Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 56

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 56

Isaiah 56:1.

VERMANING TOT GODZALIGHEID. BESTRAFFING VAN STOMME HONDEN.

VIII. Isaiah 56:1-Isaiah 56:8. Over de vorige rede verspreidde de gelijkenis van onzen Heere in Matthew 27:1, het nodige licht, zo, dat eerst de uitnodiging aan de eerst geroepene gasten: "Komt tot de bruiloft" tot uitvoering kwam, terwijl het gedrag dier gasten en de gevolgen van hun gedrag buiten aanmerking bleven. Hier wordt het oog gevestigd op de godvruchtigen uit de Heidenwereld en op de gesnedenen uit de Joden, waarbij wij het woord van Christus tot de ongelovige Joden in Matthew 21:43 kunnen aanhalen: het Koninkrijk Gods zal van u worden weggenomen en een volk gegeven, dat zijne vruchten voortbrengt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 56

Isaiah 56:1.

VERMANING TOT GODZALIGHEID. BESTRAFFING VAN STOMME HONDEN.

VIII. Isaiah 56:1-Isaiah 56:8. Over de vorige rede verspreidde de gelijkenis van onzen Heere in Matthew 27:1, het nodige licht, zo, dat eerst de uitnodiging aan de eerst geroepene gasten: "Komt tot de bruiloft" tot uitvoering kwam, terwijl het gedrag dier gasten en de gevolgen van hun gedrag buiten aanmerking bleven. Hier wordt het oog gevestigd op de godvruchtigen uit de Heidenwereld en op de gesnedenen uit de Joden, waarbij wij het woord van Christus tot de ongelovige Joden in Matthew 21:43 kunnen aanhalen: het Koninkrijk Gods zal van u worden weggenomen en een volk gegeven, dat zijne vruchten voortbrengt.

Vers 1

1. Alzo zegt de HEERE tot het Israëlitische volk, zo als het aan het begin van den Nieuw-Testamentische tijd zal zijn: Bewaart het recht door de voorschriften der wet naar uw geweten te betrachten, en doet gerechtigheid, brengt vruchten voort der bekering waardig: want Mijn heil is thans, nu Hij verschijnen zal, die verstandig zal handelen en de schuld zal betalen (Isaiah 52:13), nabij om te komen, en Hij moet een volk vinden, dat het recht liefheeft, en Mijne gerechtigheid, 1) de vervulling van hetgeen Ik door de geschonkene beloften op Mij heb genomen (Isaiah 46:13), is nabij, om geopenbaard te worden, en alsdan wil Ik een volk voor Mij zien, dat ook de gerechtigheid doet en uit godvruchtigen bestaat.

1) Er is ene wettelijke nauwgezetheid, die uit kennis van eigen zonde en ellende, en uit honger en dorst naar Gods genade en de ware gerechtigheid voortvloeit. Zij wordt door den profeet verlangd, opdat Gods vergeving en genade ingang vinde (Isaiah 1:16, Isaiah 40:3 vv.); daartoe roept ook Johannes de Doper op (Matthew 3:8), in dien toestand van boetvaardigheid waren die godvruchtige mannen uit alle volken, die onder den hemel zijn, welke in Acts 2:5 vermeld worden.

In dit vers wordt tweemaal van gerechtigheid gesproken. Eerst ten opzichte van den gelovige, en ten tweede ten opzichte van God. Onder de eerste hebben wij te verstaan, het opvolgen van de ordinantiën Gods, het houden van het verbond. Onder de tweede, die welke God geopenbaard heeft in Christus Jezus, tot zaligheid en verlossing van Zijne kinderen en gunstgenoten. Waar door de rechtvaardigheid der wet de zondaar zich verdoemlijk leert vinden, daar ondervindt hij dat hij door de gerechtigheid, die het Evangelie verkondigt, volstrekt behouden is.

Vers 1

1. Alzo zegt de HEERE tot het Israëlitische volk, zo als het aan het begin van den Nieuw-Testamentische tijd zal zijn: Bewaart het recht door de voorschriften der wet naar uw geweten te betrachten, en doet gerechtigheid, brengt vruchten voort der bekering waardig: want Mijn heil is thans, nu Hij verschijnen zal, die verstandig zal handelen en de schuld zal betalen (Isaiah 52:13), nabij om te komen, en Hij moet een volk vinden, dat het recht liefheeft, en Mijne gerechtigheid, 1) de vervulling van hetgeen Ik door de geschonkene beloften op Mij heb genomen (Isaiah 46:13), is nabij, om geopenbaard te worden, en alsdan wil Ik een volk voor Mij zien, dat ook de gerechtigheid doet en uit godvruchtigen bestaat.

1) Er is ene wettelijke nauwgezetheid, die uit kennis van eigen zonde en ellende, en uit honger en dorst naar Gods genade en de ware gerechtigheid voortvloeit. Zij wordt door den profeet verlangd, opdat Gods vergeving en genade ingang vinde (Isaiah 1:16, Isaiah 40:3 vv.); daartoe roept ook Johannes de Doper op (Matthew 3:8), in dien toestand van boetvaardigheid waren die godvruchtige mannen uit alle volken, die onder den hemel zijn, welke in Acts 2:5 vermeld worden.

In dit vers wordt tweemaal van gerechtigheid gesproken. Eerst ten opzichte van den gelovige, en ten tweede ten opzichte van God. Onder de eerste hebben wij te verstaan, het opvolgen van de ordinantiën Gods, het houden van het verbond. Onder de tweede, die welke God geopenbaard heeft in Christus Jezus, tot zaligheid en verlossing van Zijne kinderen en gunstgenoten. Waar door de rechtvaardigheid der wet de zondaar zich verdoemlijk leert vinden, daar ondervindt hij dat hij door de gerechtigheid, die het Evangelie verkondigt, volstrekt behouden is.

Vers 2

2. Welgelukzalig is de mens in allen volke (Acts 10:36), die zulks doet, wat Ik dadelijk nader als het door Mij geëiste bewaren van recht en doen van gerechtigheid zal aanwijzen, en des mensen kind, ook onder de Heidenen, die vreemdelingen zijn en buiten het burgerschap van Israël (Ephesians 2:12), dat daaraan vasthoudt, om ook in zijn gehele gedrag te openbaren, waarop het bij ene godvruchtige, gerechtigheid-minnende gezindheid hoofdzakelijk aankomt. Gelukzalig hij, die in de eerste plaats den Sabbath houdt, zodat hij dien niet ontheiligt, 1) en die ten tweede zijne hand bewaart van enig kwaad tegen zijnen naaste te doen; zulk een is Mij aangenaam en zal Mijn zegen deelachtig worden (Acts 10:35. Luke 3:8). 1) De heiliging van den Sabbath wordt hier genomen voor de ouderhouding van de eerste tafel der Wet, en het "zijn hand bewaren" voor de onderhouding van de tweede tafel.

Vers 2

2. Welgelukzalig is de mens in allen volke (Acts 10:36), die zulks doet, wat Ik dadelijk nader als het door Mij geëiste bewaren van recht en doen van gerechtigheid zal aanwijzen, en des mensen kind, ook onder de Heidenen, die vreemdelingen zijn en buiten het burgerschap van Israël (Ephesians 2:12), dat daaraan vasthoudt, om ook in zijn gehele gedrag te openbaren, waarop het bij ene godvruchtige, gerechtigheid-minnende gezindheid hoofdzakelijk aankomt. Gelukzalig hij, die in de eerste plaats den Sabbath houdt, zodat hij dien niet ontheiligt, 1) en die ten tweede zijne hand bewaart van enig kwaad tegen zijnen naaste te doen; zulk een is Mij aangenaam en zal Mijn zegen deelachtig worden (Acts 10:35. Luke 3:8). 1) De heiliging van den Sabbath wordt hier genomen voor de ouderhouding van de eerste tafel der Wet, en het "zijn hand bewaren" voor de onderhouding van de tweede tafel.

Vers 3

3. En de vreemde, die naar zijne afkomst tot een heidens volk behoort (Isaiah 14:1 Isaiah 14:1), maar zich tot den HEERE gevoegd heeft (vgl. het gezegde over de proselieten bij Lev 17:9), spreke niet, wanneer de tijd daar is, waarop Mijne gerechtigheid wordt geopenbaard, zeggende: De HEERE heeft mij gans en al van Zijn volk gescheiden, en laat Mij zeker geen deel hebben aan den zegen, die dit volk is bereid, dewijl ik niet lichamelijk tot Abrahams zaad behoor, en de gesnedene, 1) die, door de misvorming, aan hem geschied, volgens de wet in Deuteronomy 23:1, niet eens als proseliet mag worden aangenomen, zegge niet: Ziet, ik ben een dorre boom, ik ben niet alleen onbekwaam gemaakt om kinderen te telen, maar door de uitsluiting uit het rijk Gods ook in geestelijken zin veroordeeld, om zonder levenskracht en vruchtbaarheid te blijven, om eindelijk afgehouwen en in het vuur geworpen te worden (Matthew 3:10).

1) In dit vers wordt van tweeërlei personen gesproken, die naar Gods wet, aan Mozes gegeven, niet in den tempel mochten komen, noch zich om dien toestand bij de gemeente voegen: de heidenen en de gesnedenen.

Onder de gesnedenen hebben we hier niet, gelijk sommigen menen, alleen te verstaan Heidenen, maar ook Joden, die in Babel in dien toestand waren gebracht.

Dezulken ontvangen nu de heerlijkste beloften: deze belofte inzonderheid, dat de grenzen der wet uitgezet zijn, zodat, wanneer zij werkelijk den Heere leren vrezen en dienen, noch hun heidense afkomst, noch hun lichamelijke toestand hinderpalen behoeven te zijn, om te vrezen dat zij geen toegang hebben tot de gemeente des Heren, of, dat, gelijk op lichamelijk gebied, zij ook op geestelijk terrein aan dorre bomen gelijk zouden wezen.

De Heere zegt het in dit vers, dat onder het Evangelie er geen onderscheid is tussen Jood en Heiden, Barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije, man en vrouw.

Vers 3

3. En de vreemde, die naar zijne afkomst tot een heidens volk behoort (Isaiah 14:1 Isaiah 14:1), maar zich tot den HEERE gevoegd heeft (vgl. het gezegde over de proselieten bij Lev 17:9), spreke niet, wanneer de tijd daar is, waarop Mijne gerechtigheid wordt geopenbaard, zeggende: De HEERE heeft mij gans en al van Zijn volk gescheiden, en laat Mij zeker geen deel hebben aan den zegen, die dit volk is bereid, dewijl ik niet lichamelijk tot Abrahams zaad behoor, en de gesnedene, 1) die, door de misvorming, aan hem geschied, volgens de wet in Deuteronomy 23:1, niet eens als proseliet mag worden aangenomen, zegge niet: Ziet, ik ben een dorre boom, ik ben niet alleen onbekwaam gemaakt om kinderen te telen, maar door de uitsluiting uit het rijk Gods ook in geestelijken zin veroordeeld, om zonder levenskracht en vruchtbaarheid te blijven, om eindelijk afgehouwen en in het vuur geworpen te worden (Matthew 3:10).

1) In dit vers wordt van tweeërlei personen gesproken, die naar Gods wet, aan Mozes gegeven, niet in den tempel mochten komen, noch zich om dien toestand bij de gemeente voegen: de heidenen en de gesnedenen.

Onder de gesnedenen hebben we hier niet, gelijk sommigen menen, alleen te verstaan Heidenen, maar ook Joden, die in Babel in dien toestand waren gebracht.

Dezulken ontvangen nu de heerlijkste beloften: deze belofte inzonderheid, dat de grenzen der wet uitgezet zijn, zodat, wanneer zij werkelijk den Heere leren vrezen en dienen, noch hun heidense afkomst, noch hun lichamelijke toestand hinderpalen behoeven te zijn, om te vrezen dat zij geen toegang hebben tot de gemeente des Heren, of, dat, gelijk op lichamelijk gebied, zij ook op geestelijk terrein aan dorre bomen gelijk zouden wezen.

De Heere zegt het in dit vers, dat onder het Evangelie er geen onderscheid is tussen Jood en Heiden, Barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije, man en vrouw.

Vers 4

4. Want alzo zegt de HEERE van of tot de gesnedenen, die Mijne inzettingen waarnemen (Isaiah 56:2). en die Mij daarom aangenaam zijn (Acts 10:35), namelijk: die Mijne sabbatten houden, en verkiezen hetgeen, waartoe Ik lust heb, en vasthouden aan Mijn verbond, dat aangrijpen en het koninkrijk der hemelen geweld aandoen (Matthew 11:12);

Vers 4

4. Want alzo zegt de HEERE van of tot de gesnedenen, die Mijne inzettingen waarnemen (Isaiah 56:2). en die Mij daarom aangenaam zijn (Acts 10:35), namelijk: die Mijne sabbatten houden, en verkiezen hetgeen, waartoe Ik lust heb, en vasthouden aan Mijn verbond, dat aangrijpen en het koninkrijk der hemelen geweld aandoen (Matthew 11:12);

Vers 5

5. Ik zal hen ook in Mijn huis, in den tempel, en binnen Mijne muren, de muren der heilige stad ene plaats geven, waar zij mogen blijven, en in het boek, waarin Zions kinderen geschreven zijn, enen naam geven, beter dan der zonen en dan der dochters, die slechts naar het vlees Mijne kinderen zijn, en op hun burgerrecht in Israël zich beroemen, daar zij bij zich zelven spreken: Wij hebben Abraham tot enen vader (Matthew 3:9), enen eeuwigen naam (Openbaring :5) zal Ik een ieder van hen geven, een naam, die niet uitgeroeid zal worden, 1) terwijl daarentegen de naam van die zonen en dochters zal vergaan, zodat zij een dorre boom zijn (Matthew 21:19. Luke 12:1). 1) Hij zal ze hun geven in Zijn huis en binnen Zijne muren, daar zullen zij een plaats hebben, zullen er geplant worden om te groeien en wortelen te schieten. Daar zullen zij wezen alle de dagen huns levens (Psalms 27:4). Zij zullen er inwonen in gemeenzaamheid met God, gelijk Anna, die nacht noch dag uit den tempel week. Daar zullen zij een naam hebben, een naam van wege het goede voor God, een goed en godvruchtig volk te zijn is een naam, beter dan die van zonen en dochters. Onze gemeenschap met God, ons deel aan Christus, ons recht tot de weldaden van het Verbond en onze hope op een eeuwig leven zijn de dingen, die ons in Gods huis een gezegende plaats, een gezegenden naam geven.

Geestelijke zegeningen zijn onuitsprekelijk beter, dan die van zonen en dochters.

Vers 5

5. Ik zal hen ook in Mijn huis, in den tempel, en binnen Mijne muren, de muren der heilige stad ene plaats geven, waar zij mogen blijven, en in het boek, waarin Zions kinderen geschreven zijn, enen naam geven, beter dan der zonen en dan der dochters, die slechts naar het vlees Mijne kinderen zijn, en op hun burgerrecht in Israël zich beroemen, daar zij bij zich zelven spreken: Wij hebben Abraham tot enen vader (Matthew 3:9), enen eeuwigen naam (Openbaring :5) zal Ik een ieder van hen geven, een naam, die niet uitgeroeid zal worden, 1) terwijl daarentegen de naam van die zonen en dochters zal vergaan, zodat zij een dorre boom zijn (Matthew 21:19. Luke 12:1). 1) Hij zal ze hun geven in Zijn huis en binnen Zijne muren, daar zullen zij een plaats hebben, zullen er geplant worden om te groeien en wortelen te schieten. Daar zullen zij wezen alle de dagen huns levens (Psalms 27:4). Zij zullen er inwonen in gemeenzaamheid met God, gelijk Anna, die nacht noch dag uit den tempel week. Daar zullen zij een naam hebben, een naam van wege het goede voor God, een goed en godvruchtig volk te zijn is een naam, beter dan die van zonen en dochters. Onze gemeenschap met God, ons deel aan Christus, ons recht tot de weldaden van het Verbond en onze hope op een eeuwig leven zijn de dingen, die ons in Gods huis een gezegende plaats, een gezegenden naam geven.

Geestelijke zegeningen zijn onuitsprekelijk beter, dan die van zonen en dochters.

Vers 6

6. En de vreemden, de kinderen der vreemden (Ephesians 2:12), die zich tot den HEERE voegen om Hem te dienen (Isaiah 56:3), en tot Hem komen, omdat zij geleerd hebben den naam des HEEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn, zonder enige aanspraak te durven maken, Zijne kinderen te heten (Isaiah 56:4; Luke 15:19); al wie den sabbat houdt, dat hij dien niet ontheiligt, en die aan Mijn verbond vasthouden;

Vers 6

6. En de vreemden, de kinderen der vreemden (Ephesians 2:12), die zich tot den HEERE voegen om Hem te dienen (Isaiah 56:3), en tot Hem komen, omdat zij geleerd hebben den naam des HEEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn, zonder enige aanspraak te durven maken, Zijne kinderen te heten (Isaiah 56:4; Luke 15:19); al wie den sabbat houdt, dat hij dien niet ontheiligt, en die aan Mijn verbond vasthouden;

Vers 7

7. Die zal Ik ook, zonder de besnedenen uit te sluiten, brengen tot Mijnen heiligen berg, waarop de tempel staat, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis, terwijl Ik ook hun gebed verhoor (Acts 8:27, Acts 10:4). Hun brandoffers en hun slachtoffers, waarin zij zich aan Mij ten eigendom overgeven, zullen aangenaam wezen op Mijn altaar 1) zullen als een lieflijke reuk tot Mij oprijzen; (Genesis 8:21) want a) Mijn huis zal voortaan, daar de grenzen, die `t oude Verbond had opgericht, neergevallen zijn, een bedehuis genoemd worden voor alle volken, gelijk Salomo dat reeds bij de inwijding van den door Hem opgerichten tempel heeft vooruitgezien (1 Kings 8:41).

a) Matthew 21:13. Mark 11:17. Luke 19:46.

1) Drie dingen belooft de Heere hier aan de gelovigen uit de Heidenen, n dat zij tot zijn heiligen berg zullen komen, Zijne gemeenschap zullen genieten, n dat Hij hun vrede en blijdschap zal geven, want Hij zal hen verheugen, en eindelijk dat Hij hun offeranden zal aannemen, waar Hij zelf hen bewerkt om Hem die offeranden te brengen. Die offeranden, die blijken van het Gode dankbaar zijn, zullen Hem aangenaam zijn.

Vers 7

7. Die zal Ik ook, zonder de besnedenen uit te sluiten, brengen tot Mijnen heiligen berg, waarop de tempel staat, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis, terwijl Ik ook hun gebed verhoor (Acts 8:27, Acts 10:4). Hun brandoffers en hun slachtoffers, waarin zij zich aan Mij ten eigendom overgeven, zullen aangenaam wezen op Mijn altaar 1) zullen als een lieflijke reuk tot Mij oprijzen; (Genesis 8:21) want a) Mijn huis zal voortaan, daar de grenzen, die `t oude Verbond had opgericht, neergevallen zijn, een bedehuis genoemd worden voor alle volken, gelijk Salomo dat reeds bij de inwijding van den door Hem opgerichten tempel heeft vooruitgezien (1 Kings 8:41).

a) Matthew 21:13. Mark 11:17. Luke 19:46.

1) Drie dingen belooft de Heere hier aan de gelovigen uit de Heidenen, n dat zij tot zijn heiligen berg zullen komen, Zijne gemeenschap zullen genieten, n dat Hij hun vrede en blijdschap zal geven, want Hij zal hen verheugen, en eindelijk dat Hij hun offeranden zal aannemen, waar Hij zelf hen bewerkt om Hem die offeranden te brengen. Die offeranden, die blijken van het Gode dankbaar zijn, zullen Hem aangenaam zijn.

Vers 8

8. De Heere HEERE, die door Zijne uitnodiging (Isaiah 55:1) de verdrevenen (Isaiah 11:12), de verlorene schapen van Israël (Matthew 9:36; Matthew 15:24) vergadert, daar Hij bij de godvruchtige Joden uit alle landen der aarde (Acts 2:5) tevens de godvruchtige Jodengenoten (Acts 6:5; Acts 13:43) voegt, en ook de gesnedenen niet uitsluit (Isaiah 56:1-Isaiah 56:7), spreekt: Ik zal tot hem nog meer vergaderen, nevens hen, die reeds tot hem vergaderd zijn, Ik zal Mij met het Evangelie onmiddellijk tot de heidenwereld wenden (John 10:16. Acts 11:20, Acts 13:46), en ze tot ene kudde met Israël doen worden.

1) De eerstelingen zullen gevolgd worden door een grote menigte. Nevens de verdrevenen Israël's zullen uit de Heidenen tot hen die reeds aanvankelijk zijn toegebracht, velen toegevoegd worden, die eveneens in den Heere, den God van Israël, zullen geloven, en voor wie het Evangelie der zaligheid, in waarheid een reuke des levens ten leven zal wezen.

IX. Isaiah 56:9-Isaiah 57:21. Met Isaiah 56:8 eindigt het troostwoord voor de vreemdelingen en de gesnedenen, en met Isaiah 56:9 tot en met Isaiah 57:1, treedt de Profeet bestraffend op tegen het volk Israël's, tegen de herders en de oversten. Hij waarschuwt dat hun gewetenloosheid en zedeloosheid hun ten verderf zal zijn en hun ten ondergang zal brengen. Heeft de Profeet in de vorige verzen den lieflijken klank van het Evangelie-woord doen horen, hier laat hij den donder der wet vernemen en vertoont aan zijn volk den schrik van Horeb.

Vers 8

8. De Heere HEERE, die door Zijne uitnodiging (Isaiah 55:1) de verdrevenen (Isaiah 11:12), de verlorene schapen van Israël (Matthew 9:36; Matthew 15:24) vergadert, daar Hij bij de godvruchtige Joden uit alle landen der aarde (Acts 2:5) tevens de godvruchtige Jodengenoten (Acts 6:5; Acts 13:43) voegt, en ook de gesnedenen niet uitsluit (Isaiah 56:1-Isaiah 56:7), spreekt: Ik zal tot hem nog meer vergaderen, nevens hen, die reeds tot hem vergaderd zijn, Ik zal Mij met het Evangelie onmiddellijk tot de heidenwereld wenden (John 10:16. Acts 11:20, Acts 13:46), en ze tot ene kudde met Israël doen worden.

1) De eerstelingen zullen gevolgd worden door een grote menigte. Nevens de verdrevenen Israël's zullen uit de Heidenen tot hen die reeds aanvankelijk zijn toegebracht, velen toegevoegd worden, die eveneens in den Heere, den God van Israël, zullen geloven, en voor wie het Evangelie der zaligheid, in waarheid een reuke des levens ten leven zal wezen.

IX. Isaiah 56:9-Isaiah 57:21. Met Isaiah 56:8 eindigt het troostwoord voor de vreemdelingen en de gesnedenen, en met Isaiah 56:9 tot en met Isaiah 57:1, treedt de Profeet bestraffend op tegen het volk Israël's, tegen de herders en de oversten. Hij waarschuwt dat hun gewetenloosheid en zedeloosheid hun ten verderf zal zijn en hun ten ondergang zal brengen. Heeft de Profeet in de vorige verzen den lieflijken klank van het Evangelie-woord doen horen, hier laat hij den donder der wet vernemen en vertoont aan zijn volk den schrik van Horeb.

Vers 9

9. Van dien tijd echter, dat de Heere dit Zijn woord ten uitvoer legt, geldt van dat Israël, dat zich niet tot de kudde van den goeden Herder heeft laten verzamelen, maar zijn hart verstokt heeft, dit woord: Al gij gedierte des velds komt, om deze uwe schapen te eten, die nu zonder meester zijn en aan het verderf ten prooi zijn overgegeven (Jeremiah 12:6-Jeremiah 12:9). Ja, al gij gedierten in het woud! komt en eet Matthew 24:28).

1) De schapen van Gode weiden zullen tot schapen der slachting gesteld worden. De heidenen worden hier opgeroepen, eerst met den naam van gedierte des velds en daarna met dien van gedierte van het woud, om Israël te verdrukken van wege zijn zonde en ongerechtigheid.

Vers 9

9. Van dien tijd echter, dat de Heere dit Zijn woord ten uitvoer legt, geldt van dat Israël, dat zich niet tot de kudde van den goeden Herder heeft laten verzamelen, maar zijn hart verstokt heeft, dit woord: Al gij gedierte des velds komt, om deze uwe schapen te eten, die nu zonder meester zijn en aan het verderf ten prooi zijn overgegeven (Jeremiah 12:6-Jeremiah 12:9). Ja, al gij gedierten in het woud! komt en eet Matthew 24:28).

1) De schapen van Gode weiden zullen tot schapen der slachting gesteld worden. De heidenen worden hier opgeroepen, eerst met den naam van gedierte des velds en daarna met dien van gedierte van het woud, om Israël te verdrukken van wege zijn zonde en ongerechtigheid.

Vers 10

10. Hun wachters, de wachters van deze aan het verderf overgegevene schapen, de Schriftgeleerden en Farizeeën, die op den stoel van Mozes zitten (Matthew 23:2), zijn allen in openbare tegenspraak met hun titel en roeping, daar zij toch zieners heten en het moesten aanzeggen, wanneer de morgen der zaligheid aanbrak (Isaiah 21:6); zij zijn blind (Matthew 15:14; Matthew 23:13, 2 Corinthians 3:14), zij weten niet (1 Corinthians 2:7); zij allen zijn stomme honden; de Heere had hun het ambt van schaapherdershonden (Job 30:1) bij Zijne kudde gegeven, maar Zij kunnen niet bassen, niet door blaffen den naderenden wolf verjagen; zij zijn slaperig, dromers in plaats van zieners, Zij liggen neer, zij hebben het sluimeren lief in plaats dat zij waken.

Vers 10

10. Hun wachters, de wachters van deze aan het verderf overgegevene schapen, de Schriftgeleerden en Farizeeën, die op den stoel van Mozes zitten (Matthew 23:2), zijn allen in openbare tegenspraak met hun titel en roeping, daar zij toch zieners heten en het moesten aanzeggen, wanneer de morgen der zaligheid aanbrak (Isaiah 21:6); zij zijn blind (Matthew 15:14; Matthew 23:13, 2 Corinthians 3:14), zij weten niet (1 Corinthians 2:7); zij allen zijn stomme honden; de Heere had hun het ambt van schaapherdershonden (Job 30:1) bij Zijne kudde gegeven, maar Zij kunnen niet bassen, niet door blaffen den naderenden wolf verjagen; zij zijn slaperig, dromers in plaats van zieners, Zij liggen neer, zij hebben het sluimeren lief in plaats dat zij waken.

Vers 11

11. En deze honden welgevoed en gemest, zijn sterk van begeerte naar aardse bezittingen en wellusten, zij kunnen niet verzadigd worden, hoewel zij zich reeds zo goed hebben verzorgd (Matthew 23:14). Ja het zijn herders, om ze nog van ene andere zijde te doen kennen, die niet verstaan kunnen, die er geen verstand van hebben om de kudde op den rechten weg te leiden; zij allen keren zich naar hunnen weg, ieder laat de kudde dwalen (Isaiah 53:5), en heeft, in plaats van aan algemeen welzijn te denken, slechts zijn eigen voordeel op het oog; elk een keert zich naar zijn gewin, elk uit zijn einde 1) allen van de hoogsten tot de laagsten, alle rangen der priesters, zien slechts op hun eigen belang (Luke 16:14).

1) Beter: alles op eens. Henry tekent juist aan: hebben is hun doelwit en zo dat zij niets verliezen en niets ontberen dat er te krijgen is.

Vers 11

11. En deze honden welgevoed en gemest, zijn sterk van begeerte naar aardse bezittingen en wellusten, zij kunnen niet verzadigd worden, hoewel zij zich reeds zo goed hebben verzorgd (Matthew 23:14). Ja het zijn herders, om ze nog van ene andere zijde te doen kennen, die niet verstaan kunnen, die er geen verstand van hebben om de kudde op den rechten weg te leiden; zij allen keren zich naar hunnen weg, ieder laat de kudde dwalen (Isaiah 53:5), en heeft, in plaats van aan algemeen welzijn te denken, slechts zijn eigen voordeel op het oog; elk een keert zich naar zijn gewin, elk uit zijn einde 1) allen van de hoogsten tot de laagsten, alle rangen der priesters, zien slechts op hun eigen belang (Luke 16:14).

1) Beter: alles op eens. Henry tekent juist aan: hebben is hun doelwit en zo dat zij niets verliezen en niets ontberen dat er te krijgen is.

Vers 12

12. Komt herwaarts zeggen zij, want zij weten niets anders te doen dan te eten en te drinken: Ik zal wijn halen en wij zullen sterken drank zuipen; en de dag van morgen zal zijn als deze, alle dagen zullen wij een gemakkelijk en vrolijk leven hebben (Luke 16:19), ja, groter, veel treflijker zal het zijn, iedere dag zal het nog lustiger toegaan.

Ziedaar de hoofdmisdaad van Juda's oversten: zwelgzucht, schandelijke overdaad en brooddronkenheid. De uitgelezen weelde, die zo ontwijfelbaar het kenmerk is van een zedenbederf, dat nu gene perken meer kent. En dit alles, gepaard met de schandelijkste zorgeloosheid, zonder bekommering voor de gevolgen van zulk ene handelwijze, zonder enig voornemen van verbetering, opzettelijk en hardnekkig!

Hoe menigeen in iedere tijd der kerk zou hier zijn eigen beeld kunnen onderkennen. Zullen wij niet ernstig den groten Herder der schapen bidden, ons herders te zenden naar Zijn eigen hart, om ons te voeden met kennis en verstand, opdat wij ons mogen verblijden in Zijnen heiligen naam, en dat dagelijks gelovigen aan de kerk worden toegevoegd? Zo zij het, Heere Jezus, Gij goede en opperste Herder der schapen).

Vers 12

12. Komt herwaarts zeggen zij, want zij weten niets anders te doen dan te eten en te drinken: Ik zal wijn halen en wij zullen sterken drank zuipen; en de dag van morgen zal zijn als deze, alle dagen zullen wij een gemakkelijk en vrolijk leven hebben (Luke 16:19), ja, groter, veel treflijker zal het zijn, iedere dag zal het nog lustiger toegaan.

Ziedaar de hoofdmisdaad van Juda's oversten: zwelgzucht, schandelijke overdaad en brooddronkenheid. De uitgelezen weelde, die zo ontwijfelbaar het kenmerk is van een zedenbederf, dat nu gene perken meer kent. En dit alles, gepaard met de schandelijkste zorgeloosheid, zonder bekommering voor de gevolgen van zulk ene handelwijze, zonder enig voornemen van verbetering, opzettelijk en hardnekkig!

Hoe menigeen in iedere tijd der kerk zou hier zijn eigen beeld kunnen onderkennen. Zullen wij niet ernstig den groten Herder der schapen bidden, ons herders te zenden naar Zijn eigen hart, om ons te voeden met kennis en verstand, opdat wij ons mogen verblijden in Zijnen heiligen naam, en dat dagelijks gelovigen aan de kerk worden toegevoegd? Zo zij het, Heere Jezus, Gij goede en opperste Herder der schapen).

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 56". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-56.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile