Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 33

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 33

Isaiah 33:1.

DE ASSYRIëRS ZULLEN VERJAAGD, JERUZALEM EN DE KERK BESCHERMD WORDEN.

VI. Isaiah 33:1-Isaiah 33:24. Isaiah 22:1 zag op den tijd, toen men in Jeruzalem meende het gevaar ener belegering door het leger der Assyriërs, dat verwoestende in Juda was ingevallen, door het betalen ener hoge schatting te hebben afgewend. Het voor ons liggende Hoofdstuk (vgl Isaiah 33:7 en 8) handelt over den onmiddellijk daarop volgenden tijd van ontnuchtering, daar Sanherib op trouweloze wijze het verdrag verbrak en niet alleen de belegering van Lachis niet ophief, maar zelfs drie van zijne voornaamste beambten naar Jeruzalem zond om de stad op te eisen (2 Kings 18:27). Nu roept de profeet, daar hij zich met de wapenen van profetie en gebed tussen Assur en zijn volk plaatst, den verwoester en verachter zijn "wee" toe (Isaiah 33:1). Hij verandert spoedig het profetische machtwoord, dat dezen zijne eigene verwoesting en verachting aankondigt. In een gelovig gebed voor het bedreigde Juda en is er zeker van, dat de hulp niet zal ontbreken en een rijke buit van de vluchtende vijanden het einde van den tegenwoordigen nood zal zijn (Isaiah 33:2-Isaiah 33:4). Vervolgens richt zich zijn oog tot ene verdere toekomst, wanneer de nood van den tijd zijne volle vrucht heeft gedragen, en Jehova's overwinning over alle vijandige machten aan het volk zijner keuze den toegedachten toestand van eer en heerlijkheid zal geschonken hebben (Isaiah 33:5, Isaiah 33:6). Van daar weer in den tegenwoordigen druk inziende, ontgaat het hem niet, welk een jammervolle toestand in Jeruzalem, in het land rondom, ja in `t gehele land wijd en zijd bestaat (Isaiah 33:7-Isaiah 33:9). Intussen is het juist daardoor voor den Heere ook tijd en uur, om als Rechter tussen beiden te treden en met de macht van Zijnen toorn de vijanden te verbranden (Isaiah 33:10-Isaiah 33:12). Voor den Rechtvaardige en Almachtige, wanneer Hij Assur Zijne macht ter verderving heeft laten gevoelen, kunnen dan ook de goddelozen niet meer blijen; zij moeten f zich bekeren, f zij kunnen het in Zijne nabijheid niet langer uithouden (Isaiah 33:13-Isaiah 33:16). Ene geheel anders gezinde gemeente dan de tegenwoordige zal eens te Zion wonen, en dat zal enen wonder-heerlijken koning hebben in plaats van den thans diep verootmoedigden, en een ruim en vrij land bezitten, in plaats van het nu onderworpene en tot een klein overblijfsel ineengekrompen land (Isaiah 33:17-Isaiah 33:19). De hoofdstad Jeruzalem echter zal dan ene heilige woning van blijvenden aard en ene welbeschermde en onaantastbare vesting zijn; het zal ene heilige plaats zijn, dit nieuwe Jeruzalem, alle zieken zullen daarin zijn genezen, alle zondaars daarin zijn begenadigd. (Isaiah 33:20-Isaiah 33:24).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 33

Isaiah 33:1.

DE ASSYRIëRS ZULLEN VERJAAGD, JERUZALEM EN DE KERK BESCHERMD WORDEN.

VI. Isaiah 33:1-Isaiah 33:24. Isaiah 22:1 zag op den tijd, toen men in Jeruzalem meende het gevaar ener belegering door het leger der Assyriërs, dat verwoestende in Juda was ingevallen, door het betalen ener hoge schatting te hebben afgewend. Het voor ons liggende Hoofdstuk (vgl Isaiah 33:7 en 8) handelt over den onmiddellijk daarop volgenden tijd van ontnuchtering, daar Sanherib op trouweloze wijze het verdrag verbrak en niet alleen de belegering van Lachis niet ophief, maar zelfs drie van zijne voornaamste beambten naar Jeruzalem zond om de stad op te eisen (2 Kings 18:27). Nu roept de profeet, daar hij zich met de wapenen van profetie en gebed tussen Assur en zijn volk plaatst, den verwoester en verachter zijn "wee" toe (Isaiah 33:1). Hij verandert spoedig het profetische machtwoord, dat dezen zijne eigene verwoesting en verachting aankondigt. In een gelovig gebed voor het bedreigde Juda en is er zeker van, dat de hulp niet zal ontbreken en een rijke buit van de vluchtende vijanden het einde van den tegenwoordigen nood zal zijn (Isaiah 33:2-Isaiah 33:4). Vervolgens richt zich zijn oog tot ene verdere toekomst, wanneer de nood van den tijd zijne volle vrucht heeft gedragen, en Jehova's overwinning over alle vijandige machten aan het volk zijner keuze den toegedachten toestand van eer en heerlijkheid zal geschonken hebben (Isaiah 33:5, Isaiah 33:6). Van daar weer in den tegenwoordigen druk inziende, ontgaat het hem niet, welk een jammervolle toestand in Jeruzalem, in het land rondom, ja in `t gehele land wijd en zijd bestaat (Isaiah 33:7-Isaiah 33:9). Intussen is het juist daardoor voor den Heere ook tijd en uur, om als Rechter tussen beiden te treden en met de macht van Zijnen toorn de vijanden te verbranden (Isaiah 33:10-Isaiah 33:12). Voor den Rechtvaardige en Almachtige, wanneer Hij Assur Zijne macht ter verderving heeft laten gevoelen, kunnen dan ook de goddelozen niet meer blijen; zij moeten f zich bekeren, f zij kunnen het in Zijne nabijheid niet langer uithouden (Isaiah 33:13-Isaiah 33:16). Ene geheel anders gezinde gemeente dan de tegenwoordige zal eens te Zion wonen, en dat zal enen wonder-heerlijken koning hebben in plaats van den thans diep verootmoedigden, en een ruim en vrij land bezitten, in plaats van het nu onderworpene en tot een klein overblijfsel ineengekrompen land (Isaiah 33:17-Isaiah 33:19). De hoofdstad Jeruzalem echter zal dan ene heilige woning van blijvenden aard en ene welbeschermde en onaantastbare vesting zijn; het zal ene heilige plaats zijn, dit nieuwe Jeruzalem, alle zieken zullen daarin zijn genezen, alle zondaars daarin zijn begenadigd. (Isaiah 33:20-Isaiah 33:24).

Vers 1

1. In tegenoverstelling van het gelukkig lot dergenen, van welke vroeger (Isaiah 32:20) sprake was, roep ik: Wee u, gij verwoester van mijn volk (Isaiah 16:4), gij Assur, die niet verwoest zijt, maar verwoest zult worden! en gij, dis trouwelooslijk handelt, die in verdrukken en beroven alle perken te buiten gaat, waar men niet trouwelooslijk tegen u gehandeld heeft! Als gij het verwoesten zult volbracht hebben, zover de Heere het in Zijnen raad wil toelaten, zult gij verwoest worden; als gij het trouweloos handelen zult voleind hebben, het van God u bestemde werk zult hebben gedaan, zal men trouwelooslijk tegen u handelen (Deuteronomy 32:32). Wee u monarchie van Assur, die de wereld met verwoestingen vervuldet, terwijl gij zelf boven alle macht en wraak verheven waart, die alle andere natiën met trouweloosheid behandelde, terwijl u niemand met gelijke munt kon of durfde betalen; haast zal uwer verwoestingen en trouweloosheden een einde gemaakt worden, en dan zal de beurt aan u zijn, om ook eens tot slachtoffer des verraads en der overmacht uwer naburen te worden.

Vers 1

1. In tegenoverstelling van het gelukkig lot dergenen, van welke vroeger (Isaiah 32:20) sprake was, roep ik: Wee u, gij verwoester van mijn volk (Isaiah 16:4), gij Assur, die niet verwoest zijt, maar verwoest zult worden! en gij, dis trouwelooslijk handelt, die in verdrukken en beroven alle perken te buiten gaat, waar men niet trouwelooslijk tegen u gehandeld heeft! Als gij het verwoesten zult volbracht hebben, zover de Heere het in Zijnen raad wil toelaten, zult gij verwoest worden; als gij het trouweloos handelen zult voleind hebben, het van God u bestemde werk zult hebben gedaan, zal men trouwelooslijk tegen u handelen (Deuteronomy 32:32). Wee u monarchie van Assur, die de wereld met verwoestingen vervuldet, terwijl gij zelf boven alle macht en wraak verheven waart, die alle andere natiën met trouweloosheid behandelde, terwijl u niemand met gelijke munt kon of durfde betalen; haast zal uwer verwoestingen en trouweloosheden een einde gemaakt worden, en dan zal de beurt aan u zijn, om ook eens tot slachtoffer des verraads en der overmacht uwer naburen te worden.

Vers 2

2. HEERE! zo roepen wij, die tot het volk Gods behoren, te dezer tijd, nu de verwoester nog verwoesten en de verachter nog verachten kan, in vast vertrouwen op verhoring (Isaiah 30:19): wees ons genadig, wij hebben op U gewacht (Isaiah 26:8); wees hun, der Uwen arm, die hen beschermt en verdedigt, allen morgen, daar dagelijks nieuwe gevaren verschijnen, daartoe onze behoudenis, onze volkomen verlossing (Isaiah 25:9), ten tijds der benauwdheid, die haar toppunt nu spoedig zal bereiken.

Terwijl door dit vers de gedachten van den hoorder zo opmerkelijk op den Heere worden gevestigd, is daardoor de richting, van waar de hulp komt, aangewezen, en terwijl dit op zo aanmerkelijke wijze, zo ex abrupto geschiedt, is daardoor aangewezen, hoe de hulp plotseling, onverwacht, onvoorbereid in een den natuurlijken loop afbrekend ingrijpen geschiedt.

Vers 2

2. HEERE! zo roepen wij, die tot het volk Gods behoren, te dezer tijd, nu de verwoester nog verwoesten en de verachter nog verachten kan, in vast vertrouwen op verhoring (Isaiah 30:19): wees ons genadig, wij hebben op U gewacht (Isaiah 26:8); wees hun, der Uwen arm, die hen beschermt en verdedigt, allen morgen, daar dagelijks nieuwe gevaren verschijnen, daartoe onze behoudenis, onze volkomen verlossing (Isaiah 25:9), ten tijds der benauwdheid, die haar toppunt nu spoedig zal bereiken.

Terwijl door dit vers de gedachten van den hoorder zo opmerkelijk op den Heere worden gevestigd, is daardoor de richting, van waar de hulp komt, aangewezen, en terwijl dit op zo aanmerkelijke wijze, zo ex abrupto geschiedt, is daardoor aangewezen, hoe de hulp plotseling, onverwacht, onvoorbereid in een den natuurlijken loop afbrekend ingrijpen geschiedt.

Vers 3

3. Van het geluid des rumoers, waarmee Gij hen verschrikt, zullen de volken des verwoesters weg vlieden (Isaiah 30:30); van Uwe verhoging op de in Isaiah 30:27, beschrevene wijze zullen de Heidenen verstrooid worden.

Vers 3

3. Van het geluid des rumoers, waarmee Gij hen verschrikt, zullen de volken des verwoesters weg vlieden (Isaiah 30:30); van Uwe verhoging op de in Isaiah 30:27, beschrevene wijze zullen de Heidenen verstrooid worden.

Vers 4

4. Dan, als dit vluchten der volkeren, deze verstrooiing der Heidenen geschiedt, zal ulieder buit, de buit der Assyrische legers, voor zover zij als lijken in de legerplaats zijn achtergebleven (2 Kings 19:35) verzameld worden, gelijk de kevers verzameld worden; men zal daarin ginds en weer huppelen, gelijk de sprinkhanen (Exodus 10:12) ginds en weer huppelen.

Dit kan men verstaan: of: met zo veel gemak en in zo groten getale, als men kevers of sprinkhanen, (want het grondwoord betekent beide) de vruchten der aarde verslinden, hetwelk in die landen ene gewone plaag was.

Voor deze gelijkenissen stelt de profeet voor de gemakkelijke overwinning, welke de Joden zouden behalen op hun vijanden. Zij zouden ze plunderen op hun gemak, zonder vreze voor den overval van andere vijanden; zij zouden, zegt Sanctius, over de dode lijken huppelen en die uitschudden met zoveel gemak als landlieden de schadelijke sprinkhanen verderven, of ginds en weer lopen tussen de lijken der verslagenen, en hier dit en daar dat opzamelen, gelijk de sprinkhanen van het ene groene kruid naar het andere zwerven.

Vers 4

4. Dan, als dit vluchten der volkeren, deze verstrooiing der Heidenen geschiedt, zal ulieder buit, de buit der Assyrische legers, voor zover zij als lijken in de legerplaats zijn achtergebleven (2 Kings 19:35) verzameld worden, gelijk de kevers verzameld worden; men zal daarin ginds en weer huppelen, gelijk de sprinkhanen (Exodus 10:12) ginds en weer huppelen.

Dit kan men verstaan: of: met zo veel gemak en in zo groten getale, als men kevers of sprinkhanen, (want het grondwoord betekent beide) de vruchten der aarde verslinden, hetwelk in die landen ene gewone plaag was.

Voor deze gelijkenissen stelt de profeet voor de gemakkelijke overwinning, welke de Joden zouden behalen op hun vijanden. Zij zouden ze plunderen op hun gemak, zonder vreze voor den overval van andere vijanden; zij zouden, zegt Sanctius, over de dode lijken huppelen en die uitschudden met zoveel gemak als landlieden de schadelijke sprinkhanen verderven, of ginds en weer lopen tussen de lijken der verslagenen, en hier dit en daar dat opzamelen, gelijk de sprinkhanen van het ene groene kruid naar het andere zwerven.

Vers 5

5. De HEERE is verheven, zo roep ik, de profeet uit, terwijl ik dit toneel reeds in den geest aanschouw; want Hij woont in de hoogte des hemels, onbereikbaar voor elke aanval der mensen, gelijk dan ook de ASSYRIËRS werkelijk zullen beproeven Hem aan te vallen (Isaiah 36:18, Isaiah 37:10); Hij heeft door de gevolgen, die zich aan Zijne wonderbare hulp verbinden, Zion vervuld met gericht en gerechtigheid, zodat nu een geheel nieuwe tijd onder het volk Gods zal beginnen, zo als die in Isaiah 28:17 voorspeld is.

Vers 5

5. De HEERE is verheven, zo roep ik, de profeet uit, terwijl ik dit toneel reeds in den geest aanschouw; want Hij woont in de hoogte des hemels, onbereikbaar voor elke aanval der mensen, gelijk dan ook de ASSYRIËRS werkelijk zullen beproeven Hem aan te vallen (Isaiah 36:18, Isaiah 37:10); Hij heeft door de gevolgen, die zich aan Zijne wonderbare hulp verbinden, Zion vervuld met gericht en gerechtigheid, zodat nu een geheel nieuwe tijd onder het volk Gods zal beginnen, zo als die in Isaiah 28:17 voorspeld is.

Vers 6

6. En het zal alsdan geschieden, dat er de vastigheid uwer tijden zal zijn, de sterkte van uwe behoudenis of rijkdom van volheid van heil, zal zijn van wijsheid en kennis; de vreze des HEEREN zal voor Gods volk te Zion zijn schat zijn, in plaats van dat men, gelijk nu, zijn heil in `t zichtbare en vergankelijke zoekt.

1) De Profeet voorspelt hier, dat tengevolge van den val van Assur, Zion vervuld zal worden met recht en gerechtigheid. De Heere zal Zijn recht en Zijne gerechtigheid oefenen aan de verdrukkers van Zijn volk en dientengevolge zou het geschieden, dat de tijden vast zullen wezen en vervolgens, dat er een rijkdom zal wezen van heil en wijsheid en kennis. En als dan zal het ervaren worden, dat de vreze des Heren, welke in Jeruzalem zal gevestigd zijn, zal bloeien en groeien, de schat van het volk zal zijn. Het zal zien, dat niet Egypte, maar de Heere en Hij alleen waarlijk redt en behoudt.

Vers 6

6. En het zal alsdan geschieden, dat er de vastigheid uwer tijden zal zijn, de sterkte van uwe behoudenis of rijkdom van volheid van heil, zal zijn van wijsheid en kennis; de vreze des HEEREN zal voor Gods volk te Zion zijn schat zijn, in plaats van dat men, gelijk nu, zijn heil in `t zichtbare en vergankelijke zoekt.

1) De Profeet voorspelt hier, dat tengevolge van den val van Assur, Zion vervuld zal worden met recht en gerechtigheid. De Heere zal Zijn recht en Zijne gerechtigheid oefenen aan de verdrukkers van Zijn volk en dientengevolge zou het geschieden, dat de tijden vast zullen wezen en vervolgens, dat er een rijkdom zal wezen van heil en wijsheid en kennis. En als dan zal het ervaren worden, dat de vreze des Heren, welke in Jeruzalem zal gevestigd zijn, zal bloeien en groeien, de schat van het volk zal zijn. Het zal zien, dat niet Egypte, maar de Heere en Hij alleen waarlijk redt en behoudt.

Vers 7

7. Daarom echter, omdat men zo zijne hoop en zijne verwachting op de dingen der wereld stelt, is het tegenwoordige tijdstip een uur van den grootsten nood en de sterkste verlegenheid (vgl. 2 Kings 18:17). Ziet, hun allersterksten 1) hun helden roepen daarbuiten, de boden des vredes, afgezonden om den vrede te verwerven en van wie men verwachtte, dat zij met vredetijding zouden wederkeren, wenen bitterlijk over de ontrouw en de trotse eisen van Sanherib;

1) In het Hebreeën Er'alaam Dit woord betekent ongetwijfeld, hun allersterksten, d. i. hun helden. Maar op wie ziet dit? Onze Staten-Overzetters zijn van gevoelen, dat hiermede de legerhoofden van Assyriër worden genoemd, maar ook kan het zien en o. i. beter, op de helden van Juda zelf, die bij de aanrukkende en de belegerende macht van Assur ontmoedigd, als kinderen huilen, en schreeuwen van wege het gevaar dat dreigt. Vandaar dat er onmiddellijk volgt, dat de vredeboden bitterlijk wenen. Alles, zowel daar buiten als daar binnen, gelijk het volgende vers aangeeft, geeft een ontredderden en bij den mens hopelozen toestand aan.

Vers 7

7. Daarom echter, omdat men zo zijne hoop en zijne verwachting op de dingen der wereld stelt, is het tegenwoordige tijdstip een uur van den grootsten nood en de sterkste verlegenheid (vgl. 2 Kings 18:17). Ziet, hun allersterksten 1) hun helden roepen daarbuiten, de boden des vredes, afgezonden om den vrede te verwerven en van wie men verwachtte, dat zij met vredetijding zouden wederkeren, wenen bitterlijk over de ontrouw en de trotse eisen van Sanherib;

1) In het Hebreeën Er'alaam Dit woord betekent ongetwijfeld, hun allersterksten, d. i. hun helden. Maar op wie ziet dit? Onze Staten-Overzetters zijn van gevoelen, dat hiermede de legerhoofden van Assyriër worden genoemd, maar ook kan het zien en o. i. beter, op de helden van Juda zelf, die bij de aanrukkende en de belegerende macht van Assur ontmoedigd, als kinderen huilen, en schreeuwen van wege het gevaar dat dreigt. Vandaar dat er onmiddellijk volgt, dat de vredeboden bitterlijk wenen. Alles, zowel daar buiten als daar binnen, gelijk het volgende vers aangeeft, geeft een ontredderden en bij den mens hopelozen toestand aan.

Vers 8

8. De gebaande wegen zijn verwoest, die door de paden gaat, houdt op, de gewone wandelaar blijft van de wegen af (Richt 6:6), die onveilig zijn geworden door de plunderzucht der vijanden; hij, de Assyrische koning Sanherib, vernietigt het verbond, hij veracht de steden, daar hij voortgaat ze te belegeren en te benauwen; hij acht geen mens, zo hij zijn doel slechts bereikt, telt hij niet de vele offers van mensenlevens.

Vers 8

8. De gebaande wegen zijn verwoest, die door de paden gaat, houdt op, de gewone wandelaar blijft van de wegen af (Richt 6:6), die onveilig zijn geworden door de plunderzucht der vijanden; hij, de Assyrische koning Sanherib, vernietigt het verbond, hij veracht de steden, daar hij voortgaat ze te belegeren en te benauwen; hij acht geen mens, zo hij zijn doel slechts bereikt, telt hij niet de vele offers van mensenlevens.

Vers 9

9. Het land wijd en zijd, tot in het hoogste Noorden en in de streek aan gene zijde van den Jordaan, treurt, het kweelt, het kwijnt, daar de krijgsscharen de zaadvelden hebben vertreden en de vruchten verwoest; de Libanon met zijne machtige cederbomen (Numbers 24:6) schaamt zich, hij verwelkt ten gevolge van Sanheribs afhouwen; Saron, de lieflijke, vruchtbare vlakte aan de kust der Middellandse zee (Isaiah 9:2), is geworden als ene woestijn; zo Basan, met zijne grootse eikenbossen (Numbers 21:30) als Karmel, het aan een vruchtenveld gelijkende voorgebergte (1 Kings 18:20) zijn geschud 1) zijn kaal en woest. 1) Geen reiziger durfde zich meer op den weg vertrouwen, alle handel en koopmanschap hield op, en de gemeenschap met Jeruzalem was voor den godsdienstigen bidder, zowel als voor den winstgevenden koopman afgesneden. De velden lagen alom woest, vertrapt en vertreden, en niemand kon enige vrucht uit zijn akker trekken. De veldvruchten waren al door den vijand vernield of voor hen zelven ingezameld. Alles zag er dus akelig, naar, dodelijk uit, en het onlangs nog lachende veld en de bloeiende weiden waren in treurige woestijnen en dorre plaatsen veranderd. Zo onzeker is alle wereldse grootheid, vreugde en voorspoed. Deze verwoestingen waren algemeen en uitgestrekt, en niet alleen de valleien maar de hoge bergen van Basan en Libanon hadden daarbij zeer veel geleden, en waren van hun vruchten, lang v r den bekwamen tijd, beroofd geworden.

Nadat Isaiah 33:7 een blik in de stad, Isaiah 33:8 daarentegen op het land rondom heeft laten werpen, verruimt zich in Isaiah 33:9 het toneel tot het gehele heilige land, ja tot al den grond in `t algemeen, waarop Israël woont.

Het herfstachtig aanzien, dat de Libanon met zijn verwelkt Basan en Karmel met hun afvallend loof hadden, scheen als het ware ene schaamte en treurigheid over het ongeluk des lands te zijn.

Vers 9

9. Het land wijd en zijd, tot in het hoogste Noorden en in de streek aan gene zijde van den Jordaan, treurt, het kweelt, het kwijnt, daar de krijgsscharen de zaadvelden hebben vertreden en de vruchten verwoest; de Libanon met zijne machtige cederbomen (Numbers 24:6) schaamt zich, hij verwelkt ten gevolge van Sanheribs afhouwen; Saron, de lieflijke, vruchtbare vlakte aan de kust der Middellandse zee (Isaiah 9:2), is geworden als ene woestijn; zo Basan, met zijne grootse eikenbossen (Numbers 21:30) als Karmel, het aan een vruchtenveld gelijkende voorgebergte (1 Kings 18:20) zijn geschud 1) zijn kaal en woest. 1) Geen reiziger durfde zich meer op den weg vertrouwen, alle handel en koopmanschap hield op, en de gemeenschap met Jeruzalem was voor den godsdienstigen bidder, zowel als voor den winstgevenden koopman afgesneden. De velden lagen alom woest, vertrapt en vertreden, en niemand kon enige vrucht uit zijn akker trekken. De veldvruchten waren al door den vijand vernield of voor hen zelven ingezameld. Alles zag er dus akelig, naar, dodelijk uit, en het onlangs nog lachende veld en de bloeiende weiden waren in treurige woestijnen en dorre plaatsen veranderd. Zo onzeker is alle wereldse grootheid, vreugde en voorspoed. Deze verwoestingen waren algemeen en uitgestrekt, en niet alleen de valleien maar de hoge bergen van Basan en Libanon hadden daarbij zeer veel geleden, en waren van hun vruchten, lang v r den bekwamen tijd, beroofd geworden.

Nadat Isaiah 33:7 een blik in de stad, Isaiah 33:8 daarentegen op het land rondom heeft laten werpen, verruimt zich in Isaiah 33:9 het toneel tot het gehele heilige land, ja tot al den grond in `t algemeen, waarop Israël woont.

Het herfstachtig aanzien, dat de Libanon met zijn verwelkt Basan en Karmel met hun afvallend loof hadden, scheen als het ware ene schaamte en treurigheid over het ongeluk des lands te zijn.

Vers 10

10. Nu de bezoeking over Juda deze voorzegde hoogte bereikt en de Assyriër de maat van overmoed heeft gevuld, zal Ik opstaan, zegt de HEERE, van Mijnen troon, om tussen beiden te treden; nu zal Ik verhoogd worden, nu zal Ik verheven worden 1) al Mijne hoogheid doen gevoelen (Psalms 12:6).

1) Hiermede zegt de Heere, dat Hij in al Zijn grootheid zal openbaar worden, en als de Heere in al Zijn grootheid zal openbaar worden, dan moet ook de machtigste vijand het afleggen tegen Hem en de hardste verdrukkers moeten vergaan. Gevolg zal dan ook zijn, dat Assur zal vernietigd worden en zijn volk gered en verlost.

Vers 10

10. Nu de bezoeking over Juda deze voorzegde hoogte bereikt en de Assyriër de maat van overmoed heeft gevuld, zal Ik opstaan, zegt de HEERE, van Mijnen troon, om tussen beiden te treden; nu zal Ik verhoogd worden, nu zal Ik verheven worden 1) al Mijne hoogheid doen gevoelen (Psalms 12:6).

1) Hiermede zegt de Heere, dat Hij in al Zijn grootheid zal openbaar worden, en als de Heere in al Zijn grootheid zal openbaar worden, dan moet ook de machtigste vijand het afleggen tegen Hem en de hardste verdrukkers moeten vergaan. Gevolg zal dan ook zijn, dat Assur zal vernietigd worden en zijn volk gered en verlost.

Vers 11

11. Gijlieden, gij Assyriërs, die zulke misdadige plannen tegen Jeruzalem en de gemeente des Heeren hebt gevormd, gaat met stro zwanger, gij zult stoppelen baren; uw eigen geest zal u als vuur verslinden; uwe eigene ontwerpen zullen u ten verderve worden.

Vers 11

11. Gijlieden, gij Assyriërs, die zulke misdadige plannen tegen Jeruzalem en de gemeente des Heeren hebt gevormd, gaat met stro zwanger, gij zult stoppelen baren; uw eigen geest zal u als vuur verslinden; uwe eigene ontwerpen zullen u ten verderve worden.

Vers 12

12. En de volken, die Sanherib tegen de heilige stad heeft aangevoerd, zullen zijn, als de verbrandingen des kalks, gelijk enige stoffen tot kalk verbrand werden, zij zullen geheel en al worden te niet gedaan, tot as worden; als afgehouwene doornen zullen zij met het vuur verbrand worden (Exodus 22:6), daar de vlam snel opstijgt en in korten tijd haar verwoestend werk volbracht heeft (Isaiah 5:24).

Vers 12

12. En de volken, die Sanherib tegen de heilige stad heeft aangevoerd, zullen zijn, als de verbrandingen des kalks, gelijk enige stoffen tot kalk verbrand werden, zij zullen geheel en al worden te niet gedaan, tot as worden; als afgehouwene doornen zullen zij met het vuur verbrand worden (Exodus 22:6), daar de vlam snel opstijgt en in korten tijd haar verwoestend werk volbracht heeft (Isaiah 5:24).

Vers 13

13. Hoort, nadat geschied is wet straks (Isaiah 33:11) is geprofeteerd, gijlieden, die verre zijt, die tot de Heidenen toehoort, wat Ik gedaan heb, en gijlieden, die nabij zijt, gij burgers van Jeruzalem! bekent Mijne macht, erkent, wat Ik doen kan, want daarvan kunt gij u met een enkelen blik overtuigen (2 Kings 19:35)! Wanneer alle overig vertrouwen den gelovigen ontvalt, en wanneer de vijanden der kerk denken, dat hun overwinning zeker is, zal de Heere Zich verheffen en de listen der goddelozen verwarren, hen verterende met het vuur van Zijne verontwaardiging, opdat allen Zijne macht erkennen en voor Hem vrezen. .

Vers 13

13. Hoort, nadat geschied is wet straks (Isaiah 33:11) is geprofeteerd, gijlieden, die verre zijt, die tot de Heidenen toehoort, wat Ik gedaan heb, en gijlieden, die nabij zijt, gij burgers van Jeruzalem! bekent Mijne macht, erkent, wat Ik doen kan, want daarvan kunt gij u met een enkelen blik overtuigen (2 Kings 19:35)! Wanneer alle overig vertrouwen den gelovigen ontvalt, en wanneer de vijanden der kerk denken, dat hun overwinning zeker is, zal de Heere Zich verheffen en de listen der goddelozen verwarren, hen verterende met het vuur van Zijne verontwaardiging, opdat allen Zijne macht erkennen en voor Hem vrezen. .

Vers 14

14. De zondaren te Zion, daar zij ook werkelijk zien, wat in de onmiddellijke nabijheid der stad is voorgevallen, zijn verschrikt 1) bij deze vreselijke zichtbare proef, zowel van den rechterlijken ernst, als van de verdervende macht des Heeren, Wiens woord zij tot hiertoe zo snood hebben veracht; beving heeft, daar zij nu gevoelen, hoe snel het gericht Gods over hen komen zal, de huichelaren, die uitwendig vroom zien, maar in hun hart verre zijn van den Heere, en die zelfs meenden hun plannen voor Hem te kunnen verbergen (Isaiah 29:15) aangegrepen. Zij zeggen nu in den angst van hun geweten, waarbij het hun onhoudbaar wordt te Jeruzalem, in de onmiddellijke nabijheid van dezen machtigen en heiligen God te zijn: Wie is er onder ons, die bij een verterend vuur, gelijk de Heere is (Deuteronomy 4:24; Deuteronomy 9:3), wonen kan! Wie is er onder ons, die bij enen eeuwigen gloed, bij God den Heere, Wiens toorn als een nooit te blussen vuurgloed geworden is, wonen kan? Niemand van ons, burgers van Jeruzalem, kan het verder op deze plaats, waar de Heere Zijn vuur en Zijne haardstede heeft (Isaiah 31:9), uithouden.

1) Wat de Heere God tegen Assur doen zal, is hier een waarschuwing en een leerles voor de zondaren te Zion en te Jeruzalem. Verschrikt door de ontzettende nederlaag van de macht van Sanherib's leger, door de machtige werking van Gods toorn, zullen ook zij beven en gans verschrikt worden, zodat zij zullen uitroepen: Wie is er onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan?

Vers 14

14. De zondaren te Zion, daar zij ook werkelijk zien, wat in de onmiddellijke nabijheid der stad is voorgevallen, zijn verschrikt 1) bij deze vreselijke zichtbare proef, zowel van den rechterlijken ernst, als van de verdervende macht des Heeren, Wiens woord zij tot hiertoe zo snood hebben veracht; beving heeft, daar zij nu gevoelen, hoe snel het gericht Gods over hen komen zal, de huichelaren, die uitwendig vroom zien, maar in hun hart verre zijn van den Heere, en die zelfs meenden hun plannen voor Hem te kunnen verbergen (Isaiah 29:15) aangegrepen. Zij zeggen nu in den angst van hun geweten, waarbij het hun onhoudbaar wordt te Jeruzalem, in de onmiddellijke nabijheid van dezen machtigen en heiligen God te zijn: Wie is er onder ons, die bij een verterend vuur, gelijk de Heere is (Deuteronomy 4:24; Deuteronomy 9:3), wonen kan! Wie is er onder ons, die bij enen eeuwigen gloed, bij God den Heere, Wiens toorn als een nooit te blussen vuurgloed geworden is, wonen kan? Niemand van ons, burgers van Jeruzalem, kan het verder op deze plaats, waar de Heere Zijn vuur en Zijne haardstede heeft (Isaiah 31:9), uithouden.

1) Wat de Heere God tegen Assur doen zal, is hier een waarschuwing en een leerles voor de zondaren te Zion en te Jeruzalem. Verschrikt door de ontzettende nederlaag van de macht van Sanherib's leger, door de machtige werking van Gods toorn, zullen ook zij beven en gans verschrikt worden, zodat zij zullen uitroepen: Wie is er onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan?

Vers 15

15. En toch, gij zondaars en huichelaars! kan menigeen het uithouden, ja, in plaats van in vreze en angst, daar met blijdschap en zaligheid wonen, namelijk hij, die het tegendeel is van hen, die gij tot hiertoe geweest ziet (Isaiah 1:11, Isaiah 5:7), en datgene is, wat gij ook bij hartelijke bekering en levendig geloof nog kunt worden, die, gelijk het reeds in Psalms 15:1, 24 is gezegd, in gerechtigheden wandelt, en die billijkheden spreekt; die het gewin der onderdrukkingen verwerpt, die zijne handen uitschudt, dat zij gene geschenken behouden; die zijn oor stopt, dat hij gene bloedschulden hore, gene woorden, waarvoor men hem tot bloedschuld wil verleiden, en zijne ogen toesluit, dat hij het kwade niet aanzie;

Vers 15

15. En toch, gij zondaars en huichelaars! kan menigeen het uithouden, ja, in plaats van in vreze en angst, daar met blijdschap en zaligheid wonen, namelijk hij, die het tegendeel is van hen, die gij tot hiertoe geweest ziet (Isaiah 1:11, Isaiah 5:7), en datgene is, wat gij ook bij hartelijke bekering en levendig geloof nog kunt worden, die, gelijk het reeds in Psalms 15:1, 24 is gezegd, in gerechtigheden wandelt, en die billijkheden spreekt; die het gewin der onderdrukkingen verwerpt, die zijne handen uitschudt, dat zij gene geschenken behouden; die zijn oor stopt, dat hij gene bloedschulden hore, gene woorden, waarvoor men hem tot bloedschuld wil verleiden, en zijne ogen toesluit, dat hij het kwade niet aanzie;

Vers 16

16. Die zal, ontoegankelijk voor alle aanvechtingen en gevaren in de hoogten wonen, de sterkten der steenrotsen zullen zijn hoog vertrek zijn; achter onbedwingbare muren zal hij veilig en gerust zijn; zijn brood wordt hem gegeven, zodat hij geen honger lijdt; zijne wateren zijn gewis, 1) zodat hij nooit behoeft te dorsten.

1) Wij zien hier ook, waarin de troost des vromen is gelegen, dat Hij hem behouden zal zelfs in de gevaarlijkste tijden. Hij zal niet alleen veilig zijn in den eeuwigen gloed en het verlerend vuur ontkomen, maar zelfs gemeenschap hebben met dien God, die verschrikkelijk is voor de bozen, maar een vervrolijkend licht en een verkwikkelijke luister voor hem. Hij zal in het tegenwoordige leven in de hoogte wonen, buiten het bereik der rampen en buiten het gedruis der wapenen. Hij zal er niet wezenlijk door benadeeld noch grotelijks door verschrikt worden. De grote waterstromen zullen hem niet naderen, of zo ze al opkomen tot aan zijn woning, zal hij in deze, door natuur en kunst versterkte rots, zich genoegzaam beveiligd vinden. De Goddelijke kracht zal hem bewaren en zijn geloof en vertrouwen op Hem zal hem gerust stellen, want de allerhoogste, die de Rotssteen der eeuwen zelf is, zal zijn hoog vertrek zijn.

Vers 16

16. Die zal, ontoegankelijk voor alle aanvechtingen en gevaren in de hoogten wonen, de sterkten der steenrotsen zullen zijn hoog vertrek zijn; achter onbedwingbare muren zal hij veilig en gerust zijn; zijn brood wordt hem gegeven, zodat hij geen honger lijdt; zijne wateren zijn gewis, 1) zodat hij nooit behoeft te dorsten.

1) Wij zien hier ook, waarin de troost des vromen is gelegen, dat Hij hem behouden zal zelfs in de gevaarlijkste tijden. Hij zal niet alleen veilig zijn in den eeuwigen gloed en het verlerend vuur ontkomen, maar zelfs gemeenschap hebben met dien God, die verschrikkelijk is voor de bozen, maar een vervrolijkend licht en een verkwikkelijke luister voor hem. Hij zal in het tegenwoordige leven in de hoogte wonen, buiten het bereik der rampen en buiten het gedruis der wapenen. Hij zal er niet wezenlijk door benadeeld noch grotelijks door verschrikt worden. De grote waterstromen zullen hem niet naderen, of zo ze al opkomen tot aan zijn woning, zal hij in deze, door natuur en kunst versterkte rots, zich genoegzaam beveiligd vinden. De Goddelijke kracht zal hem bewaren en zijn geloof en vertrouwen op Hem zal hem gerust stellen, want de allerhoogste, die de Rotssteen der eeuwen zelf is, zal zijn hoog vertrek zijn.

Vers 17

17. Uwe ogen, o Godsvolk te Jeruzalem; zullen, wanneer gij tot zulk ene gerechtigheid bekeerd en uwe harten vernieuwd zullen zijn, den koning 1) van uw land, die thans zo nedergedrukt is, zien in zijne schoonheid, in den vollen, door niets verduisterden glans zijner majesteit; zij zullen een vergelegen land zien; het land, dat thans door bezetting des vijands zozeer is beperkt en tot een overschot van enige weinige nog vrije steden gekomen is (2 Kings 18:13), zullen zij weer aanschouwen als een land, dat even uitgestrekt is, als het te voren ooit is geweest.

1) Men zou hier ook den Heere zelven kunnen verstaan. Dezen zouden de ogen der Joden zien in Zijne schoonheid, zo als Hij Zich zou verheerlijkt hebben in het verdelgen der Assyriërs.

Vanwege den nood der tijden had Hizkia een treurgewaad aangedaan in plaats van zijn koninklijk kleed, maar straks, als de nood voorbij was en Jeruzalem en Juda verlost, dan zou de koning weer in het huis des Heeren met zijn koninklijk kleed ingaan.

Heerlijk beeld van hetgeen eens het verloste Zion, het geestelijk Israël zou te beurt vallen, als het eenmaal verlost en geheiligd, den Koning der Koningen in zijn volle schoonheid zou zien in den Hemel der hemelen.

Vers 17

17. Uwe ogen, o Godsvolk te Jeruzalem; zullen, wanneer gij tot zulk ene gerechtigheid bekeerd en uwe harten vernieuwd zullen zijn, den koning 1) van uw land, die thans zo nedergedrukt is, zien in zijne schoonheid, in den vollen, door niets verduisterden glans zijner majesteit; zij zullen een vergelegen land zien; het land, dat thans door bezetting des vijands zozeer is beperkt en tot een overschot van enige weinige nog vrije steden gekomen is (2 Kings 18:13), zullen zij weer aanschouwen als een land, dat even uitgestrekt is, als het te voren ooit is geweest.

1) Men zou hier ook den Heere zelven kunnen verstaan. Dezen zouden de ogen der Joden zien in Zijne schoonheid, zo als Hij Zich zou verheerlijkt hebben in het verdelgen der Assyriërs.

Vanwege den nood der tijden had Hizkia een treurgewaad aangedaan in plaats van zijn koninklijk kleed, maar straks, als de nood voorbij was en Jeruzalem en Juda verlost, dan zou de koning weer in het huis des Heeren met zijn koninklijk kleed ingaan.

Heerlijk beeld van hetgeen eens het verloste Zion, het geestelijk Israël zou te beurt vallen, als het eenmaal verlost en geheiligd, den Koning der Koningen in zijn volle schoonheid zou zien in den Hemel der hemelen.

Vers 18

18. Uw hart zal de verschrikking overdenken, die gij in dezen tijd van druk moet gevoelen, zeggende: Waar is de schrijver, die de controle hield bij de heffing van de schatting? waar is de betaalheer, de weger, die het gewicht van het ingeleverd goud en zilver moest onderzoeken? waar is hij, die de torens telt, die er voor zorgde, dat Jeruzalem niet meer torens en vestingwerken had, dan het den verdrukker behaagde?

Vers 18

18. Uw hart zal de verschrikking overdenken, die gij in dezen tijd van druk moet gevoelen, zeggende: Waar is de schrijver, die de controle hield bij de heffing van de schatting? waar is de betaalheer, de weger, die het gewicht van het ingeleverd goud en zilver moest onderzoeken? waar is hij, die de torens telt, die er voor zorgde, dat Jeruzalem niet meer torens en vestingwerken had, dan het den verdrukker behaagde?

Vers 19

19. Al die dwang en druk van den tegenwoordigen tijd zal u slechts als een droom voorkomen. Gij zult niet meer dat stuurse, dat wrede, woeste volk zien, omdat het voor altijd verdwenen is, dat volk, dat zich jegens u zo onbeschaamd gedroeg en in zijne eisen niet te bevredigen was; het volk, dat zo diep van spraak is 1), dat men het niet horen kan, van belachelijke tong, hetwelk men niet verstaan kan.

1) Wanneer de Assyriërs Semietisch spraken, waren zij toch van ene gehele andere nationaliteit en van geheel andere zeden, zodat hun taal enen Jood nog vreemder moest klinken, dan voor enen Duitser het Hollands, of voor enen uit het midden van Duitsland het Nedersaksisch.

Vers 19

19. Al die dwang en druk van den tegenwoordigen tijd zal u slechts als een droom voorkomen. Gij zult niet meer dat stuurse, dat wrede, woeste volk zien, omdat het voor altijd verdwenen is, dat volk, dat zich jegens u zo onbeschaamd gedroeg en in zijne eisen niet te bevredigen was; het volk, dat zo diep van spraak is 1), dat men het niet horen kan, van belachelijke tong, hetwelk men niet verstaan kan.

1) Wanneer de Assyriërs Semietisch spraken, waren zij toch van ene gehele andere nationaliteit en van geheel andere zeden, zodat hun taal enen Jood nog vreemder moest klinken, dan voor enen Duitser het Hollands, of voor enen uit het midden van Duitsland het Nedersaksisch.

Vers 20

20. Schouwt Zion aan, gemeente des Heeren! de stad onzer bijeenkomsten, Jeruzalem, de stad der samenkomst van God met Zijn volk (Exodus 35:21), in welk ene gedaante zij thans verschijnt. Onbedwongen en ongeschonden staat zij daar, alles in haar is ingericht op bestendigen duur: Uwe ogen zullen Jeruzalem zien als ene geruste woonplaats (Isaiah 32:18), ene tent, die niet ter nedergeworpen 1) zal worden door storm of onweder, welker pinnen in der eeuwigheid niet zullen uitgetogen worden, en van welker zelen, door welke zij aan de pinnen is vastgemaakt (Exodus 26:14), gene zullen verscheurd worden (Jeremiah 10:20).

1) Dit woord komt nergens in de Schrift voor dan hier. Men leidt het af van een Ethiopisch woord, dat dragen betekent, gelijk een beest zijn last of een mens draagt (Matthew 21:7. Mark 11:2, Mark 11:7). Jeruzalem wordt vergeleken bij ene tent of een tabernakel (Isaiah 54:2), doch niet gelijk de tabernakel, door Mozes opgericht in de woestijn, die bij het voortreizen telkens werd opgenomen en vervoerd (Numbers 4:5; Numbers 10:17), maar als de tempel van Salomo, die vast en bestendig bleef staan (Psalms 78:69), en dus diende ter voorstelling van de veiligheid en bestendigheid van de gemeente des Heeren (Psalms 46:6; Psalms 48:8; Psalms 125:1. Matthew 16:18). Van het tweede gedeelte van het vers is de bedoeling, dat geen toren of paleis of enig ander gedeelte van Jeruzalem de minste beschadiging zou ondergaan (Psalms 48:13, Psalms 48:14). De profeet zinspeelt op de zelen, waarmee de behangsels ener tent of van een paviljoen, welke met het midden op een dikken staak rusten, worden vastgemaakt aan pinnen, rondom in den grond geslagen, om ze recht en uitgespannen te houden (Isaiah 54:2).

De mening van den profeet is: gij kunt Zion beschouwen in volkomen vrede en vrij van alle vijandelijke invallen. God heeft het verkozen tot de plaats van Zijne plechtige aanbidding en tot den tempel Zijner woning. Geen gedeelte der muren of huizen zal enige schade ontvangen van den vijand (Isaiah 37:33; Isaiah 54:2) .

Dit is slechts duister en onvolkomen vervuld in het aardse Zion, maar zeer duidelijk en volkomen in het verborgen Zion, Gods gemeente onder den dag van het Evangelie, welke volgens des Heilands verzekering (Matthew 16:18) door de poorten der hel niet zal overweldigd worden.

Vers 20

20. Schouwt Zion aan, gemeente des Heeren! de stad onzer bijeenkomsten, Jeruzalem, de stad der samenkomst van God met Zijn volk (Exodus 35:21), in welk ene gedaante zij thans verschijnt. Onbedwongen en ongeschonden staat zij daar, alles in haar is ingericht op bestendigen duur: Uwe ogen zullen Jeruzalem zien als ene geruste woonplaats (Isaiah 32:18), ene tent, die niet ter nedergeworpen 1) zal worden door storm of onweder, welker pinnen in der eeuwigheid niet zullen uitgetogen worden, en van welker zelen, door welke zij aan de pinnen is vastgemaakt (Exodus 26:14), gene zullen verscheurd worden (Jeremiah 10:20).

1) Dit woord komt nergens in de Schrift voor dan hier. Men leidt het af van een Ethiopisch woord, dat dragen betekent, gelijk een beest zijn last of een mens draagt (Matthew 21:7. Mark 11:2, Mark 11:7). Jeruzalem wordt vergeleken bij ene tent of een tabernakel (Isaiah 54:2), doch niet gelijk de tabernakel, door Mozes opgericht in de woestijn, die bij het voortreizen telkens werd opgenomen en vervoerd (Numbers 4:5; Numbers 10:17), maar als de tempel van Salomo, die vast en bestendig bleef staan (Psalms 78:69), en dus diende ter voorstelling van de veiligheid en bestendigheid van de gemeente des Heeren (Psalms 46:6; Psalms 48:8; Psalms 125:1. Matthew 16:18). Van het tweede gedeelte van het vers is de bedoeling, dat geen toren of paleis of enig ander gedeelte van Jeruzalem de minste beschadiging zou ondergaan (Psalms 48:13, Psalms 48:14). De profeet zinspeelt op de zelen, waarmee de behangsels ener tent of van een paviljoen, welke met het midden op een dikken staak rusten, worden vastgemaakt aan pinnen, rondom in den grond geslagen, om ze recht en uitgespannen te houden (Isaiah 54:2).

De mening van den profeet is: gij kunt Zion beschouwen in volkomen vrede en vrij van alle vijandelijke invallen. God heeft het verkozen tot de plaats van Zijne plechtige aanbidding en tot den tempel Zijner woning. Geen gedeelte der muren of huizen zal enige schade ontvangen van den vijand (Isaiah 37:33; Isaiah 54:2) .

Dit is slechts duister en onvolkomen vervuld in het aardse Zion, maar zeer duidelijk en volkomen in het verborgen Zion, Gods gemeente onder den dag van het Evangelie, welke volgens des Heilands verzekering (Matthew 16:18) door de poorten der hel niet zal overweldigd worden.

Vers 21

21. Maar de HEERE zal aldaar bij ons heerlijk zijn in tekenen en wonderen, door welke Hij Zijne vijanden verschrikt en Zijnen naam verheerlijkt; het zal, om de stad voor vijandelijke overvallen te beschermen, zijn ene plaats van rivieren, van wijde stromen; gene roeischuit zal daar doorvaren en geen treffelijk schip zal daar overvaren, zo machtig is de stroom, zo geweldig de slag der golven.

Geen vijandelijk schip, ten oorlog toegerust, hetzij het door roeiers, hetzij het door den wind wordt voortgedreven, zal daarover varen, m. a. w. : Jeruzalem zal door de Goddelijke beveiliging voor gene vijandelijke aanvallen, hoe ook genaamd, te vrezen hebben.

Vers 21

21. Maar de HEERE zal aldaar bij ons heerlijk zijn in tekenen en wonderen, door welke Hij Zijne vijanden verschrikt en Zijnen naam verheerlijkt; het zal, om de stad voor vijandelijke overvallen te beschermen, zijn ene plaats van rivieren, van wijde stromen; gene roeischuit zal daar doorvaren en geen treffelijk schip zal daar overvaren, zo machtig is de stroom, zo geweldig de slag der golven.

Geen vijandelijk schip, ten oorlog toegerust, hetzij het door roeiers, hetzij het door den wind wordt voortgedreven, zal daarover varen, m. a. w. : Jeruzalem zal door de Goddelijke beveiliging voor gene vijandelijke aanvallen, hoe ook genaamd, te vrezen hebben.

Vers 22

22. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever 1), de HEERE is onze Koning, Hij zal ons behouden; Hij waakt als Rechter voor ons recht en voor onze eer, als Wetgever, als Meester voert Hij bij ons den staf des bestuurs, en als Koning heeft Hij onder ons Zijnen troon, en heeft Hij voor elk dreigend gevaar reeds vooruit de veiligste bescherming gereed.

1) Eigenlijk betekent het woord in den grondtekst: Hij die den commandostaf voert. Het het eerste woord Rechter wordt de Heere aangeduid, als degene, die v r in de gelederen van zijn volk staat, om het tot overwinning te voeren, en met het tweede als Hij, die zijn volk regeert in rechtvaardigheid. Met andere woorden: dat Zijn volk geen gevaar en geen ellende heeft te wachten, onder de veilige hoede en bescherming van hun Heere en Koning.

Vers 22

22. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever 1), de HEERE is onze Koning, Hij zal ons behouden; Hij waakt als Rechter voor ons recht en voor onze eer, als Wetgever, als Meester voert Hij bij ons den staf des bestuurs, en als Koning heeft Hij onder ons Zijnen troon, en heeft Hij voor elk dreigend gevaar reeds vooruit de veiligste bescherming gereed.

1) Eigenlijk betekent het woord in den grondtekst: Hij die den commandostaf voert. Het het eerste woord Rechter wordt de Heere aangeduid, als degene, die v r in de gelederen van zijn volk staat, om het tot overwinning te voeren, en met het tweede als Hij, die zijn volk regeert in rechtvaardigheid. Met andere woorden: dat Zijn volk geen gevaar en geen ellende heeft te wachten, onder de veilige hoede en bescherming van hun Heere en Koning.

Vers 23

23. Uwe touwen, o Assyriërs! zijn slap geworden, zij zullen hunnen mastboom niet kunnen recht stijf houden, zij zullen het zeil niet uitspannen; uwe touwen gingen los, zij konden den mast niet stevig houden, noch ook de zeilen uitspannen; dan, als de gehele onderneming zal hebben schipbreuk geleden, wat in een ogenblik en zonder enig menselijk toedoen zal geschieden, zal de roof van enen overvloedigen buit, die zich in `t schip bevond, uitgedeeld worden, zelfs zullen de lammen onder ons, indien er zulken waren (Isaiah 33:24), den roof roven.

De profeet heeft de macht der Assyriërs beschreven onder het zinnebeeld van een voortreffelijk schip; hier toont hij hunnen geteisterden en geknakten toestand onder de gelijkenis van een schip, op ene onstuimige zee geslingerd, welks kabels verbroken zijn en waarvan het want los en buiten orde is, zodat het geen gebruik kon maken van mast of zeilen, waardoor het spoedig in stukken geslagen of door de zee ingezwolgen werd.

Vers 23

23. Uwe touwen, o Assyriërs! zijn slap geworden, zij zullen hunnen mastboom niet kunnen recht stijf houden, zij zullen het zeil niet uitspannen; uwe touwen gingen los, zij konden den mast niet stevig houden, noch ook de zeilen uitspannen; dan, als de gehele onderneming zal hebben schipbreuk geleden, wat in een ogenblik en zonder enig menselijk toedoen zal geschieden, zal de roof van enen overvloedigen buit, die zich in `t schip bevond, uitgedeeld worden, zelfs zullen de lammen onder ons, indien er zulken waren (Isaiah 33:24), den roof roven.

De profeet heeft de macht der Assyriërs beschreven onder het zinnebeeld van een voortreffelijk schip; hier toont hij hunnen geteisterden en geknakten toestand onder de gelijkenis van een schip, op ene onstuimige zee geslingerd, welks kabels verbroken zijn en waarvan het want los en buiten orde is, zodat het geen gebruik kon maken van mast of zeilen, waardoor het spoedig in stukken geslagen of door de zee ingezwolgen werd.

Vers 24

24. En geen inwoner zal in dat toekomstige Jeruzalem zeggen: Ik ben ziek, ik heb enigen lichamelijken of geestelijken nood, want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben, en waar vergeving van zonde is, daar is ook leven en zaligheid.

Isaiah 33:10-Isaiah 33:24. Langer kan de Heere de beschimping van Zijn land en volk niet aanzien. En met welk plotseling geweld van vuur verteert de Allerhoogste, die Rechter is ook over de heidenen, die Hij in hun nietige verwachtingen als vrouwen hoont, welke van hooi zwanger gaan en stoppelen baren, de opgeblazen wereldmacht. In den toorngloed van hun eigen haat zullen de vijanden verbranden, als in vreselijke kalkhitte zullen zij opvliegen, met de snelheid, als dorre doornen, in as verstuiven. Deze geweldige daad van Gods hand zullen zowel die ver als die nabij zijn, tot hun heil ondervinden. De zondaren te Zion worden van siddering en beving bij dezen ontzettenden brand aangegrepen, die in de stad zijn schijnsel werpt. Maar hoe onverstandig is toch hun taal: "wie kan wonen bij een verterend vuur? wie kan wonen bij de eeuwige gloeden?" Hebben zij niets vernomen van de openbaring des ijverigen Gods aan den profeet Elia in `t suizen van de zachte stilte der liefde, welke den berouwvollen zondaar zijne schuld ontneemt en ze van hem doet zover het oosten is van het westen (Psalms 103:12), die Zich ontfermt over degenen, die Hem vrezen, gelijk een Vader over Zijne kinderen (Psalms 103:13)? En heeft hun niet de profeet Jesaja gepredikt van het heilige Licht Israëls, dat slechts den boze tot een vuur wordt en doornen en distelen verteert (Isaiah 10:17)? Dezelfde zegt hun ook nu, wie rustig en ongedeerd bij dezen onverdelgbaren gloed der Goddelijke gerechtigheid wonen kan, als op rotsburchten onbereikbaar, wel verzadigd en verkwikt voor altijd. Wie op Gods wegen wandelt, zo verzacht dan ook onze profeet, door eindelijken troost te schilderen, de gloeiende kleuren des Goddelijken toorns op zijn indrukwekkend, groot beeld en overgiet het met het zachte licht Israëls. Van boven straalt in Zijne schoonheid de Koning der gerechtigheid, die te voorschijn treedt. De ogen zien is een wijd, een vergelegen land, van den stouten voet der vijanden niet meer betreden, en door hun macht niet meer beperkt, overal een blijmoedig volk, dat, in `t behagelijkst gevoel van ongestoorde veiligheid, de ruwe, onverstaanbare klanken der taal van vreemde en verwaande geweldhebbers niet meer verneemt en van den tijd der verschrikking en angst als van een verleden spreekt. Rustig ligt Jeruzalem daar, het heilig Zion, de verhevene plaats der zamenkomst Gods met Zijn volk als ene onbewegelijke tent des vredes, door Jehova's heerlijkheid schitterend overdekt. Brede stromen omgeven de stad des eeuwigen Konings en wee de schepen en hun bestuurders, die het zouden willen wagen over te steken. `t Is ene heilige plaats, dat nieuwe Jeruzalem; alle kranken zijn daarin genezen, alle zondaren hebben daar vergiffenis ontvangen.

De volmaakte theokratie is gesticht, Jehova is in waarheid Wetgever, Rechter en Koning (Isaiah 33:22); in Zijne kracht en Zijn naam en geleid door Zijn Geest richten de rechters en strijden de krijgers (Isaiah 28:6), en het volk, dat zich nu volkomen aan Zijne leiding vertrouwt, heeft Hij nu geheel onder Zijne hoede genomen, uitwendige verdedigingsmiddelen zijn geheel overbodig, want beter zelfs dan door brede rivieren, die aan schepen en bootjes toch nog altoos den toegang verlenen, wordt Israël door Jehova beschut en beveiligd (Isaiah 33:21

De zonde is de ziekte der zondaars, en als God die vergeeft, dan geneest Hij de ziekte, en de zondeziekten dus door genadige vergeving zijnde weggenomen, wordt de prikkel van lichamelijke ziekten ook uitgetrokken en de oorzaken der smarten weggenomen, zodat geen Jeruzalemmer meer ziek zou zijn of zeggen: Ik ben ziek. En als onze ongerechtigheden dan weggenomen zijn, dan hebben we weinig reden om over uitwendige droefenissen of smarten te klagen en kunnen ons den troost des Heilands toeëigenen, dien Hij gaf aan de genezenen door Zijne genade: Wees goedsmoeds, want uwe zonden zijn U vergeven.

Vers 24

24. En geen inwoner zal in dat toekomstige Jeruzalem zeggen: Ik ben ziek, ik heb enigen lichamelijken of geestelijken nood, want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben, en waar vergeving van zonde is, daar is ook leven en zaligheid.

Isaiah 33:10-Isaiah 33:24. Langer kan de Heere de beschimping van Zijn land en volk niet aanzien. En met welk plotseling geweld van vuur verteert de Allerhoogste, die Rechter is ook over de heidenen, die Hij in hun nietige verwachtingen als vrouwen hoont, welke van hooi zwanger gaan en stoppelen baren, de opgeblazen wereldmacht. In den toorngloed van hun eigen haat zullen de vijanden verbranden, als in vreselijke kalkhitte zullen zij opvliegen, met de snelheid, als dorre doornen, in as verstuiven. Deze geweldige daad van Gods hand zullen zowel die ver als die nabij zijn, tot hun heil ondervinden. De zondaren te Zion worden van siddering en beving bij dezen ontzettenden brand aangegrepen, die in de stad zijn schijnsel werpt. Maar hoe onverstandig is toch hun taal: "wie kan wonen bij een verterend vuur? wie kan wonen bij de eeuwige gloeden?" Hebben zij niets vernomen van de openbaring des ijverigen Gods aan den profeet Elia in `t suizen van de zachte stilte der liefde, welke den berouwvollen zondaar zijne schuld ontneemt en ze van hem doet zover het oosten is van het westen (Psalms 103:12), die Zich ontfermt over degenen, die Hem vrezen, gelijk een Vader over Zijne kinderen (Psalms 103:13)? En heeft hun niet de profeet Jesaja gepredikt van het heilige Licht Israëls, dat slechts den boze tot een vuur wordt en doornen en distelen verteert (Isaiah 10:17)? Dezelfde zegt hun ook nu, wie rustig en ongedeerd bij dezen onverdelgbaren gloed der Goddelijke gerechtigheid wonen kan, als op rotsburchten onbereikbaar, wel verzadigd en verkwikt voor altijd. Wie op Gods wegen wandelt, zo verzacht dan ook onze profeet, door eindelijken troost te schilderen, de gloeiende kleuren des Goddelijken toorns op zijn indrukwekkend, groot beeld en overgiet het met het zachte licht Israëls. Van boven straalt in Zijne schoonheid de Koning der gerechtigheid, die te voorschijn treedt. De ogen zien is een wijd, een vergelegen land, van den stouten voet der vijanden niet meer betreden, en door hun macht niet meer beperkt, overal een blijmoedig volk, dat, in `t behagelijkst gevoel van ongestoorde veiligheid, de ruwe, onverstaanbare klanken der taal van vreemde en verwaande geweldhebbers niet meer verneemt en van den tijd der verschrikking en angst als van een verleden spreekt. Rustig ligt Jeruzalem daar, het heilig Zion, de verhevene plaats der zamenkomst Gods met Zijn volk als ene onbewegelijke tent des vredes, door Jehova's heerlijkheid schitterend overdekt. Brede stromen omgeven de stad des eeuwigen Konings en wee de schepen en hun bestuurders, die het zouden willen wagen over te steken. `t Is ene heilige plaats, dat nieuwe Jeruzalem; alle kranken zijn daarin genezen, alle zondaren hebben daar vergiffenis ontvangen.

De volmaakte theokratie is gesticht, Jehova is in waarheid Wetgever, Rechter en Koning (Isaiah 33:22); in Zijne kracht en Zijn naam en geleid door Zijn Geest richten de rechters en strijden de krijgers (Isaiah 28:6), en het volk, dat zich nu volkomen aan Zijne leiding vertrouwt, heeft Hij nu geheel onder Zijne hoede genomen, uitwendige verdedigingsmiddelen zijn geheel overbodig, want beter zelfs dan door brede rivieren, die aan schepen en bootjes toch nog altoos den toegang verlenen, wordt Israël door Jehova beschut en beveiligd (Isaiah 33:21

De zonde is de ziekte der zondaars, en als God die vergeeft, dan geneest Hij de ziekte, en de zondeziekten dus door genadige vergeving zijnde weggenomen, wordt de prikkel van lichamelijke ziekten ook uitgetrokken en de oorzaken der smarten weggenomen, zodat geen Jeruzalemmer meer ziek zou zijn of zeggen: Ik ben ziek. En als onze ongerechtigheden dan weggenomen zijn, dan hebben we weinig reden om over uitwendige droefenissen of smarten te klagen en kunnen ons den troost des Heilands toeëigenen, dien Hij gaf aan de genezenen door Zijne genade: Wees goedsmoeds, want uwe zonden zijn U vergeven.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 33". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-33.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile