Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Partner with StudyLight.org as God uses us to make a difference for those displaced by Russia's war on Ukraine.
Click to donate today!

Bible Commentaries
Jesaja 61

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 61

Isaiah 61:1.

HET PROFETISCHE AMBT VAN CHRISTUS. VREUGDE DER KERK.

IV. Isaiah 61:1-Isaiah 61:11. De vierde rede. Vroeger sprak de Heere zelf en maakte Hij Zijne genadige raadsbesluiten over Israël zelf bekend. Nu treedt Hij sprekende op, dien de Heere tot Middelaar van Zijn raadsbesluit geroepen heeft. Hij is dezelfde knecht Gods, die ook in Isaiah 49:1, Isaiah 50:4, Zijne roeping als Heiland voorstelde en de ervaringen in Zijn dienstwerk voorzegde. Nadat Hij in de volheid der tijden verschenen was heeft Hij uitdrukkelijk verklaard, dat onze plaats van Hem gezegd was (Luke 4:16, Daarom mag de mening der Joodse Schriftverklaarders, alsof de Profeet hier van zich zelven sprak, door Christelijke Schriftverklaarders niet worden herhaald, terwijl bovendien wetenschappelijke gronden haar tegenspreken. Deze Knecht des Heren, uitgaande van den toestand van ellende en druk, waarin het volk van Israël zich bevindt, als de tijd der verlossing komt, kondigt in de eerste plaats Zijne profetische werkzaamheid aan, tot welke de Heere Hem geroepen en toegerust heeft. Hiermede begint het jaar der genade, dat inderdaad en in waarheid een jaar der vrijlating wordt. Hij verklaart echter niet nader, waardoor die aangekondigde verlossing zal worden teweeggebracht, maar plaatst zich aanstonds aan het einde der tijden, wanneer de volbrachte verlossing hare gezegende vruchten voor Israël zal gebracht hebben. Hij toont aan, wat Israël voor de wereld zal zijn en in welke verhouding de bekeerde heidenen van hun zijde tot Israël zullen staan, aan het slot vat hij dit in ene gelijkenis te zamen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 61

Isaiah 61:1.

HET PROFETISCHE AMBT VAN CHRISTUS. VREUGDE DER KERK.

IV. Isaiah 61:1-Isaiah 61:11. De vierde rede. Vroeger sprak de Heere zelf en maakte Hij Zijne genadige raadsbesluiten over Israël zelf bekend. Nu treedt Hij sprekende op, dien de Heere tot Middelaar van Zijn raadsbesluit geroepen heeft. Hij is dezelfde knecht Gods, die ook in Isaiah 49:1, Isaiah 50:4, Zijne roeping als Heiland voorstelde en de ervaringen in Zijn dienstwerk voorzegde. Nadat Hij in de volheid der tijden verschenen was heeft Hij uitdrukkelijk verklaard, dat onze plaats van Hem gezegd was (Luke 4:16, Daarom mag de mening der Joodse Schriftverklaarders, alsof de Profeet hier van zich zelven sprak, door Christelijke Schriftverklaarders niet worden herhaald, terwijl bovendien wetenschappelijke gronden haar tegenspreken. Deze Knecht des Heren, uitgaande van den toestand van ellende en druk, waarin het volk van Israël zich bevindt, als de tijd der verlossing komt, kondigt in de eerste plaats Zijne profetische werkzaamheid aan, tot welke de Heere Hem geroepen en toegerust heeft. Hiermede begint het jaar der genade, dat inderdaad en in waarheid een jaar der vrijlating wordt. Hij verklaart echter niet nader, waardoor die aangekondigde verlossing zal worden teweeggebracht, maar plaatst zich aanstonds aan het einde der tijden, wanneer de volbrachte verlossing hare gezegende vruchten voor Israël zal gebracht hebben. Hij toont aan, wat Israël voor de wereld zal zijn en in welke verhouding de bekeerde heidenen van hun zijde tot Israël zullen staan, aan het slot vat hij dit in ene gelijkenis te zamen.

Vers 1

1. a) De Geest des Heren HEEREN (Isaiah 50:5), is op Mij 1) Zijnen Knecht (Isaiah 42:1), daar Hij als ene blijvende bezitting op Mij is nedergedaald (Isaiah 11:2. Luke 3:22), en daarom is die geestelijke olie op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft tot Zijnen Profeet (Acts 10:38). Hij heeft Mij geroepen om een blijde boodschap 2) te brengen den zachtmoedigen 3), den ellendigen, den gebogenen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen 4) vrijheid van hun boeien uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis 5) waarin zij tot hiertoe lagen.

a) Luke 4:17-Luke 4:20.

1) Hiermede belooft Jesaja, dat er na de ballingschap nog getuigen van de genade Gods zullen zijn, om het volk van den ondergang en de schaduwen des doods terug te brengen, en de door zo vele rampen gedrukte Kerk, door de kracht des Geestes te herstellen. Daar er echter die verlossing alleen in den naam en op gezag van Christus voorzegd mocht worden, gebruikt de Profeet den eerste persoon en voert Christus als het ware sprekend in om het gemoed der vrezenden alzo des te krachtiger tot een goed vertrouwen op te wekken.

Intussen staat het vast, dat deze woorden alleen op Christus kunnen toegepast worden en wel om twee redenen. Vooreerst, omdat Hij alleen met de volheid des Geestes begiftigd is, om getuige en afgezant van onze verzoening met God te zijn. Vervolgens omdat Hij alleen door de kracht Zijns Geestes het goede dat hier beloofd wordt, tot stand brengt en voltooit. 2) Indien daar in het profetische woord ene plaats was, aan welker klank en toon de eerbiedige en gelovige Israëliet merken kon, dat de profeet niet van zich zelven, maar van een ander sprak, en Hem, den Messias, verkondigde, het was voorzeker deze. Wat de Knecht des Heren, van den Geest des Heren aangegrepen, hier uitspreekt, kan hij niet uitspreken dan door, zeker niet willekeurige vereenzelviging van zijn voorbeeldigen persoon met het Goddelijk voorbeeld, den volmaakten Knecht des Heren van Zich zelven getuigt, met de hoogste waarheid en in de volkomenste volheid van betekenis en kracht ook in zijne mate waar is van Zijn profeet, die in zijne eigene roeping de roeping van den Messias kan voorgevoelen, gelijk de Messias de Zijne in die van den profeet afspiegelt. Ja, de Messias zelf, de Gezalfde bij uitnemendheid, de Gezalfde door de Heiligen Geest en dat niet met mate, spreekt hier door den mond, en niet slechts door den mond, maar door den persoon van Jesaja, den mens Gods, door Gods Geest gedreven. Hij spreekt van Zijne zalving door den Geest des Heren HEEREN; van Zijne zending van den Heere, om te doen, om uit te roepen, om te beschikken, om te geven, wat niemand dan Hij doen, uitroepen, beschikken, geven kan; Hij spreekt er van als machthebbende, en niet slechts als de profeten. Hoe heerlijk klonk dit Messias-woord voor Israël in de dagen der benauwdheid, der verwachting, der ballingschap; hoe heerlijk alle eeuwen van verdrukking en verwachting door! Welke denkbeelden deed het opvatten van Zijn persoon en rijk, als zij Hem zien zouden in de heerlijkheid Zijner volmaaktheid, om aan Israël te doen, gelijk Hij gezegd had.

3) Deze zijn niet zozeer de rechtvaardige lieden, want de zachtmoedigheid kan ene natuurlijke gemoedsstemming zijn, maar de verootmoedigden, vernederden, overtuigden. Toen Paulus zei: Heere! wat wilt Gij dat ik doen zal? was hij een zachtmoedige; te voren was hij een hooghartige.

Letterlijk staat er: zij die alles te dulden hebben, d. w. z. de ellendigen, de gebogenen. De blijde boodschap is, dat er een einde komt aan het leed, aan de ellende, dat de dagen van strijd en verdrukking voorbij zijn en zullen plaats maken voor die van verlossing en uitredding.

4) Hij, die niet doen kan wat hij wil om zich zelven te bevrijden, is een geestelijk gevangene, en zulke gevangenen zijn we allen. Christus biedt ons de vrijheid aan: Dien de Zoon vrijmaakt is waarlijk vrij. Doch tot welke vrijheid maakt Hij vrij? Om te kunnen doen wat men wil? Neen dat is de vrijheid, die zich de duivel neemt, ene vrijheid in ene eeuwige keten. Christen maakt ons vrij om alles te willen en te doen wat God wil en doet, en dat ja, dat is ene waarlijk Goddelijke vrijheid, ene vrijheid in God, in ene eindeloze ruimte.

5) Geheel Zijn drievoudig ambt wordt hier meegedeeld. Niet alleen is Hij Profeet om een blijde boodschap te brengen, maar ook Priester om door den balsem van Gilead, dien Hij verwerft en aanbrengt de hartewonden, door de zonde geslagen, te genezen. En niet alleen Priester, maar ook Koning, om gevangenen in vrijheid heen te zenden; om de koperen boeien te verbreken en de ijzeren deuren te openen.

Vers 1

1. a) De Geest des Heren HEEREN (Isaiah 50:5), is op Mij 1) Zijnen Knecht (Isaiah 42:1), daar Hij als ene blijvende bezitting op Mij is nedergedaald (Isaiah 11:2. Luke 3:22), en daarom is die geestelijke olie op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft tot Zijnen Profeet (Acts 10:38). Hij heeft Mij geroepen om een blijde boodschap 2) te brengen den zachtmoedigen 3), den ellendigen, den gebogenen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen 4) vrijheid van hun boeien uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis 5) waarin zij tot hiertoe lagen.

a) Luke 4:17-Luke 4:20.

1) Hiermede belooft Jesaja, dat er na de ballingschap nog getuigen van de genade Gods zullen zijn, om het volk van den ondergang en de schaduwen des doods terug te brengen, en de door zo vele rampen gedrukte Kerk, door de kracht des Geestes te herstellen. Daar er echter die verlossing alleen in den naam en op gezag van Christus voorzegd mocht worden, gebruikt de Profeet den eerste persoon en voert Christus als het ware sprekend in om het gemoed der vrezenden alzo des te krachtiger tot een goed vertrouwen op te wekken.

Intussen staat het vast, dat deze woorden alleen op Christus kunnen toegepast worden en wel om twee redenen. Vooreerst, omdat Hij alleen met de volheid des Geestes begiftigd is, om getuige en afgezant van onze verzoening met God te zijn. Vervolgens omdat Hij alleen door de kracht Zijns Geestes het goede dat hier beloofd wordt, tot stand brengt en voltooit. 2) Indien daar in het profetische woord ene plaats was, aan welker klank en toon de eerbiedige en gelovige Israëliet merken kon, dat de profeet niet van zich zelven, maar van een ander sprak, en Hem, den Messias, verkondigde, het was voorzeker deze. Wat de Knecht des Heren, van den Geest des Heren aangegrepen, hier uitspreekt, kan hij niet uitspreken dan door, zeker niet willekeurige vereenzelviging van zijn voorbeeldigen persoon met het Goddelijk voorbeeld, den volmaakten Knecht des Heren van Zich zelven getuigt, met de hoogste waarheid en in de volkomenste volheid van betekenis en kracht ook in zijne mate waar is van Zijn profeet, die in zijne eigene roeping de roeping van den Messias kan voorgevoelen, gelijk de Messias de Zijne in die van den profeet afspiegelt. Ja, de Messias zelf, de Gezalfde bij uitnemendheid, de Gezalfde door de Heiligen Geest en dat niet met mate, spreekt hier door den mond, en niet slechts door den mond, maar door den persoon van Jesaja, den mens Gods, door Gods Geest gedreven. Hij spreekt van Zijne zalving door den Geest des Heren HEEREN; van Zijne zending van den Heere, om te doen, om uit te roepen, om te beschikken, om te geven, wat niemand dan Hij doen, uitroepen, beschikken, geven kan; Hij spreekt er van als machthebbende, en niet slechts als de profeten. Hoe heerlijk klonk dit Messias-woord voor Israël in de dagen der benauwdheid, der verwachting, der ballingschap; hoe heerlijk alle eeuwen van verdrukking en verwachting door! Welke denkbeelden deed het opvatten van Zijn persoon en rijk, als zij Hem zien zouden in de heerlijkheid Zijner volmaaktheid, om aan Israël te doen, gelijk Hij gezegd had.

3) Deze zijn niet zozeer de rechtvaardige lieden, want de zachtmoedigheid kan ene natuurlijke gemoedsstemming zijn, maar de verootmoedigden, vernederden, overtuigden. Toen Paulus zei: Heere! wat wilt Gij dat ik doen zal? was hij een zachtmoedige; te voren was hij een hooghartige.

Letterlijk staat er: zij die alles te dulden hebben, d. w. z. de ellendigen, de gebogenen. De blijde boodschap is, dat er een einde komt aan het leed, aan de ellende, dat de dagen van strijd en verdrukking voorbij zijn en zullen plaats maken voor die van verlossing en uitredding.

4) Hij, die niet doen kan wat hij wil om zich zelven te bevrijden, is een geestelijk gevangene, en zulke gevangenen zijn we allen. Christus biedt ons de vrijheid aan: Dien de Zoon vrijmaakt is waarlijk vrij. Doch tot welke vrijheid maakt Hij vrij? Om te kunnen doen wat men wil? Neen dat is de vrijheid, die zich de duivel neemt, ene vrijheid in ene eeuwige keten. Christen maakt ons vrij om alles te willen en te doen wat God wil en doet, en dat ja, dat is ene waarlijk Goddelijke vrijheid, ene vrijheid in God, in ene eindeloze ruimte.

5) Geheel Zijn drievoudig ambt wordt hier meegedeeld. Niet alleen is Hij Profeet om een blijde boodschap te brengen, maar ook Priester om door den balsem van Gilead, dien Hij verwerft en aanbrengt de hartewonden, door de zonde geslagen, te genezen. En niet alleen Priester, maar ook Koning, om gevangenen in vrijheid heen te zenden; om de koperen boeien te verbreken en de ijzeren deuren te openen.

Vers 2

2. Om uit te roepen het jaar van het welbehagen, het jaar der genade des HEEREN, 1) voor afgebeeld door het Oud-Testamentische jubeljaar (Leviticus 26:8), en den dag der wraak onzes Gods 2) over alle vijanden, die Zijn volk zo lang hadden gevangen gehouden en verdrukt; om alle treurigen te troosten, 3) die door de straffen over Israël zijn verootmoedigd, en door den langen duur daarvan diep ter neer zijn geslagen (Isaiah 57:15; Isaiah 66:10. Matthew 5:4).

1) Paulus noemt dat tijdstip (Galatians 4:4) de volheid des tijds, om de gelovigen te leren, niet nieuwsgierig te vragen naar hetgeen er dan moet volgen, maar in het welbehagen Gods te berusten en hen te doen genoeg hebben aan dat ene, dat het heil in Christus geopenbaard is, toen God dat goeddacht.

2) Ene toespeling op het jubeljaar, waarin alle dienstbaarheid ophield en alles afgewisseld werd en tot zijn oorspronkelijken eigenaar terugkeerde, waaronder alles vrij en nieuw werd. Merkt op: tegenover het jaar van het welbehagen des Heren staat de dag der wraak.

3) Wel ziet dit, dat spreekt van zelf, op de treurenden in Israël, maar dan ook op alle treurigen, op alle treurenden over de zonde en over de schuld, welke zij bij God hebben. Hij troost als Profeet. Hij troost, als Priester. Hij troost als Koning Hij komt met de boodschap van vrede en verzoening. Hij past de kracht van Zijn bloed, door zijn Geest, op de schuldige zielen toe. Hij komt als Koning, door niet alleen een aanvankelijke maar een volkomen verlossing te schenken, door eenmaal volkomen te bevrijden van alle banden, waarmee Satan de zielen had gebonden.

Vers 2

2. Om uit te roepen het jaar van het welbehagen, het jaar der genade des HEEREN, 1) voor afgebeeld door het Oud-Testamentische jubeljaar (Leviticus 26:8), en den dag der wraak onzes Gods 2) over alle vijanden, die Zijn volk zo lang hadden gevangen gehouden en verdrukt; om alle treurigen te troosten, 3) die door de straffen over Israël zijn verootmoedigd, en door den langen duur daarvan diep ter neer zijn geslagen (Isaiah 57:15; Isaiah 66:10. Matthew 5:4).

1) Paulus noemt dat tijdstip (Galatians 4:4) de volheid des tijds, om de gelovigen te leren, niet nieuwsgierig te vragen naar hetgeen er dan moet volgen, maar in het welbehagen Gods te berusten en hen te doen genoeg hebben aan dat ene, dat het heil in Christus geopenbaard is, toen God dat goeddacht.

2) Ene toespeling op het jubeljaar, waarin alle dienstbaarheid ophield en alles afgewisseld werd en tot zijn oorspronkelijken eigenaar terugkeerde, waaronder alles vrij en nieuw werd. Merkt op: tegenover het jaar van het welbehagen des Heren staat de dag der wraak.

3) Wel ziet dit, dat spreekt van zelf, op de treurenden in Israël, maar dan ook op alle treurigen, op alle treurenden over de zonde en over de schuld, welke zij bij God hebben. Hij troost als Profeet. Hij troost, als Priester. Hij troost als Koning Hij komt met de boodschap van vrede en verzoening. Hij past de kracht van Zijn bloed, door zijn Geest, op de schuldige zielen toe. Hij komt als Koning, door niet alleen een aanvankelijke maar een volkomen verlossing te schenken, door eenmaal volkomen te bevrijden van alle banden, waarmee Satan de zielen had gebonden.

Vers 3

3. Om den treurigen Zions te beschikken, dat hun op het hoofd gegeven worde sieraad voor as, 1) (Deuteronomy 14:2), vreugdeolie (Psalms 45:8) voor treurigheid, waarbij het zalven nagelaten is (2 Sam. 14:2. Daniel 10:3), het gewaad des lofs voor enen benauwden geest, bij welken zij in zak en as hebben gewandeld (1 Kings 21:27). Dit heeft Hij gedaan, opdat zij, wanneer het Evangelie zijne werking aan hen tot hun rechtvaardiging en heiliging heeft volbracht, genaamd worden eikenbomen, Terebinthen, der gerechtigheid, die in de kracht der hun geschonkene gerechtigheid zo vast en zo welig groeiende als eikenbomen staan, ene planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde, 2) als wiens hand ze geplant heeft, om eer van hen te verkrijgen (Isaiah 60:21).

1) As, och wat is het anders, dan het geheel verteerde, het geheel opgegane, het ganselijk niets meer zijnde voor Hem, die uwe zielen doorschouwt. As is het geheel uitgevuurde, het kille, het dorre.

En zo nu moeten de zielen zijn, zal Jezus ze met zijn geestelijk sieraad omhangen.

Sieraad, paarlen, robijnen! Maar voor as. Niet dus, voor wat nog onverteerd, zich zelf op het altaar werpt.

Niet ook voor wat slechts half verteerde.

Zelfs niet voor wat nog glimt, nog smeult en dus nog vonken kan, maar voor wat as en niets dan as is.

2) Wij hebben hier de sterkste tegenstellingen. As behoorde bij treurenden. Wie as op het hoofd had, beleed daarmee dat hij van alle vrolijkheid gespeend was, den omgang met anderen meen, en zich terugtrok in de stille eenzaamheid, volkomen het beeld van den winter vertonende. Tegen as op het hoofd wordt hier gesteld, sieraad, dat is een diadeem, het teken der ere, der blijdschap, van waardigheid en aanzien. Voor wie derhalve de as weggenomen, en aan wie de diadeem op het hoofd werd gedrukt, hem werd daarmee eer en heerlijkheid geschonken, uit de duisternis van treurigheid en droefheid, van verwerping teruggebracht in het licht der blijdschap en ere.

Dit zelfde geldt ook van de treurigheid en vreugdeolie. Wie treurig was, liet na zich te zalven, maar hier wordt hem olie, en wel olie der vreugde gegeven, opdat de klaagzang der ellende zou plaats maken voor het loflied der blijdschap.

En dan eindelijk het gewaad, de mantel des lofs, tegenover een benauwden geest.

Wie bedroefd van ziele, wie benauwd van geest is, heeft geen stof tot lof. Alles blikt hem even somber en donker tegen. Maar hier wordt gesproken van lof, als van een mantel, van een gewaad, waarmee hij bekleed zal worden, opdat de bezorgdheid, de bedruktheid, de benauwdheid zou wijken, en het alles bij hem vergeten en het blijdschap zou zijn.

Het gevolg daarvan wordt daarop geschetst, n. l. opdat zij eikenbomen, of liever terebinten, die altijd groen zijn, zouden genaamd worden, ene planting des Heren.

Niet een planting van zich zelf. Want neen, niet zij zelf hadden zich die gehele herschepping doen ondergaan, maar de Heere God, en wel met het doel, opdat Hij zelf in en door Zijn eigen werk zou verheerlijkt worden.

Alles wat door het vlees geworden Woord wordt en is gedaan het is, opdat de Drie-enige God er door verheerlijkt worde.

Vers 3

3. Om den treurigen Zions te beschikken, dat hun op het hoofd gegeven worde sieraad voor as, 1) (Deuteronomy 14:2), vreugdeolie (Psalms 45:8) voor treurigheid, waarbij het zalven nagelaten is (2 Sam. 14:2. Daniel 10:3), het gewaad des lofs voor enen benauwden geest, bij welken zij in zak en as hebben gewandeld (1 Kings 21:27). Dit heeft Hij gedaan, opdat zij, wanneer het Evangelie zijne werking aan hen tot hun rechtvaardiging en heiliging heeft volbracht, genaamd worden eikenbomen, Terebinthen, der gerechtigheid, die in de kracht der hun geschonkene gerechtigheid zo vast en zo welig groeiende als eikenbomen staan, ene planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde, 2) als wiens hand ze geplant heeft, om eer van hen te verkrijgen (Isaiah 60:21).

1) As, och wat is het anders, dan het geheel verteerde, het geheel opgegane, het ganselijk niets meer zijnde voor Hem, die uwe zielen doorschouwt. As is het geheel uitgevuurde, het kille, het dorre.

En zo nu moeten de zielen zijn, zal Jezus ze met zijn geestelijk sieraad omhangen.

Sieraad, paarlen, robijnen! Maar voor as. Niet dus, voor wat nog onverteerd, zich zelf op het altaar werpt.

Niet ook voor wat slechts half verteerde.

Zelfs niet voor wat nog glimt, nog smeult en dus nog vonken kan, maar voor wat as en niets dan as is.

2) Wij hebben hier de sterkste tegenstellingen. As behoorde bij treurenden. Wie as op het hoofd had, beleed daarmee dat hij van alle vrolijkheid gespeend was, den omgang met anderen meen, en zich terugtrok in de stille eenzaamheid, volkomen het beeld van den winter vertonende. Tegen as op het hoofd wordt hier gesteld, sieraad, dat is een diadeem, het teken der ere, der blijdschap, van waardigheid en aanzien. Voor wie derhalve de as weggenomen, en aan wie de diadeem op het hoofd werd gedrukt, hem werd daarmee eer en heerlijkheid geschonken, uit de duisternis van treurigheid en droefheid, van verwerping teruggebracht in het licht der blijdschap en ere.

Dit zelfde geldt ook van de treurigheid en vreugdeolie. Wie treurig was, liet na zich te zalven, maar hier wordt hem olie, en wel olie der vreugde gegeven, opdat de klaagzang der ellende zou plaats maken voor het loflied der blijdschap.

En dan eindelijk het gewaad, de mantel des lofs, tegenover een benauwden geest.

Wie bedroefd van ziele, wie benauwd van geest is, heeft geen stof tot lof. Alles blikt hem even somber en donker tegen. Maar hier wordt gesproken van lof, als van een mantel, van een gewaad, waarmee hij bekleed zal worden, opdat de bezorgdheid, de bedruktheid, de benauwdheid zou wijken, en het alles bij hem vergeten en het blijdschap zou zijn.

Het gevolg daarvan wordt daarop geschetst, n. l. opdat zij eikenbomen, of liever terebinten, die altijd groen zijn, zouden genaamd worden, ene planting des Heren.

Niet een planting van zich zelf. Want neen, niet zij zelf hadden zich die gehele herschepping doen ondergaan, maar de Heere God, en wel met het doel, opdat Hij zelf in en door Zijn eigen werk zou verheerlijkt worden.

Alles wat door het vlees geworden Woord wordt en is gedaan het is, opdat de Drie-enige God er door verheerlijkt worde.

Vers 4

4. En zij zullen, ten gevolge hunner eigene inwendige vernieuwing door het Evangelie a), de oude verwoeste plaatsen, ook aan gene zijde van de grenzen van hun land, bouwen, de vorige verstoringen weer oprichten, en de verwoeste steden vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht.

a) Isaiah 58:12.

Deze overgang van de geestelijke tot de nationale behoeften van Israël zon volstrekt onverstaanbaar en onverklaarbaar zijn, indien wij niet wisten, dat het ingaan van de volheid der Heidenen gelijktijdig plaats zal vinden met de wederaanneming van Israël en zijnen wederkeer tot wederopbouw der verwoeste plaatsen. Ten gevolge van de bekering en wederkering van Israël zal de uitstroming van het licht des Evangelies over de gehele wereld plaats hebben. 5. En uitlanders zullen in uw eigen land, o Mijn volk! op de weiden staan, en uwe kudden weiden, de bezigheden van het dagelijks leven voor u verrichten, en vreemden zullen uwe akkerlieden en uwe wijngaardeniers zijn.

Vers 4

4. En zij zullen, ten gevolge hunner eigene inwendige vernieuwing door het Evangelie a), de oude verwoeste plaatsen, ook aan gene zijde van de grenzen van hun land, bouwen, de vorige verstoringen weer oprichten, en de verwoeste steden vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht.

a) Isaiah 58:12.

Deze overgang van de geestelijke tot de nationale behoeften van Israël zon volstrekt onverstaanbaar en onverklaarbaar zijn, indien wij niet wisten, dat het ingaan van de volheid der Heidenen gelijktijdig plaats zal vinden met de wederaanneming van Israël en zijnen wederkeer tot wederopbouw der verwoeste plaatsen. Ten gevolge van de bekering en wederkering van Israël zal de uitstroming van het licht des Evangelies over de gehele wereld plaats hebben. 5. En uitlanders zullen in uw eigen land, o Mijn volk! op de weiden staan, en uwe kudden weiden, de bezigheden van het dagelijks leven voor u verrichten, en vreemden zullen uwe akkerlieden en uwe wijngaardeniers zijn.

Vers 6

6. Doch gijlieden zult te midden der volkeren zijn, wat Arons geslacht in het midden van Israël was, en op de hoogte uwer eigenlijke bestemming worden geplaatst (Exodus 19:6); gij zult a) priesters des HEEREN heten, men zal u van de zijde der Heidenen, dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen, het tijdelijke goed der Heidenen eten, daar gij ze met uwe geestelijke goederen hebt rijk gemaakt (Romans 15:27), en in hun heerlijkheid, wat groots zij vroeger boven u gehad hebben, zult gij u beroemen.

a) 1 Peter 2:5, 1 Peter 2:9. Openbaring :6; 5:10 enz.

1) Alle gelovigen worden tot koningen en priesters gemaakt, onzen Gode, en zij behoren zich bovenal in hun godsdienstige verrichtingen, en in hunnen gansen wandel zo te gedragen, met de Heiligheid des Heren op hun voorhoofden geschreven, opdat men hen terecht noemen moge de Priesters des Heren.

Vers 6

6. Doch gijlieden zult te midden der volkeren zijn, wat Arons geslacht in het midden van Israël was, en op de hoogte uwer eigenlijke bestemming worden geplaatst (Exodus 19:6); gij zult a) priesters des HEEREN heten, men zal u van de zijde der Heidenen, dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen, het tijdelijke goed der Heidenen eten, daar gij ze met uwe geestelijke goederen hebt rijk gemaakt (Romans 15:27), en in hun heerlijkheid, wat groots zij vroeger boven u gehad hebben, zult gij u beroemen.

a) 1 Peter 2:5, 1 Peter 2:9. Openbaring :6; 5:10 enz.

1) Alle gelovigen worden tot koningen en priesters gemaakt, onzen Gode, en zij behoren zich bovenal in hun godsdienstige verrichtingen, en in hunnen gansen wandel zo te gedragen, met de Heiligheid des Heren op hun voorhoofden geschreven, opdat men hen terecht noemen moge de Priesters des Heren.

Vers 7

7. Voor uwe dubbele schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel 1); in vreemde landen moesten zij treden (Psalms 137:1); daarom zullen zij in hun land erfelijk het dubbele bezitten (Isaiah 40:2); zij zullen eeuwige vreugde hebben.

1) In het Hebreeën Thagath boschthekem mischnh. Beter: In plaats van uwe schaamte een dubbel, en dan verder: in plaats van uwe schande zullen zij juichen over hun deel. Het tweede gedeelte verklaart het eerste. De betekenis is dat al wat vroeger geleden is op veelvuldige wijze zal vergoed worden.

Vers 7

7. Voor uwe dubbele schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel 1); in vreemde landen moesten zij treden (Psalms 137:1); daarom zullen zij in hun land erfelijk het dubbele bezitten (Isaiah 40:2); zij zullen eeuwige vreugde hebben.

1) In het Hebreeën Thagath boschthekem mischnh. Beter: In plaats van uwe schaamte een dubbel, en dan verder: in plaats van uwe schande zullen zij juichen over hun deel. Het tweede gedeelte verklaart het eerste. De betekenis is dat al wat vroeger geleden is op veelvuldige wijze zal vergoed worden.

Vers 8

8. Want Ik, de HEERE, zo zegt Hij, wiens Knecht tot hiertoe heeft gesproken, terwijl Hij zelf verder het woord voert, heb het recht lief, en herstel het, waar het is geschonden, gelijk de Heidenen dat omtrent Israël deden (Isaiah 47:6). Ik haat den door in het brandoffer, 1) alle geveinsdheid in den godsdienst, en Ik zal geven, dat hun werk in der waarheid zal zijn daar dit aan Mijn zo hevig verdrukt volk ook het loon in des te grotere vreugde aanbrengt, en Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, zodat Ik niet meer op hen zal toornen, noch hen zal schelden (Isaiah 54:9).

1) In het Hebreeën Sonee gazeel beolah. De Septuaginta vertaalt derhalve: Ik haat den door uit ongerechtigheid. En dit kunnen ook de woorden in den grondtekst betekenen: Ik haat den door in ongerechtigheid. Want wel kan hier het laatste woord brandoffer betekenen, maar ook ongerechtigheid = Awelah.

De Heere wil dan zeggen, dat Hij niet wil dat Israël van de Heidenen op onrechtvaardige wijze zal nemen, en dat Hij er daarom voor zal zorgen, dat deze vrijwillig hun schatten Israël zullen brengen, gelijk ook vroeger geschied is, bij den uittocht, toen de Egyptenaren vrijwillig hun goed brachten en Israël aldus de Egyptenaren beroofde. 9. En hun zaad zal onder de Heidenen bekend worden, men zal het kennen aan de heerlijkheid, die Ik als een stempel op hen zal drukken, en hun nakomelingen zullen onderscheidingstekenen der ere bezitten in het midden der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen kennen, want bij den eersten blik zal men de kentekenen van den stand hunner grootheid opmerken, en zien dat zij zijn een zaad, dat de HEERE, in geheel bijzondere mate en boven alle geslachten der aarde gezegend heeft. 1)

1) God zal hiervan de ere hebben. Want elk zal dat aan Gods zegen toeschrijven; allen, die hen zien, zullen zoveel goddelijke genade in hen, en zulke doorslaande bewijzen van Gods gunst jegens hen bemerken, dat zij zullen erkend worden het zaad te zijn, hetwelk de Heere gezegend heeft en nog zegent. Want het sluit beiden in.

Vers 8

8. Want Ik, de HEERE, zo zegt Hij, wiens Knecht tot hiertoe heeft gesproken, terwijl Hij zelf verder het woord voert, heb het recht lief, en herstel het, waar het is geschonden, gelijk de Heidenen dat omtrent Israël deden (Isaiah 47:6). Ik haat den door in het brandoffer, 1) alle geveinsdheid in den godsdienst, en Ik zal geven, dat hun werk in der waarheid zal zijn daar dit aan Mijn zo hevig verdrukt volk ook het loon in des te grotere vreugde aanbrengt, en Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, zodat Ik niet meer op hen zal toornen, noch hen zal schelden (Isaiah 54:9).

1) In het Hebreeën Sonee gazeel beolah. De Septuaginta vertaalt derhalve: Ik haat den door uit ongerechtigheid. En dit kunnen ook de woorden in den grondtekst betekenen: Ik haat den door in ongerechtigheid. Want wel kan hier het laatste woord brandoffer betekenen, maar ook ongerechtigheid = Awelah.

De Heere wil dan zeggen, dat Hij niet wil dat Israël van de Heidenen op onrechtvaardige wijze zal nemen, en dat Hij er daarom voor zal zorgen, dat deze vrijwillig hun schatten Israël zullen brengen, gelijk ook vroeger geschied is, bij den uittocht, toen de Egyptenaren vrijwillig hun goed brachten en Israël aldus de Egyptenaren beroofde. 9. En hun zaad zal onder de Heidenen bekend worden, men zal het kennen aan de heerlijkheid, die Ik als een stempel op hen zal drukken, en hun nakomelingen zullen onderscheidingstekenen der ere bezitten in het midden der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen kennen, want bij den eersten blik zal men de kentekenen van den stand hunner grootheid opmerken, en zien dat zij zijn een zaad, dat de HEERE, in geheel bijzondere mate en boven alle geslachten der aarde gezegend heeft. 1)

1) God zal hiervan de ere hebben. Want elk zal dat aan Gods zegen toeschrijven; allen, die hen zien, zullen zoveel goddelijke genade in hen, en zulke doorslaande bewijzen van Gods gunst jegens hen bemerken, dat zij zullen erkend worden het zaad te zijn, hetwelk de Heere gezegend heeft en nog zegent. Want het sluit beiden in.

Vers 10

10. Ik ben zeer vrolijk in den HEERE; mijne ziel verheugt zich in mijnen God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, mij dat hen in zo rijke mate laten ondervinden, dat het mij omgeeft, als de klederen het lichaam. Den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan, Hij heeft Mij met Zijne gerechtigheid zo omgeven, dat Ik er geheel door beschermd ben (Isaiah 1:27), even als een mantel tegen de koude bedekt; gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad (Isaiah 61:6) versiert, en door den tulband, waarmee hij het hoofd omgeeft, een priesterlijk aanzien (Exodus 29:9; Exodus 39:28) verkrijgt (Song of Solomon 3:11), en als ene bruid zich ten dage der bruiloft versiert met haar gereedschap.

Het is het antwoord der kerk op de beloften van God. Zij toont er mede, dat zij die vreugde bezit, welke ook Paulus zozeer aanprijst. Hare vreugde ligt in haar vrijen toegang tot God. Zij gelooft Gods genadewoord: alles is het uwe, en zegt: Amen. Ja, alles is het mijne! Wij moeten de genadegiften mijnen, ons zelven toe-eigenen; want dit is ons leven; het laten liggen der goddelijke beloften is de dood. Wij moeten God met de armen des geloofs omvatten en omvat houden; of wij hebben niets. Want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils. Bekleed. Ene eenvoudige maar veel zeggende uitdrukking De mens mag sedert zijn val niet naakt voor God verschijnen, hij moet naar lichaam en ziel gekleed zijn. De kleding is dan ook zodanig vereenzelvigd met den mens, dat wij hem buiten zijne kleding nauwelijks kennen. Wij arbeiden, wandelen slapen, in een woord wij doen alles, wij leven in onze kleding. Zo moet het ook in het geestelijke zijn. Wij moeten niet naakt bevonden worden. Wij moeten in den geest en naar de ziel bekleed zijn met de klederen des heils. Den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan, der gerechtigheid van Christus; want de Schrift kent gene andere gerechtigheid voor den mens, den zondaar. Met enen mantel kan men zich geheel omwikkelen. Ook is de mantel een overkleed. Dit kleed en de klederen des heils maken de gehele kleding uit. Gelijk een bruidegom zich met priesterlijk gewaad versiert met haar gereedschap. De Schrift kent den bruidegom en de bruid het sierlijk feestkleed toe, als beiden voegende, maar evenzo, ja nog meer dan die beiden, moet zich ook de gelovige geestelijk versieren als zijnde een dienaar of ene dienares van den Heere, van wiens huis alleen heiligheid het sieraad is.

Over wie die Ik is, wordt verschillend gedacht. Zijn er velen die van mening zijn, dat hiermede de Kerk sprekende wordt ingevoerd, anderen zijn van gevoelen, dat het is de Knecht des Heren, Christus Jezus, maar sprekende in den naam van de Kerk des N. Verbonds. Beide opvattingen kunnen tot hun recht komen.

Vers 10

10. Ik ben zeer vrolijk in den HEERE; mijne ziel verheugt zich in mijnen God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, mij dat hen in zo rijke mate laten ondervinden, dat het mij omgeeft, als de klederen het lichaam. Den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan, Hij heeft Mij met Zijne gerechtigheid zo omgeven, dat Ik er geheel door beschermd ben (Isaiah 1:27), even als een mantel tegen de koude bedekt; gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad (Isaiah 61:6) versiert, en door den tulband, waarmee hij het hoofd omgeeft, een priesterlijk aanzien (Exodus 29:9; Exodus 39:28) verkrijgt (Song of Solomon 3:11), en als ene bruid zich ten dage der bruiloft versiert met haar gereedschap.

Het is het antwoord der kerk op de beloften van God. Zij toont er mede, dat zij die vreugde bezit, welke ook Paulus zozeer aanprijst. Hare vreugde ligt in haar vrijen toegang tot God. Zij gelooft Gods genadewoord: alles is het uwe, en zegt: Amen. Ja, alles is het mijne! Wij moeten de genadegiften mijnen, ons zelven toe-eigenen; want dit is ons leven; het laten liggen der goddelijke beloften is de dood. Wij moeten God met de armen des geloofs omvatten en omvat houden; of wij hebben niets. Want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils. Bekleed. Ene eenvoudige maar veel zeggende uitdrukking De mens mag sedert zijn val niet naakt voor God verschijnen, hij moet naar lichaam en ziel gekleed zijn. De kleding is dan ook zodanig vereenzelvigd met den mens, dat wij hem buiten zijne kleding nauwelijks kennen. Wij arbeiden, wandelen slapen, in een woord wij doen alles, wij leven in onze kleding. Zo moet het ook in het geestelijke zijn. Wij moeten niet naakt bevonden worden. Wij moeten in den geest en naar de ziel bekleed zijn met de klederen des heils. Den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan, der gerechtigheid van Christus; want de Schrift kent gene andere gerechtigheid voor den mens, den zondaar. Met enen mantel kan men zich geheel omwikkelen. Ook is de mantel een overkleed. Dit kleed en de klederen des heils maken de gehele kleding uit. Gelijk een bruidegom zich met priesterlijk gewaad versiert met haar gereedschap. De Schrift kent den bruidegom en de bruid het sierlijk feestkleed toe, als beiden voegende, maar evenzo, ja nog meer dan die beiden, moet zich ook de gelovige geestelijk versieren als zijnde een dienaar of ene dienares van den Heere, van wiens huis alleen heiligheid het sieraad is.

Over wie die Ik is, wordt verschillend gedacht. Zijn er velen die van mening zijn, dat hiermede de Kerk sprekende wordt ingevoerd, anderen zijn van gevoelen, dat het is de Knecht des Heren, Christus Jezus, maar sprekende in den naam van de Kerk des N. Verbonds. Beide opvattingen kunnen tot hun recht komen.

Vers 11

11. Want, zo zegt nu weer de Knecht des Heren, Zich nader verklarende omtrent het gevolg van Zijne evangelieprediking op aarde, gelijk de aarde hare spruit van allerlei aard (Gen 1:11 v.) voortbrengt, en gelijk een hof, een met vlijt bebouwde grond, hetgeen in hem gezaaid is doet uitspruiten, alzo zal de Heere HEERE, die voor de volken tot een akker, en voor Israël tot een hof wordt, om aan beiden te geven, wat Zijn raadsbesluit inhoudt, gerechtigheid en in `t bijzonder voor Israël als het uitverkoren volk lof doen uitspruiten voor al de volken, gelijk in Isaiah 61:9 nader is aangewezen.

Het moge een tijdlang winter zijn in de kerk, dat deze zegeningen niet gezien worden, er zal een lentetijd komen, wanneer door de levenwekkende stralen van de naderende Zon der gerechtigheid alles zal opbloeien. Zij zullen zich verre verspreiden en uitschieten voor het oog aller volken; de grote zaligheid zal openbaar en bekend worden, de einden der aarde zullen het zien. (HENRY en SOORT).

Laat ons ernstig bidden, dat de Heere die gerechtigheid onder ons doe voortkomen, welke de uitnemendheid en heerlijkheid der Christelijke belijdenis uitmaakt. Door blijdschap in de rechte wegen Gods moeten wij den groten laster zoeken uit te wissen, dat zij die het Evangelie geloven, somber en lastig zouden zijn. Niemand heeft zulke bronnen van vreugde en lof, als de geliefden des Heren, want zij verwachten de heerlijkheid en de eer en het eeuwig leven.

Vers 11

11. Want, zo zegt nu weer de Knecht des Heren, Zich nader verklarende omtrent het gevolg van Zijne evangelieprediking op aarde, gelijk de aarde hare spruit van allerlei aard (Gen 1:11 v.) voortbrengt, en gelijk een hof, een met vlijt bebouwde grond, hetgeen in hem gezaaid is doet uitspruiten, alzo zal de Heere HEERE, die voor de volken tot een akker, en voor Israël tot een hof wordt, om aan beiden te geven, wat Zijn raadsbesluit inhoudt, gerechtigheid en in `t bijzonder voor Israël als het uitverkoren volk lof doen uitspruiten voor al de volken, gelijk in Isaiah 61:9 nader is aangewezen.

Het moge een tijdlang winter zijn in de kerk, dat deze zegeningen niet gezien worden, er zal een lentetijd komen, wanneer door de levenwekkende stralen van de naderende Zon der gerechtigheid alles zal opbloeien. Zij zullen zich verre verspreiden en uitschieten voor het oog aller volken; de grote zaligheid zal openbaar en bekend worden, de einden der aarde zullen het zien. (HENRY en SOORT).

Laat ons ernstig bidden, dat de Heere die gerechtigheid onder ons doe voortkomen, welke de uitnemendheid en heerlijkheid der Christelijke belijdenis uitmaakt. Door blijdschap in de rechte wegen Gods moeten wij den groten laster zoeken uit te wissen, dat zij die het Evangelie geloven, somber en lastig zouden zijn. Niemand heeft zulke bronnen van vreugde en lof, als de geliefden des Heren, want zij verwachten de heerlijkheid en de eer en het eeuwig leven.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 61". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-61.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile