Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
We are taking food to Ukrainians still living near the front lines. You can help by getting your church involved.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Jesaja 46

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 46

Isaiah 46:1.

DE VAL VAN BABELS AFGODEN EN ZIONS HEIL.

VII. Isaiah 46:1-Isaiah 46:13. De zevende rede. Hier begint het laatste derde deel der eerste rij van driemaal drie redenen, dat betrekking heeft op Babel, de hoofdstad van het Chaldeeuwse wereldrijk, uit welker gevangenis Israël door Cyrus moet worden bevrijd. De val van Babels goden is het eerste, wat door den Profeet als ene door Cyrus volbrachte zaak wordt gezien (Isaiah 46:1, Isaiah 46:2 Isaiah 46:1). Daaraan sluit zich in drievoudige wending ene prediking des Heren ter vermaning. De eerste (Isaiah 46:3-Isaiah 46:7) is gericht tot het volk Gods in zijn geheel, dus ook tot het overblijfsel dergenen, die van het huis Israël's, of het vroegere rijk der tien stammen nog overig zijn, en niet reeds in de landen der Assyrische ballingschap in `t heidendom zijn ten ondergegaan. Zij moeten de onvergetelijke heerlijkheid van hunnen God, den God van Israël, tegenover het ellendige der heidense goden ter harte nemen, en van deze zich weer afkeren tot Hem in een nieuw, vast geloof. De tweede rede (Isaiah 46:8-Isaiah 46:11) handelt over de harten, die tussen den dienst van Jehova en het heidendom wankelen, en meer tot het laatste dan tot het eerste neigen. Deze moeten de vroegere geschiedenis van hun volk van den grijzen voortijd af voor hunnen geest later voorbijgaan, deze zal hun dan tonen, dat Jehova de Onvergelijkelijke is, die Zich altijd als zodanig heeft geopenbaard, en onlangs weer bewezen heeft de enige God te zijn. De derde (Isaiah 46:12, Isaiah 46:13) heeft betrekking op de vrijgeesten, die zich zelven verheven achten boven den indruk van het werk van goddelijke genade en niets meer van den levenden God willen weten. Zij hebben, twijfelachtig aan Zijn woord, de hoop op behoud opgegeven; maar ziet, het is nu nabij gekomen en staat, om zo te zeggen, voor de deur.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 46

Isaiah 46:1.

DE VAL VAN BABELS AFGODEN EN ZIONS HEIL.

VII. Isaiah 46:1-Isaiah 46:13. De zevende rede. Hier begint het laatste derde deel der eerste rij van driemaal drie redenen, dat betrekking heeft op Babel, de hoofdstad van het Chaldeeuwse wereldrijk, uit welker gevangenis Israël door Cyrus moet worden bevrijd. De val van Babels goden is het eerste, wat door den Profeet als ene door Cyrus volbrachte zaak wordt gezien (Isaiah 46:1, Isaiah 46:2 Isaiah 46:1). Daaraan sluit zich in drievoudige wending ene prediking des Heren ter vermaning. De eerste (Isaiah 46:3-Isaiah 46:7) is gericht tot het volk Gods in zijn geheel, dus ook tot het overblijfsel dergenen, die van het huis Israël's, of het vroegere rijk der tien stammen nog overig zijn, en niet reeds in de landen der Assyrische ballingschap in `t heidendom zijn ten ondergegaan. Zij moeten de onvergetelijke heerlijkheid van hunnen God, den God van Israël, tegenover het ellendige der heidense goden ter harte nemen, en van deze zich weer afkeren tot Hem in een nieuw, vast geloof. De tweede rede (Isaiah 46:8-Isaiah 46:11) handelt over de harten, die tussen den dienst van Jehova en het heidendom wankelen, en meer tot het laatste dan tot het eerste neigen. Deze moeten de vroegere geschiedenis van hun volk van den grijzen voortijd af voor hunnen geest later voorbijgaan, deze zal hun dan tonen, dat Jehova de Onvergelijkelijke is, die Zich altijd als zodanig heeft geopenbaard, en onlangs weer bewezen heeft de enige God te zijn. De derde (Isaiah 46:12, Isaiah 46:13) heeft betrekking op de vrijgeesten, die zich zelven verheven achten boven den indruk van het werk van goddelijke genade en niets meer van den levenden God willen weten. Zij hebben, twijfelachtig aan Zijn woord, de hoop op behoud opgegeven; maar ziet, het is nu nabij gekomen en staat, om zo te zeggen, voor de deur.

Vers 1

1. Bel, de hoofdafgod van Babel, is gekromd, is door enen vernietigenden slag ineengezonken; Nebo, een andere afgod des lands, wordt neergebogen 1) Isaiah 21:9) is gevallen; hun afgoden, hun beelden, zijn geworden voor de dieren, kamelen en dromedarissen, en voor de beesten, runderen en ezels, die ze als een krijgsbuit naar het vaderland van den veroveraar zullen heenvoeren; uwe opgeladene pakken zijn een last voor de vermoeide beesten, deze beelden, die gij, Babyloniërs! vroeger in plechtige processies hebt rondgevoerd, hebben door hun ontzaglijke zwaarte 2) die dieren afgemat (Isaiah 46:7. Jeremiah 10:5).

1) Even als de Babylonische eigennamen Beltsazar (Daniel 1:7; Daniel 5:1), Nabonassar, Nebukadnezar, Nebuzaradan (2 Kings 20:12 2 Kings 24:1; 2 Kings 25:8) en misschien ook Abed-Nego (Daniel 1:7), bewijzen, behoorden Bel en Nebo tot de hoofdafgoden der Chaldeeën. Naast den eersten schijnt in Jeremiah 50:2 nog een andere god Merodach (vgl. den koningsnaam Merodach-Baladan in Isaiah 39:1) genoemd te zijn; dit is echter waarschijnlijk slechts een andere naam voor Bel, om hem als beschermgod der Babyloniërs voor te stellen; daarentegen wordt in 2 Kings 17:30 nog Nergal (Nergel) vermeld. Terwijl nu Bel, dien de ouden nu eens met Saturnus, dan eens met Jupiter, dan weer met Mars op gelijke lijn stellen, maar de Babyloniërs als zonnegod vereren (heer des hemels en des lichts), in den beroemden Belustempel Birs-Nimrud (Daniel 4:2) ene gouden zuil van 40 voet hoogte had, die 1000 kilo's zwaar moet geweest zijn, is van Nebo (waarschijnlijk de Mercurius der Romeinen) nog niet bekend, hoe men hem afbeeldde. 2) De buitengewone grootte en zwaarte van Bels beeld werd reeds in de vorige aanmerking gemeld, de voor den afgod gestelden beker woog 1200 talenten. Men ontroofde gaarne den overwonnen volken hun afgodsbeelden, gedeeltelijk om hun hun beschermers te ontnemen en ze, gelijk men meende, voor altijd machteloos te maken (1 Samuel 5:1, Jeremiah 48:7; Jeremiah 49:3. Isaiah 10:10). Dat Cyrus later zelf Bel te Babel, en eveneens enen levenden draak heeft gediend, zo als de beide apocriefe stukken veronderstellen, strijdt met het nationale en zedelijk karakter van dezen koning. De Perzen toch waren vijanden van beeldendienst, en volgens onzen Profeet even als volgens de voorstelling der wereldse schrijvers was Cyrus van een edel gemoed, waarvan men wel kan zeggen: hij was niet verre van het Koninkrijk Gods.

Vers 1

1. Bel, de hoofdafgod van Babel, is gekromd, is door enen vernietigenden slag ineengezonken; Nebo, een andere afgod des lands, wordt neergebogen 1) Isaiah 21:9) is gevallen; hun afgoden, hun beelden, zijn geworden voor de dieren, kamelen en dromedarissen, en voor de beesten, runderen en ezels, die ze als een krijgsbuit naar het vaderland van den veroveraar zullen heenvoeren; uwe opgeladene pakken zijn een last voor de vermoeide beesten, deze beelden, die gij, Babyloniërs! vroeger in plechtige processies hebt rondgevoerd, hebben door hun ontzaglijke zwaarte 2) die dieren afgemat (Isaiah 46:7. Jeremiah 10:5).

1) Even als de Babylonische eigennamen Beltsazar (Daniel 1:7; Daniel 5:1), Nabonassar, Nebukadnezar, Nebuzaradan (2 Kings 20:12 2 Kings 24:1; 2 Kings 25:8) en misschien ook Abed-Nego (Daniel 1:7), bewijzen, behoorden Bel en Nebo tot de hoofdafgoden der Chaldeeën. Naast den eersten schijnt in Jeremiah 50:2 nog een andere god Merodach (vgl. den koningsnaam Merodach-Baladan in Isaiah 39:1) genoemd te zijn; dit is echter waarschijnlijk slechts een andere naam voor Bel, om hem als beschermgod der Babyloniërs voor te stellen; daarentegen wordt in 2 Kings 17:30 nog Nergal (Nergel) vermeld. Terwijl nu Bel, dien de ouden nu eens met Saturnus, dan eens met Jupiter, dan weer met Mars op gelijke lijn stellen, maar de Babyloniërs als zonnegod vereren (heer des hemels en des lichts), in den beroemden Belustempel Birs-Nimrud (Daniel 4:2) ene gouden zuil van 40 voet hoogte had, die 1000 kilo's zwaar moet geweest zijn, is van Nebo (waarschijnlijk de Mercurius der Romeinen) nog niet bekend, hoe men hem afbeeldde. 2) De buitengewone grootte en zwaarte van Bels beeld werd reeds in de vorige aanmerking gemeld, de voor den afgod gestelden beker woog 1200 talenten. Men ontroofde gaarne den overwonnen volken hun afgodsbeelden, gedeeltelijk om hun hun beschermers te ontnemen en ze, gelijk men meende, voor altijd machteloos te maken (1 Samuel 5:1, Jeremiah 48:7; Jeremiah 49:3. Isaiah 10:10). Dat Cyrus later zelf Bel te Babel, en eveneens enen levenden draak heeft gediend, zo als de beide apocriefe stukken veronderstellen, strijdt met het nationale en zedelijk karakter van dezen koning. De Perzen toch waren vijanden van beeldendienst, en volgens onzen Profeet even als volgens de voorstelling der wereldse schrijvers was Cyrus van een edel gemoed, waarvan men wel kan zeggen: hij was niet verre van het Koninkrijk Gods.

Vers 2

2. Al uwe afgoden, wier wezen slechts in het hout en metaal van hun beelden bestaat, allen zamen zijn zij neergebogen, zij zijn gekromd, zij neigen ten val; zij hebben den last, hun opgelegd, niet kunnen redden, dat zij hun beelden uit de handen des veroveraars zouden hebben kunnen verlossen; maar zij zelven zijn in de gevangenis gegaan, zij zijn in de bewaarplaatsen der overwinnaars opeengestapeld.

Vers 2

2. Al uwe afgoden, wier wezen slechts in het hout en metaal van hun beelden bestaat, allen zamen zijn zij neergebogen, zij zijn gekromd, zij neigen ten val; zij hebben den last, hun opgelegd, niet kunnen redden, dat zij hun beelden uit de handen des veroveraars zouden hebben kunnen verlossen; maar zij zelven zijn in de gevangenis gegaan, zij zijn in de bewaarplaatsen der overwinnaars opeengestapeld.

Vers 3

3. Hoor daarentegen met het oog op deze smadelijke nederlaag der Babylonische goden, welke hun vereerders vroeger vertrouwden, en die nu in ballingschap worden weggevoerd, neer Mij, o huis van Jakob, rijk van Juda, en het ganse overblijfsel van het huis Israël's 1), zo vele er nog van de naar Assyriës gevangenschap gevoerde tien stammen ontvankelijk zijn, om naar Mijn stem te horen! die van Mij gedragen zijt van den buik aan en opgenomen van de baarmoeder af, 2) wier leven Ik dus evenzo bescherm en tracht te verwekken, als ene zwangere haren last met alle zorgvuldigheid verzorgt en volkomen tracht voort te brengen.

1) Nadat de Heere in de beide eerste verzen de afgoden tot een niets heeft teruggebracht, als dezulken, die hun aanbidders niet kunnen helpen, integendeel zelf in de gevangenis gaan, roept Hij n Juda n het overblijfsel van de tien stammen op, om naar Hem te horen, om te vernemen wie Hij is. Hoe Hij niet alleen gedragen heeft, verzorgd, gekoesterd, maar hoe Hij ook nu redt en waarlijk redden kan. Opzettelijk staat hier van het overblijfsel van Israël, dewijl de meeste kinderen Israël's reeds in de heidense volken waren opgegaan, en slechts een klein gedeelte nog getrouw gebleven was aan den godsdienst van Israël en dus ontvankelijk om te vernemen wat de Heere tot hen zou spreken.

Wat de Heere tot hen te zeggen heeft wordt in Isaiah 46:5 en, gemeld.

2) De Heiden draagt een god als een last, die generlei nut doet; de zoon Israël's werd van `t begin af gedragen door Zijn hemelsen Vader.

Vers 3

3. Hoor daarentegen met het oog op deze smadelijke nederlaag der Babylonische goden, welke hun vereerders vroeger vertrouwden, en die nu in ballingschap worden weggevoerd, neer Mij, o huis van Jakob, rijk van Juda, en het ganse overblijfsel van het huis Israël's 1), zo vele er nog van de naar Assyriës gevangenschap gevoerde tien stammen ontvankelijk zijn, om naar Mijn stem te horen! die van Mij gedragen zijt van den buik aan en opgenomen van de baarmoeder af, 2) wier leven Ik dus evenzo bescherm en tracht te verwekken, als ene zwangere haren last met alle zorgvuldigheid verzorgt en volkomen tracht voort te brengen.

1) Nadat de Heere in de beide eerste verzen de afgoden tot een niets heeft teruggebracht, als dezulken, die hun aanbidders niet kunnen helpen, integendeel zelf in de gevangenis gaan, roept Hij n Juda n het overblijfsel van de tien stammen op, om naar Hem te horen, om te vernemen wie Hij is. Hoe Hij niet alleen gedragen heeft, verzorgd, gekoesterd, maar hoe Hij ook nu redt en waarlijk redden kan. Opzettelijk staat hier van het overblijfsel van Israël, dewijl de meeste kinderen Israël's reeds in de heidense volken waren opgegaan, en slechts een klein gedeelte nog getrouw gebleven was aan den godsdienst van Israël en dus ontvankelijk om te vernemen wat de Heere tot hen zou spreken.

Wat de Heere tot hen te zeggen heeft wordt in Isaiah 46:5 en, gemeld.

2) De Heiden draagt een god als een last, die generlei nut doet; de zoon Israël's werd van `t begin af gedragen door Zijn hemelsen Vader.

Vers 4

4. En heb Ik u van den moederschoot af gedragen, tot den ouderdom toe zal Ik dezelfde zijn, ja tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen; Ik heb het gedaan en Ik zal u opnemen, en Ik zal dragen en redden, u door alle noden en gevaren veilig heenleiden.

Wat hier van het volk Gods als geheel wordt gezegd, geldt natuurlijk ook van ieder lid daarvan in `t bijzonder ten opzichte van zijn eigen persoonlijk leven. God belooft, dat Hij nooit zul verlaten. De Schepper zal ook de Voleindiger van hun welzijn wezen, wanneer zij door verval en zwakheid evenzeer hulp behoeven als in hun kindsheid. Zij hebben hunnen ouderdom als volk verhaast en hun ellenden door hun zonden, maar God is nog hun God, die hen zal dragen in dezelfde eeuwige armen. Hij heeft het gemaakt en erkent hun belang als Zijn eigen, daarom wil Hij hen met hun zwakheden dragen en ze ondersteunen onder hun droefenissen. Deze belofte aan `t oude Israël is toepasselijk op iedere ouden Israëliet. God heeft Zich genadig verbonden, om Zijne gelovige dienaren juist in hunnen ouderdom te dragen en te helpen. Juist in den ouderdom, wanneer gij onbekwaam wordt voor bezigheid, behept met zwakheden, en misschien, die rondom u zijn, u moede beginnen te worden, dan is Hij het, die is, wie Hij was, dezelfde, door wie gij van den beginne af geworden zijt. Gij verandert, maar Ik, zegt God, ben dezelfde; Ik ben, die Ik beloofd heb te zullen zijn, dezelfde als gij Mij gevonden hebt, degene, die gij wilt dat Ik zijn zal. Ik wil u dragen, Ik wil u dragen op uwen weg, en ten laatste dragen naar uw huis. Indien wij leren op Hem te vertrouwen en Hem te beminnen, zo behoeven wij niet angstig te zijn over onze latere dagen of jaren; Hij zal ons nog verzorgen en over ons waken, als over de schepselen Zijner macht en als over nieuw geborenen door Zijnen Geest.

Vers 4

4. En heb Ik u van den moederschoot af gedragen, tot den ouderdom toe zal Ik dezelfde zijn, ja tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen; Ik heb het gedaan en Ik zal u opnemen, en Ik zal dragen en redden, u door alle noden en gevaren veilig heenleiden.

Wat hier van het volk Gods als geheel wordt gezegd, geldt natuurlijk ook van ieder lid daarvan in `t bijzonder ten opzichte van zijn eigen persoonlijk leven. God belooft, dat Hij nooit zul verlaten. De Schepper zal ook de Voleindiger van hun welzijn wezen, wanneer zij door verval en zwakheid evenzeer hulp behoeven als in hun kindsheid. Zij hebben hunnen ouderdom als volk verhaast en hun ellenden door hun zonden, maar God is nog hun God, die hen zal dragen in dezelfde eeuwige armen. Hij heeft het gemaakt en erkent hun belang als Zijn eigen, daarom wil Hij hen met hun zwakheden dragen en ze ondersteunen onder hun droefenissen. Deze belofte aan `t oude Israël is toepasselijk op iedere ouden Israëliet. God heeft Zich genadig verbonden, om Zijne gelovige dienaren juist in hunnen ouderdom te dragen en te helpen. Juist in den ouderdom, wanneer gij onbekwaam wordt voor bezigheid, behept met zwakheden, en misschien, die rondom u zijn, u moede beginnen te worden, dan is Hij het, die is, wie Hij was, dezelfde, door wie gij van den beginne af geworden zijt. Gij verandert, maar Ik, zegt God, ben dezelfde; Ik ben, die Ik beloofd heb te zullen zijn, dezelfde als gij Mij gevonden hebt, degene, die gij wilt dat Ik zijn zal. Ik wil u dragen, Ik wil u dragen op uwen weg, en ten laatste dragen naar uw huis. Indien wij leren op Hem te vertrouwen en Hem te beminnen, zo behoeven wij niet angstig te zijn over onze latere dagen of jaren; Hij zal ons nog verzorgen en over ons waken, als over de schepselen Zijner macht en als over nieuw geborenen door Zijnen Geest.

Vers 5

5. a) Wie zoudt gijlieden Mij nabeelden, en even gelijk maken, en Mij vergelijken, dat wij elkaar gelijken zouden? 1) Het is volstrekt onmogelijk den Oneindige af te beelden.

Isaiah 40:18, Isaiah 40:25.

1) Het is ten uiterste ongerijmd, te denken dat men den eindelozen en eeuwigen Geest, door de gedaante van enig schepsel zou kunnen vertonen, of zich enig sterveling verbeeldde, die op het duizendmaal duizendste deel een zweem van die Godheid vertonen zou, Welker aangezicht niemand immer zag en leefde. Dit zou zo veel zijn als de waarheid tot leugen en de heerlijkheid Gods tot schande te maken.

Vers 5

5. a) Wie zoudt gijlieden Mij nabeelden, en even gelijk maken, en Mij vergelijken, dat wij elkaar gelijken zouden? 1) Het is volstrekt onmogelijk den Oneindige af te beelden.

Isaiah 40:18, Isaiah 40:25.

1) Het is ten uiterste ongerijmd, te denken dat men den eindelozen en eeuwigen Geest, door de gedaante van enig schepsel zou kunnen vertonen, of zich enig sterveling verbeeldde, die op het duizendmaal duizendste deel een zweem van die Godheid vertonen zou, Welker aangezicht niemand immer zag en leefde. Dit zou zo veel zijn als de waarheid tot leugen en de heerlijkheid Gods tot schande te maken.

Vers 6

6. Ziet daarentegen hoe het den heidenen met hun afgoden gaat, welke kosten en moeite zij met hen hebben, en toch oogsten zij geen winst van hen in. Zij verkwisten het goud uit de beurs, en wegen het zilver met de waag; zij huren enen goudsmid, en die maakt het uitgeschudde goud en afgewogen zilver, die dode metalen (Isaiah 44:9) tot enen god; zij knielen neer, ook buigen zij zich daarvoor, wanneer het gereed is.

Vers 6

6. Ziet daarentegen hoe het den heidenen met hun afgoden gaat, welke kosten en moeite zij met hen hebben, en toch oogsten zij geen winst van hen in. Zij verkwisten het goud uit de beurs, en wegen het zilver met de waag; zij huren enen goudsmid, en die maakt het uitgeschudde goud en afgewogen zilver, die dode metalen (Isaiah 44:9) tot enen god; zij knielen neer, ook buigen zij zich daarvoor, wanneer het gereed is.

Vers 7

7. a) Zij nemen hem na hem geheel voltooid te hebben, op den schouder, zij dragen hem, daar hij zelf niet kan gaan, en zetten hem van zijne plaats, waar hij moet staan; want hij kan zelf daar niet heengaan. Daar staat hij onveranderlijk vast, hij wijkt van zijne stede niet, ten zij hij weer elders wordt heen gedragen; ja roept iemand in zijnen nood tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost hem niet uit zijne benauwdheid, omdat hij niets dan een dood beeld is (Psalms 115:4 v.).

a) Isaiah 45:20.

Vers 7

7. a) Zij nemen hem na hem geheel voltooid te hebben, op den schouder, zij dragen hem, daar hij zelf niet kan gaan, en zetten hem van zijne plaats, waar hij moet staan; want hij kan zelf daar niet heengaan. Daar staat hij onveranderlijk vast, hij wijkt van zijne stede niet, ten zij hij weer elders wordt heen gedragen; ja roept iemand in zijnen nood tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost hem niet uit zijne benauwdheid, omdat hij niets dan een dood beeld is (Psalms 115:4 v.).

a) Isaiah 45:20.

Vers 8

8. Gedenkt toch, gij huis van Jakob, en alle gij overgeblevenen van het huis Israël's, hieraan, aan die zo duidelijk (Isaiah 46:6 v.) aangewezene nietigheid en nutteloosheid der heidense afgoden, en houdt u kloekelijk (1 Corinthians 16:13), opdat niet de wervelwind der afgoderij u opnieuw omstote; brengt het weer in het hart, neemt ter harte, overpeinst het gedurig, o gij overtreders, 1) gij die reeds zo dikwijls zondigdet, en u weer tot het heidendom begint te neigen.

1) De overtreders, zijn hier niet de heidenen, maar de Joden, die tot het heidendom zich nog enigszins getrokken gevoelen, die daar nog weifelen tussen den zuiveren dienst Gods, en dien der beelden of afgoden. Het is daarom dat de Heere hier tot dezulken zegt eerst: houdt u kloekelijk, d. i. sta vast in het verwerpen van allen afgodendienst, en verder, neemt ter harte, dat een afgod niets is.

En nu, om nu die wankelende zielen en die weifelende overtreders te ondersteunen, volgt in de volgende verzen een herinnering aan wie God is en wat God doen zal. Hij is de eeuwige God, Wiens Raad zou bestaan en die al Zijn welbehagen zal doen.

Vers 8

8. Gedenkt toch, gij huis van Jakob, en alle gij overgeblevenen van het huis Israël's, hieraan, aan die zo duidelijk (Isaiah 46:6 v.) aangewezene nietigheid en nutteloosheid der heidense afgoden, en houdt u kloekelijk (1 Corinthians 16:13), opdat niet de wervelwind der afgoderij u opnieuw omstote; brengt het weer in het hart, neemt ter harte, overpeinst het gedurig, o gij overtreders, 1) gij die reeds zo dikwijls zondigdet, en u weer tot het heidendom begint te neigen.

1) De overtreders, zijn hier niet de heidenen, maar de Joden, die tot het heidendom zich nog enigszins getrokken gevoelen, die daar nog weifelen tussen den zuiveren dienst Gods, en dien der beelden of afgoden. Het is daarom dat de Heere hier tot dezulken zegt eerst: houdt u kloekelijk, d. i. sta vast in het verwerpen van allen afgodendienst, en verder, neemt ter harte, dat een afgod niets is.

En nu, om nu die wankelende zielen en die weifelende overtreders te ondersteunen, volgt in de volgende verzen een herinnering aan wie God is en wat God doen zal. Hij is de eeuwige God, Wiens Raad zou bestaan en die al Zijn welbehagen zal doen.

Vers 9

9. Gedenkt, om te erkennen, wie gij te kiezen hebt, der vorige dingen van oude tijden af, de gehele zo roemrijke geschiedenis van Uw volk van de vroegste tijden af; gedenkt, dat Ik God de volstrekt Machtige ben, gelijk uwe geschiedenis ene voortgaande reeks van luid sprekende getuigenissen daarvan is a), en er is geen God, geen Majesteit meer; en er is niet gelijk Ik, daar Ik alle eerbied wekkende Goddelijke majesteit in Mij verenig.

a) Isaiah 45:5, Isaiah 45:14, Isaiah 45:18, Isaiah 45:21, Isaiah 45:22; Isaiah 48:12.

Vers 9

9. Gedenkt, om te erkennen, wie gij te kiezen hebt, der vorige dingen van oude tijden af, de gehele zo roemrijke geschiedenis van Uw volk van de vroegste tijden af; gedenkt, dat Ik God de volstrekt Machtige ben, gelijk uwe geschiedenis ene voortgaande reeks van luid sprekende getuigenissen daarvan is a), en er is geen God, geen Majesteit meer; en er is niet gelijk Ik, daar Ik alle eerbied wekkende Goddelijke majesteit in Mij verenig.

a) Isaiah 45:5, Isaiah 45:14, Isaiah 45:18, Isaiah 45:21, Isaiah 45:22; Isaiah 48:12.

Vers 10

10. Die van den beginne aan verkondigt het einde, den uitslag, welken elke nieuwe wending in de geschiedenis zal geven, en van ouds af die dingen voorzegt, die nog niet geschied zijn, die alzo bekend maakt, wat verre buiten het bereik van menselijke berekening ligt (Isaiah 41:22, Isaiah 41:26); die zegt: a) Mijn raad zal bestaan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen, 1) zo zeker ben Ik van Mijne zaak, dat zelfs de mogelijkheid, dat het anders zou uit allen, dan Ik voorzeg, buitengesloten is.

a) Psalms 33:11. Proverbs 19:21; Proverbs 21:30. Hebrews 6:17.

1) Hiermede zegt de Heere het, dat alle Gods werkingen plaats hebben krachtens Zijn eeuwig Raadsbesluit, dat al zijn Raad in de werkingen vervuld wordt, dat geen schepsel in hemel of op aarde, in hel of afgrond iets vermag om te veranderen, wat Hij zich eenmaal heeft voorgenomen.

Vers 10

10. Die van den beginne aan verkondigt het einde, den uitslag, welken elke nieuwe wending in de geschiedenis zal geven, en van ouds af die dingen voorzegt, die nog niet geschied zijn, die alzo bekend maakt, wat verre buiten het bereik van menselijke berekening ligt (Isaiah 41:22, Isaiah 41:26); die zegt: a) Mijn raad zal bestaan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen, 1) zo zeker ben Ik van Mijne zaak, dat zelfs de mogelijkheid, dat het anders zou uit allen, dan Ik voorzeg, buitengesloten is.

a) Psalms 33:11. Proverbs 19:21; Proverbs 21:30. Hebrews 6:17.

1) Hiermede zegt de Heere het, dat alle Gods werkingen plaats hebben krachtens Zijn eeuwig Raadsbesluit, dat al zijn Raad in de werkingen vervuld wordt, dat geen schepsel in hemel of op aarde, in hel of afgrond iets vermag om te veranderen, wat Hij zich eenmaal heeft voorgenomen.

Vers 11

11. Die enen roofvogel, een adelaar roept van het oosten (Isaiah 41:2, Isaiah 41:25), enen in Isaiah 44:28 reeds met name aangewezenen, zo even onder de gelijkenis van enen adelaar voorgestelden man Mijns raads, enen, die Mijnen wil zal volbrengen, Uit verren lande, het meer noordelijk dan Perzië gelegene Medië (Isaiah 41:25; Isaiah 13:5); ja, Ik heb het gesproken, Ik zal het ook zeker, zonder dat iets het verhindert of kan tegenhouden, doen komen; Ik heb het geformeerd, Ik heb Babels val en Israël's bevrijding Mij voorgenomen, en Ik zal het ook doen (Isaiah 44:26 v.). Bij de vergelijking van Cyrus met enen adelaar herinnere men zich, dat volgens Xen. Cyrop VII, 1-4 het veldteken van dezen koning later werkelijk uit enen gouden adelaar met uitgebreide vleugelen op de staken gedragen, even als de adelaar der Romeinen en van Bonaparte, bestond.

Vers 11

11. Die enen roofvogel, een adelaar roept van het oosten (Isaiah 41:2, Isaiah 41:25), enen in Isaiah 44:28 reeds met name aangewezenen, zo even onder de gelijkenis van enen adelaar voorgestelden man Mijns raads, enen, die Mijnen wil zal volbrengen, Uit verren lande, het meer noordelijk dan Perzië gelegene Medië (Isaiah 41:25; Isaiah 13:5); ja, Ik heb het gesproken, Ik zal het ook zeker, zonder dat iets het verhindert of kan tegenhouden, doen komen; Ik heb het geformeerd, Ik heb Babels val en Israël's bevrijding Mij voorgenomen, en Ik zal het ook doen (Isaiah 44:26 v.). Bij de vergelijking van Cyrus met enen adelaar herinnere men zich, dat volgens Xen. Cyrop VII, 1-4 het veldteken van dezen koning later werkelijk uit enen gouden adelaar met uitgebreide vleugelen op de staken gedragen, even als de adelaar der Romeinen en van Bonaparte, bestond.

Vers 12

12. Hoort naar Mij, gij stijven van harte 1) onbuigzamer onder Jakob en Israël (Isaiah 46:3), gij die verre van de gerechtigheid zijt, die van den Heere, uwen God, en de vervulling Zijner belofte ten opzichte van de herstelling der theocratie niets wilt weten (Isaiah 57:3, Isaiah 65:11).

1) Spreukenk de Heere in Isaiah 46:8 tot de weifelende zielen, hier in Isaiah 46:12 komt het woord Gods tot de stijven, tot de onbuigzamen van harte, die er niets van wilden weten, dat de Heere in gerechtigheid optreedt, dat Hij naar het strikste recht, maar dan ook in de volle openbaring Zijner liefde, voor de zijnen zal komen, om het heil van Israël uit te werken.

Vers 12

12. Hoort naar Mij, gij stijven van harte 1) onbuigzamer onder Jakob en Israël (Isaiah 46:3), gij die verre van de gerechtigheid zijt, die van den Heere, uwen God, en de vervulling Zijner belofte ten opzichte van de herstelling der theocratie niets wilt weten (Isaiah 57:3, Isaiah 65:11).

1) Spreukenk de Heere in Isaiah 46:8 tot de weifelende zielen, hier in Isaiah 46:12 komt het woord Gods tot de stijven, tot de onbuigzamen van harte, die er niets van wilden weten, dat de Heere in gerechtigheid optreedt, dat Hij naar het strikste recht, maar dan ook in de volle openbaring Zijner liefde, voor de zijnen zal komen, om het heil van Israël uit te werken.

Vers 13

13. Wat Ik tegenover uwe onverschilligheid met de in Isaiah 46:1 v. gemelde gebeurtenis te kennen geef, is dit: Ik breng Mijne gerechtigheid nabij, Ik zal de eenmaal gegevene toezegging getrouw vervullen, zodat Mijn genadige wil ten opzichte van Israël's herstel nu in vervulling zal komen, zij zal niet verre wezen, maar spoedig komen, en Mijn heil zal niet vertoeven; maar Ik zal heil geven in Zion, zodat Israël daar weer het middelpunt van zijn volksbestaan zal hebben, aan Israël Mijne heerlijkheid 1) zodat het volk weer in zijn sieraad zal prijken, wat Ik door Mijne verkiezing daaraan gegeven heb (Isaiah 44:26, Isaiah 44:28 ).

1) God roemt op zijn Israëliërs en Hij wil verheerlijkt worden in en door het heil, hetwelk Hij voor hen bedoelt uit te werken, hetgeen grotelijks tot Zijn ere zou strekken. Dat heil zou in Sion zijn, d. i. het zou van daar komen, gelijk het Evangelie daar eerst gepredikt en van daar de gehele wereld door verspreid is geworden. Van daar zou ook Israël's grote Verlosser, de Messias, komen en des Konings Zoon, die het heil in zich heeft.

De Heere geeft nu in Zion heil, zodat het weer middelpunt van het herstelde volk wordt en daarom Zijne heerlijkheid, zodat het dan weer in dat sieraad zich vertoonde, hetwelk zijn God het verleende.

Vers 13

13. Wat Ik tegenover uwe onverschilligheid met de in Isaiah 46:1 v. gemelde gebeurtenis te kennen geef, is dit: Ik breng Mijne gerechtigheid nabij, Ik zal de eenmaal gegevene toezegging getrouw vervullen, zodat Mijn genadige wil ten opzichte van Israël's herstel nu in vervulling zal komen, zij zal niet verre wezen, maar spoedig komen, en Mijn heil zal niet vertoeven; maar Ik zal heil geven in Zion, zodat Israël daar weer het middelpunt van zijn volksbestaan zal hebben, aan Israël Mijne heerlijkheid 1) zodat het volk weer in zijn sieraad zal prijken, wat Ik door Mijne verkiezing daaraan gegeven heb (Isaiah 44:26, Isaiah 44:28 ).

1) God roemt op zijn Israëliërs en Hij wil verheerlijkt worden in en door het heil, hetwelk Hij voor hen bedoelt uit te werken, hetgeen grotelijks tot Zijn ere zou strekken. Dat heil zou in Sion zijn, d. i. het zou van daar komen, gelijk het Evangelie daar eerst gepredikt en van daar de gehele wereld door verspreid is geworden. Van daar zou ook Israël's grote Verlosser, de Messias, komen en des Konings Zoon, die het heil in zich heeft.

De Heere geeft nu in Zion heil, zodat het weer middelpunt van het herstelde volk wordt en daarom Zijne heerlijkheid, zodat het dan weer in dat sieraad zich vertoonde, hetwelk zijn God het verleende.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 46". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-46.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile