Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jeremia 45

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 45

Jeremiah 45:1.

BARUCH WORDT DOOR JEREMIA GETROOST.

VI. Jeremiah 45:1-Jeremiah 45:5. Als aanhangsel tot alle profetieën omtrent Juda en Israël, voegt de Profeet hier ene belofte des Heeren bij voor zijnen getrouwen helper Baruch, bij gelegenheid van het ter nederschreven der bedreigingen tegen Israël uitgesproken, tot aan het 4e jaar van Jojakim. Dat opschrijven wordt in Jeremiah 36:1 bericht. Baruch was ten gevolge daarvan in grote bekommernis over het verderf van zijn volk, Dit troostwoord werd nu mondeling aan hem gegeven. Eerst later, misschien eerst in Egypte, schreef hij het ter neer, en plaatste het aan het slot zijner profetieën omtrent Israël, toen hij aan den avond van zijn droevig leven in Egypte, de gehele verzameling van zijn voorzeggingen bij elkaar bracht en rangschikte.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 45

Jeremiah 45:1.

BARUCH WORDT DOOR JEREMIA GETROOST.

VI. Jeremiah 45:1-Jeremiah 45:5. Als aanhangsel tot alle profetieën omtrent Juda en Israël, voegt de Profeet hier ene belofte des Heeren bij voor zijnen getrouwen helper Baruch, bij gelegenheid van het ter nederschreven der bedreigingen tegen Israël uitgesproken, tot aan het 4e jaar van Jojakim. Dat opschrijven wordt in Jeremiah 36:1 bericht. Baruch was ten gevolge daarvan in grote bekommernis over het verderf van zijn volk, Dit troostwoord werd nu mondeling aan hem gegeven. Eerst later, misschien eerst in Egypte, schreef hij het ter neer, en plaatste het aan het slot zijner profetieën omtrent Israël, toen hij aan den avond van zijn droevig leven in Egypte, de gehele verzameling van zijn voorzeggingen bij elkaar bracht en rangschikte.

Vers 1

1. Het woord des Heeren, dat de Profeet Jeremia gesproken heeft tot Baruch, den zoon van Nerija, als hij die woorden, die de Heere tot den Profeet gesproken had, van de dagen van Josia af, op des Heeren bevel (Jeremiah 36:2), uit den mond van Jeremia in een boek (liever: boekrol) schreef, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, zeggende:

Vers 1

1. Het woord des Heeren, dat de Profeet Jeremia gesproken heeft tot Baruch, den zoon van Nerija, als hij die woorden, die de Heere tot den Profeet gesproken had, van de dagen van Josia af, op des Heeren bevel (Jeremiah 36:2), uit den mond van Jeremia in een boek (liever: boekrol) schreef, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, zeggende:

Vers 2

2. Alzo zegt de HEERE, de God Israëls, van u, o Baruch!

Vers 2

2. Alzo zegt de HEERE, de God Israëls, van u, o Baruch!

Vers 3

3. Gij zijt nu geschokt en diep bedroefd door den indruk, dien de zware oordelen Gods op u hebben gemaakt, welke volgens Mijne door u geschrevene woorden over Mijn volk zullen komen. Gij zegt: Wee nu mij, want de HEERE heeft in Zijne dreigingen, droefenis tot mijne smart gedaan) die ik reeds ondervond over het diepe verderf en de zonde van mijn volk (Jeremiah 8:18, Jeremiah 15:18); ik ben moede van mijn zuchten, en vind gene rust (Psalms 6:7. Lamentations 5:5).

Het in onmogelijk, dat een mens, die gehoorzaam is aan Gods woord, den afval zijner broederen met stoïsche koudheid en onverschilligheid zou aanzien; want de liefde en de barmhartigheid, die hij zelf heeft ervaren, maakt hem ook warm voor het eeuwige heil en de welvaart zijner broederen. Wanneer hij echter de oordelen Gods over zijne broederen ziet naderen, voegt dit nog jammer en harteleed bij de zielesmarten, die reeds aanwezig zijn, en juist te meer, naar mate hij de gerichten rechtvaardiger moet vinden. Zo zien wij het bij alle Profeten, inzonderheid bij Jeremia, zo bij Christus, die over Jeruzalem weent, als Hij denkt aan het oordeel der verwerping.

Vers 3

3. Gij zijt nu geschokt en diep bedroefd door den indruk, dien de zware oordelen Gods op u hebben gemaakt, welke volgens Mijne door u geschrevene woorden over Mijn volk zullen komen. Gij zegt: Wee nu mij, want de HEERE heeft in Zijne dreigingen, droefenis tot mijne smart gedaan) die ik reeds ondervond over het diepe verderf en de zonde van mijn volk (Jeremiah 8:18, Jeremiah 15:18); ik ben moede van mijn zuchten, en vind gene rust (Psalms 6:7. Lamentations 5:5).

Het in onmogelijk, dat een mens, die gehoorzaam is aan Gods woord, den afval zijner broederen met stoïsche koudheid en onverschilligheid zou aanzien; want de liefde en de barmhartigheid, die hij zelf heeft ervaren, maakt hem ook warm voor het eeuwige heil en de welvaart zijner broederen. Wanneer hij echter de oordelen Gods over zijne broederen ziet naderen, voegt dit nog jammer en harteleed bij de zielesmarten, die reeds aanwezig zijn, en juist te meer, naar mate hij de gerichten rechtvaardiger moet vinden. Zo zien wij het bij alle Profeten, inzonderheid bij Jeremia, zo bij Christus, die over Jeruzalem weent, als Hij denkt aan het oordeel der verwerping.

Vers 4

4. Zo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Zie het gericht is vast besloten. Het volk en het godsrijk met al zijne heilige ordeningen, dat Ik gebouwd heb, opdat het Mijn heiligdom, Mijn kostbaarst erfgoed zijn zou, breek Ik af, omdat het door de zonde verwoest en tot bekering ongeschikt geworden is. En dat Ik geplant heb, ruk Ik uit 1), zelfs dit ganse land 2), dat nu voor het gericht der verwoesting bestemd is, zelfs zal Mijn gericht, van het huis Gods beginnende, steeds verder over andere volken, eindelijk over de gehele aarde gaan. Er is geen verderflijker waan te menen, dat de Heere Zijn eigen werk niet weer zou kunnen verwoesten. Wel zal de verwoesting alleen het slechte daarvan treffen. Maar juist de slechten op de aarde, onder het volk, in de kerk, op de tronen zijn het, die zich door de feiten der goddelijke stichting of verkiezing geborgen wanen ondanks hun slechtheid, waardoor zij God tot een dienaar der zonde maken. God heeft de aarde geschapen. Hij zal ze door vuur verwoesten. Maar ene nieuwe aarde en ene nieuwe hemel zal uit dien wereldbrand voortkomen. Hij heeft het volk van Israël met de heilige stad en de tempel verslagen en verstrooid. Maar het Israël naar den geest leeft nog en zal eens het Israël naar het vlees weer met een nieuw leven doordringen. De Christelijke kerk in het Oosten is door den Islam verwoest, en welke waarborg hebben dan Rome, Geneve en Wittenberg, dat het hun niet zal gaan als Jeruzalem? De vorsten moesten toch het principe van legitimiteit niet zo verstaan, dat God wel vorsten kan aanstellen maar niet afzetten. En toch zal, ook wanneer alle tegenwoordige Christelijke kerken zullen verwoest en alle tronen omvergestoten worden, de Kerk des Heeren niet ophouden, noch die overheid die van God is.

Wij mogen dit wel toepassen op deze wereld en onzen staat daarin. God breekt door Zijne Voorzienigheid af en rukt uit. Alles is onzeker en vergankelijk, wij kunnen hier geen blijvende stad verwachten. Wat dwaasheid is het dan voor ons zelf hier grote dingen te zoeken, waar alles klein en niets zeker is.

Alsof God wil zeggen: Tot hiertoe heb ik het volk voorzien met singuliere gaven. Ik heb het mij tot een erfenis uitverkoren. Het is een heilig geslacht, het is een priesterlijk koninkrijk. Ik woon in het midden van hetzelve. Ik heb de zorg op mij genomen om het te beschermen. Ik ben zijn Vader. Hij is mij niet slechts een zoon, maar als een eerstgeboren zoon: Vervolgens dit land is heilig, dewijl Ik Mijn Naam er in gesteld heb. Ik heb derhalve dit volk geplant en het land en heb het gebouwd. Nu echter zal ik het afbreken en uitrukken.

2) Colharez staat hier, gelijk dikwijls, dubbelzinnig; het kan betekenen: "de ganse aarde" en "het ganse land, " en beide betekenissen zijn zeker ook door den Profeet bedoeld, want volk en land van Israël met zijne gehele geschiedenis is een door God gewilde type voor de volken en landen der ganse aarde met hun geschiedenis. Het gericht over het volk en het land van Israël is een spiegel en het begin des gerichts over alle volken der aarde.

Vers 4

4. Zo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Zie het gericht is vast besloten. Het volk en het godsrijk met al zijne heilige ordeningen, dat Ik gebouwd heb, opdat het Mijn heiligdom, Mijn kostbaarst erfgoed zijn zou, breek Ik af, omdat het door de zonde verwoest en tot bekering ongeschikt geworden is. En dat Ik geplant heb, ruk Ik uit 1), zelfs dit ganse land 2), dat nu voor het gericht der verwoesting bestemd is, zelfs zal Mijn gericht, van het huis Gods beginnende, steeds verder over andere volken, eindelijk over de gehele aarde gaan. Er is geen verderflijker waan te menen, dat de Heere Zijn eigen werk niet weer zou kunnen verwoesten. Wel zal de verwoesting alleen het slechte daarvan treffen. Maar juist de slechten op de aarde, onder het volk, in de kerk, op de tronen zijn het, die zich door de feiten der goddelijke stichting of verkiezing geborgen wanen ondanks hun slechtheid, waardoor zij God tot een dienaar der zonde maken. God heeft de aarde geschapen. Hij zal ze door vuur verwoesten. Maar ene nieuwe aarde en ene nieuwe hemel zal uit dien wereldbrand voortkomen. Hij heeft het volk van Israël met de heilige stad en de tempel verslagen en verstrooid. Maar het Israël naar den geest leeft nog en zal eens het Israël naar het vlees weer met een nieuw leven doordringen. De Christelijke kerk in het Oosten is door den Islam verwoest, en welke waarborg hebben dan Rome, Geneve en Wittenberg, dat het hun niet zal gaan als Jeruzalem? De vorsten moesten toch het principe van legitimiteit niet zo verstaan, dat God wel vorsten kan aanstellen maar niet afzetten. En toch zal, ook wanneer alle tegenwoordige Christelijke kerken zullen verwoest en alle tronen omvergestoten worden, de Kerk des Heeren niet ophouden, noch die overheid die van God is.

Wij mogen dit wel toepassen op deze wereld en onzen staat daarin. God breekt door Zijne Voorzienigheid af en rukt uit. Alles is onzeker en vergankelijk, wij kunnen hier geen blijvende stad verwachten. Wat dwaasheid is het dan voor ons zelf hier grote dingen te zoeken, waar alles klein en niets zeker is.

Alsof God wil zeggen: Tot hiertoe heb ik het volk voorzien met singuliere gaven. Ik heb het mij tot een erfenis uitverkoren. Het is een heilig geslacht, het is een priesterlijk koninkrijk. Ik woon in het midden van hetzelve. Ik heb de zorg op mij genomen om het te beschermen. Ik ben zijn Vader. Hij is mij niet slechts een zoon, maar als een eerstgeboren zoon: Vervolgens dit land is heilig, dewijl Ik Mijn Naam er in gesteld heb. Ik heb derhalve dit volk geplant en het land en heb het gebouwd. Nu echter zal ik het afbreken en uitrukken.

2) Colharez staat hier, gelijk dikwijls, dubbelzinnig; het kan betekenen: "de ganse aarde" en "het ganse land, " en beide betekenissen zijn zeker ook door den Profeet bedoeld, want volk en land van Israël met zijne gehele geschiedenis is een door God gewilde type voor de volken en landen der ganse aarde met hun geschiedenis. Het gericht over het volk en het land van Israël is een spiegel en het begin des gerichts over alle volken der aarde.

Vers 5

5. En zoudt gij voor u, die toch slechts een enkel lid van uw volk, ja van de gehele mensheid zijt, grote dingen zoeken, als deze, dat gij onaangeraakt door Mijne gerichten, in rust en vrede uw leven zoudt kunnen doorbrengen? zoek ze niet, gij verlangt iets, dat u niet betaamt en dat onmogelijk is: want zie, Ik breng tot uitroeiing van de misdaad en tot bekering der rechtvaardigen, een kwaad over alle vlees en alle landen, spreekt de HEERE. Ook de rechtvaardigen moeten dat lijden, opdat zij zichzelve niet voor onschuldig houden. Zij moeten tevreden zijn wanneer zij in de oordelen door Mijne hand worden gesteund en door Mijn woord getroost. Daarom stel u tevreden, want u kan het lijden met Mijn volk niet gespaard worden; maar Ik zal u uwe ziel, uw leven, tot enen a) buit geven. Gij zult in allen strijd ongedeerd blijven, in alle plaatsen, waar gij zult henentrekken, en dit is als een loon der genade voor uwe Mij betoonde trouw. a) Jeremiah 21:9; Jeremiah 38:2; Jeremiah 39:18.

Wanneer bijzonder zware gerichten voor de deur zijn, de gelovigen door Gods Geest in hun binnenste worden herinnerd, dat de Heere niets doet, of Hij openbaart Zijn geheim aan Zijne knechten, de Profeten, en door deze aan Zijne gelovigen, zo hebben zij ook niets bijzondere te begeren, waardoor zij zouden mogen menen, het verderf nog te kunnen afwenden. Wanneer alles voor de gerichten rijp wordt, wanneer de ongerechtigheid geheel de overhand neemt, en de liefde in de harten verkoudt, zo heeft men alleen er naar te trachten, hoe men enen genadigen God moge verkrijgen, en men moet dan tevreden zijn, zo men Zijne ziel als een buit mag verkrijgen, daar God voor iedere rechtvaardige ziel een Zoar zal kiezen, om daarheen te kunnen vlieden en haar leven te redden.

Deze boodschap van God aan Baruch leert ons, dat God van Zijn volk verwacht ene gesteltenis der ziele, die overeenkomt met de bedoeling Zijner Voorzienigheid; en dat Hij wil, dat zij nederig van geest zullen wezen in een strijd van openbare oordelen, zodat zij zich zelven niet diets maken, dat zij geheel vrij zullen zijn van de openbare ellenden, welke hun vaderland drukken maar zich tevreden houden met hetgeen God hun toelegt in zulk een tijd, zonder misnoegen of gemor te tonen, en integendeel God verheerlijkende over alle blijken Zijner gunstige Voorzienigheid, welke Hij gelieft hun dan te bewijzen, als daarvoor dankbaar en daarmee vergenoegd zijnde.

Baruch ontvangt hier niet de verzekering dat hij rust zal hebben. Ook hij zal delen in de oordelen van onrust en strijd, van ellende. Maar deze belofte ontvangt hij, dat hij een bijzonder voorwerp der Goddelijke Voorzienigheid zal zijn, door dat, terwijl er duizenden en tienduizenden vallen, hij in het leven zal blijven, ja hij zal ontkomen niet alleen aan het zwaard, maar ook aan de ketenen, of aan de gevangenschap van Babel. De Heere kent en ziet Zijn volk, en dat zien is redding en ontferming.

Vers 5

5. En zoudt gij voor u, die toch slechts een enkel lid van uw volk, ja van de gehele mensheid zijt, grote dingen zoeken, als deze, dat gij onaangeraakt door Mijne gerichten, in rust en vrede uw leven zoudt kunnen doorbrengen? zoek ze niet, gij verlangt iets, dat u niet betaamt en dat onmogelijk is: want zie, Ik breng tot uitroeiing van de misdaad en tot bekering der rechtvaardigen, een kwaad over alle vlees en alle landen, spreekt de HEERE. Ook de rechtvaardigen moeten dat lijden, opdat zij zichzelve niet voor onschuldig houden. Zij moeten tevreden zijn wanneer zij in de oordelen door Mijne hand worden gesteund en door Mijn woord getroost. Daarom stel u tevreden, want u kan het lijden met Mijn volk niet gespaard worden; maar Ik zal u uwe ziel, uw leven, tot enen a) buit geven. Gij zult in allen strijd ongedeerd blijven, in alle plaatsen, waar gij zult henentrekken, en dit is als een loon der genade voor uwe Mij betoonde trouw. a) Jeremiah 21:9; Jeremiah 38:2; Jeremiah 39:18.

Wanneer bijzonder zware gerichten voor de deur zijn, de gelovigen door Gods Geest in hun binnenste worden herinnerd, dat de Heere niets doet, of Hij openbaart Zijn geheim aan Zijne knechten, de Profeten, en door deze aan Zijne gelovigen, zo hebben zij ook niets bijzondere te begeren, waardoor zij zouden mogen menen, het verderf nog te kunnen afwenden. Wanneer alles voor de gerichten rijp wordt, wanneer de ongerechtigheid geheel de overhand neemt, en de liefde in de harten verkoudt, zo heeft men alleen er naar te trachten, hoe men enen genadigen God moge verkrijgen, en men moet dan tevreden zijn, zo men Zijne ziel als een buit mag verkrijgen, daar God voor iedere rechtvaardige ziel een Zoar zal kiezen, om daarheen te kunnen vlieden en haar leven te redden.

Deze boodschap van God aan Baruch leert ons, dat God van Zijn volk verwacht ene gesteltenis der ziele, die overeenkomt met de bedoeling Zijner Voorzienigheid; en dat Hij wil, dat zij nederig van geest zullen wezen in een strijd van openbare oordelen, zodat zij zich zelven niet diets maken, dat zij geheel vrij zullen zijn van de openbare ellenden, welke hun vaderland drukken maar zich tevreden houden met hetgeen God hun toelegt in zulk een tijd, zonder misnoegen of gemor te tonen, en integendeel God verheerlijkende over alle blijken Zijner gunstige Voorzienigheid, welke Hij gelieft hun dan te bewijzen, als daarvoor dankbaar en daarmee vergenoegd zijnde.

Baruch ontvangt hier niet de verzekering dat hij rust zal hebben. Ook hij zal delen in de oordelen van onrust en strijd, van ellende. Maar deze belofte ontvangt hij, dat hij een bijzonder voorwerp der Goddelijke Voorzienigheid zal zijn, door dat, terwijl er duizenden en tienduizenden vallen, hij in het leven zal blijven, ja hij zal ontkomen niet alleen aan het zwaard, maar ook aan de ketenen, of aan de gevangenschap van Babel. De Heere kent en ziet Zijn volk, en dat zien is redding en ontferming.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 45". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jeremiah-45.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile