaan; 1) en Hij zei tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif. 2)

1) Bij het sluiten van verbintenissen was men vroeger gewoon offerdieren te slachten en in stukken te delen, deze stukken werden dan tegenover elkaar gelegd, en die het verbond sloten, gingen midden tussen deze door, om zinnebeeldig daardoor aan te duiden, dat zij door dit verbond zich tot een ondeelbare eenheid wilden aansluiten, gelijk de stukken bij elkaar behoorden. Voor een verdere verklaring van dit gebruik, zie Jeremiah 34:18-Jeremiah 34:20

2) De hier genoemde dieren behoren tot de Levitische offerdienst. Op de leeftijd van 3 jaar beschouwde men ze als volwassen. Deze offerdieren zijn een profetie van de offeranden, die door Abram's nageslacht in datzelfde land de Heere zouden gebracht worden..

Vers 9

9. Nu wil de Heere, in vaderlijk neerbuigen, op plechtige wijze zich verbinden tot het houden van Zijn belofte en een verbond met Abram aangaan; 1) en Hij zei tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif. 2)

1) Bij het sluiten van verbintenissen was men vroeger gewoon offerdieren te slachten en in stukken te delen, deze stukken werden dan tegenover elkaar gelegd, en die het verbond sloten, gingen midden tussen deze door, om zinnebeeldig daardoor aan te duiden, dat zij door dit verbond zich tot een ondeelbare eenheid wilden aansluiten, gelijk de stukken bij elkaar behoorden. Voor een verdere verklaring van dit gebruik, zie Jeremiah 34:18-Jeremiah 34:20

2) De hier genoemde dieren behoren tot de Levitische offerdienst. Op de leeftijd van 3 jaar beschouwde men ze als volwassen. Deze offerdieren zijn een profetie van de offeranden, die door Abram's nageslacht in datzelfde land de Heere zouden gebracht worden..

9. Nu wil de Heere, in vaderlijk neerbuigen, op plechtige wijze zich verbinden tot het houden van Zijn belofte en een verbond met Abram aangaan; 1) en Hij zei tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif. 2)

1) Bij het sluiten van verbintenissen was men vroeger gewoon offerdieren te slachten en in stukken te delen, deze stukken werden dan tegenover elkaar gelegd, en die het verbond sloten, gingen midden tussen deze door, om zinnebeeldig daardoor aan te duiden, dat zij door dit verbond zich tot een ondeelbare eenheid wilden aansluiten, gelijk de stukken bij elkaar behoorden. Voor een verdere verklaring van dit gebruik, zie Jeremiah 34:18-Jeremiah 34:20

2) De hier genoemde dieren behoren tot de Levitische offerdienst. Op de leeftijd van 3 jaar beschouwde men ze als volwassen. Deze offerdieren zijn een profetie van de offeranden, die door Abram's nageslacht in datzelfde land de Heere zouden gebracht worden..

Vers 10

10. En hij bracht Hem deze allen, 1) eveneens niet in werkelijkheid, maar in het gezicht, en hij deelde ze, naar Gods aanwijzing, midden door, en hij leide elk deel tegenover het andere, namelijk van de vaars, de geit en de ram; maar het gevogelte deelde hij niet, gelijk dit ook bij de offeranden later niet plaats had (Leviticus 1:15,Leviticus 1:17). Deze duiven legde hij op een hoop, om hierdoor met de tweemaal drie helften een zevental te hebben; (zie "Genesis 21:31).

1) Abram is God gehoorzaam en bracht ze "Hem" gelijk de Heere gezegd had: "neem Mij," als een offerande, en hierbij verbindt zich God tot de zegen. Daar Hij alleen om het offer kan weldoen, zo moest zijn nageslacht gewillig zijn, om offeranden, waarlijk "de Heere" te brengen.. 11. En het wild gevogelte, een zwerm roofvogels, kwam neer op het aas, maar Abram joeg het weg.1)

1) Dit vervolg is eveneens van zinnebeeldige betekenis; het wordt in Genesis 15:13 verklaard. Hiermee eindigt het gezicht. Abram ontwaakt uit zijn geestverrukking en was nu het overige deel van de dag vervuld met hetgeen hij in de geest gezien en gehoord had, zonder dat hij de verklaring, tenminste van het laatste, kon geven..

Niets is de satanische geesten vijandiger dan verering van God en gemeenschapsoefening met de Heere. Zij komen aan, om verbinding met God weg te nemen. Gelovigen waakt!.

II. Genesis 15:12-Genesis 15:21. Met zonsondergang valt Abram in een profetische slaap; de Heere voorspelt hem de geschiedenis van de toekomst van Zijn volk; sluit onder een zichtbaar teken van Zijn tegenwoordigheid het verbond met hem, en herhaalt de belofte van het toekomstig bezit van Kanan. Hij bepaalt de grenzen in de grootste uitgebreidheid, gelijk die werkelijk onder David en Salomo geweest zijn.

Vers 10

10. En hij bracht Hem deze allen, 1) eveneens niet in werkelijkheid, maar in het gezicht, en hij deelde ze, naar Gods aanwijzing, midden door, en hij leide elk deel tegenover het andere, namelijk van de vaars, de geit en de ram; maar het gevogelte deelde hij niet, gelijk dit ook bij de offeranden later niet plaats had (Leviticus 1:15,Leviticus 1:17). Deze duiven legde hij op een hoop, om hierdoor met de tweemaal drie helften een zevental te hebben; (zie "Genesis 21:31).

1) Abram is God gehoorzaam en bracht ze "Hem" gelijk de Heere gezegd had: "neem Mij," als een offerande, en hierbij verbindt zich God tot de zegen. Daar Hij alleen om het offer kan weldoen, zo moest zijn nageslacht gewillig zijn, om offeranden, waarlijk "de Heere" te brengen.. 11. En het wild gevogelte, een zwerm roofvogels, kwam neer op het aas, maar Abram joeg het weg.1)

1) Dit vervolg is eveneens van zinnebeeldige betekenis; het wordt in Genesis 15:13 verklaard. Hiermee eindigt het gezicht. Abram ontwaakt uit zijn geestverrukking en was nu het overige deel van de dag vervuld met hetgeen hij in de geest gezien en gehoord had, zonder dat hij de verklaring, tenminste van het laatste, kon geven..

Niets is de satanische geesten vijandiger dan verering van God en gemeenschapsoefening met de Heere. Zij komen aan, om verbinding met God weg te nemen. Gelovigen waakt!.

II. Genesis 15:12-Genesis 15:21. Met zonsondergang valt Abram in een profetische slaap; de Heere voorspelt hem de geschiedenis van de toekomst van Zijn volk; sluit onder een zichtbaar teken van Zijn tegenwoordigheid het verbond met hem, en herhaalt de belofte van het toekomstig bezit van Kanan. Hij bepaalt de grenzen in de grootste uitgebreidheid, gelijk die werkelijk onder David en Salomo geweest zijn.

Vers 12

12. En het geschiedde, als de zon onderging, zo viel een diepe, van God gewerkte, bovennatuurlijke slaap 1) op Abram: en ziet, een schrik en grote duisternis, niet uit zijn eigen gemoedsbeweging voortgekomen, maar eveneens op buitengewone wijze door God gewerkt, viel op hem. Naar de bedoeling van God zou de stamvader reeds profetisch ondervinden, wat daarna werkelijk met Israël in Egypte (Exodus 2:23) geschied is.

1) In het Hebreeuws Tardsa. Van deze slaap wordt het eerst bij Adam melding gemaakt en Elifas, de Themaniet, (Job 4:12-Job 4:16) bezigt dezelfde uitdrukking. Het was geen droom, het was als het ware weer een gezicht, het was een profetische slaap..

Vers 12

12. En het geschiedde, als de zon onderging, zo viel een diepe, van God gewerkte, bovennatuurlijke slaap 1) op Abram: en ziet, een schrik en grote duisternis, niet uit zijn eigen gemoedsbeweging voortgekomen, maar eveneens op buitengewone wijze door God gewerkt, viel op hem. Naar de bedoeling van God zou de stamvader reeds profetisch ondervinden, wat daarna werkelijk met Israël in Egypte (Exodus 2:23) geschied is.

1) In het Hebreeuws Tardsa. Van deze slaap wordt het eerst bij Adam melding gemaakt en Elifas, de Themaniet, (Job 4:12-Job 4:16) bezigt dezelfde uitdrukking. Het was geen droom, het was als het ware weer een gezicht, het was een profetische slaap..

Vers 13

13. Toen zei Hij tot Abram, hem zijn tegenwoordige zielstoestand en tegelijk het beeld van de roofvogels (Genesis 15:11) verklarende: Weet voorzeker, a) dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, 1) dat het hunne niet is, dat slechts voor enige tijd hun ter woning is gegeven, en zij zullen hen dienen, en zij, die inwoners van dat land, zullen hen, uw nakomelingen, verdrukken vierhonderd jaar. 2)

a) Exodus 12:40 Acts 7:6 Galaten. 3:17

1) Met wijsheid verbergt de Heere voor Abram de naam van dat land, geen haat mocht in zijn hart tegen de Egyptenaren worden opgewekt..

2) De tijd, die de Israëlieten in Egypte geweest zijn, is 430 jaar (Exodus 12:40). Men bedenke echter, dat Israël niet al die tijd verdrukt geweest is, terwijl overigens in deze profetische rede het ronde getal genoemd wordt..

Vers 13

13. Toen zei Hij tot Abram, hem zijn tegenwoordige zielstoestand en tegelijk het beeld van de roofvogels (Genesis 15:11) verklarende: Weet voorzeker, a) dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, 1) dat het hunne niet is, dat slechts voor enige tijd hun ter woning is gegeven, en zij zullen hen dienen, en zij, die inwoners van dat land, zullen hen, uw nakomelingen, verdrukken vierhonderd jaar. 2)

a) Exodus 12:40 Acts 7:6 Galaten. 3:17

1) Met wijsheid verbergt de Heere voor Abram de naam van dat land, geen haat mocht in zijn hart tegen de Egyptenaren worden opgewekt..

2) De tijd, die de Israëlieten in Egypte geweest zijn, is 430 jaar (Exodus 12:40). Men bedenke echter, dat Israël niet al die tijd verdrukt geweest is, terwijl overigens in deze profetische rede het ronde getal genoemd wordt..

Vers 14

14. Doch ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen: 1) en daarna zullen zij uittrekken a) met grote have. 2) a) Exodus 3:22; Exodus 11:2; Exodus 12:35,Exodus 12:36.

1) De Heere gedenkt ook aan de kinderen van de gelovigen (Psalms 105:42), en bestraft de verdrukkers van Zijn volk (Jeremiah 50:17,Jeremiah 50:18)

2) De grote have is de menigte van geschenken, die de Israëlieten van de Egyptenaren eisten. Abram zelf was rijk vandaar teruggekeerd (Genesis 12:16). Het is de weg Gods door moeilijke wegen te leiden naar het beloofde land. (Acts 14:22).

Vers 14

14. Doch ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen: 1) en daarna zullen zij uittrekken a) met grote have. 2) a) Exodus 3:22; Exodus 11:2; Exodus 12:35,Exodus 12:36.

1) De Heere gedenkt ook aan de kinderen van de gelovigen (Psalms 105:42), en bestraft de verdrukkers van Zijn volk (Jeremiah 50:17,Jeremiah 50:18)

2) De grote have is de menigte van geschenken, die de Israëlieten van de Egyptenaren eisten. Abram zelf was rijk vandaar teruggekeerd (Genesis 12:16). Het is de weg Gods door moeilijke wegen te leiden naar het beloofde land. (Acts 14:22).

Vers 15

15. a) En gij zult geen deel aan die dienstbaarheid hebben, maar tot uw vaderen gaan met vrede; 1) gij zult in hoge ouderdom begraven worden.

a) Genesis 25:7,Genesis 25:8

1) "Tot de vaderen vergaderd worden," "heengaan" zo wordt het sterven van de vromen genoemd. Voor hen is de dood uit de dood weggenomen, het is slechts verhuizen naar een beter land. Die uitdrukking duidt wel aan, dat de blik van de oude godzalige in de toekomst niet droevig of duister was. Dierbare Heiland! welk een zegen hebt Gij verworven door Uw lijden en sterven, de dood is verslonden tot overwinning. Heer! laat Uw dienstknecht heen gaan in vrede! (Luke 2:29)

Vers 15

15. a) En gij zult geen deel aan die dienstbaarheid hebben, maar tot uw vaderen gaan met vrede; 1) gij zult in hoge ouderdom begraven worden.

a) Genesis 25:7,Genesis 25:8

1) "Tot de vaderen vergaderd worden," "heengaan" zo wordt het sterven van de vromen genoemd. Voor hen is de dood uit de dood weggenomen, het is slechts verhuizen naar een beter land. Die uitdrukking duidt wel aan, dat de blik van de oude godzalige in de toekomst niet droevig of duister was. Dierbare Heiland! welk een zegen hebt Gij verworven door Uw lijden en sterven, de dood is verslonden tot overwinning. Heer! laat Uw dienstknecht heen gaan in vrede! (Luke 2:29)

Vers 16

16. a) En het vierde geslacht, dat is: na 400 jaar, elk geslacht naar de toen gewone leeftijd op 100 jaar berekend; zal terugkeren, en alsdan in het blijvend bezit van dit land komen, want de ongerechtigheid van de Amorieten en van de overige Kananitische volken, is tot nog toe niet volkomen, 1)heeft nog het hoogste toppunt niet bereikt; de maat van hun zonden is nog niet vol geworden, om nu reeds het strafgericht aan hen te voltrekken. Tot die tijd zal de vervulling van Mijn gelofte wachten, gelijk ook voor uw nakomelingschap zelf nuttig en nodig is.

a) Exodus 12:40

1) Ziet dan de lankmoedigheid en gestrengheid van God! In deze woorden ligt voor alle eeuwen de wenk opgesloten, dat God, de Heere, een volk laat in het land van zijn inwoning, zolang dat volk het niet om der zonden wille verderft. De geschiedenis van alle eeuwen heeft bewezen, dat een volk zijn eigen ondergang heeft bereid, door de zonde tot haar hoogtepunt te laten komen..

Vers 16

16. a) En het vierde geslacht, dat is: na 400 jaar, elk geslacht naar de toen gewone leeftijd op 100 jaar berekend; zal terugkeren, en alsdan in het blijvend bezit van dit land komen, want de ongerechtigheid van de Amorieten en van de overige Kananitische volken, is tot nog toe niet volkomen, 1)heeft nog het hoogste toppunt niet bereikt; de maat van hun zonden is nog niet vol geworden, om nu reeds het strafgericht aan hen te voltrekken. Tot die tijd zal de vervulling van Mijn gelofte wachten, gelijk ook voor uw nakomelingschap zelf nuttig en nodig is.

a) Exodus 12:40

1) Ziet dan de lankmoedigheid en gestrengheid van God! In deze woorden ligt voor alle eeuwen de wenk opgesloten, dat God, de Heere, een volk laat in het land van zijn inwoning, zolang dat volk het niet om der zonden wille verderft. De geschiedenis van alle eeuwen heeft bewezen, dat een volk zijn eigen ondergang heeft bereid, door de zonde tot haar hoogtepunt te laten komen..

Vers 17

17. En het geschiedde, dat de zon onderging, en het duister werd, alsof het eerst nacht moest worden, en al het licht in de natuur ondergegaan zijn, eer de zon van de genade kon opgaan, en zie, daar werd Abram weer het vorige gezicht voorgesteld; hij zag de gedeelde offerdieren (Genesis 15:10) voor zich, en nu was daar een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging; 1) een lange rookzuil in de gedaante van een cilindervormige oven bewoog zich langzaam en statig tussen de delen van het offer; uit de bovenste opening sloeg een vuurvlam als van een fakkel uit. 1) Duidelijk vertoonde zich in deze verschijning het beeld van de geduchte Majesteit Gods, die de zondaar niet verdragen kan, maar omhuld en getemperd voor het oog door de verschonende genade, die in de rookwolk scheen afgebeeld (Leviticus 16:12,Leviticus 16:13). Dat God alleen, en niet Abram tussen de delen van het offer doorgaat, geschiedt, omdat God hier een verbond van genade sluit, en Hij zelf begint te beven, v rdat Hij eist; immers dat slechts was het doel, dat aan Abram een vast vertrouwen werd ingeboezemd op de zekere vervulling van de belofte Gods..

Dit gezicht moest dienen, om het geloof aan de verschijning Gods te bevestigen. Overvloedige stof tot dankbaarheid bereidt de Heere hier aan Abram..

Vers 17

17. En het geschiedde, dat de zon onderging, en het duister werd, alsof het eerst nacht moest worden, en al het licht in de natuur ondergegaan zijn, eer de zon van de genade kon opgaan, en zie, daar werd Abram weer het vorige gezicht voorgesteld; hij zag de gedeelde offerdieren (Genesis 15:10) voor zich, en nu was daar een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging; 1) een lange rookzuil in de gedaante van een cilindervormige oven bewoog zich langzaam en statig tussen de delen van het offer; uit de bovenste opening sloeg een vuurvlam als van een fakkel uit. 1) Duidelijk vertoonde zich in deze verschijning het beeld van de geduchte Majesteit Gods, die de zondaar niet verdragen kan, maar omhuld en getemperd voor het oog door de verschonende genade, die in de rookwolk scheen afgebeeld (Leviticus 16:12,Leviticus 16:13). Dat God alleen, en niet Abram tussen de delen van het offer doorgaat, geschiedt, omdat God hier een verbond van genade sluit, en Hij zelf begint te beven, v rdat Hij eist; immers dat slechts was het doel, dat aan Abram een vast vertrouwen werd ingeboezemd op de zekere vervulling van de belofte Gods..

Dit gezicht moest dienen, om het geloof aan de verschijning Gods te bevestigen. Overvloedige stof tot dankbaarheid bereidt de Heere hier aan Abram..

Vers 18

18. Op dezelfde dag maakte de HEERE een verbond met Abram, nadat Hij dit in het gehele gezicht had voorgesteld, zeggende: a) Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte, de Nijl, af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath, de Eufraat, het gehele gebied, dat thans de Kananitische volken in bezit hebben.

Door het gezicht was Abram rijp gemaakt, om de betekenis van het verbond te vatten..

Vers 18

18. Op dezelfde dag maakte de HEERE een verbond met Abram, nadat Hij dit in het gehele gezicht had voorgesteld, zeggende: a) Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte, de Nijl, af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath, de Eufraat, het gehele gebied, dat thans de Kananitische volken in bezit hebben.

Door het gezicht was Abram rijp gemaakt, om de betekenis van het verbond te vatten..

Vers 19

19. De Keniet (ijzerarbeider, Judges 4:11,Judges 4:17), en de Keneziet (jager) en de Kadmoniet (Oosterling), de overblijfselen van de Semitische bevolking in het zuidoostelijk deel wonende.

Vers 19

19. De Keniet (ijzerarbeider, Judges 4:11,Judges 4:17), en de Keneziet (jager) en de Kadmoniet (Oosterling), de overblijfselen van de Semitische bevolking in het zuidoostelijk deel wonende.

Vers 20

20. En de Hethiet (vreesachtig), nakomelingen van Heth (Genesis 10:15), op het gebergte van Efraïm en Juda bij Hebron en Berseba, en de Fereziet (landbouwer), bewoners van de westelijk gelegen hoge vlakten, en de Refaïeten (reuzen), op de hoge vlakte van Basan.

Vers 20

20. En de Hethiet (vreesachtig), nakomelingen van Heth (Genesis 10:15), op het gebergte van Efraïm en Juda bij Hebron en Berseba, en de Fereziet (landbouwer), bewoners van de westelijk gelegen hoge vlakten, en de Refaïeten (reuzen), op de hoge vlakte van Basan.

Vers 21

21. En de Amoriet (bergbewoner), aan de zuidelijke helling van het gebergte van Juda, en de Kananiet (bewoner van vlakke streken) zowel aan de zeekust als aan de westelijke Jordaanoever, en de Girgasiet (kleibewoner), en de Jebusiet (van Jebus = vastgetrapte plaats).

De geschiedenis van Abram is in vier tijdvakken te verdelen, waarvan elk met een van de merkwaardige gebeurtenissen in zijn leven begint. Het eerste begint met zijn roeping naar het beloofde land (Genesis 12:14); het tweede met de belofte van een erfgenaam en de bezegeling van zijn geloof door het verbondsoffer (Genesis 15:1-16); het derde met de naamsverandering en de instelling van de besnijdenis (Genesis 17:1-24); en het vierde met de grote geloofsbeproeving en de bevestiging van de belofte (Genesis 22:1-25:11)

Vers 21

21. En de Amoriet (bergbewoner), aan de zuidelijke helling van het gebergte van Juda, en de Kananiet (bewoner van vlakke streken) zowel aan de zeekust als aan de westelijke Jordaanoever, en de Girgasiet (kleibewoner), en de Jebusiet (van Jebus = vastgetrapte plaats).

De geschiedenis van Abram is in vier tijdvakken te verdelen, waarvan elk met een van de merkwaardige gebeurtenissen in zijn leven begint. Het eerste begint met zijn roeping naar het beloofde land (Genesis 12:14); het tweede met de belofte van een erfgenaam en de bezegeling van zijn geloof door het verbondsoffer (Genesis 15:1-16); het derde met de naamsverandering en de instelling van de besnijdenis (Genesis 17:1-24); en het vierde met de grote geloofsbeproeving en de bevestiging van de belofte (Genesis 22:1-25:11)

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 15". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-15.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile