Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Jesaja 27

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 27

Isaiah 27:1.

GODS GERICHT OVER ALLE VERWOESTERS VAN DEN GEESTELIJKEN WIJNBERG.

IV. Isaiah 27:1-Isaiah 27:13. In den laatsten tijd, dien de profeet in den geest ziet, zullen eerst alle anti-goddelijke krachten worden verenigd, (Isaiah 27:1) en hierop ene gemeente worden hersteld, die een wijnberg is van den besten wijn, beschermd en bevochtigd door den Heere, en verzekerd van Zijne genade en van Zijnen vrede. (Isaiah 27:2-Isaiah 27:5). Met rijke vruchten zal nu het herborene en op nieuwe wijze opgroeiende Israël den gansen aardbodem vervullen (Isaiah 27:6). Dan wordt het openbaar, op welke wijze en tot welk doel de Heere Zijn volk bezoekt en kastijdt: maar door deze kastijding moet het om Zijne tegenwoordige gesteldheid eerst heen, en zijne hoofdstad moet ene diepe vernedering ondervinden (Isaiah 27:7-Isaiah 27:11). Heeft echter de bezoeking en kastijding ook voor het tegenwoordige Israël haar doel bereikt, zo zal Gods volk in het vroegere land van zijn erfdeel weer wortelen. Assur en Egypte moeten hun gevangenen uitleveren, en er zal te Jeruzalem ene grote gemeente zijn, die den Heere in geest en in waarheid aanbidt. (Isaiah 27:12, Isaiah 27:13).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 27

Isaiah 27:1.

GODS GERICHT OVER ALLE VERWOESTERS VAN DEN GEESTELIJKEN WIJNBERG.

IV. Isaiah 27:1-Isaiah 27:13. In den laatsten tijd, dien de profeet in den geest ziet, zullen eerst alle anti-goddelijke krachten worden verenigd, (Isaiah 27:1) en hierop ene gemeente worden hersteld, die een wijnberg is van den besten wijn, beschermd en bevochtigd door den Heere, en verzekerd van Zijne genade en van Zijnen vrede. (Isaiah 27:2-Isaiah 27:5). Met rijke vruchten zal nu het herborene en op nieuwe wijze opgroeiende Israël den gansen aardbodem vervullen (Isaiah 27:6). Dan wordt het openbaar, op welke wijze en tot welk doel de Heere Zijn volk bezoekt en kastijdt: maar door deze kastijding moet het om Zijne tegenwoordige gesteldheid eerst heen, en zijne hoofdstad moet ene diepe vernedering ondervinden (Isaiah 27:7-Isaiah 27:11). Heeft echter de bezoeking en kastijding ook voor het tegenwoordige Israël haar doel bereikt, zo zal Gods volk in het vroegere land van zijn erfdeel weer wortelen. Assur en Egypte moeten hun gevangenen uitleveren, en er zal te Jeruzalem ene grote gemeente zijn, die den Heere in geest en in waarheid aanbidt. (Isaiah 27:12, Isaiah 27:13).

Vers 1

1. Te dien dage, op welken reeds in Isaiah 24:17, werd gewezen, zal de HEERE met Zijn hard en groot en sterk zwaard, dat niet buigt en breekt, maar alles doorhouwt, overal heenreikt, en, omdat het door enen machtigen arm gezwaaid wordt, ook veel te weeg brengt, bezoeken den Leviathan (Job 40:20), de langwemelende slang, ja den Leviathan, de kromme, slomme, de kronkelende slang; en Hij zal den draak, die in de zee is, doden.

1) Het woord "bezoeken" wordt nu eens gebezigd van ene bijzondere daad der genade (Genesis 21:1. Exodus 2:23, 1 Samuel 2:21 enz. dan weer als een uitbreken van Zijnen rechtvaardigen toorn (Exodus 20:5. Jeremiah 6:6; Jeremiah 15:3); het geeft dus te kennen ene daad der Goddelijke gerechtigheid. In dien zin staat het ook hier.

2) De benaming Leviathan schijnt uit twee woorden samengesteld, "op of insluipende en kronkelende, zich in bochten slingerende. " In het zinnebeeldige hebben wij te denken aan alle vijanden, die als in een balg opgeslorpen, en, met kronkelende bochten te werk gaan; met n woord, geweldige en listige vijanden. Deze Leviathan wordt nader beschreven 1) als de lang wemelende slang, of snel uitschietende, die snel op den prooi schiet. Waarschijnlijk wordt de krokodil bedoeld; 2) als de kromme slomme slang, denkelijk is het de koningsslang, ter lengte van 20 of 22 voeten, die zich met den staart om den prooi slingert en die dan in den wijden balg verslindt; 3) als de drank in de zee, waardoor ene soort van zeer grote dolfijnen schijnt bedoeld te worden. In het zinnebeeldige zal de eerst gemelde soort van slangen voor het naast den Assyriër afbeelden, die snel schoot in het invallen; de tweede den Babyloniër, die alles verslond, en de zeedraak den Egyptenaar, die meermalen onder deze tekening wordt voorgesteld (Ezekiel 29:3; Ezekiel 32:2). Deze vijanden van Zijn volk zou God aanvallen en doden met een sterk zwaard, dat niet weet van stomp te worden.

Hieronder moeten de anti-goddelijke machten van elke soort, van elke sfeer worden verstaan, de heerschappijen in de hoogte, die hun vorstendom niet hebben behouden en de koningen en rijken op aarde, in welke de anti-goddelijke macht der natuur zich heeft geopenbaard; zij zullen dan beide hun straf ondergaan. In zoverre nu de anti-goddelijke machten dezer wereld voor den gezichtskring van onzen profeet onder ASSYRIË, Babylonië en Egypte voorkomen, kunnen wij bij bovengenoemde drie uitdrukkingen aan deze drie rijken in `t bijzonder denken. En dan is inderdaad "de draak in de zee" een meer voorkomend zinnebeeld van Egypte (Isaiah 51:9. Psalms 74:13. Ezekiel 29:3; Ezekiel 32:2), de voorstelling van ASSYRIË als een snelle, zich in rechten loop voortbewegende Leviathan, en van Babylonië als een kromme in slangvormige kronkelingen voortgaande Leviathan, heeft zijne aanleiding in de ligging der hoofdsteden van beide rijken, in zoverre Ninev aan den Tiger lag, die om zijn snellen loop en zijn vreselijk snellen stroom Hiddekel (de stormachtige; Genesis 2:14) genoemd wordt; terwijl Babylon aan den Eufraat, die, vroeger een lopende stroom, door kunstige krommingen zo geslingerd was, dat hij driemalen op dezelfde plaats, Arderikka genoemd, voorbij stroomde. In hoeverre alle drie de zinnebeelden ook het karakter dragen van de anti-goddelijke machten van den laatsten tijd, zal eerst door de laatste vervulling van onze profetieën duidelijk worden.

Vers 1

1. Te dien dage, op welken reeds in Isaiah 24:17, werd gewezen, zal de HEERE met Zijn hard en groot en sterk zwaard, dat niet buigt en breekt, maar alles doorhouwt, overal heenreikt, en, omdat het door enen machtigen arm gezwaaid wordt, ook veel te weeg brengt, bezoeken den Leviathan (Job 40:20), de langwemelende slang, ja den Leviathan, de kromme, slomme, de kronkelende slang; en Hij zal den draak, die in de zee is, doden.

1) Het woord "bezoeken" wordt nu eens gebezigd van ene bijzondere daad der genade (Genesis 21:1. Exodus 2:23, 1 Samuel 2:21 enz. dan weer als een uitbreken van Zijnen rechtvaardigen toorn (Exodus 20:5. Jeremiah 6:6; Jeremiah 15:3); het geeft dus te kennen ene daad der Goddelijke gerechtigheid. In dien zin staat het ook hier.

2) De benaming Leviathan schijnt uit twee woorden samengesteld, "op of insluipende en kronkelende, zich in bochten slingerende. " In het zinnebeeldige hebben wij te denken aan alle vijanden, die als in een balg opgeslorpen, en, met kronkelende bochten te werk gaan; met n woord, geweldige en listige vijanden. Deze Leviathan wordt nader beschreven 1) als de lang wemelende slang, of snel uitschietende, die snel op den prooi schiet. Waarschijnlijk wordt de krokodil bedoeld; 2) als de kromme slomme slang, denkelijk is het de koningsslang, ter lengte van 20 of 22 voeten, die zich met den staart om den prooi slingert en die dan in den wijden balg verslindt; 3) als de drank in de zee, waardoor ene soort van zeer grote dolfijnen schijnt bedoeld te worden. In het zinnebeeldige zal de eerst gemelde soort van slangen voor het naast den Assyriër afbeelden, die snel schoot in het invallen; de tweede den Babyloniër, die alles verslond, en de zeedraak den Egyptenaar, die meermalen onder deze tekening wordt voorgesteld (Ezekiel 29:3; Ezekiel 32:2). Deze vijanden van Zijn volk zou God aanvallen en doden met een sterk zwaard, dat niet weet van stomp te worden.

Hieronder moeten de anti-goddelijke machten van elke soort, van elke sfeer worden verstaan, de heerschappijen in de hoogte, die hun vorstendom niet hebben behouden en de koningen en rijken op aarde, in welke de anti-goddelijke macht der natuur zich heeft geopenbaard; zij zullen dan beide hun straf ondergaan. In zoverre nu de anti-goddelijke machten dezer wereld voor den gezichtskring van onzen profeet onder ASSYRIË, Babylonië en Egypte voorkomen, kunnen wij bij bovengenoemde drie uitdrukkingen aan deze drie rijken in `t bijzonder denken. En dan is inderdaad "de draak in de zee" een meer voorkomend zinnebeeld van Egypte (Isaiah 51:9. Psalms 74:13. Ezekiel 29:3; Ezekiel 32:2), de voorstelling van ASSYRIË als een snelle, zich in rechten loop voortbewegende Leviathan, en van Babylonië als een kromme in slangvormige kronkelingen voortgaande Leviathan, heeft zijne aanleiding in de ligging der hoofdsteden van beide rijken, in zoverre Ninev aan den Tiger lag, die om zijn snellen loop en zijn vreselijk snellen stroom Hiddekel (de stormachtige; Genesis 2:14) genoemd wordt; terwijl Babylon aan den Eufraat, die, vroeger een lopende stroom, door kunstige krommingen zo geslingerd was, dat hij driemalen op dezelfde plaats, Arderikka genoemd, voorbij stroomde. In hoeverre alle drie de zinnebeelden ook het karakter dragen van de anti-goddelijke machten van den laatsten tijd, zal eerst door de laatste vervulling van onze profetieën duidelijk worden.

Vers 2

2. Te dien dage, wanneer alzo alle anti-goddelijke machten overwonnen en vernietigd zijn, zal er een wijngaard van roden, van tintelenden wijn 1) zijn, want zulk een is nu de gemeente van Israël geworden, die vroeger slechte giftige bessen voortbracht; zingt van dezelve bij beurte in tegenoverstelling van het lied in Isaiah 5:1,

1) Van roden wijn, d. w. z. van edelen, vurigen wijn. De Heere God wordt hier zelf weer sprekende ingevoerd. Hij, de Heere zelf, zingt hier weer het lied van den wijngaard, maar nu niet van den wijngaard, die stinkende druiven had voortgebracht, d. i. van Israël, hetwelk zijn weg verdorven had, maar van de gelovige, gereinigde Gemeente aan het einde der eeuwen. Van dien wijngaard, zegt de Heere, dat Hij hem behoedt, dat Hij zelf zijn hoeder is, dien Hij elk ogenblik bevochtigt, en welken Hij tot beschermer is, dag en nacht, opdat niets, opdat geen enkele vijand hem nadeel doe, bezoeke in den zin van kwaad doe.

Vers 2

2. Te dien dage, wanneer alzo alle anti-goddelijke machten overwonnen en vernietigd zijn, zal er een wijngaard van roden, van tintelenden wijn 1) zijn, want zulk een is nu de gemeente van Israël geworden, die vroeger slechte giftige bessen voortbracht; zingt van dezelve bij beurte in tegenoverstelling van het lied in Isaiah 5:1,

1) Van roden wijn, d. w. z. van edelen, vurigen wijn. De Heere God wordt hier zelf weer sprekende ingevoerd. Hij, de Heere zelf, zingt hier weer het lied van den wijngaard, maar nu niet van den wijngaard, die stinkende druiven had voortgebracht, d. i. van Israël, hetwelk zijn weg verdorven had, maar van de gelovige, gereinigde Gemeente aan het einde der eeuwen. Van dien wijngaard, zegt de Heere, dat Hij hem behoedt, dat Hij zelf zijn hoeder is, dien Hij elk ogenblik bevochtigt, en welken Hij tot beschermer is, dag en nacht, opdat niets, opdat geen enkele vijand hem nadeel doe, bezoeke in den zin van kwaad doe.

Vers 3

3. En dit lied zal een lied van twee koren zijn, daar de Heere het eerst zegt: Ik, de HEERE, behoede dien; allen ogenblik, zo dikwijls er behoefte is, zal Ik hem bevochtigen 1); opdat de vijand hem niet bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag.

1) Hij zal die niet alleen omtuinen en beschutten, maar ook geduriglijk bevochtigen en bewateren. De stille en zuchte dauw van Zijne alkoesterende genade, zal er als een heilzame zegening gedurig op neerdruipen, om hem vele vruchten te doen dragen.

Vers 3

3. En dit lied zal een lied van twee koren zijn, daar de Heere het eerst zegt: Ik, de HEERE, behoede dien; allen ogenblik, zo dikwijls er behoefte is, zal Ik hem bevochtigen 1); opdat de vijand hem niet bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag.

1) Hij zal die niet alleen omtuinen en beschutten, maar ook geduriglijk bevochtigen en bewateren. De stille en zuchte dauw van Zijne alkoesterende genade, zal er als een heilzame zegening gedurig op neerdruipen, om hem vele vruchten te doen dragen.

Vers 4

4. Grimmigheid is bij Mij niet 1), wie zou Mij als enen doorn en distel in oorlog stellen, dat Ik tegen hem zou aanvallen 2), en hem tegelijk of te zamen verbranden zou? Zouden nietige schepselen zich tegen Mij durven verzetten, daar Ik ze in een ogenblik zou vernietigen?

1) In het Hebreeën Chemah een l). Beter: toorn of toorngloed is er bij Mij niet, n. l. tegen Mijn wijngaard. Het is de door lijden en druk gereinigde Gemeente, waarin de Heere God geen schuld en geen zonde meer ziet, en waarom Hij ook geen toorn meer tegen haar heeft. 2) In het Hebreeën Mi jithnni schamir schajith bamilchamah efsah bah Beter: wie zal Mij geven doorn en distel, in oorlog zou ik daarop losstormen? Het eerste, wie zal mij geven? is dan wensend op te vatten in den zin, o had Ik! De doorn en distel zijn hier de vijanden, de belagers der kerk, degenen die het op haar ondergang toeleggen.

In het Hooglied wordt de Kerk voorgesteld, als een lelie onder de doornen.

Welnu de Heere God zegt hier, dat indien er tegen haar opstonden doorn en distel, vijanden en verdrukkers, Hij tegen hen ten strijde zou trekken en, zoals het slot van dit vers luidt: Hij zou ze tezamen verbranden, Hij zou ze vernietigen. Gelijk men doornen en distels ten vure prijs geeft, zo zou Hij, de Heere God, ook de vijanden geheel vernietigen.

Vers 4

4. Grimmigheid is bij Mij niet 1), wie zou Mij als enen doorn en distel in oorlog stellen, dat Ik tegen hem zou aanvallen 2), en hem tegelijk of te zamen verbranden zou? Zouden nietige schepselen zich tegen Mij durven verzetten, daar Ik ze in een ogenblik zou vernietigen?

1) In het Hebreeën Chemah een l). Beter: toorn of toorngloed is er bij Mij niet, n. l. tegen Mijn wijngaard. Het is de door lijden en druk gereinigde Gemeente, waarin de Heere God geen schuld en geen zonde meer ziet, en waarom Hij ook geen toorn meer tegen haar heeft. 2) In het Hebreeën Mi jithnni schamir schajith bamilchamah efsah bah Beter: wie zal Mij geven doorn en distel, in oorlog zou ik daarop losstormen? Het eerste, wie zal mij geven? is dan wensend op te vatten in den zin, o had Ik! De doorn en distel zijn hier de vijanden, de belagers der kerk, degenen die het op haar ondergang toeleggen.

In het Hooglied wordt de Kerk voorgesteld, als een lelie onder de doornen.

Welnu de Heere God zegt hier, dat indien er tegen haar opstonden doorn en distel, vijanden en verdrukkers, Hij tegen hen ten strijde zou trekken en, zoals het slot van dit vers luidt: Hij zou ze tezamen verbranden, Hij zou ze vernietigen. Gelijk men doornen en distels ten vure prijs geeft, zo zou Hij, de Heere God, ook de vijanden geheel vernietigen.

Vers 5

5. Ik zal hem verpletteren, of hij moest berouw hebben en Mijne sterkte aangrijpen, zich tot Mij bekeren en bij Mij vergeving zoeken, dan zal Ik genadig zijn ook den vroegeren opstandeling en tegenstrijder; hij zal vrede met Mij maken; vrede zal hij met Mij maken 1).

1) Ook in dit vers spreekt de Heere, en stelt den weg voor, waarop nog van redding voor de vijanden sprake zou kunnen zijn, n. l. wanneer zij, aleer voor goed het oordeel wordt voltrokken, aleer het voor eeuwig te laat is, de vijanden der Kerk de belagers en verdrukkers, nog tot bekering kwamen en de sterkte leerden aangrijpen van Hem, wie zij in de Gemeente hadden vervolgd; indien zij derhalve den vrede met Hem hadden gezocht.

Met Isaiah 27:5 is het lied van den wijngaard uit. In Isaiah 27:6 en vlg. spreekt de Profeet weer in den naam des Heren er van, hoe Israël ook in die heerlijkheid zal delen, als het door lijden tot heerlijkheid is ingegaan.

Vers 5

5. Ik zal hem verpletteren, of hij moest berouw hebben en Mijne sterkte aangrijpen, zich tot Mij bekeren en bij Mij vergeving zoeken, dan zal Ik genadig zijn ook den vroegeren opstandeling en tegenstrijder; hij zal vrede met Mij maken; vrede zal hij met Mij maken 1).

1) Ook in dit vers spreekt de Heere, en stelt den weg voor, waarop nog van redding voor de vijanden sprake zou kunnen zijn, n. l. wanneer zij, aleer voor goed het oordeel wordt voltrokken, aleer het voor eeuwig te laat is, de vijanden der Kerk de belagers en verdrukkers, nog tot bekering kwamen en de sterkte leerden aangrijpen van Hem, wie zij in de Gemeente hadden vervolgd; indien zij derhalve den vrede met Hem hadden gezocht.

Met Isaiah 27:5 is het lied van den wijngaard uit. In Isaiah 27:6 en vlg. spreekt de Profeet weer in den naam des Heren er van, hoe Israël ook in die heerlijkheid zal delen, als het door lijden tot heerlijkheid is ingegaan.

Vers 6

6. Wat nu het ontstaan en den wasdom aangaat, van welken zo even (Isaiah 27:2) sprake was, zo zegt de Heere: In het toekomende zal Jakob wortelen schieten, hoe weinig uitzicht daar heden ook nog voor schijnt te bestaan; a) Israël zal bloeien en groeien, zij zullen komen tot een heerlijken staat; en zij zullen overeenkomstig hare roeping, om een zegen voor alle geslachten der aarde te worden, de wereld met inkomsten vervullen (Isaiah 37:31, Romans 11:12).

a) Psalms 72:16.

1) Dat de Kerk Gods in de wereld ten leste in een zeer bloeienden staat geraken en zeer rijk in nutte leden worden zal wordt hier voorspeld. Want in het toekomende, als alles weer op een goeden voet geraakt en de ware godsvrucht allerwegen gehandhaafd en uitgebreid geworden is, dan zal Jakob wortelen schieten van gerechtigheid en Israël zal bloeien en groeien in liefde en goede werken, zodat ze te zamen vastgegroeid en opgebouwd zijnde in Hem, die het Hoofd is, den Heere des wijngaards zelven, alle ellenden en rampen zullen tarten en niet alleen hun licht, in het midden der duistere wereld voor elk zullen laten schijnen, maar ook door hun goede werken vele anderen tot zich lokken.

Vers 6

6. Wat nu het ontstaan en den wasdom aangaat, van welken zo even (Isaiah 27:2) sprake was, zo zegt de Heere: In het toekomende zal Jakob wortelen schieten, hoe weinig uitzicht daar heden ook nog voor schijnt te bestaan; a) Israël zal bloeien en groeien, zij zullen komen tot een heerlijken staat; en zij zullen overeenkomstig hare roeping, om een zegen voor alle geslachten der aarde te worden, de wereld met inkomsten vervullen (Isaiah 37:31, Romans 11:12).

a) Psalms 72:16.

1) Dat de Kerk Gods in de wereld ten leste in een zeer bloeienden staat geraken en zeer rijk in nutte leden worden zal wordt hier voorspeld. Want in het toekomende, als alles weer op een goeden voet geraakt en de ware godsvrucht allerwegen gehandhaafd en uitgebreid geworden is, dan zal Jakob wortelen schieten van gerechtigheid en Israël zal bloeien en groeien in liefde en goede werken, zodat ze te zamen vastgegroeid en opgebouwd zijnde in Hem, die het Hoofd is, den Heere des wijngaards zelven, alle ellenden en rampen zullen tarten en niet alleen hun licht, in het midden der duistere wereld voor elk zullen laten schijnen, maar ook door hun goede werken vele anderen tot zich lokken.

Vers 7

7. Deze zekerheid, dat het volk des Verbonds toch zijn doel bereikt, hoeveel het schijnbaar geheel hopeloos neerligt, blijkt namelijk uit de wijze der kastijding, die het van de zijde des Heren ondervindt. Heeft Hij hem, (Jakob) geslagen, gelijk Hij dien geslagen heeft, die hem sloeg, gelijk Hij Israël's vijanden geslagen heeft, is hij, Israël, gedood, gelijk zijne gedoden, de vijanden, over wie het oordeel Gods gegaan is? gedood zijn geworden? zij blijven in dien dood, maar Israël zal weer opstaan (Isaiah 26:14, Isaiah 26:19).

Vers 7

7. Deze zekerheid, dat het volk des Verbonds toch zijn doel bereikt, hoeveel het schijnbaar geheel hopeloos neerligt, blijkt namelijk uit de wijze der kastijding, die het van de zijde des Heren ondervindt. Heeft Hij hem, (Jakob) geslagen, gelijk Hij dien geslagen heeft, die hem sloeg, gelijk Hij Israël's vijanden geslagen heeft, is hij, Israël, gedood, gelijk zijne gedoden, de vijanden, over wie het oordeel Gods gegaan is? gedood zijn geworden? zij blijven in dien dood, maar Israël zal weer opstaan (Isaiah 26:14, Isaiah 26:19).

Vers 9

9. Daarom, omdat de straf over Uw volk niet zozeer een verdelgings-, maar integendeel een tucht- en redmiddel is, zal daardoor, ten gevolge der bekering, welke zij te weeg bracht, de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden, daar zij nu kan vergeven worden, en dit is de ganse vrucht, dat Hij des zelfs zonde zal wegdoen en Israël geheel zal vernieuwen, wanneer Hij al de stenen des altaars, dat hij in zijn land den afgoden op enige plaats heeft opgericht, maken zal als verstrooide kalkstenen, als as of molm, de bossen, de Astarte's, en de zonnebeelden zullen niet bestaan 1) (Isaiah 17:8).

1) Hiermede zegt de Heere God door den Profeet, dat aan Israël's zonde niet meer zal gedacht worden, wanneer het geheel zal afstand hebben gedaan van den dienst der afgoden.

De afgodendienst was Israël's grootste zonde, het verlaten van den Heere God en het na wandelen van Bal en Asteroth, maar als Israël van deze zonde zou bekeerd zijn zou de Heere weer in barmhartigheid en ontferming op zijn volk ter neer zien.

De Profeet verplaatst ons hier in de eerste plaats in het midden der ballingschap.

Vers 9

9. Daarom, omdat de straf over Uw volk niet zozeer een verdelgings-, maar integendeel een tucht- en redmiddel is, zal daardoor, ten gevolge der bekering, welke zij te weeg bracht, de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden, daar zij nu kan vergeven worden, en dit is de ganse vrucht, dat Hij des zelfs zonde zal wegdoen en Israël geheel zal vernieuwen, wanneer Hij al de stenen des altaars, dat hij in zijn land den afgoden op enige plaats heeft opgericht, maken zal als verstrooide kalkstenen, als as of molm, de bossen, de Astarte's, en de zonnebeelden zullen niet bestaan 1) (Isaiah 17:8).

1) Hiermede zegt de Heere God door den Profeet, dat aan Israël's zonde niet meer zal gedacht worden, wanneer het geheel zal afstand hebben gedaan van den dienst der afgoden.

De afgodendienst was Israël's grootste zonde, het verlaten van den Heere God en het na wandelen van Bal en Asteroth, maar als Israël van deze zonde zou bekeerd zijn zou de Heere weer in barmhartigheid en ontferming op zijn volk ter neer zien.

De Profeet verplaatst ons hier in de eerste plaats in het midden der ballingschap.

Vers 10

10. De straf over Jakob en Israël zal echter zeker komen; want de vaste stad 1), Jeruzalem, die nu nog onder de bescherming des Heren is, zodat alle macht van ASSYRIË niets tegen haar vermag (Isaiah 36:1, 37), zal wegens de onboetvaardigheid van hare inwoners eenzaam worden ten gevolge der verwoesting, die over haar komt (2 Kings 25:1), de woonstede, die men met zonden en uit verachting van God zich daarin bouwt (Isaiah 5:8), zal verstoten en verlaten worden, gelijk ene woestijn, zij zal ene van alle zijden toegankelijke plaats zijn, aan iedereen prijs gegeven; daar zullen de kalveren weiden en daar zullen zij neerliggen, en zullen hare takken, die op de begroeide ruïne zijn opgeschoten, verslinden (Isaiah 5:17; Isaiah 32:13 vv.).

Hier wordt nu niet van de wereldstad maar van Jeruzalem gesproken, verwoest zal zij worden, open en bloot zal ze komen te liggen, gelijk de woestijn, de kalveren zullen er ongestoord let gras eten en de takken verslinden, die nog op de puinhopen zullen gevonden worden. De vrouwen zullen ongehinderd komen om de takken, die verdord zijn, weg te nemen en daarmee thuis hun vuur aansteken.

En dit alles zal geschieden, dewijl het volk geen inzicht heeft in den enigen weg der redding en der behoudenis. Het is een volk, dat zijn Maken verliet en zijn verbonds-God ontrouw werd. Daarom zal de Heere het Zich Zijner niet ontfermen, totdat het tot waarachtig berouw en boete gekomen is.

Vers 10

10. De straf over Jakob en Israël zal echter zeker komen; want de vaste stad 1), Jeruzalem, die nu nog onder de bescherming des Heren is, zodat alle macht van ASSYRIË niets tegen haar vermag (Isaiah 36:1, 37), zal wegens de onboetvaardigheid van hare inwoners eenzaam worden ten gevolge der verwoesting, die over haar komt (2 Kings 25:1), de woonstede, die men met zonden en uit verachting van God zich daarin bouwt (Isaiah 5:8), zal verstoten en verlaten worden, gelijk ene woestijn, zij zal ene van alle zijden toegankelijke plaats zijn, aan iedereen prijs gegeven; daar zullen de kalveren weiden en daar zullen zij neerliggen, en zullen hare takken, die op de begroeide ruïne zijn opgeschoten, verslinden (Isaiah 5:17; Isaiah 32:13 vv.).

Hier wordt nu niet van de wereldstad maar van Jeruzalem gesproken, verwoest zal zij worden, open en bloot zal ze komen te liggen, gelijk de woestijn, de kalveren zullen er ongestoord let gras eten en de takken verslinden, die nog op de puinhopen zullen gevonden worden. De vrouwen zullen ongehinderd komen om de takken, die verdord zijn, weg te nemen en daarmee thuis hun vuur aansteken.

En dit alles zal geschieden, dewijl het volk geen inzicht heeft in den enigen weg der redding en der behoudenis. Het is een volk, dat zijn Maken verliet en zijn verbonds-God ontrouw werd. Daarom zal de Heere het Zich Zijner niet ontfermen, totdat het tot waarachtig berouw en boete gekomen is.

Vers 11

11. Als hare takken, het bosgewas op die grote ruïne, door de kalveren afgevreten verdord zullen zijn, zullen zij in den herfst afgebroken worden, en de vrouwen, komende in den wintertijd, zullen ze medenemen naar hun huizen en daar aansteken. Tot zulk ene volkomen verwoesting zal Jeruzalem worden, dat thans nog van mensen wemelt en ene schoon gebouwde, sterke stad is; want het is geen volk van enig verstand, dat daarin woont, wel meer dan verstandig voor de dingen dezer wereld, maar zonder enig verstand voor hetgeen tot zijnen vrede dient (Luke 19:42, Luke 19:44); daarom, omdat zij op Zijn woord niet letten, zal Hij, die het tot een volk gemaakt heeft, Zich des zelven niet ontfermen, en die het geformeerd heeft, het met bijzondere gaven der genade boven alle volken der aarde heeft verheven, zal aan hetzelve gene genade bewijzen.

Vers 11

11. Als hare takken, het bosgewas op die grote ruïne, door de kalveren afgevreten verdord zullen zijn, zullen zij in den herfst afgebroken worden, en de vrouwen, komende in den wintertijd, zullen ze medenemen naar hun huizen en daar aansteken. Tot zulk ene volkomen verwoesting zal Jeruzalem worden, dat thans nog van mensen wemelt en ene schoon gebouwde, sterke stad is; want het is geen volk van enig verstand, dat daarin woont, wel meer dan verstandig voor de dingen dezer wereld, maar zonder enig verstand voor hetgeen tot zijnen vrede dient (Luke 19:42, Luke 19:44); daarom, omdat zij op Zijn woord niet letten, zal Hij, die het tot een volk gemaakt heeft, Zich des zelven niet ontfermen, en die het geformeerd heeft, het met bijzondere gaven der genade boven alle volken der aarde heeft verheven, zal aan hetzelve gene genade bewijzen.

Vers 12

12. En het zal te dien dage, wanneer Israël boete heeft gedaan, en nu weer in genade wordt bezocht (Isaiah 27:9) geschieden, dat de HEERE, in het gehele gebied van het vroegere Israëlitische land, dorsen 1), kloppen zal van den stroom der rivier den Eufraat, in `t noordoosten, af tot aan de rivier van Egypte 2), de Wady el Arisch in het zuidwesten (Numbers 34:5 vgl. Genesis 15:18. 1 Kings 8:65 doch gijlieden, die bij dit uitkloppen als goede vrucht te voorschijn komt, omdat het kaf door den wind is weggewaaid (Matthew 3:12 a), zult door wederopwekking van den dode (Isaiah 26:10) opgelezen worden, n bij n, o gij kinderen Israël's, om mede in de vernieuwde gemeente in te gaan (Isaiah 26:1).

a) Isaiah 17:5.

1) Eigenlijk betekent het woord: uitkloppen en wordt gebruikt voor de meer tere vruchten, die met den vlegel worden gedorst, in tegenstelling van die, welke met den dorswagen van haar omhulsel worden bevrijd.

2) Met "van den Eufraat tot aan de beek of rivier van Egypte, de Wady el Arisch, " wordt het gebied aangeduid van het vroegere Israëlitische land en niet het land der ballingschap. De Heere zegt hier hetzelfde als wat Hij belooft in Isaiah 26:1, dat de doden weer zullen leven en Israël's land zal bevolkt worden met een gereinigde gemeente.

Vers 12

12. En het zal te dien dage, wanneer Israël boete heeft gedaan, en nu weer in genade wordt bezocht (Isaiah 27:9) geschieden, dat de HEERE, in het gehele gebied van het vroegere Israëlitische land, dorsen 1), kloppen zal van den stroom der rivier den Eufraat, in `t noordoosten, af tot aan de rivier van Egypte 2), de Wady el Arisch in het zuidwesten (Numbers 34:5 vgl. Genesis 15:18. 1 Kings 8:65 doch gijlieden, die bij dit uitkloppen als goede vrucht te voorschijn komt, omdat het kaf door den wind is weggewaaid (Matthew 3:12 a), zult door wederopwekking van den dode (Isaiah 26:10) opgelezen worden, n bij n, o gij kinderen Israël's, om mede in de vernieuwde gemeente in te gaan (Isaiah 26:1).

a) Isaiah 17:5.

1) Eigenlijk betekent het woord: uitkloppen en wordt gebruikt voor de meer tere vruchten, die met den vlegel worden gedorst, in tegenstelling van die, welke met den dorswagen van haar omhulsel worden bevrijd.

2) Met "van den Eufraat tot aan de beek of rivier van Egypte, de Wady el Arisch, " wordt het gebied aangeduid van het vroegere Israëlitische land en niet het land der ballingschap. De Heere zegt hier hetzelfde als wat Hij belooft in Isaiah 26:1, dat de doden weer zullen leven en Israël's land zal bevolkt worden met een gereinigde gemeente.

Vers 13

13. En het zal te dien dage, als zo de vernieuwde gemeente wordt opgericht, om het getal der burgers van het nieuwe Jeruzalem met de nog levenden, maar in alle landen verstrooiden, vol te maken, het zal dan geschieden, dat er met ene grote overal heen klinkende bazuin geblazen zal worden; dan zullen die komen, die in het land van Assur verloren zijn, die zonder vaderland ronddwalen aan het ene einde der wereld, en de heengedrevenen in het land van Egypte, aan het andere einde (Isaiah 11:11, Isaiah 19:23); en zij zullen uit den vreemde naar het vaderland komen, en op waarlijk godsdienstige wijze, gereinigd van alle afgoderij, den HEERE aanbidden op den heiligen berg te Jeruzalem (Isaiah 24:23; Isaiah 25:6)

Vers 13

13. En het zal te dien dage, als zo de vernieuwde gemeente wordt opgericht, om het getal der burgers van het nieuwe Jeruzalem met de nog levenden, maar in alle landen verstrooiden, vol te maken, het zal dan geschieden, dat er met ene grote overal heen klinkende bazuin geblazen zal worden; dan zullen die komen, die in het land van Assur verloren zijn, die zonder vaderland ronddwalen aan het ene einde der wereld, en de heengedrevenen in het land van Egypte, aan het andere einde (Isaiah 11:11, Isaiah 19:23); en zij zullen uit den vreemde naar het vaderland komen, en op waarlijk godsdienstige wijze, gereinigd van alle afgoderij, den HEERE aanbidden op den heiligen berg te Jeruzalem (Isaiah 24:23; Isaiah 25:6)

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 27". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-27.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile