Lectionary Calendar
Thursday, May 30th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 35

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 35

Isaiah 35:1.

GELUKKIGE TOESTAND VAN DE KERK DES NIEUWEN TESTAMENTS.

II. Isaiah 35:1-Isaiah 35:10. Tegenover de huiveringwekkende woestijn van den door God gerichten ouden erfvijand Edom verheft zich die, door welke het verloste Israël in het vaderland ingaat, in het glinsterend tooisel van bloei en heerlijkheid (Isaiah 35:1, Isaiah 35:2) Terwijl de profeet deze reeds in den geest voor zich ziet, roept hij allen, die ene gelijke roeping met hem hebben, op, om het werk van troost en bemoediging aan de matte en zwakke harten te volbrengen; want nog is de redding niet verschenen; de maat der droefenissen moet eerst nog geheel vol worden; wel is de dag der wraak en der vergelding voor Israël's verdrukkers nabij en reeds nu kan de trooster zeggen: Ziedaar uw God, die blinden doet zien, doven horen, lammen springen, stommen spreken, en in de woestijn wateren doet vloeien (Isaiah 35:3-Isaiah 35:7). Wel gebaand is daar tevens de weg, op welken de menigte der door God verlosten zich naar het vaderland beweegt; slechts reinen bewandelen dien, en bewandelen dien in ongestoorde veiligheid. Zij komen veilig naar Zion onder jubelzang en een stralenkrans van onvergelijkelijke vreugde zweeft over hen als ene gewijde priesterschaar (Isaiah 35:8-Isaiah 35:10).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 35

Isaiah 35:1.

GELUKKIGE TOESTAND VAN DE KERK DES NIEUWEN TESTAMENTS.

II. Isaiah 35:1-Isaiah 35:10. Tegenover de huiveringwekkende woestijn van den door God gerichten ouden erfvijand Edom verheft zich die, door welke het verloste Israël in het vaderland ingaat, in het glinsterend tooisel van bloei en heerlijkheid (Isaiah 35:1, Isaiah 35:2) Terwijl de profeet deze reeds in den geest voor zich ziet, roept hij allen, die ene gelijke roeping met hem hebben, op, om het werk van troost en bemoediging aan de matte en zwakke harten te volbrengen; want nog is de redding niet verschenen; de maat der droefenissen moet eerst nog geheel vol worden; wel is de dag der wraak en der vergelding voor Israël's verdrukkers nabij en reeds nu kan de trooster zeggen: Ziedaar uw God, die blinden doet zien, doven horen, lammen springen, stommen spreken, en in de woestijn wateren doet vloeien (Isaiah 35:3-Isaiah 35:7). Wel gebaand is daar tevens de weg, op welken de menigte der door God verlosten zich naar het vaderland beweegt; slechts reinen bewandelen dien, en bewandelen dien in ongestoorde veiligheid. Zij komen veilig naar Zion onder jubelzang en een stralenkrans van onvergelijkelijke vreugde zweeft over hen als ene gewijde priesterschaar (Isaiah 35:8-Isaiah 35:10).

Vers 1

1. Terwijl Edom, gelijk in `t vorig Hoofdstuk werd voorzegd, is gevallen, om nooit weer op te staan, zijn land in ene huiveringwekkende woestijn veranderd wordt, heeft juist het tegendeel elders plaats. De woestijn en de dorre plaatsen, door welke het verloste Israël uit zijne gevangenschap naar het vaderland trekt, zullen hierover vrolijk zijn, zullen levendig deelnemen in de vreugde der verlosten, en de wildernis, door welke men naar Jeruzalem terugkeert, zal zich verheugen, plotseling een groen en bloeiend vreugdegewaad aantrekken, hoewel zij zich in zich zelf slechts ene woeste en onvruchtbare plaats is, en zij zal bloeien als ene roos of als ene lelie.

Vers 1

1. Terwijl Edom, gelijk in `t vorig Hoofdstuk werd voorzegd, is gevallen, om nooit weer op te staan, zijn land in ene huiveringwekkende woestijn veranderd wordt, heeft juist het tegendeel elders plaats. De woestijn en de dorre plaatsen, door welke het verloste Israël uit zijne gevangenschap naar het vaderland trekt, zullen hierover vrolijk zijn, zullen levendig deelnemen in de vreugde der verlosten, en de wildernis, door welke men naar Jeruzalem terugkeert, zal zich verheugen, plotseling een groen en bloeiend vreugdegewaad aantrekken, hoewel zij zich in zich zelf slechts ene woeste en onvruchtbare plaats is, en zij zal bloeien als ene roos of als ene lelie.

Vers 2

2. Zij zal lustig bloeien en zich verheugen, ja, met verheuging en juichen: de heerlijkheid van Libanon in zijn gehelen prachtvollen groei is haar gegeven, het sieraad van Karmel (1 Kings 18:20) en Saron (Isaiah 9:2), opdat zij niet minder in feestkledij verschijne dan deze uitgezochte plaatsen van het heilige land; zij, de woestijn zowel als het heilige land, zullen zien de heerlijkheid des HEEREN, het sieraad onzes Gods 1), zij zullen de schouwplaats zijn voor de verschijning der heerlijkheid en pracht des Heren, onzes Gods.

1) Sommigen zijn van mening, in verband ook met Isaiah 51:3, dat we onder woestijn en dorre plaatsen en wildernis hebben te verstaan, Juda en Jeruzalem zelf, als verwoest door den vijand, en een wildernis geworden, doordat Israël in Babel in ballingschap had verkeerd.

Als er dan ook van lustig bloeien sprake is, dan wordt dit geestelijker wijze toegepast op de Kerk.

Laten we echter niet vergeten, dat de Profeet hier spreekt als tot Israël in ballingschap. Hij weet het, dat ja zijn volk zwaar gekastijd zal worden, in diepe ellende zal komen, maar hij weet het ook dat Gods Verbond vast staat. En daarom Edom's vlakte moge tot een woestijn worden en Edom voorgoed vernietigd worden, dit oordeel der vernietiging is niet over Juda en Jeruzalem uitgesproken. Na de tijden van diepe ellende zullen weer komen de tijden van grote verheuging en van blijdschap. Er zal weer een gebaande weg voor het volk komen. Ja ook de woestijn, welke zij moeten doortrekken zal zich daarin verheugen, zij zal bloeien en juichen.

Het zal juist heel andersom als bij Edom zijn.

Dit sluit echter volstrekt niet uit, dat, geestelijk opgevat, de woestijn en de dorre plaatsen beelden zijn van de heidenwereld, die delen zal in het heil van Israël. Integendeel, dit wordt hier tevens voorzegd.

Vers 2

2. Zij zal lustig bloeien en zich verheugen, ja, met verheuging en juichen: de heerlijkheid van Libanon in zijn gehelen prachtvollen groei is haar gegeven, het sieraad van Karmel (1 Kings 18:20) en Saron (Isaiah 9:2), opdat zij niet minder in feestkledij verschijne dan deze uitgezochte plaatsen van het heilige land; zij, de woestijn zowel als het heilige land, zullen zien de heerlijkheid des HEEREN, het sieraad onzes Gods 1), zij zullen de schouwplaats zijn voor de verschijning der heerlijkheid en pracht des Heren, onzes Gods.

1) Sommigen zijn van mening, in verband ook met Isaiah 51:3, dat we onder woestijn en dorre plaatsen en wildernis hebben te verstaan, Juda en Jeruzalem zelf, als verwoest door den vijand, en een wildernis geworden, doordat Israël in Babel in ballingschap had verkeerd.

Als er dan ook van lustig bloeien sprake is, dan wordt dit geestelijker wijze toegepast op de Kerk.

Laten we echter niet vergeten, dat de Profeet hier spreekt als tot Israël in ballingschap. Hij weet het, dat ja zijn volk zwaar gekastijd zal worden, in diepe ellende zal komen, maar hij weet het ook dat Gods Verbond vast staat. En daarom Edom's vlakte moge tot een woestijn worden en Edom voorgoed vernietigd worden, dit oordeel der vernietiging is niet over Juda en Jeruzalem uitgesproken. Na de tijden van diepe ellende zullen weer komen de tijden van grote verheuging en van blijdschap. Er zal weer een gebaande weg voor het volk komen. Ja ook de woestijn, welke zij moeten doortrekken zal zich daarin verheugen, zij zal bloeien en juichen.

Het zal juist heel andersom als bij Edom zijn.

Dit sluit echter volstrekt niet uit, dat, geestelijk opgevat, de woestijn en de dorre plaatsen beelden zijn van de heidenwereld, die delen zal in het heil van Israël. Integendeel, dit wordt hier tevens voorzegd.

Vers 3

3. a) Versterkt 1) dan door op dezen zaligen omkeer aller dingen, die na de tijden van nood en ellende, gelijk die thans zijn en nog lang zullen zijn, aanvangen zal, gij knechten Gods, profeten en leraars! de slappe handen van hen, die in gebed en geduld beginnen te verflauwen, en stelt de struikelende knieën vast, bevestigt de zwak- en kleingelovigen.

a) Hebrews 12:12.

1) Hiermede begint de Profeet het amechtig neerliggend Israël, hetwelk zijn harpen aan de wilgen had gehangen, toe te spreken, om zich voor te bereiden op den heerlijken terugkeer naar het land der vaderen.

Vers 3

3. a) Versterkt 1) dan door op dezen zaligen omkeer aller dingen, die na de tijden van nood en ellende, gelijk die thans zijn en nog lang zullen zijn, aanvangen zal, gij knechten Gods, profeten en leraars! de slappe handen van hen, die in gebed en geduld beginnen te verflauwen, en stelt de struikelende knieën vast, bevestigt de zwak- en kleingelovigen.

a) Hebrews 12:12.

1) Hiermede begint de Profeet het amechtig neerliggend Israël, hetwelk zijn harpen aan de wilgen had gehangen, toe te spreken, om zich voor te bereiden op den heerlijken terugkeer naar het land der vaderen.

Vers 4

4. Zegt den onbedachtzamen van harte van Mijn volk, dat heden in zo vele angsten is: Weest sterk en vreest niet, 1) alsof gij zoudt bezwijken en onder den druk van de macht der wereld zoudt omkomen; ziet, ulieder God zal ter wrake komen over uwe verdrukkers met de vergelding Gods (Psalms 94:1); Hij zal komen, ook met een nog hoger doel, en ulieden verlossen, Hij zal u in `t bezit brengen van volkomen zegen, dien Hij in Zijnen raad u heeft toegedacht.

1) Wij moeten niet zozeer of alleen de onbedachtzamen van harte als wel de vreesachtigen en kleinhartigen bemoedigen en hen alle vreze doen verbannen; men moet degenen, die al te licht den moed laten vallen en te schielijk het aan hun vijanden gewonnen geven, of menen dat geen tegenstand kan baten, onder het oog brengen, dat ze met God, met Christus alles vermogen, en dat niemand iets tegen `s Heren volk vermag, als Jehova zelf voor hen strijdt, hetwelk Hij zeker doen zal, indien zij maar op Hem blijven steunen en vertrouwen en van hun zijde alles aanwenden, wat zij kunnen om de zaak van den godsdienst te helpen handhaven.

Vers 4

4. Zegt den onbedachtzamen van harte van Mijn volk, dat heden in zo vele angsten is: Weest sterk en vreest niet, 1) alsof gij zoudt bezwijken en onder den druk van de macht der wereld zoudt omkomen; ziet, ulieder God zal ter wrake komen over uwe verdrukkers met de vergelding Gods (Psalms 94:1); Hij zal komen, ook met een nog hoger doel, en ulieden verlossen, Hij zal u in `t bezit brengen van volkomen zegen, dien Hij in Zijnen raad u heeft toegedacht.

1) Wij moeten niet zozeer of alleen de onbedachtzamen van harte als wel de vreesachtigen en kleinhartigen bemoedigen en hen alle vreze doen verbannen; men moet degenen, die al te licht den moed laten vallen en te schielijk het aan hun vijanden gewonnen geven, of menen dat geen tegenstand kan baten, onder het oog brengen, dat ze met God, met Christus alles vermogen, en dat niemand iets tegen `s Heren volk vermag, als Jehova zelf voor hen strijdt, hetwelk Hij zeker doen zal, indien zij maar op Hem blijven steunen en vertrouwen en van hun zijde alles aanwenden, wat zij kunnen om de zaak van den godsdienst te helpen handhaven.

Vers 5

5. Alsdan, wanneer die tijd van zegen daar is, zullen, ter wegruiming van alle gebreken onder het volk, a) der blinden ogen opengedaan worden, en b) der doven oren zullen geopend worden.

a) Matthew 9:27; Matthew 11:4; Matthew 12:22; Matthew 20:30; Matthew 21:14. b) Matthew 11:6. Mark 7:32.

De genezing der lichamelijke gebreken is echter slechts de buitenzijde van hetgeen de verschijning van Jehova, den Verlosser, werkt. Evenzo is later (Isaiah 35:6 v.) de verandering der woestijn in een waterrijk veld geen poëtisch sieraad: de natuur zal in den laatsten tijd der verlossing werkelijk deel hebben aan de heerlijkheid, die van God, den verschenene, over Zijne verlosten uitgaat.

Vers 5

5. Alsdan, wanneer die tijd van zegen daar is, zullen, ter wegruiming van alle gebreken onder het volk, a) der blinden ogen opengedaan worden, en b) der doven oren zullen geopend worden.

a) Matthew 9:27; Matthew 11:4; Matthew 12:22; Matthew 20:30; Matthew 21:14. b) Matthew 11:6. Mark 7:32.

De genezing der lichamelijke gebreken is echter slechts de buitenzijde van hetgeen de verschijning van Jehova, den Verlosser, werkt. Evenzo is later (Isaiah 35:6 v.) de verandering der woestijn in een waterrijk veld geen poëtisch sieraad: de natuur zal in den laatsten tijd der verlossing werkelijk deel hebben aan de heerlijkheid, die van God, den verschenene, over Zijne verlosten uitgaat.

Vers 6

6. Alsdan zal a) de kreupele lustig en vrolijk springen (Job 21:11) als een hert, en b) de tong der stommen zal juichen 1) (Matthew 11:5); want nu is het de tijd der voleinding, dat nergens ellende en gebrek, maar overal leven en volheid is, in de woestijn zullen op verschillende plaatsen uit de diepte c) wateren uitbarsten en beken in de wildernis, zodat de woestijnen hun treurigen aard verliezen en tot vruchtbare velden worden.

a) Matthew 11:5; Matthew 15:30; Matthew 21:14. Acts 3:2; Acts 8:7; Acts 13:8. 9:32; 12:22; 15:30.

1) In Isaiah 35:5, Isaiah 35:6 wordt voorspeld, dat een volk zonder enig gebrek zich zal opmaken om de heerlijkheid des Heren te zien. Er zal geen blinde meer zijn, geen kreupele, geen lamme, geen stomme. Door de herscheppende kracht Gods en door de wondere macht Zijner ontferming, zal het een volkomen volk zijn, dat volkomen in staat is om de deugden des Heren te verkondigen, om te zien, wie Hij is en om te doen wat Hem welbehaaglijk is. Op geestelijke wijze verstaan, geldt dit volkomen van het gerechtvaardigde en geheiligde volk des Heren, hetwelk eenmaal het eeuwige Kanan der ruste zal ingaan. Wat derhalve Christus Jezus, als de volheid des tijds gekomen was, deed ten opzichte van de lichamelijke blinden en ellendigen, was tevens een beeld van hetgeen Hij op geestelijke wijze zou werken en tot stand brengen.

Vers 6

6. Alsdan zal a) de kreupele lustig en vrolijk springen (Job 21:11) als een hert, en b) de tong der stommen zal juichen 1) (Matthew 11:5); want nu is het de tijd der voleinding, dat nergens ellende en gebrek, maar overal leven en volheid is, in de woestijn zullen op verschillende plaatsen uit de diepte c) wateren uitbarsten en beken in de wildernis, zodat de woestijnen hun treurigen aard verliezen en tot vruchtbare velden worden.

a) Matthew 11:5; Matthew 15:30; Matthew 21:14. Acts 3:2; Acts 8:7; Acts 13:8. 9:32; 12:22; 15:30.

1) In Isaiah 35:5, Isaiah 35:6 wordt voorspeld, dat een volk zonder enig gebrek zich zal opmaken om de heerlijkheid des Heren te zien. Er zal geen blinde meer zijn, geen kreupele, geen lamme, geen stomme. Door de herscheppende kracht Gods en door de wondere macht Zijner ontferming, zal het een volkomen volk zijn, dat volkomen in staat is om de deugden des Heren te verkondigen, om te zien, wie Hij is en om te doen wat Hem welbehaaglijk is. Op geestelijke wijze verstaan, geldt dit volkomen van het gerechtvaardigde en geheiligde volk des Heren, hetwelk eenmaal het eeuwige Kanan der ruste zal ingaan. Wat derhalve Christus Jezus, als de volheid des tijds gekomen was, deed ten opzichte van de lichamelijke blinden en ellendigen, was tevens een beeld van hetgeen Hij op geestelijke wijze zou werken en tot stand brengen.

Vers 7

7. En het dorre land zal tot staand water of vijvers worden 1), zal bestendig water hebben, niet meer uitdrogen, en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woningen der draken, der sjakhals, waar zij gelegen hebben, zal gras met riet en biezen zijn 2) als teken van den groei, die in de plaats der woestheid is gekomen.

1) Ten gevolge der door de grote hitte opstijgende dampen komt het in de zandwoestijnen van het Oosten niet slechts bij dag maar ook des nachts, wanneer de maan schijnt, voor, dat ten gevolge ener straalbreking de horizon als ene grote watervlakte, of ook in de gedaante van verschillende meren, nu eens met zachten golfslag, dan als een rustige spiegel voorkomt. In Europa komt dit verschijnsel (fata morgana) alleen in `t zuiden van Frankrijk voor. De eigenlijke zin van onzen tekst is: het schijnbare meer, de plaag van den reiziger in de gloeiende woestijn, dikwijls zelfs zijn wanhoop en zijn verderf, wordt tot een wezenlijke.

Deze luchtverhevelingen zijn een treffend beeld van die schijnbare bevrediging, waardoor de voorwerpen der vleselijke begeerte den armen zondaar lokken, misleiden en in het verderf storten. Waar de heerlijkheid des Heren verschijnt, daar komt de wezenlijke verkwikking der smachtende ziel in de plaats ener verderfelijke schijnbevrediging.

Zij die onder den last van schuld, en onder het gevoel van Gods toorn waren, zouden rust, verfrissing en overvloedige vertroostingen vinden in de leer van het Evangelie. Want de bediening van dit zaligmakend Evangelie zou door de invoering en voortplanting van ware kennis en heiligende deugd springaders van levend water doen vloeien in de landen, die dorsten naar deze genade van God, die als een zuivere en overlopende heldere rivier de boorden der stad Gods verblijden.

In het Hebreeën Wehajah hasscharab lagaam. Beter: de luchtverheveling zal tot een vijver worden. Zoals hierboven is opgemerkt komt een dusgenaamde fata morgana dikwijls in het Oosten voor, zodat de moede karavaanreiziger meent een heerlijk meer van water te zullen vinden, en ziet straks is het alles bedrog geweest. Maar nu voorspelt hier de Profeet, dat wat dikwijls slechts een luchtverheveling was nu werkelijkheid zou worden. Niet meer iets waarnaar men greep en ziet het was er niet, maar als iets dat in de werkelijkheid zich zou laten vinden.

2) Dit was de aanblik van den eersten tijd der genade. De plaatsen, waarin de draken gewoon waren te liggen, waar zich de wrede vervolgers der waarheid ophielden, als Rome, Milaan, Wenen, Carthago, Corinthiërs, Athene, Efeze, Nikodemië, Antiochië, Alexandrië enz. zijn in kerken, akademiën en scholen veranderd, waarin de leer van den waren godsdienst door voortreflijke mannen voorgedragen werd, die uit het heidendom ontsproten, na van grondslag veranderd te zijn, tot groot sieraad der kerk opwiesen.

Hier is wel degelijk sprake van het gereinigd Zion en het gelouterd Jeruzalem, niet van de woestijn, die men zou doortrekken, maar van het land, hetwelk men weer zou bezitten.

Vers 7

7. En het dorre land zal tot staand water of vijvers worden 1), zal bestendig water hebben, niet meer uitdrogen, en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woningen der draken, der sjakhals, waar zij gelegen hebben, zal gras met riet en biezen zijn 2) als teken van den groei, die in de plaats der woestheid is gekomen.

1) Ten gevolge der door de grote hitte opstijgende dampen komt het in de zandwoestijnen van het Oosten niet slechts bij dag maar ook des nachts, wanneer de maan schijnt, voor, dat ten gevolge ener straalbreking de horizon als ene grote watervlakte, of ook in de gedaante van verschillende meren, nu eens met zachten golfslag, dan als een rustige spiegel voorkomt. In Europa komt dit verschijnsel (fata morgana) alleen in `t zuiden van Frankrijk voor. De eigenlijke zin van onzen tekst is: het schijnbare meer, de plaag van den reiziger in de gloeiende woestijn, dikwijls zelfs zijn wanhoop en zijn verderf, wordt tot een wezenlijke.

Deze luchtverhevelingen zijn een treffend beeld van die schijnbare bevrediging, waardoor de voorwerpen der vleselijke begeerte den armen zondaar lokken, misleiden en in het verderf storten. Waar de heerlijkheid des Heren verschijnt, daar komt de wezenlijke verkwikking der smachtende ziel in de plaats ener verderfelijke schijnbevrediging.

Zij die onder den last van schuld, en onder het gevoel van Gods toorn waren, zouden rust, verfrissing en overvloedige vertroostingen vinden in de leer van het Evangelie. Want de bediening van dit zaligmakend Evangelie zou door de invoering en voortplanting van ware kennis en heiligende deugd springaders van levend water doen vloeien in de landen, die dorsten naar deze genade van God, die als een zuivere en overlopende heldere rivier de boorden der stad Gods verblijden.

In het Hebreeën Wehajah hasscharab lagaam. Beter: de luchtverheveling zal tot een vijver worden. Zoals hierboven is opgemerkt komt een dusgenaamde fata morgana dikwijls in het Oosten voor, zodat de moede karavaanreiziger meent een heerlijk meer van water te zullen vinden, en ziet straks is het alles bedrog geweest. Maar nu voorspelt hier de Profeet, dat wat dikwijls slechts een luchtverheveling was nu werkelijkheid zou worden. Niet meer iets waarnaar men greep en ziet het was er niet, maar als iets dat in de werkelijkheid zich zou laten vinden.

2) Dit was de aanblik van den eersten tijd der genade. De plaatsen, waarin de draken gewoon waren te liggen, waar zich de wrede vervolgers der waarheid ophielden, als Rome, Milaan, Wenen, Carthago, Corinthiërs, Athene, Efeze, Nikodemië, Antiochië, Alexandrië enz. zijn in kerken, akademiën en scholen veranderd, waarin de leer van den waren godsdienst door voortreflijke mannen voorgedragen werd, die uit het heidendom ontsproten, na van grondslag veranderd te zijn, tot groot sieraad der kerk opwiesen.

Hier is wel degelijk sprake van het gereinigd Zion en het gelouterd Jeruzalem, niet van de woestijn, die men zou doortrekken, maar van het land, hetwelk men weer zou bezitten.

Vers 8

8. En aldaar in diezelfde woestijn, die tot een tuin des Heren is geworden (Genesis 13:10), door welke de tocht uit het land der ballingschap naar het vaderland gaat, zal ene verhevene ene hoge baan, en ene weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden, in geestelijken zin den Christelijken heilsweg, waar de Heilige Geest door heilige middelen, als Geest en prediking, het werk der heiliging volbrengt aan degenen, die zalig worden. De onreine zal er niet doorgaan, maar alleen de door lijden gelouterde, geheiligde gemeente, en wie uit de heidenen zich in het geloof aan haar aansluit, wordt tot dezen weg toegelaten, hij zal voor dezen zijn, hij is uitsluitend bestemd voor degenen, die naar de heilige stad opgaan, en tevens kennelijk onderscheiden door zijne hoge ligging; die dezen weg wandelt, zelfs de dwazen 1) de eenvoudigen, die weinig wijsheid en gave van onderscheiding hebben zullen niet dwalen.

1) Dwazen is hier op te vatten in den zin van, eenvoudigen, van hen, die weinig kennis hebben. De Profeet voorspelt hier derhalve, dat voor alle Gods kinderen, zowel uit de Joden- als uit de Heidenwereld, die weg zou zijn, een hoge weg, een heilige weg, een weg door den Heere zelven gebaand. En waarom zouden de geestelijk eenvoudigen niet dwalen, in den zin van verdwalen? dewijl de Geest Gods hen niet alleen op dien weg zou brengen, maar ook op dien weg zou houden. Wie God tot zijn deel heeft, heeft dien God in alles tot zijn deel, en wie waarlijk Zijn kind is, kan tot den dood toe op Zijn leiding en bewaring rekenen.

Vers 8

8. En aldaar in diezelfde woestijn, die tot een tuin des Heren is geworden (Genesis 13:10), door welke de tocht uit het land der ballingschap naar het vaderland gaat, zal ene verhevene ene hoge baan, en ene weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden, in geestelijken zin den Christelijken heilsweg, waar de Heilige Geest door heilige middelen, als Geest en prediking, het werk der heiliging volbrengt aan degenen, die zalig worden. De onreine zal er niet doorgaan, maar alleen de door lijden gelouterde, geheiligde gemeente, en wie uit de heidenen zich in het geloof aan haar aansluit, wordt tot dezen weg toegelaten, hij zal voor dezen zijn, hij is uitsluitend bestemd voor degenen, die naar de heilige stad opgaan, en tevens kennelijk onderscheiden door zijne hoge ligging; die dezen weg wandelt, zelfs de dwazen 1) de eenvoudigen, die weinig wijsheid en gave van onderscheiding hebben zullen niet dwalen.

1) Dwazen is hier op te vatten in den zin van, eenvoudigen, van hen, die weinig kennis hebben. De Profeet voorspelt hier derhalve, dat voor alle Gods kinderen, zowel uit de Joden- als uit de Heidenwereld, die weg zou zijn, een hoge weg, een heilige weg, een weg door den Heere zelven gebaand. En waarom zouden de geestelijk eenvoudigen niet dwalen, in den zin van verdwalen? dewijl de Geest Gods hen niet alleen op dien weg zou brengen, maar ook op dien weg zou houden. Wie God tot zijn deel heeft, heeft dien God in alles tot zijn deel, en wie waarlijk Zijn kind is, kan tot den dood toe op Zijn leiding en bewaring rekenen.

Vers 9

9. Er zal op dezen tocht door de woestijn geen leeuw zijn, en geen verscheurend gedierte zal daarop komen, daar zelfs de machtigste en verscheurendste roofdieren, die hoge straat niet kunnen beklimmen (Isaiah 35:8), noch aldaar gevonden worden, daar de woestijn nu heeft opgehouden ene verblijfplaats van schadelijke en dood veroorzakende dieren te zijn (Isaiah 35:7); maar de verlosten (Isaiah 35:7, vgl. Ezra 8:31) zullen daarop veilig en gerust wandelen, zonder dat zij enigszins behoeven te vrezen.

Het zegt met n woord, dat de gelovigen voor gene geestelijke vijanden zouden te vrezen hebben. Zij hebben ja wel voor de aanvallen van hun vijanden te duchten, evenwel dan niet, wanneer zij zich op den gemelden heiligen weg bestendig houden.

Vers 9

9. Er zal op dezen tocht door de woestijn geen leeuw zijn, en geen verscheurend gedierte zal daarop komen, daar zelfs de machtigste en verscheurendste roofdieren, die hoge straat niet kunnen beklimmen (Isaiah 35:8), noch aldaar gevonden worden, daar de woestijn nu heeft opgehouden ene verblijfplaats van schadelijke en dood veroorzakende dieren te zijn (Isaiah 35:7); maar de verlosten (Isaiah 35:7, vgl. Ezra 8:31) zullen daarop veilig en gerust wandelen, zonder dat zij enigszins behoeven te vrezen.

Het zegt met n woord, dat de gelovigen voor gene geestelijke vijanden zouden te vrezen hebben. Zij hebben ja wel voor de aanvallen van hun vijanden te duchten, evenwel dan niet, wanneer zij zich op den gemelden heiligen weg bestendig houden.

Vers 10

10. En de vrijgekochten des HEEREN, die Hij reeds eenmaal heeft losgekocht uit de hand der Egyptenaren (Deuteronomy 7:8), en nu weer op nieuw uit de slavernij en de ellende hunner ballingschap heeft vrijgemaakt, zullen wederkeren tot hun vaderland, en tot Zion, de stad van enkel goud, die poorten van diamanten heeft en kristallen levenswater en bomen daaraan, welke zonder ophouden vruchten dragen (Revelation 1:1, 22), komen met gejuich, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen, zal als het zonnelicht over hen spelen en als ene schone kroon hen omzweven; a) vrolijkheid en blijdschap, die zo lang voor hen gevlucht zijn en zich niet wilden laten inhalen, zullen zij verkrijgen, zullen hen achterhalen en bestendig bijblijven; meer droefenis en zuchting, waardoor zij vervolgd en zo dikwijls aangegrepen worden, zullen weg vlieden, zodat zij nooit weer te voorschijn komen.

a) Revelation 1:4.

Het Messiaanse element treedt in Isaiah 28:1-35 meer op dan voorgrond. Nu nadert het ogenblik dat het perspectief der profetie zich verandert, de kring en der profetie van elkaar scheiden; Assur wordt afgezonderd en de verre tonelen der toekomst onderscheiden zich daarvan. Assur heeft in Sanherib de hoogte zijner eigenlijke zending omtrent Israël bereikt, de blik van den ziener verheft zich nu boven Assur, gaat over tot nieuwe groepen van volken, gelijk dat in Isaiah 40:1-66 het geval is; deze verhouding wordt echter reeds in Isaiah 2:1-35 aangekondigd. Assur is daar niet meer de drager van het eschatologische (der laatste dingen); in Isaiah 7:1-12 was hij het nog? Dit is de grote betekenis van Isaiah 34:1 en 35, dat deze Hoofdstukken reeds den meer verwijderden achtergrond, het tweede verder gelegen gebied der profetie, tot welke zij met Isaiah 40:1-66 uitvoerig zal overgaan, aanduiden en voorstellen.

Het gehele 10de vers in Isaiah 35:1 is als mozaïek uit Isaiah 51:11; Isaiah 61:7; Isaiah 51:3, wat van de heilige straat wordt gezegd, zegt Isaiah 52:1 van de heilige stad, vgl Isaiah 62:12; Isaiah 63:4. Hier is elke gedachte en ieder woord voorspel van het troostboek voor de exulanten (verbannenen) in Isaiah 40:1-66; zowel zijne Nieuwe Testamentische geestelijke gedachten, als zijne in zachte majesteit daarheen zwevende, etherische spraak is hier aan het einde van hare wording.

`t Is, als moesten wij in den weg des vredes en der eeuwige vreugde, op welken de verlosten en heiligen uit de in een verkwikkend, van frisse wateren doorstroomd land veranderde dorre woestenij naar Zion optrekken, ene voorbeeldende schaduwtekening van het nieuwe, tot het hemelse Jeruzalem opvoerende verbond zien. Zegt: Is het eeuwige leven niet boven alles begeerlijk? zou het ons niet dag en nacht in de gedachte zijn? Zouden wij niet uit het diepste van ons hart verlangen: Och, dat ik in den hemel kwam, och dat ik naar Zion kwam met gejuich!? O denk slechts, wat dat zou zijn: in den hemel komen, tot de heerlijkheid geraken, waarvan de sterren, die van boven afschijnen, slechts een zwak schijnsel zijn, met de uitverkorenen samenwonen, met hen verkeren in zoete zalige liefde, zonder misverstand, zonder nijd of strijd; met hen de wonderen der hemelse wereld beschouwen, met hen de genade en almacht, de heerlijkheid Gods in onuitputtelijke lofzangen verhogen, en God zelven zien van aangezicht tot aangezicht, den Heere zien, die ons heeft verlost, aan Zijn trouw hart uitrusten, alle Zijne eer en zaligheid mede genieten; en dat eeuwig, eeuwig, zodat geen voorbijvliegen van uren, dagen en jaren, om menselijk te spreken, ons behoeft te bekommeren, zodat gene bange zorg het zalige hart zal binnensluipen: wat zal hiervan komen? O, hoe lacht het eeuwige leven ons toe in dit treurig tijdelijke! Maar hoe klaagt het ook over ons, dat wij zo stompzinnig zijn! Geloven wij er dan niet aan? Wanneer men ons vraagt: gelooft gij aan een eeuwig leven? zo zullen er ook wel loochenaars en spotters zijn, doch de meesten zullen zeggen: wij geloven het. Maar hoewel wij het geloven, zo heeft het weinig bekoorlijks voor ons; aan de aarde, aan de ijdele, arme aarde hechten zich onze gedachten en wensen, onze harten. Nu ik erken de bekoorlijkheden en schoonheden der aarde. God heeft Zich ook hier niet onbetuigd gelaten, heeft ons veel goeds gedaan en van den hemel regen en vruchtbare tijden gegeven, en onze harten vervuld met spijs en vrolijkheid. Maar wat is toch dit gehele aardse leven, wanneer wij niet een eeuwig zalig vooruitzicht hebben? Ik zeg, het is een zeer ellendig en jammerlijk bestaan; het ware beter zo de mens niet ware geboren, wanneer hem geen zalig leven wacht. Er is toch veel werk en moeite, er is altijd zorg, vrees, hoop, meestal teleurgestelde hoop, een weinig ademhalen, een weinig rust, ene vreugde zonder bevrediging, ene diepere vreugde met leed vermengd. Dan weer strijd en nood, eindelijk de dood. En om zich nu door zoveel ijdelheid, misleiding, moeite en nood ten grave te laten slepen, zelfs de eeuwige onrust in, daarvoor zou men leven? maar God heeft ons in Christus een beter lot toegedacht. Er is een vaderland, waar de moede pelgrim aan `t einde zijner reis is en als burger van het rijk woont; daar is een vaderland, waar men goede vrienden en een vast verblijf vindt; er is een Zion, ene heerlijke stad Gods, waar men de stem van wenen en geklaag niet meer hoort, maar wel gejubel! O, daarnaar wil ik zoeken! Jeruzalem, gij hoogverhevene stad; O, ware ik in u enz.

"Al waren hier de godsspraken van Jesaja besloten, het woord van den kerkvader Hieronymus zou ten volle gerechtvaardigd zijn: Niet zozeer profeet als wel Evangelist mag hij heten. Z klaar stelt hij al de verborgenheden van Christus en de kerk ons voor ogen, dat het ons bijna is, als had hij niet het toekomende aangekondigd, maar de geschiedenis van het verledene beschreven".

Zo zullen ook eenmaal alle verloste kinderen Gods het eeuwig Zion bereiken, vrijgekocht en verlost, om dan tot in aller eeuwen eeuwigheid te verkondigen de deugden Desgenen, die hen uit de duisternis van geestelijke slavernij heeft overgebracht tot Zijn eeuwig licht der zalige verlossing.

Vers 10

10. En de vrijgekochten des HEEREN, die Hij reeds eenmaal heeft losgekocht uit de hand der Egyptenaren (Deuteronomy 7:8), en nu weer op nieuw uit de slavernij en de ellende hunner ballingschap heeft vrijgemaakt, zullen wederkeren tot hun vaderland, en tot Zion, de stad van enkel goud, die poorten van diamanten heeft en kristallen levenswater en bomen daaraan, welke zonder ophouden vruchten dragen (Revelation 1:1, 22), komen met gejuich, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen, zal als het zonnelicht over hen spelen en als ene schone kroon hen omzweven; a) vrolijkheid en blijdschap, die zo lang voor hen gevlucht zijn en zich niet wilden laten inhalen, zullen zij verkrijgen, zullen hen achterhalen en bestendig bijblijven; meer droefenis en zuchting, waardoor zij vervolgd en zo dikwijls aangegrepen worden, zullen weg vlieden, zodat zij nooit weer te voorschijn komen.

a) Revelation 1:4.

Het Messiaanse element treedt in Isaiah 28:1-35 meer op dan voorgrond. Nu nadert het ogenblik dat het perspectief der profetie zich verandert, de kring en der profetie van elkaar scheiden; Assur wordt afgezonderd en de verre tonelen der toekomst onderscheiden zich daarvan. Assur heeft in Sanherib de hoogte zijner eigenlijke zending omtrent Israël bereikt, de blik van den ziener verheft zich nu boven Assur, gaat over tot nieuwe groepen van volken, gelijk dat in Isaiah 40:1-66 het geval is; deze verhouding wordt echter reeds in Isaiah 2:1-35 aangekondigd. Assur is daar niet meer de drager van het eschatologische (der laatste dingen); in Isaiah 7:1-12 was hij het nog? Dit is de grote betekenis van Isaiah 34:1 en 35, dat deze Hoofdstukken reeds den meer verwijderden achtergrond, het tweede verder gelegen gebied der profetie, tot welke zij met Isaiah 40:1-66 uitvoerig zal overgaan, aanduiden en voorstellen.

Het gehele 10de vers in Isaiah 35:1 is als mozaïek uit Isaiah 51:11; Isaiah 61:7; Isaiah 51:3, wat van de heilige straat wordt gezegd, zegt Isaiah 52:1 van de heilige stad, vgl Isaiah 62:12; Isaiah 63:4. Hier is elke gedachte en ieder woord voorspel van het troostboek voor de exulanten (verbannenen) in Isaiah 40:1-66; zowel zijne Nieuwe Testamentische geestelijke gedachten, als zijne in zachte majesteit daarheen zwevende, etherische spraak is hier aan het einde van hare wording.

`t Is, als moesten wij in den weg des vredes en der eeuwige vreugde, op welken de verlosten en heiligen uit de in een verkwikkend, van frisse wateren doorstroomd land veranderde dorre woestenij naar Zion optrekken, ene voorbeeldende schaduwtekening van het nieuwe, tot het hemelse Jeruzalem opvoerende verbond zien. Zegt: Is het eeuwige leven niet boven alles begeerlijk? zou het ons niet dag en nacht in de gedachte zijn? Zouden wij niet uit het diepste van ons hart verlangen: Och, dat ik in den hemel kwam, och dat ik naar Zion kwam met gejuich!? O denk slechts, wat dat zou zijn: in den hemel komen, tot de heerlijkheid geraken, waarvan de sterren, die van boven afschijnen, slechts een zwak schijnsel zijn, met de uitverkorenen samenwonen, met hen verkeren in zoete zalige liefde, zonder misverstand, zonder nijd of strijd; met hen de wonderen der hemelse wereld beschouwen, met hen de genade en almacht, de heerlijkheid Gods in onuitputtelijke lofzangen verhogen, en God zelven zien van aangezicht tot aangezicht, den Heere zien, die ons heeft verlost, aan Zijn trouw hart uitrusten, alle Zijne eer en zaligheid mede genieten; en dat eeuwig, eeuwig, zodat geen voorbijvliegen van uren, dagen en jaren, om menselijk te spreken, ons behoeft te bekommeren, zodat gene bange zorg het zalige hart zal binnensluipen: wat zal hiervan komen? O, hoe lacht het eeuwige leven ons toe in dit treurig tijdelijke! Maar hoe klaagt het ook over ons, dat wij zo stompzinnig zijn! Geloven wij er dan niet aan? Wanneer men ons vraagt: gelooft gij aan een eeuwig leven? zo zullen er ook wel loochenaars en spotters zijn, doch de meesten zullen zeggen: wij geloven het. Maar hoewel wij het geloven, zo heeft het weinig bekoorlijks voor ons; aan de aarde, aan de ijdele, arme aarde hechten zich onze gedachten en wensen, onze harten. Nu ik erken de bekoorlijkheden en schoonheden der aarde. God heeft Zich ook hier niet onbetuigd gelaten, heeft ons veel goeds gedaan en van den hemel regen en vruchtbare tijden gegeven, en onze harten vervuld met spijs en vrolijkheid. Maar wat is toch dit gehele aardse leven, wanneer wij niet een eeuwig zalig vooruitzicht hebben? Ik zeg, het is een zeer ellendig en jammerlijk bestaan; het ware beter zo de mens niet ware geboren, wanneer hem geen zalig leven wacht. Er is toch veel werk en moeite, er is altijd zorg, vrees, hoop, meestal teleurgestelde hoop, een weinig ademhalen, een weinig rust, ene vreugde zonder bevrediging, ene diepere vreugde met leed vermengd. Dan weer strijd en nood, eindelijk de dood. En om zich nu door zoveel ijdelheid, misleiding, moeite en nood ten grave te laten slepen, zelfs de eeuwige onrust in, daarvoor zou men leven? maar God heeft ons in Christus een beter lot toegedacht. Er is een vaderland, waar de moede pelgrim aan `t einde zijner reis is en als burger van het rijk woont; daar is een vaderland, waar men goede vrienden en een vast verblijf vindt; er is een Zion, ene heerlijke stad Gods, waar men de stem van wenen en geklaag niet meer hoort, maar wel gejubel! O, daarnaar wil ik zoeken! Jeruzalem, gij hoogverhevene stad; O, ware ik in u enz.

"Al waren hier de godsspraken van Jesaja besloten, het woord van den kerkvader Hieronymus zou ten volle gerechtvaardigd zijn: Niet zozeer profeet als wel Evangelist mag hij heten. Z klaar stelt hij al de verborgenheden van Christus en de kerk ons voor ogen, dat het ons bijna is, als had hij niet het toekomende aangekondigd, maar de geschiedenis van het verledene beschreven".

Zo zullen ook eenmaal alle verloste kinderen Gods het eeuwig Zion bereiken, vrijgekocht en verlost, om dan tot in aller eeuwen eeuwigheid te verkondigen de deugden Desgenen, die hen uit de duisternis van geestelijke slavernij heeft overgebracht tot Zijn eeuwig licht der zalige verlossing.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 35". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-35.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile