Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Genesis 44

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 44

Genesis 44:1.

JOZEFS BROEDERS KOMEN IN GROTE ANGST.

I. Genesis 44:1-Genesis 44:13. V r de aftocht laat Jozef heimelijk zijn beker in Benjamins zak leggen, en beveelt vervolgens aan zijn huismeester hen na te ijlen, en die terug te halen, in wiens zak de beker zou gevonden worden. Hij wil zien, wat de broeders doen of zij Benjamin prijsgeven, en verder naar huis zullen trekken, of dat zij bereid zullen zijn, met lichaam en leven voor vaders lieveling in te staan.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, GENESIS 44

Genesis 44:1.

JOZEFS BROEDERS KOMEN IN GROTE ANGST.

I. Genesis 44:1-Genesis 44:13. V r de aftocht laat Jozef heimelijk zijn beker in Benjamins zak leggen, en beveelt vervolgens aan zijn huismeester hen na te ijlen, en die terug te halen, in wiens zak de beker zou gevonden worden. Hij wil zien, wat de broeders doen of zij Benjamin prijsgeven, en verder naar huis zullen trekken, of dat zij bereid zullen zijn, met lichaam en leven voor vaders lieveling in te staan.

Vers 1

1. En hij, nadat het middagmaal was afgelopen, en hun nu het koren wilde geven, waarom zij gekomen waren, gebood degene die over zijn huis was, zeggende: Vul de zakken van deze mannen met spijze, zoveel zij zullen kunnen dragen en leg, evenals de eerste maal (hoofdstuk. 42:25), ieders geld in de mond van zijn zak.

Deze beproeving had een dubbel nut. Vooreerst, omdat de wel beproefde vroomheid van zijn broeders hem meer behaagde; vervolgens, omdat, tenminste enigszins, de vroegere eerloosheid, welke zij zich, wegens het misdrijf aan hem gepleegd, hadden op de hals gehaald, bij de nakomelingen zou worden opgeheven..

Schrander was de handelwijze van Jozef maar billijk was zij niet. Hij had reeds gezien, dat zij geheel andere mensen waren geworden. Door geen enkele uitlegger wordt dan ook deze handelwijze verdedigd, al moet men toegeven, dat ook hiermee God, de Heere, gewis Zijn heilige bedoelingen heeft gehad, zoals Calvijn (zie boven) heeft aangemerkt..

Vers 1

1. En hij, nadat het middagmaal was afgelopen, en hun nu het koren wilde geven, waarom zij gekomen waren, gebood degene die over zijn huis was, zeggende: Vul de zakken van deze mannen met spijze, zoveel zij zullen kunnen dragen en leg, evenals de eerste maal (hoofdstuk. 42:25), ieders geld in de mond van zijn zak.

Deze beproeving had een dubbel nut. Vooreerst, omdat de wel beproefde vroomheid van zijn broeders hem meer behaagde; vervolgens, omdat, tenminste enigszins, de vroegere eerloosheid, welke zij zich, wegens het misdrijf aan hem gepleegd, hadden op de hals gehaald, bij de nakomelingen zou worden opgeheven..

Schrander was de handelwijze van Jozef maar billijk was zij niet. Hij had reeds gezien, dat zij geheel andere mensen waren geworden. Door geen enkele uitlegger wordt dan ook deze handelwijze verdedigd, al moet men toegeven, dat ook hiermee God, de Heere, gewis Zijn heilige bedoelingen heeft gehad, zoals Calvijn (zie boven) heeft aangemerkt..

Vers 2

2. En mijn beker, de zilveren beker, waaruit ik deze middag gedronken heb, zult gij leggen in de mond van de zak van de kleinste, met het geld van zijn koren. En hij, de huismeester, deed naar Jozefs woord, hetwelk hij gesproken had.1) Intussen zullen de broeders zich zeer verheugd hebben over de ontvangst, en met blijdschap erover gesproken hebben, hoe zij daarover, thuis gekomen, bij hun vader zouden roemen.

1) Heeft de Heere de Zijnen bijzonder verkwikt, zo wacht hun gewoonlijk een beproeving, om alle hoeken van het hart te doorzoeken, hoe zij jegens de hemelse Vader en de broeders in hun droefheid zullen gezind zijn.

Vers 2

2. En mijn beker, de zilveren beker, waaruit ik deze middag gedronken heb, zult gij leggen in de mond van de zak van de kleinste, met het geld van zijn koren. En hij, de huismeester, deed naar Jozefs woord, hetwelk hij gesproken had.1) Intussen zullen de broeders zich zeer verheugd hebben over de ontvangst, en met blijdschap erover gesproken hebben, hoe zij daarover, thuis gekomen, bij hun vader zouden roemen.

1) Heeft de Heere de Zijnen bijzonder verkwikt, zo wacht hun gewoonlijk een beproeving, om alle hoeken van het hart te doorzoeken, hoe zij jegens de hemelse Vader en de broeders in hun droefheid zullen gezind zijn.

Vers 3

3. `s Morgens, als het dag werd, zo liet men deze mannen van Memphis, de toenmalige residentie van Farao (Genesis 14:14), waar ook Jozef woonde, vertrekken, hen en hun ezels.

Het mag wel bevreemding wekken, dat zij niet eerst onderzochten, hoe het met het geld was, of ook dat weer in hun zakken was. Grote blijdschap echter, dat zij weer voltallig waren, zal hen zorgeloos hebben gemaakt..

Vers 3

3. `s Morgens, als het dag werd, zo liet men deze mannen van Memphis, de toenmalige residentie van Farao (Genesis 14:14), waar ook Jozef woonde, vertrekken, hen en hun ezels.

Het mag wel bevreemding wekken, dat zij niet eerst onderzochten, hoe het met het geld was, of ook dat weer in hun zakken was. Grote blijdschap echter, dat zij weer voltallig waren, zal hen zorgeloos hebben gemaakt..

Vers 4

4. Zij zijn de stad uitgegaan; zij waren nog niet ver gekomen, als Jozef tot degene, die over zijn huis was, zei: Maak u op, en jaag die mannen achterna; en als gij hen zult achterhaald hebben, zo zult gij tot hen zeggen: Waarom hebt gij kwaad voor goed vergolden? Waarom hebt gij, die een zo vriendelijke ontvangst ondervonden hebt, die al het koren om niet hebt verkregen, die weldaden met diefstal beantwoord?

Vers 4

4. Zij zijn de stad uitgegaan; zij waren nog niet ver gekomen, als Jozef tot degene, die over zijn huis was, zei: Maak u op, en jaag die mannen achterna; en als gij hen zult achterhaald hebben, zo zult gij tot hen zeggen: Waarom hebt gij kwaad voor goed vergolden? Waarom hebt gij, die een zo vriendelijke ontvangst ondervonden hebt, die al het koren om niet hebt verkregen, die weldaden met diefstal beantwoord?

Vers 5

5. Is het deze beker, die gij ontvreemd hebt, niet, waaruit mijn heer drinkt? en waarbij hij iets zeker waarnemen zal, 1) waarbij hij voorzeggingen doet? gij hebt kwalijk gedaan, wat gij gedaan hebt; gij hebt een zeer slechte daad begaan.

1) Hebreeën "waardoor hij waarzegt, waardoor hij verborgene dingen weet." Nog heden is in Egypte de Kuliko- en Hijdro-mantie thuis; het voorspellen uit schotels of bekers, of liever, uit de kringen, figuren en blaasjes, welke in wijn of water ontstaan, bij het inwerpen van kleine stukjes goud- of zilverblik, of uit de verschijningen, welke door de lichtstralen veroorzaakt worden, bij het schudden. Daarbij gebruikt men allerlei toverspreuken. Dit voorspellen heet, nicheesch, divinare, eigenlijk "uit slangen voorspellen" (phiomanteia). Jozef maakt van dit bijgeloof gebruik, om niet slechts de beker als zijn eigendom, maar ook als zijn heiligdom voor te stellen, om daardoor hun daad te strafbaarder te doen schijnen. Wellicht wil hij hiermee in verband gebracht hebben de plaatsing naar de ouderdom (Genesis 43:33) als zou hij ook die kennis aan die beker te danken gehad hebben..

Verschillend wordt dit gezegde uitgelegd. Zijn er sommigen, die het aldus opvatten, alsof Jozef veinst, dat de waarzeggers door hem waren geraadpleegd, om de dief te kennen, anderen vertalen echter: In welke te beproeven hij u beproefd heeft, of te onderzoeken hij u navorst. Anderen, dat de gestolen drinkbeker, als het ware, voor Jozef zelf een ongunstig voorteken was geweest. Mij echter schijnt dat gevoelen het ware te zijn, dat hij de drinkbeker tot voorspellingen en magische kunsten heeft gebruikt, hetgeen hij echter verdicht heeft, om de achterdocht te vermeerderen. Maar nu ontstaat de vraag in hoeverre Jozef zich zodanig een verdichtsel mocht veroorloven. Want behalve, dat hij zich van waarzeggingen niet mocht bedienen, was het ook verkeerd en onwaardig, om de lof, die de goddelijke genade toekomt, op demonische machten over te brengen. Vroeger ontkende hij, bekwaam te zijn, om dromen uit te leggen anders dan wanneer de waarheid van God hem bezielde; nu vergeet hij alle vermelding van Gods Geest. En, wat erger is, zich als een magiër in plaats van een profeet van God voorstellende, ontwijdt hij op Godonterende wijze de gave van de Heilige Geest. Het is dan ook niet te ontkennen, dat hij in deze huichelarij zwaarlijk heeft gezondigd. Ik nu vat het anders op, dat hij namelijk in het begin op alle mogelijke wijze beproefd heeft, God de eer te geven; dat het aan hem volstrekt niet heeft gestaan, dat niet door geheel Egypte bekend was, dat hij niet door magische kunsten, maar door Goddelijke genade in zo grote schranderheid uitblonk. Maar daar de Egyptenaren aan de ijdele kunsten van de magiërs gewend waren, bleef de oude dwaling heersende, zodat zij niet geloofden, dat Jozef een ander was. Ik twijfel niet, of dat gerucht was onder het volk verbreid, ofschoon het door hen bestreden en ontkend werd. Nu echter, daar Jozef zich als een buitengewoon man voor stelt, in n verband vele leugens verbindende, verbreidt hij de valse mening nog meer, onder het volk reeds verspreid, dat hij de voortekenen raadpleegt. Waaruit wij zien, dat, waar een man van de rechte wegen wordt afgetrokken, hij ongemerkt in verschillende zonden valt. Waarom wij ook door dit voorbeeld worden vermaand, om niets toe te laten, dan wat wij weten, dat God goedkeurt..

Vers 5

5. Is het deze beker, die gij ontvreemd hebt, niet, waaruit mijn heer drinkt? en waarbij hij iets zeker waarnemen zal, 1) waarbij hij voorzeggingen doet? gij hebt kwalijk gedaan, wat gij gedaan hebt; gij hebt een zeer slechte daad begaan.

1) Hebreeën "waardoor hij waarzegt, waardoor hij verborgene dingen weet." Nog heden is in Egypte de Kuliko- en Hijdro-mantie thuis; het voorspellen uit schotels of bekers, of liever, uit de kringen, figuren en blaasjes, welke in wijn of water ontstaan, bij het inwerpen van kleine stukjes goud- of zilverblik, of uit de verschijningen, welke door de lichtstralen veroorzaakt worden, bij het schudden. Daarbij gebruikt men allerlei toverspreuken. Dit voorspellen heet, nicheesch, divinare, eigenlijk "uit slangen voorspellen" (phiomanteia). Jozef maakt van dit bijgeloof gebruik, om niet slechts de beker als zijn eigendom, maar ook als zijn heiligdom voor te stellen, om daardoor hun daad te strafbaarder te doen schijnen. Wellicht wil hij hiermee in verband gebracht hebben de plaatsing naar de ouderdom (Genesis 43:33) als zou hij ook die kennis aan die beker te danken gehad hebben..

Verschillend wordt dit gezegde uitgelegd. Zijn er sommigen, die het aldus opvatten, alsof Jozef veinst, dat de waarzeggers door hem waren geraadpleegd, om de dief te kennen, anderen vertalen echter: In welke te beproeven hij u beproefd heeft, of te onderzoeken hij u navorst. Anderen, dat de gestolen drinkbeker, als het ware, voor Jozef zelf een ongunstig voorteken was geweest. Mij echter schijnt dat gevoelen het ware te zijn, dat hij de drinkbeker tot voorspellingen en magische kunsten heeft gebruikt, hetgeen hij echter verdicht heeft, om de achterdocht te vermeerderen. Maar nu ontstaat de vraag in hoeverre Jozef zich zodanig een verdichtsel mocht veroorloven. Want behalve, dat hij zich van waarzeggingen niet mocht bedienen, was het ook verkeerd en onwaardig, om de lof, die de goddelijke genade toekomt, op demonische machten over te brengen. Vroeger ontkende hij, bekwaam te zijn, om dromen uit te leggen anders dan wanneer de waarheid van God hem bezielde; nu vergeet hij alle vermelding van Gods Geest. En, wat erger is, zich als een magiër in plaats van een profeet van God voorstellende, ontwijdt hij op Godonterende wijze de gave van de Heilige Geest. Het is dan ook niet te ontkennen, dat hij in deze huichelarij zwaarlijk heeft gezondigd. Ik nu vat het anders op, dat hij namelijk in het begin op alle mogelijke wijze beproefd heeft, God de eer te geven; dat het aan hem volstrekt niet heeft gestaan, dat niet door geheel Egypte bekend was, dat hij niet door magische kunsten, maar door Goddelijke genade in zo grote schranderheid uitblonk. Maar daar de Egyptenaren aan de ijdele kunsten van de magiërs gewend waren, bleef de oude dwaling heersende, zodat zij niet geloofden, dat Jozef een ander was. Ik twijfel niet, of dat gerucht was onder het volk verbreid, ofschoon het door hen bestreden en ontkend werd. Nu echter, daar Jozef zich als een buitengewoon man voor stelt, in n verband vele leugens verbindende, verbreidt hij de valse mening nog meer, onder het volk reeds verspreid, dat hij de voortekenen raadpleegt. Waaruit wij zien, dat, waar een man van de rechte wegen wordt afgetrokken, hij ongemerkt in verschillende zonden valt. Waarom wij ook door dit voorbeeld worden vermaand, om niets toe te laten, dan wat wij weten, dat God goedkeurt..

Vers 6

6. En hij achterhaalde hen, en sprak tot hen deze woorden, die Jozef geboden had.

Vers 6

6. En hij achterhaalde hen, en sprak tot hen deze woorden, die Jozef geboden had.

Vers 7

7. En zij, ten hoogste getroffen door dat verwijt, zeiden tot hem: Waarom spreekt mijnheer zulke woorden? Het zij verre van uw knechten, dat zij zoiets doen zouden. Hebben wij gisteren niet een bewijs van onze eerlijkheid gegeven?

Vers 7

7. En zij, ten hoogste getroffen door dat verwijt, zeiden tot hem: Waarom spreekt mijnheer zulke woorden? Het zij verre van uw knechten, dat zij zoiets doen zouden. Hebben wij gisteren niet een bewijs van onze eerlijkheid gegeven?

Vers 8

8. Zie het geld, dat wij, na het terugkeren van onze eerste reis, in de mond van onze zakken vonden, hebben wij, uit vrije beweging, tot u uit het land Kanan teruggebracht, waar wij voor nasporingen geheel veilig waren; hoe zouden wij dan uit het huis van uw heer zilver of goud stelen?

Vers 8

8. Zie het geld, dat wij, na het terugkeren van onze eerste reis, in de mond van onze zakken vonden, hebben wij, uit vrije beweging, tot u uit het land Kanan teruggebracht, waar wij voor nasporingen geheel veilig waren; hoe zouden wij dan uit het huis van uw heer zilver of goud stelen?

Vers 9

9. Nee! wij kennen ons zo rein van zulk een misdaad, dat wij gerust onze zakken tot onderzoek naar de beker overgeven. Bij wie van uw knechten hij gevonden zal worden, dat hij sterve; en ook zullen wij, de overigen, medeboeten en mijn heer tot slaven zijn!

Bij al hun oprechtheid zijn zij zeer onvoorzichtig. Zij overdrijven zowel in hun verdediging als in hun aanbieding. Niet zozeer willen zij hun recht duidelijk doen uitkomen maar bovenal de ander van zijn onrecht overtuigen..

Vers 9

9. Nee! wij kennen ons zo rein van zulk een misdaad, dat wij gerust onze zakken tot onderzoek naar de beker overgeven. Bij wie van uw knechten hij gevonden zal worden, dat hij sterve; en ook zullen wij, de overigen, medeboeten en mijn heer tot slaven zijn!

Bij al hun oprechtheid zijn zij zeer onvoorzichtig. Zij overdrijven zowel in hun verdediging als in hun aanbieding. Niet zozeer willen zij hun recht duidelijk doen uitkomen maar bovenal de ander van zijn onrecht overtuigen..

Vers 10

10. En hij zei: Dit zij nu ook alzo, naar uw woorden! Wij willen een onderzoek instellen, en de schuldige zal de verdiende straf niet ontgaan; toch zal u om de beker niet meer overkomen dan recht is. Bij wie hij gevonden wordt, die zij mijn slaaf; maar gij, zo velen als gij niet aan de diefstal schuldig zijt, zult onschuldig zijn en zonder straf.

De knecht van Jozef laat de nadruk vallen op "ook," maar verzacht de straf door alleen degene, bij wie de beker zal gevonden worden, tot slaaf te verklaren. Geheel naar de bedoeling van Jozef..

Vers 10

10. En hij zei: Dit zij nu ook alzo, naar uw woorden! Wij willen een onderzoek instellen, en de schuldige zal de verdiende straf niet ontgaan; toch zal u om de beker niet meer overkomen dan recht is. Bij wie hij gevonden wordt, die zij mijn slaaf; maar gij, zo velen als gij niet aan de diefstal schuldig zijt, zult onschuldig zijn en zonder straf.

De knecht van Jozef laat de nadruk vallen op "ook," maar verzacht de straf door alleen degene, bij wie de beker zal gevonden worden, tot slaaf te verklaren. Geheel naar de bedoeling van Jozef..

Vers 11

11. En zij, terwijl zij niet konden vermoeden wat geschieden zou, haastten zich, en een ieder zette zijn zak neer op de aarde, en een ieder opende zijn zak, 1)opdat die onderzocht zou worden.

1) Zij zijn allen ervan overtuigd, dat hier een misverstand heerst, en in het bewustzijn van hun volkomen onschuld, openen zij hun zakken..

Vers 11

11. En zij, terwijl zij niet konden vermoeden wat geschieden zou, haastten zich, en een ieder zette zijn zak neer op de aarde, en een ieder opende zijn zak, 1)opdat die onderzocht zou worden.

1) Zij zijn allen ervan overtuigd, dat hier een misverstand heerst, en in het bewustzijn van hun volkomen onschuld, openen zij hun zakken..

Vers 12

12. En hij doorzocht, beginnende, om zich niet te verraden, hoewel hij wist, waar de beker zou gevonden worden, met de grootste, de oudste, en voleindigde met de kleinste, de jongste, en die beker werd gevonden in de zak van Benjamin.

Vers 12

12. En hij doorzocht, beginnende, om zich niet te verraden, hoewel hij wist, waar de beker zou gevonden worden, met de grootste, de oudste, en voleindigde met de kleinste, de jongste, en die beker werd gevonden in de zak van Benjamin.

Vers 13

13. Toen scheurden zij, van schrik en ontzetting, hun kleren, zoals hun vader gedaan had, toen zij hem Jozefs rok toezonden (Genesis 37:34); niet alleen moeten zij Jozefs angsten ondervinden (Genesis 42:21), maar ook ervaren, welk een schrik zij Jakob bereid hadden; en een ieder man laadde zijn ezel op, en zij keerden weer naar de stad1) om met Jozef zelf te spreken.

1) Waren zij nog dezelfden geweest als 22 jaar geleden, zo zouden zij zich in hun toestand wel geschikt hebben; zelfs niet zonder vreugde Benjamin hebben achtergelaten en weggetrokken zijn. Tegenover hun vader hadden zij ditmaal een goed geweten gehad; zij konden hem zeggen: "Zie, zo heeft hij, de gij altijd voorgetrokken hebt, gedaan; hij is schuldig aan een lage diefstal geworden, en heeft ons huis geschandvlekt." Wat zou Jozef in zulk een geval gedaan hebben? Hij had hen zonder twijfel laten gaan, en had slechts zijn vader en Benjamin naar Egypte doen komen. Maar de broeders zijn geheel anders dan vroeger. In dit nieuwe, zware lot erkennen zij, juist omdat zij niet schuldig zijn aan hetgeen, waarvan men hen beticht, het Godsgericht, en omdat nu Benjamin om hunnentwille dit gericht treft, en Gods toorn juist over het hoofd van de onschuldige wordt uitgestort, willen zij hem tot geen prijs aan zijn lot overlaten, maar hem vrij bidden, zelfs al ware het, dat al de anderen in zijn plaats slaven zouden moeten worden..

Zo groot is hun droefheid, zo verpletterd zijn zij, dat zij nu geen enkele klacht aanheffen, geen enkel woord van verontschuldiging meer aanbieden. Zij scheuren hun klederen en buigen het hoofd onder de kastijding van God. Zij voelen het, dat de hand van God hierin merkbaar is, en daarom wensen zij niet anders, dan zich onder die slaande hand te buigen.

II. Genesis 44:14-Genesis 44:34. Als de broeders weer voor Jozef verschijnen, die, in angstige verwachting naar de uitslag, thuis gebleven was, werpen zij zich voor hem neer; zij denken er niet aan, hun onschuld te verdedigen, daar zij in deze gebeurtenis de wraak van God voor hun vorige misdaad erkennen. Jozef verklaart, op hun aanbod, dat zij allen zijn knechten willen zijn, slechts hem terug te kunnen houden, bij wie de beker gevonden was. Juda schildert nu met aangrijpende woorden de liefde van de vader voor de jongeling, en de onuitsprekelijke jammer, die door het verlies van de geliefde zoon hem treffen zou; hij bericht, hoe hij zelf voor de knaap borg geworden is, en smeekt nu ook, hem in Benjamins plaats tot slaaf te willen aannemen.

Vers 13

13. Toen scheurden zij, van schrik en ontzetting, hun kleren, zoals hun vader gedaan had, toen zij hem Jozefs rok toezonden (Genesis 37:34); niet alleen moeten zij Jozefs angsten ondervinden (Genesis 42:21), maar ook ervaren, welk een schrik zij Jakob bereid hadden; en een ieder man laadde zijn ezel op, en zij keerden weer naar de stad1) om met Jozef zelf te spreken.

1) Waren zij nog dezelfden geweest als 22 jaar geleden, zo zouden zij zich in hun toestand wel geschikt hebben; zelfs niet zonder vreugde Benjamin hebben achtergelaten en weggetrokken zijn. Tegenover hun vader hadden zij ditmaal een goed geweten gehad; zij konden hem zeggen: "Zie, zo heeft hij, de gij altijd voorgetrokken hebt, gedaan; hij is schuldig aan een lage diefstal geworden, en heeft ons huis geschandvlekt." Wat zou Jozef in zulk een geval gedaan hebben? Hij had hen zonder twijfel laten gaan, en had slechts zijn vader en Benjamin naar Egypte doen komen. Maar de broeders zijn geheel anders dan vroeger. In dit nieuwe, zware lot erkennen zij, juist omdat zij niet schuldig zijn aan hetgeen, waarvan men hen beticht, het Godsgericht, en omdat nu Benjamin om hunnentwille dit gericht treft, en Gods toorn juist over het hoofd van de onschuldige wordt uitgestort, willen zij hem tot geen prijs aan zijn lot overlaten, maar hem vrij bidden, zelfs al ware het, dat al de anderen in zijn plaats slaven zouden moeten worden..

Zo groot is hun droefheid, zo verpletterd zijn zij, dat zij nu geen enkele klacht aanheffen, geen enkel woord van verontschuldiging meer aanbieden. Zij scheuren hun klederen en buigen het hoofd onder de kastijding van God. Zij voelen het, dat de hand van God hierin merkbaar is, en daarom wensen zij niet anders, dan zich onder die slaande hand te buigen.

II. Genesis 44:14-Genesis 44:34. Als de broeders weer voor Jozef verschijnen, die, in angstige verwachting naar de uitslag, thuis gebleven was, werpen zij zich voor hem neer; zij denken er niet aan, hun onschuld te verdedigen, daar zij in deze gebeurtenis de wraak van God voor hun vorige misdaad erkennen. Jozef verklaart, op hun aanbod, dat zij allen zijn knechten willen zijn, slechts hem terug te kunnen houden, bij wie de beker gevonden was. Juda schildert nu met aangrijpende woorden de liefde van de vader voor de jongeling, en de onuitsprekelijke jammer, die door het verlies van de geliefde zoon hem treffen zou; hij bericht, hoe hij zelf voor de knaap borg geworden is, en smeekt nu ook, hem in Benjamins plaats tot slaaf te willen aannemen.

Vers 14

14. En Juda, 1)die voor Benjamin borg gebleven was (Genesis 43:9), en de op zich genomen plicht getrouw wilde volbrengen, kwam met zijn broeders, toen zij weer in de stad gekomen waren, in het huis van Jozef, want hij was nog zelf aldaar; hij was nog niet naar de plaats van het verkopen gegaan, maar wachtte hen in zijn eigen woning, te midden van zijn beambten; en zij vielen, als wanhopig, voor zijn aangezicht neer ter aarde. 2)

1)"Juda," niet Ruben, omdat hij toen reeds voor de eerste onder de broeders werd gehouden, of omdat de Heilige Schrijver hiermee nu reeds wil doen uitkomen, dat hij de door God uitverkorene was, om de eerste te zijn..

2) Het was een roerend toneel. Daar zat hij, die gisteravond nog met buitengewone vriendelijkheid hen had ontvangen, een geschenk van hun hand aangenomen, aan zijn dis hen genodigd, en als mild gastheer bejegend. Hoe stroef staat nu zijn gelaat en hoe nors en dreigend ziet zijn blik op hen neer, die thans, als klaarblijkelijk overtuigde misdadigers, aan zijn voeten in het stof terneer gebogen liggen! Hoe krimpt hun hart bij Jozefs verwijt ineen! En Jozef zei tot hen: "Wat daad is dit, die gij gedaan hebt" Hoe kon gij mij dat doen? Welke onzinnigheid tevens! Weet gij niet, dat een man als ik dat zeker vernemen zou?.

Vers 14

14. En Juda, 1)die voor Benjamin borg gebleven was (Genesis 43:9), en de op zich genomen plicht getrouw wilde volbrengen, kwam met zijn broeders, toen zij weer in de stad gekomen waren, in het huis van Jozef, want hij was nog zelf aldaar; hij was nog niet naar de plaats van het verkopen gegaan, maar wachtte hen in zijn eigen woning, te midden van zijn beambten; en zij vielen, als wanhopig, voor zijn aangezicht neer ter aarde. 2)

1)"Juda," niet Ruben, omdat hij toen reeds voor de eerste onder de broeders werd gehouden, of omdat de Heilige Schrijver hiermee nu reeds wil doen uitkomen, dat hij de door God uitverkorene was, om de eerste te zijn..

2) Het was een roerend toneel. Daar zat hij, die gisteravond nog met buitengewone vriendelijkheid hen had ontvangen, een geschenk van hun hand aangenomen, aan zijn dis hen genodigd, en als mild gastheer bejegend. Hoe stroef staat nu zijn gelaat en hoe nors en dreigend ziet zijn blik op hen neer, die thans, als klaarblijkelijk overtuigde misdadigers, aan zijn voeten in het stof terneer gebogen liggen! Hoe krimpt hun hart bij Jozefs verwijt ineen! En Jozef zei tot hen: "Wat daad is dit, die gij gedaan hebt" Hoe kon gij mij dat doen? Welke onzinnigheid tevens! Weet gij niet, dat een man als ik dat zeker vernemen zou?.

Vers 15

15. En Jozef zei tot hen, terwijl zij daar zo lagen: Wat daad is dit, die gij gedaan hebt? Hoe hebt gij het durven doen? Weet gij niet, dat zulk een man, als ik, dat zeker waarnemen 1) zou? Zou ik, die tot de orde van de wijzen in Egypte behoor, en verborgen dingen zie, gelijk gij gisteren hebt kunnen opmerken (Genesis 43:33) de dief niet vinden?

1) Wij vinden hier weer hetzelfde woord als in Genesis 44:5 (zie Genesis 44:5)

Vers 15

15. En Jozef zei tot hen, terwijl zij daar zo lagen: Wat daad is dit, die gij gedaan hebt? Hoe hebt gij het durven doen? Weet gij niet, dat zulk een man, als ik, dat zeker waarnemen 1) zou? Zou ik, die tot de orde van de wijzen in Egypte behoor, en verborgen dingen zie, gelijk gij gisteren hebt kunnen opmerken (Genesis 43:33) de dief niet vinden?

1) Wij vinden hier weer hetzelfde woord als in Genesis 44:5 (zie Genesis 44:5)

Vers 16

16. Toen zei Juda, aan wie zijn gevoel woorden gaf: Wat zullen wij tot mijn heer zeggen? wat zullen wij spreken? en wat of hoe zullen wij ons rechtvaardigen? 1) Wel konden wij verklaren, dat datgene, waarvan gij ons beschuldigt, door ons niet gedaan is; maar wij zien hierin de hand van God, wie wij niet n uit duizend kunnen antwoorden (Job9:3). God heeft de ongerechtigheid van uw knechten gevonden; 2) hij straft ons heden om een vroegere misdaad en om de zonde van ons hart; onder Zijn hand willen wij ons buigen; zie wij zijn slaven van mijn heer, zowel wij, als hij, in wiens hand de beker gevonden is. 3)

1) Dit is geen verdediging, maar een ontwijkende verontschuldiging. Het enige wat hij kon doen, nu de beker bij hen is gevonden..

2) God, als Rechter, wordt, in de ziel ontdekt in Zijn gestrenge rechtvaardigheid, zodat de ziel hem leert kennen, als die God, die de zonden ordelijk voor ogen zal stellen, die de schuldige geenszins onschuldig zal houden, maar een rechtvaardig vonnis vellen zal over de afwijker en overtreder. Om hem nu geheel te ontbloten, leert hij dat rechtelijke van God zo verstaan, dat hij het moet opgeven, en de billijkheid en betamelijkheid van Gods weg ten volle toestemmen, dat, zal God God blijven, Hij de zonde zonder voldoening niet kan voorbij zien..

Hoewel hij zich nu onschuldig weet, toch zegt zijn geweten hem, dat de Heere hem hiermee vroegere zonde thuis bezoekt. Dit is n van de kenmerken van de ziel, die ontdekt wordt, of ontdekt is aan zichzelf. Door deze woorden leren wij Juda kennen als iemand, die aan zichzelf ontdekt wordt.

3) Vroeger noemden zij zich uit bescheidenheid dienstknechten, nu bieden zij zich hem tot slaven aan. Om de persoon van Benjamin verminderen zij de zaak van de straf. En zo is het een soort van bede om vergiffenis, dat hij hem niet ter doodstraf verwijze, zoals zij in het begin hebben aangeboden..

Vers 16

16. Toen zei Juda, aan wie zijn gevoel woorden gaf: Wat zullen wij tot mijn heer zeggen? wat zullen wij spreken? en wat of hoe zullen wij ons rechtvaardigen? 1) Wel konden wij verklaren, dat datgene, waarvan gij ons beschuldigt, door ons niet gedaan is; maar wij zien hierin de hand van God, wie wij niet n uit duizend kunnen antwoorden (Job9:3). God heeft de ongerechtigheid van uw knechten gevonden; 2) hij straft ons heden om een vroegere misdaad en om de zonde van ons hart; onder Zijn hand willen wij ons buigen; zie wij zijn slaven van mijn heer, zowel wij, als hij, in wiens hand de beker gevonden is. 3)

1) Dit is geen verdediging, maar een ontwijkende verontschuldiging. Het enige wat hij kon doen, nu de beker bij hen is gevonden..

2) God, als Rechter, wordt, in de ziel ontdekt in Zijn gestrenge rechtvaardigheid, zodat de ziel hem leert kennen, als die God, die de zonden ordelijk voor ogen zal stellen, die de schuldige geenszins onschuldig zal houden, maar een rechtvaardig vonnis vellen zal over de afwijker en overtreder. Om hem nu geheel te ontbloten, leert hij dat rechtelijke van God zo verstaan, dat hij het moet opgeven, en de billijkheid en betamelijkheid van Gods weg ten volle toestemmen, dat, zal God God blijven, Hij de zonde zonder voldoening niet kan voorbij zien..

Hoewel hij zich nu onschuldig weet, toch zegt zijn geweten hem, dat de Heere hem hiermee vroegere zonde thuis bezoekt. Dit is n van de kenmerken van de ziel, die ontdekt wordt, of ontdekt is aan zichzelf. Door deze woorden leren wij Juda kennen als iemand, die aan zichzelf ontdekt wordt.

3) Vroeger noemden zij zich uit bescheidenheid dienstknechten, nu bieden zij zich hem tot slaven aan. Om de persoon van Benjamin verminderen zij de zaak van de straf. En zo is het een soort van bede om vergiffenis, dat hij hem niet ter doodstraf verwijze, zoals zij in het begin hebben aangeboden..

Vers 17

17. Maar hij, Jozef, zei: het zij verre van mij zulks te doen! Ik handel niet onrechtvaardig, en straf onschuldigen voor de schuldige niet, al zijn zij ook schuldig voor God. De man in wiens hand de beker gevonden is, die zal mijn slaaf zijn; doch trekt gij op in vrede tot uw vader.

Vers 17

17. Maar hij, Jozef, zei: het zij verre van mij zulks te doen! Ik handel niet onrechtvaardig, en straf onschuldigen voor de schuldige niet, al zijn zij ook schuldig voor God. De man in wiens hand de beker gevonden is, die zal mijn slaaf zijn; doch trekt gij op in vrede tot uw vader.

Vers 18

18. Toen naderde Juda 1) tot hem, zich van de aarde oprichtende en zei: Och mijn heer! laat toch uw knecht een woord spreken voor de oren van mijn heer; veroorloof mij toch een bede te doen, en laat uw toorn tegen uw knecht niet ontsteken, zodat gij mij verhinderen zou mijn hart voor u te openen; want gij zijt gelijk aan Farao! elk weet wel, dat het even zo goed is, als stond ik hier voor de koning, maar ik mag niet zwijgen, mijn hart dwingt mij het uiterste te beproeven.

1) Juda heeft reeds het zwaarste vermocht en uitgesproken, dat hij en zijn broeders om hun schuld de zwaarste straf waardig zijn. Ondraaglijk is het hem, zonder Benjamin, tot de vader terug te keren; daarom is hij besloten, het harde lot van Benjamin op zich te nemen, en het geluk van zijn familie en zijn vrijheid op te offeren. Deze edelmoedigheid maakt de band van zijn tong los, en voor de eerste maal wordt de rede voor de gestrenge en wondervolle heer vrij en vloeiend. Juda, daar hij uit sterke aandrang van zijn hart spreekt, is moedig; hij heft zich op, en treedt nader tot Jozef. Deze moed is toch, daar zij uit een natuurlijke grond voortkomt, door schone bescheidenheid geadeld. Hij vergeet niet, met wie hij spreekt, maar is zichzelf bewust, dat degene, tegen wiens beslissing hij nog verder waagt te spreken, de plaatsbekleder van Farao, de koning van Egypte is. Daarom vraagt hij ook vooraf verlof tot spreken. En nu volgt in psychologisch (zielkundig) meesterlijk gehouden rede, die zonder kunst en eenvoudig, maar des te schoner en dringender is, gelijk slechts de eenvoud van het hart bewegen kan, een verhaal van de gehele samenhang van de zaak, van welke Luther opmerkt: "Ik zou er wel veel om willen geven, dat ik voor onze Heere God zo kon bidden, als hier Juda voor Jozef bidt.".

Vers 18

18. Toen naderde Juda 1) tot hem, zich van de aarde oprichtende en zei: Och mijn heer! laat toch uw knecht een woord spreken voor de oren van mijn heer; veroorloof mij toch een bede te doen, en laat uw toorn tegen uw knecht niet ontsteken, zodat gij mij verhinderen zou mijn hart voor u te openen; want gij zijt gelijk aan Farao! elk weet wel, dat het even zo goed is, als stond ik hier voor de koning, maar ik mag niet zwijgen, mijn hart dwingt mij het uiterste te beproeven.

1) Juda heeft reeds het zwaarste vermocht en uitgesproken, dat hij en zijn broeders om hun schuld de zwaarste straf waardig zijn. Ondraaglijk is het hem, zonder Benjamin, tot de vader terug te keren; daarom is hij besloten, het harde lot van Benjamin op zich te nemen, en het geluk van zijn familie en zijn vrijheid op te offeren. Deze edelmoedigheid maakt de band van zijn tong los, en voor de eerste maal wordt de rede voor de gestrenge en wondervolle heer vrij en vloeiend. Juda, daar hij uit sterke aandrang van zijn hart spreekt, is moedig; hij heft zich op, en treedt nader tot Jozef. Deze moed is toch, daar zij uit een natuurlijke grond voortkomt, door schone bescheidenheid geadeld. Hij vergeet niet, met wie hij spreekt, maar is zichzelf bewust, dat degene, tegen wiens beslissing hij nog verder waagt te spreken, de plaatsbekleder van Farao, de koning van Egypte is. Daarom vraagt hij ook vooraf verlof tot spreken. En nu volgt in psychologisch (zielkundig) meesterlijk gehouden rede, die zonder kunst en eenvoudig, maar des te schoner en dringender is, gelijk slechts de eenvoud van het hart bewegen kan, een verhaal van de gehele samenhang van de zaak, van welke Luther opmerkt: "Ik zou er wel veel om willen geven, dat ik voor onze Heere God zo kon bidden, als hier Juda voor Jozef bidt.".

Vers 19

19. Mijn heer vroeg, toen wij voor de eerste maal hier waren, zijn knechten, zeggende: Hebt gij een vader of broeder? (zie "Genesis 43:7)

Vers 19

19. Mijn heer vroeg, toen wij voor de eerste maal hier waren, zijn knechten, zeggende: Hebt gij een vader of broeder? (zie "Genesis 43:7)

Vers 20

20. Zo zeiden wij tot mijn heer: Wij hebben een oude vader, en een jongeman 1) van de ouderdom, een jonge broeder, die, toen onze vader reeds oud was, hem geboren is, de kleinste, wiens broeder dood is, en hij is alleen van zijn moeder, de geliefde vrouw van onze vader, overgebleven, en zijn vader heeft hem lief met een bijzondere liefde.

1)Jongemannen werden in de oude tijd doorgaans genoemd, die hun veertigste jaar nog niet bereikt hadden..

Vers 20

20. Zo zeiden wij tot mijn heer: Wij hebben een oude vader, en een jongeman 1) van de ouderdom, een jonge broeder, die, toen onze vader reeds oud was, hem geboren is, de kleinste, wiens broeder dood is, en hij is alleen van zijn moeder, de geliefde vrouw van onze vader, overgebleven, en zijn vader heeft hem lief met een bijzondere liefde.

1)Jongemannen werden in de oude tijd doorgaans genoemd, die hun veertigste jaar nog niet bereikt hadden..

Vers 21

21. Toen zeide gij tot uw knechten: a) Brengt hem mee tot mij, dat ik mijn oog op hem sla! 1)

a) Genesis 42:15

1) "Dat ik mijn oog op hem sla" betekent: dat ik hem gunst bewijze. (Jeremia. 39:12; 40:4).

Vers 21

21. Toen zeide gij tot uw knechten: a) Brengt hem mee tot mij, dat ik mijn oog op hem sla! 1)

a) Genesis 42:15

1) "Dat ik mijn oog op hem sla" betekent: dat ik hem gunst bewijze. (Jeremia. 39:12; 40:4).

Vers 22

22. En wij zeiden tot mijn heer: Die jongeman zal zijn vader niet kunnen verlaten, indien hij zijn vader verlaat, zo zal hij sterven. 1)

1) Hierdoor wordt verklaard, waarom Jozef hen drie dagen in de gevangenis gehouden heeft (Genesis 42:17); zij hadden geweigerd Benjamin te halen. Ook zijn zij slechts door Jozefs uitdrukkelijk verlangen en door de belofte, dat hij hem met welwillendheid zou opnemen (dat ik mijn ogen op hem sla" zie Jeremiah 38:12 enz. ), waaraan Juda hem, als aan een belofte herinnert, en door de hongersnood er eindelijk toe gekomen, de jongste broeder mee te brengen. Dat had een zware strijd bij de vader gekost. Uit het aanhalen van Jakob's woorden, welke hij in Genesis 44:27-Genesis 44:29 inlast, blijkt, hoe zij thans de bijzondere plaats van Rachel en haar zonen in het hart van Jakob billijken..

Vers 22

22. En wij zeiden tot mijn heer: Die jongeman zal zijn vader niet kunnen verlaten, indien hij zijn vader verlaat, zo zal hij sterven. 1)

1) Hierdoor wordt verklaard, waarom Jozef hen drie dagen in de gevangenis gehouden heeft (Genesis 42:17); zij hadden geweigerd Benjamin te halen. Ook zijn zij slechts door Jozefs uitdrukkelijk verlangen en door de belofte, dat hij hem met welwillendheid zou opnemen (dat ik mijn ogen op hem sla" zie Jeremiah 38:12 enz. ), waaraan Juda hem, als aan een belofte herinnert, en door de hongersnood er eindelijk toe gekomen, de jongste broeder mee te brengen. Dat had een zware strijd bij de vader gekost. Uit het aanhalen van Jakob's woorden, welke hij in Genesis 44:27-Genesis 44:29 inlast, blijkt, hoe zij thans de bijzondere plaats van Rachel en haar zonen in het hart van Jakob billijken..

Vers 23

23. Toen zeide gij tot uw knechten: a) Indien uw kleinste broeder met u niet meekomt, zo zult gij mijn aangezicht niet meer zien.

a)Genesis 43:3,Genesis 43:5

Vers 23

23. Toen zeide gij tot uw knechten: a) Indien uw kleinste broeder met u niet meekomt, zo zult gij mijn aangezicht niet meer zien.

a)Genesis 43:3,Genesis 43:5

Vers 24

24. En het is geschied, als wij tot uw knecht; mijn vader, opgetrokken zijn, a) en wij hem de woorden van mijn heer verhaald hebben.

a) Genesis 42:29,

Vers 24

24. En het is geschied, als wij tot uw knecht; mijn vader, opgetrokken zijn, a) en wij hem de woorden van mijn heer verhaald hebben.

a) Genesis 42:29,

Vers 25

25. En dat onze vader, toen de voorraad, die wij uit Egypte gebracht hadden, verteerd was, gezegd heeft: a) Keer terug, koopt ons een weinig spijze.

a) Genesis 43:1,

Vers 25

25. En dat onze vader, toen de voorraad, die wij uit Egypte gebracht hadden, verteerd was, gezegd heeft: a) Keer terug, koopt ons een weinig spijze.

a) Genesis 43:1,

Vers 26

26. Zo hebben wij gezegd: Wij zullen niet mogen vertrekken, indien onze kleinste broeder bij ons is, zo zullen wij vertrekken, want wij zullen het aangezicht van die man niet mogen zien, zo onze kleinste broeder niet bij ons is.

Vers 26

26. Zo hebben wij gezegd: Wij zullen niet mogen vertrekken, indien onze kleinste broeder bij ons is, zo zullen wij vertrekken, want wij zullen het aangezicht van die man niet mogen zien, zo onze kleinste broeder niet bij ons is.

Vers 27

27. Toen zei uw knecht, mijn vader, tot ons: Gij weet, dat er mij mijn vrouw 1) Rachel twee gebaard heeft.

1) Rachel was eigenlijk voor Jakob zijn vrouw. Dat komt ook hier zo treffend uit..

Vers 27

27. Toen zei uw knecht, mijn vader, tot ons: Gij weet, dat er mij mijn vrouw 1) Rachel twee gebaard heeft.

1) Rachel was eigenlijk voor Jakob zijn vrouw. Dat komt ook hier zo treffend uit..

Vers 28

28. En de een is van mij uitgegaan, a) en ik heb gezegd, beter: Ik moest zeggen: Voorwaar, hij is gewis verscheurd geworden! en, wat er ook met hem moge geschied zijn, ik heb hem niet gezien tot nu toe. 1)

a) Genesis 37:33

1)"Niet gezien tot nu toe." Er is bij Jakob nog altijd geloof en hoop, dat hij Jozef nog eens zal zien, al is dat geloof en die hoop zwak..

Vers 28

28. En de een is van mij uitgegaan, a) en ik heb gezegd, beter: Ik moest zeggen: Voorwaar, hij is gewis verscheurd geworden! en, wat er ook met hem moge geschied zijn, ik heb hem niet gezien tot nu toe. 1)

a) Genesis 37:33

1)"Niet gezien tot nu toe." Er is bij Jakob nog altijd geloof en hoop, dat hij Jozef nog eens zal zien, al is dat geloof en die hoop zwak..

Vers 29

29. Indien gij nu deze ook van mijn aangezicht wegneemt, en hem een verderf ontmoette, a) zo zou gij mijn grauwe haar met jammer ten grave doen neerdalen.

a) Genesis 42:38

Vers 29

29. Indien gij nu deze ook van mijn aangezicht wegneemt, en hem een verderf ontmoette, a) zo zou gij mijn grauwe haar met jammer ten grave doen neerdalen.

a) Genesis 42:38

Vers 30

30. Nu dan, als ik tot uw knecht, mijn vader, kome, en de jongeman is niet bij ons, (alzo zijn ziel aan de ziel van deze gebonden is). 1) 1) Een gewone uitdrukking voor, wat wij zeggen, dat iemands ziel geheel hangt aan die van een ander..

Vers 30

30. Nu dan, als ik tot uw knecht, mijn vader, kome, en de jongeman is niet bij ons, (alzo zijn ziel aan de ziel van deze gebonden is). 1) 1) Een gewone uitdrukking voor, wat wij zeggen, dat iemands ziel geheel hangt aan die van een ander..

Vers 31

31. Zo zal het geschieden, als hij ziet dat de jongeman er niet is, dat hij sterven zal, en uw knechten zullen het grauwe haar van uw knecht, onze vader, met droefenis ten grave doen neerdalen.

Vers 31

31. Zo zal het geschieden, als hij ziet dat de jongeman er niet is, dat hij sterven zal, en uw knechten zullen het grauwe haar van uw knecht, onze vader, met droefenis ten grave doen neerdalen.

Vers 32

32. Die jammer kan ik het allerminst aanzien; want uw knecht is voor deze jongeman borg bij mijn vader gebleven, zeggende: a) zo ik hem tot u niet terugbreng, zo zal ik tegen mijn vader alle dagen gezondigd hebben.

a) Genesis 43:9

Geheel de adel van dat fier en hoog en toch zo week en teder gemoed, spreekt zich in die weinige woorden uit. Hij kon ook vroeger het lijden van zijn broeder Jozef niet aanzien, hij kon op het gezicht van Thamar's trouwe liefde voor deze de belijdenis van eigen schuld niet terughouden; en nu, bij de voorstelling van hetgeen zijn oude vader door Benjamins gemis zou lijden, krimpt zijn hart ineen, en hoort gij het aan het trillen van zijn stem, dat zijn gevoelvol hart reeds bij de gedachte daaraan schreit..

Vers 32

32. Die jammer kan ik het allerminst aanzien; want uw knecht is voor deze jongeman borg bij mijn vader gebleven, zeggende: a) zo ik hem tot u niet terugbreng, zo zal ik tegen mijn vader alle dagen gezondigd hebben.

a) Genesis 43:9

Geheel de adel van dat fier en hoog en toch zo week en teder gemoed, spreekt zich in die weinige woorden uit. Hij kon ook vroeger het lijden van zijn broeder Jozef niet aanzien, hij kon op het gezicht van Thamar's trouwe liefde voor deze de belijdenis van eigen schuld niet terughouden; en nu, bij de voorstelling van hetgeen zijn oude vader door Benjamins gemis zou lijden, krimpt zijn hart ineen, en hoort gij het aan het trillen van zijn stem, dat zijn gevoelvol hart reeds bij de gedachte daaraan schreit..

Vers 33

33. Nu dan, laat toch mij uw knecht, voor deze jongeman slaaf van mijn heer blijven, 1) en laat daarvoor de jongeman met zijn broeders optrekken!

1) Wel is Juda de vader naar het vlees van de grote Borg en Zaligmaker, die zichzelf gegeven heeft, niet om on-, maar om doodschuldigen te redden. De Heilige Geest doet hier in Juda als type zien, wat Christus Jezus eenmaal volkomen zal zijn en doen. Want niet, omdat Juda hier optreedt als borg voor zijn broeder, wordt hij straks door Jakob als de eerstgeborene gezegend, maar, omdat naar Gods eeuwige vredesraad, uit Juda de Christus, zoveel het vlees aangaat, zou voortkomen, geeft de Heere God in hem, aan de Kerk in die dagen, een voorbeeld van de grote Hogepriester en Borg..

Gelijk Benjamin veilig was onder Juda's vleugels, zo is geheel de Gemeente veilig onder de vleugels van de Meerdere van Juda.

Vers 33

33. Nu dan, laat toch mij uw knecht, voor deze jongeman slaaf van mijn heer blijven, 1) en laat daarvoor de jongeman met zijn broeders optrekken!

1) Wel is Juda de vader naar het vlees van de grote Borg en Zaligmaker, die zichzelf gegeven heeft, niet om on-, maar om doodschuldigen te redden. De Heilige Geest doet hier in Juda als type zien, wat Christus Jezus eenmaal volkomen zal zijn en doen. Want niet, omdat Juda hier optreedt als borg voor zijn broeder, wordt hij straks door Jakob als de eerstgeborene gezegend, maar, omdat naar Gods eeuwige vredesraad, uit Juda de Christus, zoveel het vlees aangaat, zou voortkomen, geeft de Heere God in hem, aan de Kerk in die dagen, een voorbeeld van de grote Hogepriester en Borg..

Gelijk Benjamin veilig was onder Juda's vleugels, zo is geheel de Gemeente veilig onder de vleugels van de Meerdere van Juda.

Vers 34

34. Want hoe zou ik optrekken tot mijn vader, indien de jongeman niet met mij was? opdat ik de jammer niet zie, welke mijn vader overkomen zou. 1)

1) Gelijk Juda hier Benjamin in de tijd van nood niet verlaat, zo verlaat ook later de stam van Benjamin de stam van Juda niet in de zwaarste tijd, toen alle overige stammen hem verlieten. (1 Kings 12:1).

Vers 34

34. Want hoe zou ik optrekken tot mijn vader, indien de jongeman niet met mij was? opdat ik de jammer niet zie, welke mijn vader overkomen zou. 1)

1) Gelijk Juda hier Benjamin in de tijd van nood niet verlaat, zo verlaat ook later de stam van Benjamin de stam van Juda niet in de zwaarste tijd, toen alle overige stammen hem verlieten. (1 Kings 12:1).

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Genesis 44". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/genesis-44.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile