Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Hosea 12

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOSEA 12

Hosea 12:1.

III. Hosea 12:1-Hosea 14:9. Hier begint de derde en laatste hoofdafdeling hun het 2e deel van ons profetisch Boek. De Profeet toont daarin aan, dat het door den Heere gedreigde en nabij zijnde gericht van Israëls ondergang rechtvaardig is en niet kan achterblijven. Ook deze afdeling is weer in drie kleinere delen verdeeld. In het eerste (Hosea 12:1) toont de Profeet, hoe Israël, in plaats van het voorbeeld van zijnen vader Jakob te volgen, vervallen is tot de goddeloosheid der Kananieten, die zij wegens hun verdorvenheid uitroeien. In het tweede deel (Hosea 13:1-Hosea 13:14 :Hosea 13:1) stelt hij voor, hoe Israël ondanks alle betoningen van liefde en van heiligen ernst Gods, zich in zijn afval verhard, ja versterkt heeft. Het is alleen de goddelijke ontferming, waardoor zij uit het gericht zouden kunnen gered worden, ja uit den dood en de hel verlost. In het laatste deel (Hoofdst 14:1-9) roept hij het volk nogmaals op tot oprechte bekering, en geeft hij uitzicht op wederaanneming der boetvaardigen en op rijken zegen van de zijde des Heeren. Het laatste vers van het Boek is het amen op het geheel, ene krachtige vermaning tot slot, om de roepstem des Heeren tot bekering niet ongehoord te laten.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOSEA 12

Hosea 12:1.

III. Hosea 12:1-Hosea 14:9. Hier begint de derde en laatste hoofdafdeling hun het 2e deel van ons profetisch Boek. De Profeet toont daarin aan, dat het door den Heere gedreigde en nabij zijnde gericht van Israëls ondergang rechtvaardig is en niet kan achterblijven. Ook deze afdeling is weer in drie kleinere delen verdeeld. In het eerste (Hosea 12:1) toont de Profeet, hoe Israël, in plaats van het voorbeeld van zijnen vader Jakob te volgen, vervallen is tot de goddeloosheid der Kananieten, die zij wegens hun verdorvenheid uitroeien. In het tweede deel (Hosea 13:1-Hosea 13:14 :Hosea 13:1) stelt hij voor, hoe Israël ondanks alle betoningen van liefde en van heiligen ernst Gods, zich in zijn afval verhard, ja versterkt heeft. Het is alleen de goddelijke ontferming, waardoor zij uit het gericht zouden kunnen gered worden, ja uit den dood en de hel verlost. In het laatste deel (Hoofdst 14:1-9) roept hij het volk nogmaals op tot oprechte bekering, en geeft hij uitzicht op wederaanneming der boetvaardigen en op rijken zegen van de zijde des Heeren. Het laatste vers van het Boek is het amen op het geheel, ene krachtige vermaning tot slot, om de roepstem des Heeren tot bekering niet ongehoord te laten.

Vers 1

1. Die van Efraïm hebben Mij, waar ik `t oog sla, omsingeld met leugen, spreekt de Heere, en het huis Israëls met bedrog, want hoewel zij overal het recht in onrecht, het ware geloof in wangeloof, het vertrouwen op den Heere in vertrouwen op eigen macht hebben veranderd, houden zij zich toch voor het geroepene volk van God, dat recht op elken zegen heeft. Maar Juda heerste nog met God, hield zich nog aan God vast, en was met de heiligen getrouw 1) zelfs dit tot hiertoe getrouwe volk wankelt tot den afval, hoewel een zo sterk God, die Zich altijd een God des vertrouwens voor de Zijnen betoond heeft, en als de Heilige, door begenadiging der gelovigen en verdelging der goddelozen, onder hen woont.

1) In het Hebreeën Wejehoeda ood raad im-El weïm kedosjim nëmaan. Beter: En Juda zwerft nog met God en de getrouwe heiligen. Het beeld is genomen van een koe, die losgebroken is, en nu verre van de stal of in de wereld omzwerft. De Heere spreekt hiermede uit, dat ook Juda van Hem is afgevallen en de teugels heeft losgerukt, waarmee Hij het door Zijn wet en getuigenis had gebonden.

Vers 1

1. Die van Efraïm hebben Mij, waar ik `t oog sla, omsingeld met leugen, spreekt de Heere, en het huis Israëls met bedrog, want hoewel zij overal het recht in onrecht, het ware geloof in wangeloof, het vertrouwen op den Heere in vertrouwen op eigen macht hebben veranderd, houden zij zich toch voor het geroepene volk van God, dat recht op elken zegen heeft. Maar Juda heerste nog met God, hield zich nog aan God vast, en was met de heiligen getrouw 1) zelfs dit tot hiertoe getrouwe volk wankelt tot den afval, hoewel een zo sterk God, die Zich altijd een God des vertrouwens voor de Zijnen betoond heeft, en als de Heilige, door begenadiging der gelovigen en verdelging der goddelozen, onder hen woont.

1) In het Hebreeën Wejehoeda ood raad im-El weïm kedosjim nëmaan. Beter: En Juda zwerft nog met God en de getrouwe heiligen. Het beeld is genomen van een koe, die losgebroken is, en nu verre van de stal of in de wereld omzwerft. De Heere spreekt hiermede uit, dat ook Juda van Hem is afgevallen en de teugels heeft losgerukt, waarmee Hij het door Zijn wet en getuigenis had gebonden.

Vers 2

2. Efraïm weidt zich en voedt zich met wind met allerlei ijdele handelingen zonder trouw en waarheid, en jaagt denverderf aanbrengenden oostewind en dus zijn eigen ondergang na(Job. 27:21. Isaiah 27:8); den gansen dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting, die de zwakkeren door hun daden van geweld ondervinden; en zij maken verbond met Assur, om hen tegen Egypte te beschermen, en de olijfolie (Deuteronomy 8:8. 2 Kings 5:26) wordt ten geschenke naar Egypte gevoerd, om tegen Assur te beschermen, of van diens opperheerschappij verlost te worden, zo als koning Hosea deed (2 Kings 17:4

Vers 2

2. Efraïm weidt zich en voedt zich met wind met allerlei ijdele handelingen zonder trouw en waarheid, en jaagt denverderf aanbrengenden oostewind en dus zijn eigen ondergang na(Job. 27:21. Isaiah 27:8); den gansen dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting, die de zwakkeren door hun daden van geweld ondervinden; en zij maken verbond met Assur, om hen tegen Egypte te beschermen, en de olijfolie (Deuteronomy 8:8. 2 Kings 5:26) wordt ten geschenke naar Egypte gevoerd, om tegen Assur te beschermen, of van diens opperheerschappij verlost te worden, zo als koning Hosea deed (2 Kings 17:4

Vers 3

3. En niet alleen zal het noordelijk rijk Gods straffen ondervinden; ook heeft de HEERE enen twist met Juda, dat op twee gedachten hinkt; God zal hun zonde straffen, en Hij zal bezoeking doen over Jakob, het noordelijk rijk naar Zijne wegen; naar zijne handelingen zal Hij hem vergelden. 4. In moeders buik hield hij, uw stamvader Jakob, naar welken Ik u zo even genoemd heb, zijnen broeder Ezau bij de verzenen(Genesis 25:26), worstelende om den goddelijken zegen en de genade der belofte in de eerstgeboorte; en in zijne kracht op mannelijken leeftijd droeg hij zich vorstelijk a) met God, en worstelde hij om Zijnen zegen en om genade, die hij ook verkreeg (Genesis 32:25-Genesis 32:29). Hij had u, die zijnen overwinnaarsnaam draagt, een voorbeeld moeten zijn tot gelijken ijver naar Gods genadegoederen, en een onderpand van gelijke overwinning en zeker verkrijgen der genade Gods!

a) Genesis 35:9, Genesis 35:10.

Vers 3

3. En niet alleen zal het noordelijk rijk Gods straffen ondervinden; ook heeft de HEERE enen twist met Juda, dat op twee gedachten hinkt; God zal hun zonde straffen, en Hij zal bezoeking doen over Jakob, het noordelijk rijk naar Zijne wegen; naar zijne handelingen zal Hij hem vergelden. 4. In moeders buik hield hij, uw stamvader Jakob, naar welken Ik u zo even genoemd heb, zijnen broeder Ezau bij de verzenen(Genesis 25:26), worstelende om den goddelijken zegen en de genade der belofte in de eerstgeboorte; en in zijne kracht op mannelijken leeftijd droeg hij zich vorstelijk a) met God, en worstelde hij om Zijnen zegen en om genade, die hij ook verkreeg (Genesis 32:25-Genesis 32:29). Hij had u, die zijnen overwinnaarsnaam draagt, een voorbeeld moeten zijn tot gelijken ijver naar Gods genadegoederen, en een onderpand van gelijke overwinning en zeker verkrijgen der genade Gods!

a) Genesis 35:9, Genesis 35:10.

Vers 5

5. Ja hij, uw stamvader Jakob, droeg zich vorstelijk tegen den Engel des Heeren, den waarachtigen God, die in het Oude Testament zo dikwijls in de gedaante van enen Engel verscheen, voordat Hij in Christus mens werd, en hij overmocht hem; hij weende en smeekte Hem, en deze middelen tot strijd en overwinning staan evenzeer u ten dienste, wanneer gij ze slechts wildet gebruiken (Genesis 32:31). Te a) Bethel vond hij, Jakob, Hem, den Heere, eerst op den weg naar Paddan Aran, en later toen hij aldaar een plechtige godsdienstoefening hield, en aldaar sprak hij, niet alleen met Jakob maar ook in hem met ons; ook ons geldt dus de belofte aan Jakob, zo wij ware navolgers van Israël, worstelaars met God worden:

Vers 5

5. Ja hij, uw stamvader Jakob, droeg zich vorstelijk tegen den Engel des Heeren, den waarachtigen God, die in het Oude Testament zo dikwijls in de gedaante van enen Engel verscheen, voordat Hij in Christus mens werd, en hij overmocht hem; hij weende en smeekte Hem, en deze middelen tot strijd en overwinning staan evenzeer u ten dienste, wanneer gij ze slechts wildet gebruiken (Genesis 32:31). Te a) Bethel vond hij, Jakob, Hem, den Heere, eerst op den weg naar Paddan Aran, en later toen hij aldaar een plechtige godsdienstoefening hield, en aldaar sprak hij, niet alleen met Jakob maar ook in hem met ons; ook ons geldt dus de belofte aan Jakob, zo wij ware navolgers van Israël, worstelaars met God worden:

Vers 6

6. Hij sprak met ons, namelijk Jehova, de HEERE, de God onzes verbonds, de God der heirscharen, de almachtige Gebieder over alle machten des hemels, HEERE, Jehova, de Eeuwige, gisteren en heden dezelfde in eeuwigheid, is Zijn gedenknaam 1), waarmee Hij Zich aan Mozes heeft bekend gemaakt (Exodus 3:15). Vertrouwt op Hem, en Hij zal u als overwinnaars kronen, even als Jakob, wanneer gij wettig strijdt.

1) De herinnering aan de worsteling Jakobs om het eerstgeboorterecht en om den zegen Gods, wordt hier zijn nageslacht voorgehouden, om het daarmee aan te zetten tot een worstelen met den Heere om genade en geen recht, om Israël den weg te wijzen tot betering en herstelling in de gunst Gods.

Vers 6

6. Hij sprak met ons, namelijk Jehova, de HEERE, de God onzes verbonds, de God der heirscharen, de almachtige Gebieder over alle machten des hemels, HEERE, Jehova, de Eeuwige, gisteren en heden dezelfde in eeuwigheid, is Zijn gedenknaam 1), waarmee Hij Zich aan Mozes heeft bekend gemaakt (Exodus 3:15). Vertrouwt op Hem, en Hij zal u als overwinnaars kronen, even als Jakob, wanneer gij wettig strijdt.

1) De herinnering aan de worsteling Jakobs om het eerstgeboorterecht en om den zegen Gods, wordt hier zijn nageslacht voorgehouden, om het daarmee aan te zetten tot een worstelen met den Heere om genade en geen recht, om Israël den weg te wijzen tot betering en herstelling in de gunst Gods.

Vers 7

7. Gij dan bekeer u van harte tot uwen God, en dit zij het kenteken van het waarachtige uwer bekering, bewaar weldadigheidjegens alle armen en verlatenen, en recht in het richten, en wacht, hoop en vertrouw, geduriglijk op uwen God.

Deze worsteling was een keerpunt in Jakobs levensgeschiedenis, en moet het zijn in de levensgeschiedenis van ieder mens, ja van ieder volk; daarom wordt er door de Schrift zulk een gewicht op gelegd. Immers wie nog niet als zondaar met God geworsteld heeft en als gelovige door Hem gezegend is, die staat nog in zijne natuurlijke geboorte, die heeft het grote keerpunt zijns levens nog niet bereikt, die kan niet zeggen: n ding weet ik, dat ik blind was en nu zie. Jakob was geen Israëliet, in welken geen bedrog was; hij was een zondaar, in wien het bedrog zijn zetel heeft; zelfbedrog en bedrog van anderen. Jakob had zijn vader bedrogen en de belofte Gods gestolen; het was wel zijn eigen goed, maar een erfgenaam mag zijn eigen goed niet stelen; hij moet wachten totdat hem dit door den rechtmatigen uitdeler er van wordt gegeven. Daarna trad God in het gericht met Jakob, en deze vluchtte niet en gaf zich ook niet over. Hij scheen te zullen overwonnen worden, doch hij gaf den moed niet op; maar nam zijne toevlucht tot de ontfermingen Gods, en bleef volhardend biddend strijden. En nu, gij weet het, hij was Jakob; maar God zei: gij zijt Israël. Hiermede ontving hij een naam van God, een heerlijken, een eeuwigen naam; en zo verachtelijk hij nu den naam Jakob gedragen heeft, zo heerlijk heeft hij nu den naam van Israël gedragen. De Engel, die met hem worstelde, wordt Elohim genoemd; dit woord wordt meermalen van een meertal Engelen gebruikt, maar nooit van een Engel, tenzij hij de Verbonds-Engel, de Heere is. Nog heden eten de Joden de verrukte zenuw niet, en het is ene proef voor den beestensnijder, dat hij die handig weet uit te lichten. Zo geeft Israël tot in de kleinigheden van zijn dagelijks leven een cursus over de oudheden der Schrift. Doch ziet voornamelijk hierin het wonderdadige van Gods Woord zelf. Waar is een geschrift, dat de tijden zodanig in Zijne macht heeft, dat hetzelfde woord, dat meer dan vijf en dertig honderd jaar geleden geschreven werd, nog heden zijne kracht heeft? Voorzeker de Joden zijn een eeuwig volk. En nu wij zien het bij Hosea, Jakobs geschiedenis wordt zijnen nakomelingen voorgesteld als hun volksgeschiedenis. De kinderen Jakobs werden tot kinderen Israëls niet eenmaal, maar meermalen. Bij Jakob werd de avondstond zijns tijdelijken levens de morgenstond des eeuwigen levens. Zou ook dit niet voor Israël volle waarheid worden? Waarom, zo vragen wij, met stad en tempel niet ook het volk te niet gedaan, door het in de volken te laten wegsmelten? Wij mogen er op antwoorden: omdat het eerste deel van de geschiedenis der Joden Jakob, en het tweede deel Israël heet.

Vers 7

7. Gij dan bekeer u van harte tot uwen God, en dit zij het kenteken van het waarachtige uwer bekering, bewaar weldadigheidjegens alle armen en verlatenen, en recht in het richten, en wacht, hoop en vertrouw, geduriglijk op uwen God.

Deze worsteling was een keerpunt in Jakobs levensgeschiedenis, en moet het zijn in de levensgeschiedenis van ieder mens, ja van ieder volk; daarom wordt er door de Schrift zulk een gewicht op gelegd. Immers wie nog niet als zondaar met God geworsteld heeft en als gelovige door Hem gezegend is, die staat nog in zijne natuurlijke geboorte, die heeft het grote keerpunt zijns levens nog niet bereikt, die kan niet zeggen: n ding weet ik, dat ik blind was en nu zie. Jakob was geen Israëliet, in welken geen bedrog was; hij was een zondaar, in wien het bedrog zijn zetel heeft; zelfbedrog en bedrog van anderen. Jakob had zijn vader bedrogen en de belofte Gods gestolen; het was wel zijn eigen goed, maar een erfgenaam mag zijn eigen goed niet stelen; hij moet wachten totdat hem dit door den rechtmatigen uitdeler er van wordt gegeven. Daarna trad God in het gericht met Jakob, en deze vluchtte niet en gaf zich ook niet over. Hij scheen te zullen overwonnen worden, doch hij gaf den moed niet op; maar nam zijne toevlucht tot de ontfermingen Gods, en bleef volhardend biddend strijden. En nu, gij weet het, hij was Jakob; maar God zei: gij zijt Israël. Hiermede ontving hij een naam van God, een heerlijken, een eeuwigen naam; en zo verachtelijk hij nu den naam Jakob gedragen heeft, zo heerlijk heeft hij nu den naam van Israël gedragen. De Engel, die met hem worstelde, wordt Elohim genoemd; dit woord wordt meermalen van een meertal Engelen gebruikt, maar nooit van een Engel, tenzij hij de Verbonds-Engel, de Heere is. Nog heden eten de Joden de verrukte zenuw niet, en het is ene proef voor den beestensnijder, dat hij die handig weet uit te lichten. Zo geeft Israël tot in de kleinigheden van zijn dagelijks leven een cursus over de oudheden der Schrift. Doch ziet voornamelijk hierin het wonderdadige van Gods Woord zelf. Waar is een geschrift, dat de tijden zodanig in Zijne macht heeft, dat hetzelfde woord, dat meer dan vijf en dertig honderd jaar geleden geschreven werd, nog heden zijne kracht heeft? Voorzeker de Joden zijn een eeuwig volk. En nu wij zien het bij Hosea, Jakobs geschiedenis wordt zijnen nakomelingen voorgesteld als hun volksgeschiedenis. De kinderen Jakobs werden tot kinderen Israëls niet eenmaal, maar meermalen. Bij Jakob werd de avondstond zijns tijdelijken levens de morgenstond des eeuwigen levens. Zou ook dit niet voor Israël volle waarheid worden? Waarom, zo vragen wij, met stad en tempel niet ook het volk te niet gedaan, door het in de volken te laten wegsmelten? Wij mogen er op antwoorden: omdat het eerste deel van de geschiedenis der Joden Jakob, en het tweede deel Israël heet.

Vers 8

8. Maar hoever zijt gij, o Israël! van deze waarachtige bekering verwijderd! In der Kananieten of des koopmans hand, dat Israël in plaats van een strijder met God is geworden, is ene bedrieglijke weegschaal; hij verrijkt zich door bedrog, in plaats van recht (Hosea 12:7) te bewaren, en op Gods gebod (Leviticus 19:35, Deuteronomy 25:13) acht te slaan; hij bemint de armen en nooddruftigen te verdrukken, in plaats van barmhartigheid te bewijzen (Hosea 12:7), hoewel de Heere zo ernstig waarschuwt (Leviticus 19:13. Deuteronomy 24:14).

Vers 8

8. Maar hoever zijt gij, o Israël! van deze waarachtige bekering verwijderd! In der Kananieten of des koopmans hand, dat Israël in plaats van een strijder met God is geworden, is ene bedrieglijke weegschaal; hij verrijkt zich door bedrog, in plaats van recht (Hosea 12:7) te bewaren, en op Gods gebod (Leviticus 19:35, Deuteronomy 25:13) acht te slaan; hij bemint de armen en nooddruftigen te verdrukken, in plaats van barmhartigheid te bewijzen (Hosea 12:7), hoewel de Heere zo ernstig waarschuwt (Leviticus 19:13. Deuteronomy 24:14).

Vers 9

9. Nog zegt Efraïm, in plaats van zich te schamen: Evenwel ben ik rijk geworden, door dat handelen; ik heb mij groot goed verkregen, in al mijnen arbeid tot vermeerdering van mijn vermogen zullen zij in mij gene ongerechtigheid vinden, die zonde zij, die strafbaar is. Zo bedriegt gij uzelven omtrent uwen uitwendigen toestand en uw inwendig verval.

Vers 9

9. Nog zegt Efraïm, in plaats van zich te schamen: Evenwel ben ik rijk geworden, door dat handelen; ik heb mij groot goed verkregen, in al mijnen arbeid tot vermeerdering van mijn vermogen zullen zij in mij gene ongerechtigheid vinden, die zonde zij, die strafbaar is. Zo bedriegt gij uzelven omtrent uwen uitwendigen toestand en uw inwendig verval.

Vers 10

10. Maar Ik betuig u, dat gij al uw geluk en goed zowel vroeger als heden, niet aan uwe inspanning en gerechtigheid, maar alleen aan Mijnen zegen te danken hebt, want Ik ben de HEERE, Uw God van Egypteland af, dus van het begin van uw bestaan. Ik zal u, tot straf, dat gij dit niet erkent, maar uw vertrouwen op ongerechtigheid stelt, nogmaals in de woestijn voeren, en even als bij uwen 40-jarigen tocht door de grote en schrikkelijke woestijn, in tenten doen wonen, als in de dagen der zamenkomst (Hosea 9:5 ), even als bij het jaarlijks terugkerende Loofhuttenfeest, dat ter gedachtenis van Mijne genadige uitleiding uit Egypte (Leviticus 23:42) gevierd wordt; alzo zult gij uitgestoten uit het goede land en uit uwe goede en schone steden en huizen, verre van het vrolijk Loofhuttenfeest, duidelijk vernemen, dat Ik het alleen ben, die u in uwe armoede heb rijk gemaakt, die u verzorgt en beschermt.

Wanneer de Heere het volk bedreigt, dat Hij het weer uit het land zal verstoten, en den tocht door de woestijn nog eens zal laten beleven, zo ligt daarin tevens de belofte, dat Hij het niet onverzorgd in de Woestijn zal laten blijven, zodat de verstoting diensvolgens gene gehele, gene definitieve zal zijn. Het spreekt van zelf, dat de verstoting in de woestijn als een beeld moet worden beschouwd van de verstrooiing onder de heidenen. Wij kunnen toch dagelijks aan de Joden voor onze ogen zien, hoe de Heere lichamelijk Zijn volk verzorgt, dat Hij voor een tijd heeft verstoten, hoe Hij het niet laat omkomen, maar nog altijd den ouden zegen laat ondervinden.

Verschillend worden de woorden "Ik zal u in tenten doen wonen" opgevat. Behalve gelijk wij invoegden ook: "Ik heb u tot nog toe in tenten doen wonen; Ik heb u vrede, veiligheid, overvloed en vreugde (dat hier wordt uitgedrukt door ene spreekwijze welke doelt op de vreugde en veiligheid, die zij ten tijde van het feest der tabernakelen hadden) bezorgd, volgens Mijne goedertierenheid en getrouwdheid. En durft gij, o Efraïm! Mij, door schending daarvan, den lof en de eer benemen? durft gij zo ondankbaar zijn? Of anders: Ik zal u vervolgens in tenten doen wonen, en dat middel gebruiken, dat het meest geschikt is, om uw gevaar en uwen ondergang te verhoeden. (POOLE en WELSH).

Vers 10

10. Maar Ik betuig u, dat gij al uw geluk en goed zowel vroeger als heden, niet aan uwe inspanning en gerechtigheid, maar alleen aan Mijnen zegen te danken hebt, want Ik ben de HEERE, Uw God van Egypteland af, dus van het begin van uw bestaan. Ik zal u, tot straf, dat gij dit niet erkent, maar uw vertrouwen op ongerechtigheid stelt, nogmaals in de woestijn voeren, en even als bij uwen 40-jarigen tocht door de grote en schrikkelijke woestijn, in tenten doen wonen, als in de dagen der zamenkomst (Hosea 9:5 ), even als bij het jaarlijks terugkerende Loofhuttenfeest, dat ter gedachtenis van Mijne genadige uitleiding uit Egypte (Leviticus 23:42) gevierd wordt; alzo zult gij uitgestoten uit het goede land en uit uwe goede en schone steden en huizen, verre van het vrolijk Loofhuttenfeest, duidelijk vernemen, dat Ik het alleen ben, die u in uwe armoede heb rijk gemaakt, die u verzorgt en beschermt.

Wanneer de Heere het volk bedreigt, dat Hij het weer uit het land zal verstoten, en den tocht door de woestijn nog eens zal laten beleven, zo ligt daarin tevens de belofte, dat Hij het niet onverzorgd in de Woestijn zal laten blijven, zodat de verstoting diensvolgens gene gehele, gene definitieve zal zijn. Het spreekt van zelf, dat de verstoting in de woestijn als een beeld moet worden beschouwd van de verstrooiing onder de heidenen. Wij kunnen toch dagelijks aan de Joden voor onze ogen zien, hoe de Heere lichamelijk Zijn volk verzorgt, dat Hij voor een tijd heeft verstoten, hoe Hij het niet laat omkomen, maar nog altijd den ouden zegen laat ondervinden.

Verschillend worden de woorden "Ik zal u in tenten doen wonen" opgevat. Behalve gelijk wij invoegden ook: "Ik heb u tot nog toe in tenten doen wonen; Ik heb u vrede, veiligheid, overvloed en vreugde (dat hier wordt uitgedrukt door ene spreekwijze welke doelt op de vreugde en veiligheid, die zij ten tijde van het feest der tabernakelen hadden) bezorgd, volgens Mijne goedertierenheid en getrouwdheid. En durft gij, o Efraïm! Mij, door schending daarvan, den lof en de eer benemen? durft gij zo ondankbaar zijn? Of anders: Ik zal u vervolgens in tenten doen wonen, en dat middel gebruiken, dat het meest geschikt is, om uw gevaar en uwen ondergang te verhoeden. (POOLE en WELSH).

Vers 11

11. En Ik heb gesproken van den tijd van uw uittrekken uit Egypte af, en zal spreken door Mijnen Geest tot de Profeten, en Ik zal het gezicht, door zo vele eeuwen gegeven, vermenigvuldigen, en door den dienst der Profeten heb Ik Mijnen wil geopenbaard, en zal Ik gelijkenissen voorstellen 1). Ik heb geen middel onbeproefd gelaten om uw heil te bevorderen, en Ik zal niet nalaten u te vermanen.

1) Wij zien, dat de wereld zich tegen alle vermaningen verhardt: wij zien ook, hoe lang de Heere Zijne gerichten uitstelt, en het verdraagt, dat de mensen zelfs Zijne goedheid honen. Dezelfde verdorvenheid heerst dus heden in de wereld als de Profeet hier beschrijft. Alzo heeft God ons niet alleen uit Egypte verlost, maar uit de allerdiepste diepten; wij weten, dat wij door Christus verlost zijn, opdat wij geheel Gods eigendom zouden zijn. Want daarom is Christus gestorven en opgestaan, omdat Hij beide over levenden en doden heersen zou. Maar hoe weinigen denken er aan, dat zij geen recht meer over zich zelven hebben, omdat zij door het bloed van Christus Zijn eigendom zijn geworden.

Beter is het hier den verleden tijd te gebruiken. De Heere wijst hier toch op hetgeen Hij gedaan heeft. Hoe Hij op allerlei wijze heeft geroepen en gemaand tot bekering. Hoe Hij Zijne Profeten heeft gezonden, om Zijn volk te redden van den afgrond, maar zij hebben niet gehoord. Integendeel wijst Hosea 12:12 er op, hoe Israël tot een niets zijn is geworden, tot enkel ijdelheid. In het dienen van de wereld is geen wezen. Het leidt den mens niet tot wat hij wezen moet. Alleen in het dienen van God ligt wat den mens tot mens maakt, dewijl hij tot God is geschapen.

Vers 11

11. En Ik heb gesproken van den tijd van uw uittrekken uit Egypte af, en zal spreken door Mijnen Geest tot de Profeten, en Ik zal het gezicht, door zo vele eeuwen gegeven, vermenigvuldigen, en door den dienst der Profeten heb Ik Mijnen wil geopenbaard, en zal Ik gelijkenissen voorstellen 1). Ik heb geen middel onbeproefd gelaten om uw heil te bevorderen, en Ik zal niet nalaten u te vermanen.

1) Wij zien, dat de wereld zich tegen alle vermaningen verhardt: wij zien ook, hoe lang de Heere Zijne gerichten uitstelt, en het verdraagt, dat de mensen zelfs Zijne goedheid honen. Dezelfde verdorvenheid heerst dus heden in de wereld als de Profeet hier beschrijft. Alzo heeft God ons niet alleen uit Egypte verlost, maar uit de allerdiepste diepten; wij weten, dat wij door Christus verlost zijn, opdat wij geheel Gods eigendom zouden zijn. Want daarom is Christus gestorven en opgestaan, omdat Hij beide over levenden en doden heersen zou. Maar hoe weinigen denken er aan, dat zij geen recht meer over zich zelven hebben, omdat zij door het bloed van Christus Zijn eigendom zijn geworden.

Beter is het hier den verleden tijd te gebruiken. De Heere wijst hier toch op hetgeen Hij gedaan heeft. Hoe Hij op allerlei wijze heeft geroepen en gemaand tot bekering. Hoe Hij Zijne Profeten heeft gezonden, om Zijn volk te redden van den afgrond, maar zij hebben niet gehoord. Integendeel wijst Hosea 12:12 er op, hoe Israël tot een niets zijn is geworden, tot enkel ijdelheid. In het dienen van de wereld is geen wezen. Het leidt den mens niet tot wat hij wezen moet. Alleen in het dienen van God ligt wat den mens tot mens maakt, dewijl hij tot God is geschapen.

Vers 12

12. Zeker is Gilead, het oostelijk gedeelte van het rijk (Hosea 6:8), ongerechtigheid, zij zijn enkel ijdelheid 1); te Gilgal, in het westelijk gedeelte (Hosea 4:15; Hosea 9:15), offeren zij tegen het bevel des Heeren op afgodische wijze ossen, ja hun altaren zijn zo menigvuldig als steenhopen op de voren der velden. 1) De afgoderij, of valse godsdienst zal nooit aan het gemoed of de conscientie der mensen voldoening kunnen geven, gelijk het eindeloos vermenigvuldigen van de wegen, wanneer zij den regel verlaten, zulks getuigt.

Gilead en Gilgal vervangen hier de melding ven het gehele Israëlietische land aan gene en deze zijde van den Jordaan. Van dat zij het Over-Jordaanse in bezitting namen, en van dat zij Kanan veroverden, van toen af hebben zij niet anders dan kwaad gepleegd en onheil gesticht.

Vers 12

12. Zeker is Gilead, het oostelijk gedeelte van het rijk (Hosea 6:8), ongerechtigheid, zij zijn enkel ijdelheid 1); te Gilgal, in het westelijk gedeelte (Hosea 4:15; Hosea 9:15), offeren zij tegen het bevel des Heeren op afgodische wijze ossen, ja hun altaren zijn zo menigvuldig als steenhopen op de voren der velden. 1) De afgoderij, of valse godsdienst zal nooit aan het gemoed of de conscientie der mensen voldoening kunnen geven, gelijk het eindeloos vermenigvuldigen van de wegen, wanneer zij den regel verlaten, zulks getuigt.

Gilead en Gilgal vervangen hier de melding ven het gehele Israëlietische land aan gene en deze zijde van den Jordaan. Van dat zij het Over-Jordaanse in bezitting namen, en van dat zij Kanan veroverden, van toen af hebben zij niet anders dan kwaad gepleegd en onheil gesticht.

Vers 13

13. Welke grote dingen heeft toch de Heere aan u gedaan? Wat was eens uw voorvader? Jakob vlood toch als een arm banneling uit zijn vaderland naar het veld van Syrië, naar Haran in Mesopotamië (Genesis 29:1), en Israël diende als een arme knecht om ene vrouw, en hoedde Labans schapen om ene vrouw 1), hij verrichtte dus het werk van den geringsten knecht.

1) Hier wil de Heere komen tot het vrije van Zijne gunstbetoning. Roemde Israël op zijne afkomst, meende Israël, dat het van edele afkomst was, en daarom niet zou uitgedelgd worden, de Heere wijst hierop, dat er op zich zelf in hun stamvader niets edels lag, maar dat Hij hem uit vrije gunst en ongehoudene goedertierenheid had geroepen.

Vers 13

13. Welke grote dingen heeft toch de Heere aan u gedaan? Wat was eens uw voorvader? Jakob vlood toch als een arm banneling uit zijn vaderland naar het veld van Syrië, naar Haran in Mesopotamië (Genesis 29:1), en Israël diende als een arme knecht om ene vrouw, en hoedde Labans schapen om ene vrouw 1), hij verrichtte dus het werk van den geringsten knecht.

1) Hier wil de Heere komen tot het vrije van Zijne gunstbetoning. Roemde Israël op zijne afkomst, meende Israël, dat het van edele afkomst was, en daarom niet zou uitgedelgd worden, de Heere wijst hierop, dat er op zich zelf in hun stamvader niets edels lag, maar dat Hij hem uit vrije gunst en ongehoudene goedertierenheid had geroepen.

Vers 14

14. Maar hoe genadig en barmhartig heeft de HEERE u, de nakomelingen van Jakob, uit uwe geringheid verheven! Hij voerde Israël opals een vrij volk door wonderen en tekenen uit Egypte door enen Profeet, namelijk door Mozes (Deuteronomy 18:18); en het moest geen gering herder meer zijn, maar door enen groten Profeet werd hij gehoed1) op den gansen langen weg door de woestijn.

1) Dat is Mozes, die alhoewel hij koning in Jeschurun genoemd wordt, nochthans hetgeen hij deed over Israël, deed als een Profeet, door bestier van God, en door de kracht van Zijn Woord. Het teken van zijn gezag was geen koninklijke scepter, maar de roede van God; met die riep hij de plagen over Egypte en Israëls zegeningen op.

Vers 14

14. Maar hoe genadig en barmhartig heeft de HEERE u, de nakomelingen van Jakob, uit uwe geringheid verheven! Hij voerde Israël opals een vrij volk door wonderen en tekenen uit Egypte door enen Profeet, namelijk door Mozes (Deuteronomy 18:18); en het moest geen gering herder meer zijn, maar door enen groten Profeet werd hij gehoed1) op den gansen langen weg door de woestijn.

1) Dat is Mozes, die alhoewel hij koning in Jeschurun genoemd wordt, nochthans hetgeen hij deed over Israël, deed als een Profeet, door bestier van God, en door de kracht van Zijn Woord. Het teken van zijn gezag was geen koninklijke scepter, maar de roede van God; met die riep hij de plagen over Egypte en Israëls zegeningen op.

Vers 15

15. Efraïm daarentegen heeft Hem zeer bitterlijk vertoornd, in plaats van Hem door liefde en trouw te danken; daarom zal Hij zijn bloed, dat is hun talrijke misdaden, die des doods waardig zijn op hem laten, en zijn Heere, wiens eigendomsrecht zij zo geheel vergaten, zal hem zijnen smaad vergelden 2) (Isaiah 65:7), aangedaan door den afgodendienst.

1) Te velen zijn er, die Christenen worden genoemd, die in handelszaken Kananieten zijn, en menen, dat elk middel goed is, waardoor men rijk kan worden. Zij menen, dat hun afwijkingen van rechtvaardigheid kunnen verontschuldigd of verdedigd worden. Doch God zal zeker zulk een gedrag opmerken en straffen, voornamelijk bij hen, die Zijne waarheid belijden en Zijne inzettingen waarnemen. Het is beter den hardsten arbeid in armoede te verrichten, dan rijk te worden door zonde. Wij kunnen ons een oordeel vormen omtrent onzen eigen toestand, door dien te vergelijken met dien der oude gelovigen in gelijke omstandigheden. Zo velen den last van God verachten, zullen vergaan met hun bloed op hun eigene hoofden. Mochten wij allen Zijn woord horen met nederig, gehoorzaam geloof.

Vers 15

15. Efraïm daarentegen heeft Hem zeer bitterlijk vertoornd, in plaats van Hem door liefde en trouw te danken; daarom zal Hij zijn bloed, dat is hun talrijke misdaden, die des doods waardig zijn op hem laten, en zijn Heere, wiens eigendomsrecht zij zo geheel vergaten, zal hem zijnen smaad vergelden 2) (Isaiah 65:7), aangedaan door den afgodendienst.

1) Te velen zijn er, die Christenen worden genoemd, die in handelszaken Kananieten zijn, en menen, dat elk middel goed is, waardoor men rijk kan worden. Zij menen, dat hun afwijkingen van rechtvaardigheid kunnen verontschuldigd of verdedigd worden. Doch God zal zeker zulk een gedrag opmerken en straffen, voornamelijk bij hen, die Zijne waarheid belijden en Zijne inzettingen waarnemen. Het is beter den hardsten arbeid in armoede te verrichten, dan rijk te worden door zonde. Wij kunnen ons een oordeel vormen omtrent onzen eigen toestand, door dien te vergelijken met dien der oude gelovigen in gelijke omstandigheden. Zo velen den last van God verachten, zullen vergaan met hun bloed op hun eigene hoofden. Mochten wij allen Zijn woord horen met nederig, gehoorzaam geloof.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Hosea 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/hosea-12.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile