Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Job 12

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 12

Job 12:1.

JOB BEGINT ZICH TEGEN ZOFAR EN DE ANDERE VRIENDEN TE VERDEDIGEN.

Door den overmoed en de aanmatiging, met welke Zofar den lijder behandeld heeft (Job 11:2, Job 11:12) wordt Job gedrongen, in de nu volgende uitvoerige beantwoording van alle drie de vrienden (Job 12:13, Job 12:14), ene grote schrede voorwaarts te doen. Nadat hij duidelijk erkend heeft, dat hij van de vrienden in het geheel geen troost te wachten heeft, begint hij het oordeel der vrienden van het oordeel Gods over hem te onderscheiden, en zich van hen, als nutteloze medicijnmeesters en leugen-advocaten Gods, af- en tot God heen te wenden, van Wie hij nog met vertrouwen recht verwacht, hoewel hij Hem als zijnen vijand beschouwt. Terwijl hij zo als van een verderen afstand tot meer in de nabijheid van God komt, schittert in hem een straal van hoop, ene duistere herinnering uit het geloofslicht van vroegere, gelukkige dagen, dat er toch misschien na den dood nog genade voor hem te wachten is. Maar nog is de nacht des doods, waarin hij zich gevoelt, te groot, dan dat dit licht door dien nacht zou komen heendringen; nog is hij ver van de oplossing van het raadsel zijns lijdens, omdat hij nog niet in staat is, zijne onschuld tegenover zijne vrienden aan zijne onschuld tegenover God te scheiden. Vooreerst maakt hij (Job 12:1) met bitteren hoon de vermeende wijsheid der vrienden te schande. Vervolgens (Job 13:1) stelt hij hun onbekwaamheid, om Gods verdedigers te zijn, met scherpe, bestraffende woorden bloot, en eindelijk (Job 14:1) wendt hij zich tot God, en begint eerst daarna meer bedeesd zijn twistgeding met Hem.

I. Job 12:1-Job 12:10. Gij verbeeldt u alleen in `t bezit der wijsheid te zijn, maar alles, wat gij mij van de rechtvaardigheid, almacht en alwetendheid Gods, onder welke ik mij moet buigen, leren wilt weet ik wel en nog beter dan gij. Gij handelt, gelijk alle bozen, die gerust zijn in hun geluk, en veracht mij, die onschuldig ongelukkig werd, toch wil ik u tonen hoe armzalig uw wijsheid is. Ziet slechts op de schepselen rondom u: zij leren ieder, dat een machtig en wijs God alles geschapen heeft, dat alles afhankelijk is van Hem.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 12

Job 12:1.

JOB BEGINT ZICH TEGEN ZOFAR EN DE ANDERE VRIENDEN TE VERDEDIGEN.

Door den overmoed en de aanmatiging, met welke Zofar den lijder behandeld heeft (Job 11:2, Job 11:12) wordt Job gedrongen, in de nu volgende uitvoerige beantwoording van alle drie de vrienden (Job 12:13, Job 12:14), ene grote schrede voorwaarts te doen. Nadat hij duidelijk erkend heeft, dat hij van de vrienden in het geheel geen troost te wachten heeft, begint hij het oordeel der vrienden van het oordeel Gods over hem te onderscheiden, en zich van hen, als nutteloze medicijnmeesters en leugen-advocaten Gods, af- en tot God heen te wenden, van Wie hij nog met vertrouwen recht verwacht, hoewel hij Hem als zijnen vijand beschouwt. Terwijl hij zo als van een verderen afstand tot meer in de nabijheid van God komt, schittert in hem een straal van hoop, ene duistere herinnering uit het geloofslicht van vroegere, gelukkige dagen, dat er toch misschien na den dood nog genade voor hem te wachten is. Maar nog is de nacht des doods, waarin hij zich gevoelt, te groot, dan dat dit licht door dien nacht zou komen heendringen; nog is hij ver van de oplossing van het raadsel zijns lijdens, omdat hij nog niet in staat is, zijne onschuld tegenover zijne vrienden aan zijne onschuld tegenover God te scheiden. Vooreerst maakt hij (Job 12:1) met bitteren hoon de vermeende wijsheid der vrienden te schande. Vervolgens (Job 13:1) stelt hij hun onbekwaamheid, om Gods verdedigers te zijn, met scherpe, bestraffende woorden bloot, en eindelijk (Job 14:1) wendt hij zich tot God, en begint eerst daarna meer bedeesd zijn twistgeding met Hem.

I. Job 12:1-Job 12:10. Gij verbeeldt u alleen in `t bezit der wijsheid te zijn, maar alles, wat gij mij van de rechtvaardigheid, almacht en alwetendheid Gods, onder welke ik mij moet buigen, leren wilt weet ik wel en nog beter dan gij. Gij handelt, gelijk alle bozen, die gerust zijn in hun geluk, en veracht mij, die onschuldig ongelukkig werd, toch wil ik u tonen hoe armzalig uw wijsheid is. Ziet slechts op de schepselen rondom u: zij leren ieder, dat een machtig en wijs God alles geschapen heeft, dat alles afhankelijk is van Hem.

Vers 1

1. Maar Job antwoordde de drie vrienden, in `t bijzonder Zofar, nadat ieder eenmaal gesproken had, en zei met bittere smart en scherpen spot:

Vers 1

1. Maar Job antwoordde de drie vrienden, in `t bijzonder Zofar, nadat ieder eenmaal gesproken had, en zei met bittere smart en scherpen spot:

Vers 2

2. Trouwens, omdat gijlieden het volk 1) bij uitnemendheid zijt, groot in verstand boven allen (vgl. Job 8:9),zo zal, wanneer gij sterft, de wijsheid met ulieden uitsterven!

1) Het volk, in den zin van, het volk, dat het weet, waarbij alleen de wetenschap is. Job spreekt hier op ironische wijze. Daarom volgt er ook, zo zal de wijsheid met ulieden sterven. Elifaz en zijne vrienden hebben zich voorgedaan, alsof zij alleen de wijsheid in pacht hadden, hetzij zij de ervaring lieten spreken, of het voorgeslacht opriepen. Job komt hen echter tegen en bepaalt hen er bij in Job 12:3, dat hij evengoed een hart heeft, d.w.z. dat hij evenzeer met wijsheid is begaafd, en geen leeghoofd is, want hart staat daar in de plaats van, verstand, doorzicht. 3. Ik heb ook een verstandig hart even als gijlieden (vgl. Job 11:12 ); ik zwicht niet voor u1) in inzicht, en bij wie zijn niet dergelijke dingen; wie is er op de wereld, die alles, wat gij tot verdediging van God voortgebracht hebt, niet weet?

1) D.i. ik doe niet onder voor u, ik sta niet bij u op den achtergrond.

Zijne vrienden hebben zich op ene hoogte tegenover hem geplaatst, maar, wil hij zeggen, wat gij hebt gezegd is volstrekt niet iets nieuws, ik ben daarvan evengoed bewust als gij.

Vers 2

2. Trouwens, omdat gijlieden het volk 1) bij uitnemendheid zijt, groot in verstand boven allen (vgl. Job 8:9),zo zal, wanneer gij sterft, de wijsheid met ulieden uitsterven!

1) Het volk, in den zin van, het volk, dat het weet, waarbij alleen de wetenschap is. Job spreekt hier op ironische wijze. Daarom volgt er ook, zo zal de wijsheid met ulieden sterven. Elifaz en zijne vrienden hebben zich voorgedaan, alsof zij alleen de wijsheid in pacht hadden, hetzij zij de ervaring lieten spreken, of het voorgeslacht opriepen. Job komt hen echter tegen en bepaalt hen er bij in Job 12:3, dat hij evengoed een hart heeft, d.w.z. dat hij evenzeer met wijsheid is begaafd, en geen leeghoofd is, want hart staat daar in de plaats van, verstand, doorzicht. 3. Ik heb ook een verstandig hart even als gijlieden (vgl. Job 11:12 ); ik zwicht niet voor u1) in inzicht, en bij wie zijn niet dergelijke dingen; wie is er op de wereld, die alles, wat gij tot verdediging van God voortgebracht hebt, niet weet?

1) D.i. ik doe niet onder voor u, ik sta niet bij u op den achtergrond.

Zijne vrienden hebben zich op ene hoogte tegenover hem geplaatst, maar, wil hij zeggen, wat gij hebt gezegd is volstrekt niet iets nieuws, ik ben daarvan evengoed bewust als gij.

Vers 4

4. a) Ik ben het, die onschuldig zijnen vriend een spot is, maar die roepende is om hulp en troost tot God, die hem verhoort, gelijk Hij nooit het geschrei der ellendigen versmaadt b); de rechtvaardige, die Gods wil in alles tot zijn richtsnoer stelt, en de oprechte, in wiens hart ware godzaligheid woont, is een spot 1).

a) Job 16:10; Job 17:2; Job 21:3; Job 30:1. 14:2.

1) Dat zien wij op het hoogst in Christus, als Hij, op het toppunt van gehoorzaamheid en gerechtigheid, aan het kruis hangt. Wie is ooit zo bitter bespot geweest, gelijk Hij in Zijn grootste leed? Daarvan moeten alle Zijne afbeeldsels ook iets dragen; want zij zijn voor de wereld een raadsel, en zij denkt over dezulken gemakkelijk te kunnen triomferen, ja, zij verheugt zich in hare deugd tegenover de ellendigen..

Door dit voorbeeld van Job leren wij, dat God toelaat, dat wij tot een bespotting der wereld zijn en dat onze toestand zo ellendig is, dat wij schijnen te vergaan. En toch behoren wij niet minder geduldig te zijn. Of zijn wij meer waard? Waar zulk een knecht Gods zo uitmuntende, toch geheel en al werd bespot en veracht als een boze en misdadiger, indien God insgelijks met ons handelt, laten we dan niet den moed hebben tegen Hem te murmureren, of ook Hem van wreedheid beschuldigen, maar laten we erkennen, dat het goed voor ons is, dat wij zo laag gehouden worden..

Vers 4

4. a) Ik ben het, die onschuldig zijnen vriend een spot is, maar die roepende is om hulp en troost tot God, die hem verhoort, gelijk Hij nooit het geschrei der ellendigen versmaadt b); de rechtvaardige, die Gods wil in alles tot zijn richtsnoer stelt, en de oprechte, in wiens hart ware godzaligheid woont, is een spot 1).

a) Job 16:10; Job 17:2; Job 21:3; Job 30:1. 14:2.

1) Dat zien wij op het hoogst in Christus, als Hij, op het toppunt van gehoorzaamheid en gerechtigheid, aan het kruis hangt. Wie is ooit zo bitter bespot geweest, gelijk Hij in Zijn grootste leed? Daarvan moeten alle Zijne afbeeldsels ook iets dragen; want zij zijn voor de wereld een raadsel, en zij denkt over dezulken gemakkelijk te kunnen triomferen, ja, zij verheugt zich in hare deugd tegenover de ellendigen..

Door dit voorbeeld van Job leren wij, dat God toelaat, dat wij tot een bespotting der wereld zijn en dat onze toestand zo ellendig is, dat wij schijnen te vergaan. En toch behoren wij niet minder geduldig te zijn. Of zijn wij meer waard? Waar zulk een knecht Gods zo uitmuntende, toch geheel en al werd bespot en veracht als een boze en misdadiger, indien God insgelijks met ons handelt, laten we dan niet den moed hebben tegen Hem te murmureren, of ook Hem van wreedheid beschuldigen, maar laten we erkennen, dat het goed voor ons is, dat wij zo laag gehouden worden..

Vers 5

5. Hij, de rechtvaardige, die in ellende is, is ene verachte fakkel 1), een uitgebrande fakkel, tot niets nut, dan om weggeworpen te worden, naar de mening desgenen, die gerust is, die onbezorgd in voorspoed leeft; hij is gereed met den voet te struikelen, en alzo nabij den val.

1) In het Hebreeën Laphid. Dit kan ook samen gesteld zijn uit ongeluk en l, het teken van den dativus (derden naamval). Dan is de vertaling: Verachting is het deel der ongelukkigen. De bedoeling blijft dan toch hetzelfde. Job spreekt hier uit, dat hij, evenals vele ongelukkigen, verachting moet ondervinden van hen, die daar gerust voortleven en, trots op hun voorspoed, van mening zijn, dat, wie ongelukkig is, het ook verdiend heeft.

Men merkt, dat hij in deze periode meer tegen zijne vrienden optreedt dan in de eerste, en hun redenen tracht te ontzenuwen.

Vers 5

5. Hij, de rechtvaardige, die in ellende is, is ene verachte fakkel 1), een uitgebrande fakkel, tot niets nut, dan om weggeworpen te worden, naar de mening desgenen, die gerust is, die onbezorgd in voorspoed leeft; hij is gereed met den voet te struikelen, en alzo nabij den val.

1) In het Hebreeën Laphid. Dit kan ook samen gesteld zijn uit ongeluk en l, het teken van den dativus (derden naamval). Dan is de vertaling: Verachting is het deel der ongelukkigen. De bedoeling blijft dan toch hetzelfde. Job spreekt hier uit, dat hij, evenals vele ongelukkigen, verachting moet ondervinden van hen, die daar gerust voortleven en, trots op hun voorspoed, van mening zijn, dat, wie ongelukkig is, het ook verdiend heeft.

Men merkt, dat hij in deze periode meer tegen zijne vrienden optreedt dan in de eerste, en hun redenen tracht te ontzenuwen.

Vers 6

6. De tenten der verwoesters a), der geweldigen en roofzuchtigen hebben rust en overvloed; en die God tergen door hun gruweldaden hebben verzekerdheden 1), daar zij wel geborgen zijn, om hetgeen God met Zijne hand toebrengt 2), die in plaats van op den waren levenden God te steunen, Hem verachten (Habakkuk 1:11). Dezulken zijn dikwijls de gelukkigsten op deze wereld, tot welke gij ook misschien behoort.

a) Job 21:7. Psalms 73:11,Psalms 73:12. Jeremiah 12:1. Habakkuk 1:3, Habakkuk 1:4.

1) Wat niet betekent, dat God de goddelozen begunstigt en hen bemint, maar dat wij naar ons gevoelen zo oordelen, indien wij zeggen, dat zij, die voorspoedig zijn, wel door God bemind moeten worden. Maar echter al die voorspoed wordt tot verderf en ondergang der goddelozen aangewend, dewijl God niet aan hun zijde staat. Zelfs indien het schijnt, dat God hen begunstigt en hun vriend is, zo zien wij, dat ten slotte alles tot hun ondergang dient. En laten wij hieruit leren, dat, ofschoon God van ons schijnt te wijken en we van Hem menen, dat Hij ons haat, laten wij leren, zeg ik, om ons onder Zijne machtige hand te vernederen, Zijn goeden wil te volgen, naar Zijne woorden te horen, en verwachten, dat Hij ons altijd nabij is, totdat Hij ons de zaken in het rechte licht stelt. En ondertussen in ware standvastigheid volhouden en er geen berouw over hebben, dat wij Hem hebben geëerd, maar onzen loop vervolgen, totdat Hij ons uit al die moeilijkheden en beproevingen in het eeuwige leven overzet..

2) In het Hebreeën Lascher hebi Eloah bejadi. Beter: die God in Zijn hand heeft, d.w.z. diegenen, die God menen niet nodig te hebben, maar die van mening zijn, dat zij alles zelf kunnen en hoegenaamd geen hulp van Boven nodig hebben. Deze laatste zin is dus nadere verklaring van den middenzin in dit vers.

Job wil hier zeggen, gij hebt uitgemaakt, dat, wie het kwalijk gaat ook goddeloos is, want den rechtvaardige gaat het wel, en daarom wijst hij op de goddelozen, dien het ook wel gaat, om zijne vrienden voor te houden, wat zij daarvan wel denken moeten. In de volgende verzen beroept hij zich op de ervaring in de dierenwereld en het plantenrijk en verheerlijkt hij God, als den Schepper en Onderhouder van alles, ook in de dierenwereld. En daarmee heeft hij het oog op wat Bildad (Job 8:8-Job 8:10) en Zofar (Job 11:7-Job 11:9) gezegd hebben.

Vers 6

6. De tenten der verwoesters a), der geweldigen en roofzuchtigen hebben rust en overvloed; en die God tergen door hun gruweldaden hebben verzekerdheden 1), daar zij wel geborgen zijn, om hetgeen God met Zijne hand toebrengt 2), die in plaats van op den waren levenden God te steunen, Hem verachten (Habakkuk 1:11). Dezulken zijn dikwijls de gelukkigsten op deze wereld, tot welke gij ook misschien behoort.

a) Job 21:7. Psalms 73:11,Psalms 73:12. Jeremiah 12:1. Habakkuk 1:3, Habakkuk 1:4.

1) Wat niet betekent, dat God de goddelozen begunstigt en hen bemint, maar dat wij naar ons gevoelen zo oordelen, indien wij zeggen, dat zij, die voorspoedig zijn, wel door God bemind moeten worden. Maar echter al die voorspoed wordt tot verderf en ondergang der goddelozen aangewend, dewijl God niet aan hun zijde staat. Zelfs indien het schijnt, dat God hen begunstigt en hun vriend is, zo zien wij, dat ten slotte alles tot hun ondergang dient. En laten wij hieruit leren, dat, ofschoon God van ons schijnt te wijken en we van Hem menen, dat Hij ons haat, laten wij leren, zeg ik, om ons onder Zijne machtige hand te vernederen, Zijn goeden wil te volgen, naar Zijne woorden te horen, en verwachten, dat Hij ons altijd nabij is, totdat Hij ons de zaken in het rechte licht stelt. En ondertussen in ware standvastigheid volhouden en er geen berouw over hebben, dat wij Hem hebben geëerd, maar onzen loop vervolgen, totdat Hij ons uit al die moeilijkheden en beproevingen in het eeuwige leven overzet..

2) In het Hebreeën Lascher hebi Eloah bejadi. Beter: die God in Zijn hand heeft, d.w.z. diegenen, die God menen niet nodig te hebben, maar die van mening zijn, dat zij alles zelf kunnen en hoegenaamd geen hulp van Boven nodig hebben. Deze laatste zin is dus nadere verklaring van den middenzin in dit vers.

Job wil hier zeggen, gij hebt uitgemaakt, dat, wie het kwalijk gaat ook goddeloos is, want den rechtvaardige gaat het wel, en daarom wijst hij op de goddelozen, dien het ook wel gaat, om zijne vrienden voor te houden, wat zij daarvan wel denken moeten. In de volgende verzen beroept hij zich op de ervaring in de dierenwereld en het plantenrijk en verheerlijkt hij God, als den Schepper en Onderhouder van alles, ook in de dierenwereld. En daarmee heeft hij het oog op wat Bildad (Job 8:8-Job 8:10) en Zofar (Job 11:7-Job 11:9) gezegd hebben.

Vers 7

7. Gij meent in wijsheid zo hoog verheven te zijn, en waarlijk, zij is zeer alledaags; vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven,

Vers 7

7. Gij meent in wijsheid zo hoog verheven te zijn, en waarlijk, zij is zeer alledaags; vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven,

Vers 8

8. Of spreek tot de aarde, beschouw haar en al wat zij voortbrengt nauwkeurig, en zij zal het u leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen. Alle schepselen toch prediken luide en verstaanbaar, dat de wijsheid en de almacht van den Schepper al het menselijke weten en vermogen overtreft (vlg. Job 11:7-Job 11:9).

Vers 8

8. Of spreek tot de aarde, beschouw haar en al wat zij voortbrengt nauwkeurig, en zij zal het u leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen. Alle schepselen toch prediken luide en verstaanbaar, dat de wijsheid en de almacht van den Schepper al het menselijke weten en vermogen overtreft (vlg. Job 11:7-Job 11:9).

Vers 9

9. Wie weet niet uit alle dezen, welk verstandig mens heeft het niet uit alle deze schepselen leren kennen, dat de hand des HEEREN dit doet, alles, wat ons omgeeft, gemaakt heeft, onderhoudt en regeert (vgl. Hebrews 11:3 Isaiah 41:20; Isaiah 66:2)? 10. In wiens hand de ziel is van al wat leeft, al het mindere leven der dieren, en de geest van alle vlees des mensen, al het hogere leven. Van Hem heeft alles zijnen oorsprong, van Hem is daarom alles volstrekt afhankelijk.

Ziet, wil Job zeggen, dit alles erken ik wel; ik wil Gods grootheid en verhevenheid boven de wereld nog heerlijker schilderen dan gij. Maar zulke beschouwingen van de natuur en van de daarin geopenbaarde scheppende macht Gods kunnen een mensenhart niet tot rust en voldoening brengen. Ieder erkent, dat boven het schepselenheir een machtig, hoogverheven Wezen tronen moet, maar zulk ene erkentenis kan mij, armen man, niet baten. Het gevoel van onze gehele afhankelijkheid van enen machtigen Schepper op zichzelf, drukt ons meer ter neer, dan dat het ons opheft en vertroost. Hoe weinig verstaan toch zij de diepe behoefte van het menselijk hart, die met Schleiermacher het geloof voor het gevoel van volstrekte afhankelijkheid houden! Daarbij toch blijft het onverschillig, of men zich van het blinde noodlot en het Turkse Fatum, of van den waren God, den Vader van onzen Heere Jezus Christus, afhankelijk weet. Hoe weinig ook weten zij van de diepe behoefte van het menselijk hart aan persoonlijke liefde Gods, die menen, dat ene aanbidding van den Schepper in de natuur reeds ene voldoende godsdienst is! Alleen de openbaring van God in Christus leert de openbaring Gods in de schepping weer recht verstaan. De heerlijkheid van den persoonlijken, alleen waren God, vindt slechts hij in de natuur, die verlost is uit den natuurlijken afval van zijn hart en de door ondankbaarheid ontstane verduistering van den geest; slechts hij, die opnieuw met God in gemeenschap getreden is en de rechte Godskennis reeds weer vooraf verkregen heeft.

11.

II. Job 12:11-Job 12:25. Ook uwe spreuken van de oude vaderen omtrent de werkzaamheid Gods in de natuur en onder de mensen kunnen mij geen licht, geen troost geven. Men mag ze niet aanwenden, zonder ze eerst te beproeven. Zeker is bij de ouden wijsheid, maar de volmaakte wijsheid is alleen bij God. Hoort toch, hoe ik zelf uit eigene ervaring en volgens de overlevering van den vroegen tijd Hem als den ondoorgrondelijk Wijze en onweerstaanbaar Machtige u schilderen wil.

Vers 9

9. Wie weet niet uit alle dezen, welk verstandig mens heeft het niet uit alle deze schepselen leren kennen, dat de hand des HEEREN dit doet, alles, wat ons omgeeft, gemaakt heeft, onderhoudt en regeert (vgl. Hebrews 11:3 Isaiah 41:20; Isaiah 66:2)? 10. In wiens hand de ziel is van al wat leeft, al het mindere leven der dieren, en de geest van alle vlees des mensen, al het hogere leven. Van Hem heeft alles zijnen oorsprong, van Hem is daarom alles volstrekt afhankelijk.

Ziet, wil Job zeggen, dit alles erken ik wel; ik wil Gods grootheid en verhevenheid boven de wereld nog heerlijker schilderen dan gij. Maar zulke beschouwingen van de natuur en van de daarin geopenbaarde scheppende macht Gods kunnen een mensenhart niet tot rust en voldoening brengen. Ieder erkent, dat boven het schepselenheir een machtig, hoogverheven Wezen tronen moet, maar zulk ene erkentenis kan mij, armen man, niet baten. Het gevoel van onze gehele afhankelijkheid van enen machtigen Schepper op zichzelf, drukt ons meer ter neer, dan dat het ons opheft en vertroost. Hoe weinig verstaan toch zij de diepe behoefte van het menselijk hart, die met Schleiermacher het geloof voor het gevoel van volstrekte afhankelijkheid houden! Daarbij toch blijft het onverschillig, of men zich van het blinde noodlot en het Turkse Fatum, of van den waren God, den Vader van onzen Heere Jezus Christus, afhankelijk weet. Hoe weinig ook weten zij van de diepe behoefte van het menselijk hart aan persoonlijke liefde Gods, die menen, dat ene aanbidding van den Schepper in de natuur reeds ene voldoende godsdienst is! Alleen de openbaring van God in Christus leert de openbaring Gods in de schepping weer recht verstaan. De heerlijkheid van den persoonlijken, alleen waren God, vindt slechts hij in de natuur, die verlost is uit den natuurlijken afval van zijn hart en de door ondankbaarheid ontstane verduistering van den geest; slechts hij, die opnieuw met God in gemeenschap getreden is en de rechte Godskennis reeds weer vooraf verkregen heeft.

11.

II. Job 12:11-Job 12:25. Ook uwe spreuken van de oude vaderen omtrent de werkzaamheid Gods in de natuur en onder de mensen kunnen mij geen licht, geen troost geven. Men mag ze niet aanwenden, zonder ze eerst te beproeven. Zeker is bij de ouden wijsheid, maar de volmaakte wijsheid is alleen bij God. Hoort toch, hoe ik zelf uit eigene ervaring en volgens de overlevering van den vroegen tijd Hem als den ondoorgrondelijk Wijze en onweerstaanbaar Machtige u schilderen wil.

Vers 11

11. a) Zal niet het geestelijk oor de woorden, de wijze spreuken van den ouden tijd, proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt, welke aangenaam is, en welke niet?

a) Job 6:30; Job 34:3.

Vers 11

11. a) Zal niet het geestelijk oor de woorden, de wijze spreuken van den ouden tijd, proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt, welke aangenaam is, en welke niet?

a) Job 6:30; Job 34:3.

Vers 12

12. In de stokouden is voorzeker de wijsheid, en in de langheid der dagen, in degenen, die hogen ouderdom bereikten, het verstand 1),

1) Bildad heeft zich ook beroepen op de wijsheid der eeuwen en der grijsaards. Job geeft dit hier toe, maar waar hij zo-even Gods kracht heeft groot gemaakt, zo stelt hij nu de wijsheid der mensen, ook die der grijsaards, tegenover de wijsheid Gods, bij Wie de hoogste Wijsheid is. 13. Bij Hem is de hoogste wijsheid en de ondoorgrondelijke macht; Hij heeft raad en verstand.

Door Zijne wijsheid erkent God de dingen in den grond van hun wezen en in de werkelijkheid van hun bestaan; van wege Zijnen raad is Hij nooit om de beste wegen tot bereiking van Zijn doel verlegen; door Zijn verstand weet Hij het ware en valse, het heilzame en verderfelijke grondig te doorzien en te onderscheiden, door Zijne macht kan Hij de plannen, raadsbesluiten en beslissingen Zijner Alwijsheid ongehinderd en onveranderlijk doorzetten..

Alle menselijke wijsheid is hoogstens een uitvloeisel, ene schaduw der Goddelijke wijsheid. Deze is ons echter in Zijn heilig, dierbaar Woord gegeven, waardoor de mens recht verstandig kan worden. (Psalms 19:8).

Vers 12

12. In de stokouden is voorzeker de wijsheid, en in de langheid der dagen, in degenen, die hogen ouderdom bereikten, het verstand 1),

1) Bildad heeft zich ook beroepen op de wijsheid der eeuwen en der grijsaards. Job geeft dit hier toe, maar waar hij zo-even Gods kracht heeft groot gemaakt, zo stelt hij nu de wijsheid der mensen, ook die der grijsaards, tegenover de wijsheid Gods, bij Wie de hoogste Wijsheid is. 13. Bij Hem is de hoogste wijsheid en de ondoorgrondelijke macht; Hij heeft raad en verstand.

Door Zijne wijsheid erkent God de dingen in den grond van hun wezen en in de werkelijkheid van hun bestaan; van wege Zijnen raad is Hij nooit om de beste wegen tot bereiking van Zijn doel verlegen; door Zijn verstand weet Hij het ware en valse, het heilzame en verderfelijke grondig te doorzien en te onderscheiden, door Zijne macht kan Hij de plannen, raadsbesluiten en beslissingen Zijner Alwijsheid ongehinderd en onveranderlijk doorzetten..

Alle menselijke wijsheid is hoogstens een uitvloeisel, ene schaduw der Goddelijke wijsheid. Deze is ons echter in Zijn heilig, dierbaar Woord gegeven, waardoor de mens recht verstandig kan worden. (Psalms 19:8).

Vers 14

14. Ziet 1), Hij breekt menselijke werken steden en rijken af, en wat Hij vallen doet, het zal niet herbouwd worden a). Hij besluit iemand in den kerker, en er zal niet opengedaan worden tegen Zijnen wil.

a) Job 9:12; Job 11:10. Openbaring :7.

1) In dit vers en in de volgende schildert Job de Almacht Gods op bijzondere wijze, met de levendigste kleuren, en de korte inhoud van zijn rede is deze, dat de Raad Gods bestaat en dat Hij al Zijn welbehagen zal doen. Hij is het, die machtiger is dan de machtigste op aarde, dan raadsheren en koningen, dan priesters en oversten.

Vers 14

14. Ziet 1), Hij breekt menselijke werken steden en rijken af, en wat Hij vallen doet, het zal niet herbouwd worden a). Hij besluit iemand in den kerker, en er zal niet opengedaan worden tegen Zijnen wil.

a) Job 9:12; Job 11:10. Openbaring :7.

1) In dit vers en in de volgende schildert Job de Almacht Gods op bijzondere wijze, met de levendigste kleuren, en de korte inhoud van zijn rede is deze, dat de Raad Gods bestaat en dat Hij al Zijn welbehagen zal doen. Hij is het, die machtiger is dan de machtigste op aarde, dan raadsheren en koningen, dan priesters en oversten.

Vers 15

15. Ziet, Hij houdt tot straf over een land, de wateren op, dat het niet regent, en zij, alle velden, drogen uit (vgl. 1 Kings 17:1,1 Kings 17:7. Isaiah 44:27); ook laat Hij ze, de wateren, uit, en zij keren de aarde om en brengen door hun overstroming verwoesting te weeg.

Vers 15

15. Ziet, Hij houdt tot straf over een land, de wateren op, dat het niet regent, en zij, alle velden, drogen uit (vgl. 1 Kings 17:1,1 Kings 17:7. Isaiah 44:27); ook laat Hij ze, de wateren, uit, en zij keren de aarde om en brengen door hun overstroming verwoesting te weeg.

Vers 16

16. Bij Hem is kracht en wijsheid. Zijns, in Zijne almachtige hand is de dwalende, en die doet dwalen, de verleider. Zo staat ook de zonde in elke gedaante onder Hem en moet zij Zijne plannen en bedoelingen dienen.

Vers 16

16. Bij Hem is kracht en wijsheid. Zijns, in Zijne almachtige hand is de dwalende, en die doet dwalen, de verleider. Zo staat ook de zonde in elke gedaante onder Hem en moet zij Zijne plannen en bedoelingen dienen.

Vers 17

17. a) Hij voert de raadsheren, de wijze raadgevers van het volk beroofd weg, zonder dat hun macht en wijsheid hen kan beschermen, en de rechters maakt Hij uitzinnig; Hij ontneemt hun al hun verstand, zodat hun vermeende wijsheid, met welke zij de staten meenden te beheersen, te schande wordt en hun heerschappij een einde heeft.

a) 2 Samuel 15:31; 2 Samuel 17:14,2 Samuel 17:23. Isaiah 19:11; Isaiah 29:14; Isaiah 40:23; Isaiah 44:25. 1 Corinthians 1:19.

Vers 17

17. a) Hij voert de raadsheren, de wijze raadgevers van het volk beroofd weg, zonder dat hun macht en wijsheid hen kan beschermen, en de rechters maakt Hij uitzinnig; Hij ontneemt hun al hun verstand, zodat hun vermeende wijsheid, met welke zij de staten meenden te beheersen, te schande wordt en hun heerschappij een einde heeft.

a) 2 Samuel 15:31; 2 Samuel 17:14,2 Samuel 17:23. Isaiah 19:11; Isaiah 29:14; Isaiah 40:23; Isaiah 44:25. 1 Corinthians 1:19.

Vers 18

18. Den band der koningen, hun heerschappij en macht maakt Hij los, daar Hij ze van hun tronen stoot, en Hij bindt den gordel aan hun lenden; Hij voert hen geboeid in gevangenschap.

Wanneer de Heere God een land en volk wil straffen van wege de ondankbaarheid ten opzichte van Zijn dierbaar woord of om andere gruwelijke zonden, zo neemt Hij van hen vrome en godvruchtige Regenten weg, zodat zij of gevangen worden weggevoerd, of in vrede en rust van deze wereld afscheid nemen..

Vers 18

18. Den band der koningen, hun heerschappij en macht maakt Hij los, daar Hij ze van hun tronen stoot, en Hij bindt den gordel aan hun lenden; Hij voert hen geboeid in gevangenschap.

Wanneer de Heere God een land en volk wil straffen van wege de ondankbaarheid ten opzichte van Zijn dierbaar woord of om andere gruwelijke zonden, zo neemt Hij van hen vrome en godvruchtige Regenten weg, zodat zij of gevangen worden weggevoerd, of in vrede en rust van deze wereld afscheid nemen..

Vers 19

19. Hij voert de oversten 1), beroofd van al hun eer weg, en de machtigen 2), vorsten, die schijnen onoverwinnelijk te zijn en onwankelbaar op den troon te zitten, keert Hij om, brengt Hij ten val.

1) In het Hebreeën kohanim. Beter: Priesters, in den zin van priestervorsten.

2) Machtigen, in den zin van, vastgewortelden, die onwrikbaar vast schijnen te staan.

Vers 19

19. Hij voert de oversten 1), beroofd van al hun eer weg, en de machtigen 2), vorsten, die schijnen onoverwinnelijk te zijn en onwankelbaar op den troon te zitten, keert Hij om, brengt Hij ten val.

1) In het Hebreeën kohanim. Beter: Priesters, in den zin van priestervorsten.

2) Machtigen, in den zin van, vastgewortelden, die onwrikbaar vast schijnen te staan.

Vers 20

20. a) Hij beneemt den getrouwen 1) raadgevers de spraak, zodat zij geen raad of hulp meer kunnen geven, en der ouden oordeel, hun goeden raad neemt Hij weg.

a) Job 32:9. Isaiah 3:2,Isaiah 3:3; Isaiah 44:25.

1) Eigenlijk dengenen, die immer kunnen spreken, die uitnemend hun woord kunnen doen, die er geen moeite van hebben, om een rede te houden.

2) Het staat in Gods macht te verhogen en neer te werpen. Laten we dat ijverig ter harte nemen, wat wij hier gezegd hebben, dat opgemerkt moet worden. Indien vorsten en groten op hun sterkten, bogen, troepen, voorraad en macht vertrouwen, laten zij dan weten, dat God de kracht kan doen wegzinken, de macht doen weg vlieden, den gordel losmaken. Zo worden ook de vorsten bedrogen, die menen, dat zij er altijd zullen zijn, omdat zij door alle dingen bevestigd zijn, zoals zij menen. Als God nu tegen hen optreedt, zal er niets van hen over blijven. Indien de vorsten op hun verstand vertrouwen, zal hetzelfde hun te beurt vallen. En wij zien ook, hoe de profeten die ijdele aanmatigingen berispt hebben, die er waren bij de ongelovigen en de vijanden Gods..

Vers 20

20. a) Hij beneemt den getrouwen 1) raadgevers de spraak, zodat zij geen raad of hulp meer kunnen geven, en der ouden oordeel, hun goeden raad neemt Hij weg.

a) Job 32:9. Isaiah 3:2,Isaiah 3:3; Isaiah 44:25.

1) Eigenlijk dengenen, die immer kunnen spreken, die uitnemend hun woord kunnen doen, die er geen moeite van hebben, om een rede te houden.

2) Het staat in Gods macht te verhogen en neer te werpen. Laten we dat ijverig ter harte nemen, wat wij hier gezegd hebben, dat opgemerkt moet worden. Indien vorsten en groten op hun sterkten, bogen, troepen, voorraad en macht vertrouwen, laten zij dan weten, dat God de kracht kan doen wegzinken, de macht doen weg vlieden, den gordel losmaken. Zo worden ook de vorsten bedrogen, die menen, dat zij er altijd zullen zijn, omdat zij door alle dingen bevestigd zijn, zoals zij menen. Als God nu tegen hen optreedt, zal er niets van hen over blijven. Indien de vorsten op hun verstand vertrouwen, zal hetzelfde hun te beurt vallen. En wij zien ook, hoe de profeten die ijdele aanmatigingen berispt hebben, die er waren bij de ongelovigen en de vijanden Gods..

Vers 21

21. a) Hij giet verachting over de prinsen, over de geliefde en geëerde vorsten uit (Psalms 107:40),en Hij verslapt den riem, den gordel der geweldigen, der helden, zodat hun gewaad los om de knieën slingert en zij krachteloos zijn en onbekwaam tot den strijd, wanneer die daar is (Isaiah 5:27. 2 Kings 1:8).

a) Psalms 107:40.

Alzo komt alle uitwendige macht en eer en alle inwendige begaafdheid en sterkte van den Heere. Hij geeft en neemt ze weer volgens Zijnen alleen geldenden, alleen besturenden, heiligen wil. Wanneer daarom koningen zich noemen: "koningen bij de gratie Gods," zo is dit de uitdrukking van Christelijken ootmoed voor den God des ontfermens, aan wie de heersers, zowel als de onderdanen, op geheel gelijke wijze gebonden zijn, en niet ene uitdrukking van hoogmoed, gelijk de verwaande en naar heerschappij verlangende hoofden van onze tegenwoordige Revolutiehelden waren. "De macht der Regenten en beheersers hangt niet af van hun geboorte, niet van hun bezitting, ook niet van de constitutie's en van de macht der volkeren, maar enkel en alleen van God", en wanneer een vorst begint het: "bij de gratie Gods" weg te laten, of het "door den wil des volks," bij te voegen, zo is dit het tegendeel van Christelijken ootmoed, want hij wil dus zijne macht niet als een geschenk uit genade ontvangen hebben. Voordat de heersers zich heersers gevoelen, moeten zij zich dienaars gevoelen, namelijk dienaars van God, die hun hun macht gegeven heeft, om die liefdevol en krachtig te gebruiken, als een vrij geschenk, zonder hun persoonlijke verdienste en, tegenover God, zonder hun persoonlijk recht, en die het hun evenzeer weer ontnemen kan..

Vers 21

21. a) Hij giet verachting over de prinsen, over de geliefde en geëerde vorsten uit (Psalms 107:40),en Hij verslapt den riem, den gordel der geweldigen, der helden, zodat hun gewaad los om de knieën slingert en zij krachteloos zijn en onbekwaam tot den strijd, wanneer die daar is (Isaiah 5:27. 2 Kings 1:8).

a) Psalms 107:40.

Alzo komt alle uitwendige macht en eer en alle inwendige begaafdheid en sterkte van den Heere. Hij geeft en neemt ze weer volgens Zijnen alleen geldenden, alleen besturenden, heiligen wil. Wanneer daarom koningen zich noemen: "koningen bij de gratie Gods," zo is dit de uitdrukking van Christelijken ootmoed voor den God des ontfermens, aan wie de heersers, zowel als de onderdanen, op geheel gelijke wijze gebonden zijn, en niet ene uitdrukking van hoogmoed, gelijk de verwaande en naar heerschappij verlangende hoofden van onze tegenwoordige Revolutiehelden waren. "De macht der Regenten en beheersers hangt niet af van hun geboorte, niet van hun bezitting, ook niet van de constitutie's en van de macht der volkeren, maar enkel en alleen van God", en wanneer een vorst begint het: "bij de gratie Gods" weg te laten, of het "door den wil des volks," bij te voegen, zo is dit het tegendeel van Christelijken ootmoed, want hij wil dus zijne macht niet als een geschenk uit genade ontvangen hebben. Voordat de heersers zich heersers gevoelen, moeten zij zich dienaars gevoelen, namelijk dienaars van God, die hun hun macht gegeven heeft, om die liefdevol en krachtig te gebruiken, als een vrij geschenk, zonder hun persoonlijke verdienste en, tegenover God, zonder hun persoonlijk recht, en die het hun evenzeer weer ontnemen kan..

Vers 22

22. Hij openbaart de diepten uit de duisternis, de meest geheime en verborgene plannen en gruweldaden brengt Hij aan `t licht, opdat zij bestraft worden, en des doods schaduw, wat in de diepste duisternis geschiedde, brengt a) Hij voort in het licht 1), er is geen draad zo fijn gesponnen, die niet eindelijk gezien wordt.

a) Matthew 10:26. 1 Corinthians 4:5.

1) Hier spreekt Job over Gods Alwetendheid in verband met Zijn Almacht, zodat Hij in staat is, om de diepst geheime zonden aan het licht te brengen en de meest verborgen misdaden te brengen voor Zijn rechtbank. Niets is Hem, den Almachtige, te wonderlijk, want Hij ziet tot in de verborgenste schuilhoeken. En het is daarom ook, dat Hij aan de ene zijde volkeren verheft en aan de andere zijde verderft, de natiën een uitgestrekten bodem geeft, om ze wel te doen gedijen, maar ze ook weer in de engte brengt, zodat zij in dienstbaarheid worden weggeleid.

Vers 22

22. Hij openbaart de diepten uit de duisternis, de meest geheime en verborgene plannen en gruweldaden brengt Hij aan `t licht, opdat zij bestraft worden, en des doods schaduw, wat in de diepste duisternis geschiedde, brengt a) Hij voort in het licht 1), er is geen draad zo fijn gesponnen, die niet eindelijk gezien wordt.

a) Matthew 10:26. 1 Corinthians 4:5.

1) Hier spreekt Job over Gods Alwetendheid in verband met Zijn Almacht, zodat Hij in staat is, om de diepst geheime zonden aan het licht te brengen en de meest verborgen misdaden te brengen voor Zijn rechtbank. Niets is Hem, den Almachtige, te wonderlijk, want Hij ziet tot in de verborgenste schuilhoeken. En het is daarom ook, dat Hij aan de ene zijde volkeren verheft en aan de andere zijde verderft, de natiën een uitgestrekten bodem geeft, om ze wel te doen gedijen, maar ze ook weer in de engte brengt, zodat zij in dienstbaarheid worden weggeleid.

Vers 23

23. a) Hij vermenigvuldigt, Hij verheft de volken, en hij verderft ze; Hij stort ze weer van hun hoogten neer; Hij breidt de volken uit, maakt ze zeer talrijk, en leidt ze in gevangenschap weg.

a) Psalms 107:38.

Vers 23

23. a) Hij vermenigvuldigt, Hij verheft de volken, en hij verderft ze; Hij stort ze weer van hun hoogten neer; Hij breidt de volken uit, maakt ze zeer talrijk, en leidt ze in gevangenschap weg.

a) Psalms 107:38.

Vers 24

24. Hij neemt het hart 1), het recht inzicht en den moed van de hoofden des volks der aarde of, des lands weg, daar Hij ze om hunner zonden wil verdwaast en verblindt, en doet hen a) dwalen in het woeste, waar geen weg is 2), waar gene hulp, geen uitweg voor hen en hun volk te vinden is.

a) Psalms 107:4,Psalms 107:40.

1) Hart, ook hierin den zin van, verstand. Wat Job hier zegt is hetzelfde, wat ook wel aldus wordt uitgesproken: Dien God verderven wil, verblindt Hij vooraf. Gods absolute heerschappij over alles wat bestaat, wordt hier in het brede uitgemeten. Wat Elifaz naar zijne wijsheid heeft uitgesproken, daar komt Job hem door deze redenen overtuigen, dat hij volstrekt niet minder in Gods absolute heerschappij over alles gelooft.

Aan God staan alle wegen open, wil Job zeggen, om te openbaren, wie Hij is, en dat Hij is de machtige van daad. 2) Laten wij dan de toevlucht tot Zijne bescherming nemen, niet twijfelende of, indien Hij alles onder Zijne macht heeft, tot zelfs de musjes toe, die schier van geen waarde zijn, Hij ons altijd zal gedenken, niet slechts in zoverre wij Zijne schepselen zijn, naar Zijn beeld geformeerd, maar ook, omdat wij Zijne kinderen zijn, om Christus Jezus, onzen Heere, aangenomen. Doch laten wij ons voor het aangezicht van den goeden God neerwerpen, erkennende onze zonden, en Hem smekende, dat Hij geve, dat beter door ons worde gekend, wat wij hebben te verafschuwen en dat wij onze luiheid en onze dwaasheid veroordelen en Hij ons door Zijn Heiligen Geest verlichte, dewijl wij anders zelfs in het volle licht blind zijn. Hij opene ons derhalve zo de ogen, dat wij mogen zien het zo grote mysterie van Zijne hemelse regering en ook Zijne Majesteit, in zoverre dit tot onze zaligheid bevorderlijk is (zoals Hij zich in Jezus Christus, onzen Heere, geopenbaard heeft), totdat wij eindelijk tot die volle en volkomen openbaring mogen voortschrijden, die Hij ten uiterste dage zal schenken, wanneer wij Hem zullen zien, tot Zijnen roem volkomen hervormd..

Vers 24

24. Hij neemt het hart 1), het recht inzicht en den moed van de hoofden des volks der aarde of, des lands weg, daar Hij ze om hunner zonden wil verdwaast en verblindt, en doet hen a) dwalen in het woeste, waar geen weg is 2), waar gene hulp, geen uitweg voor hen en hun volk te vinden is.

a) Psalms 107:4,Psalms 107:40.

1) Hart, ook hierin den zin van, verstand. Wat Job hier zegt is hetzelfde, wat ook wel aldus wordt uitgesproken: Dien God verderven wil, verblindt Hij vooraf. Gods absolute heerschappij over alles wat bestaat, wordt hier in het brede uitgemeten. Wat Elifaz naar zijne wijsheid heeft uitgesproken, daar komt Job hem door deze redenen overtuigen, dat hij volstrekt niet minder in Gods absolute heerschappij over alles gelooft.

Aan God staan alle wegen open, wil Job zeggen, om te openbaren, wie Hij is, en dat Hij is de machtige van daad. 2) Laten wij dan de toevlucht tot Zijne bescherming nemen, niet twijfelende of, indien Hij alles onder Zijne macht heeft, tot zelfs de musjes toe, die schier van geen waarde zijn, Hij ons altijd zal gedenken, niet slechts in zoverre wij Zijne schepselen zijn, naar Zijn beeld geformeerd, maar ook, omdat wij Zijne kinderen zijn, om Christus Jezus, onzen Heere, aangenomen. Doch laten wij ons voor het aangezicht van den goeden God neerwerpen, erkennende onze zonden, en Hem smekende, dat Hij geve, dat beter door ons worde gekend, wat wij hebben te verafschuwen en dat wij onze luiheid en onze dwaasheid veroordelen en Hij ons door Zijn Heiligen Geest verlichte, dewijl wij anders zelfs in het volle licht blind zijn. Hij opene ons derhalve zo de ogen, dat wij mogen zien het zo grote mysterie van Zijne hemelse regering en ook Zijne Majesteit, in zoverre dit tot onze zaligheid bevorderlijk is (zoals Hij zich in Jezus Christus, onzen Heere, geopenbaard heeft), totdat wij eindelijk tot die volle en volkomen openbaring mogen voortschrijden, die Hij ten uiterste dage zal schenken, wanneer wij Hem zullen zien, tot Zijnen roem volkomen hervormd..

Vers 25

25. Zij tasten radeloos in de duisternis, waar geen licht is (vgl. Job 5:14 Hij doet hen dwalen, als enen dronkaard, die waggelt totdat Hij valt, want Hij maakt die vorsten dronken uit den kelk Zijns toorns (vgl. Isaiah 19:14; Isaiah 24:20).

Deze beide uitdrukkingen zijn van grote betekenis. Door de eerste "tasten" wordt die toestand aangetoond, waarin iemand is, die den rechten weg verloren heeft en zich nu eens naar de ene dan naar de andere zijde begeeft om zijn doel te bereiken. Door de tweede wordt aangewezen, wanneer men overal uitwegen zoekt, om zijn onheil te ontkomen. Door het beeld van den dronkaard wordt bedoeld, wanneer men van alle hulp ontbloot en daardoor in zulk een doolhof en in zulk een verwarring geraakt is, zodat niets anders dan gehele verderving en onvermijdelijke ondergang volgen kan. Want gelijk het enen dronkenen gaat, die zich nu eens hier dan daar tegen stoot, en ten laatste toch neergestoten wordt, zo gaat het ook diegenen, die God willen doen vallen. Alles moet tegen hen zijn. Ja zij geraken in wanhoop, twijfelen aan zich zelven en geven alles op. Hierin blijkt zo duidelijk de rechterlijke rechtvaardigheid Gods, volgens welke Hij Zijne genade onttrekt, den mens in zijne dwaasheid overgeeft, en hem van zijn verstand berooft..

Deze schildering in Job 12:14-Job 12:25 is over `t algemeen ene nachtelijke schilderij van catastrofen, die God over de machten van de natuur en van de mensenwereld aanvaardt, overeenkomende met den nachtelijken gemoedstoestand, waarin Job zich bevindt, en de catastrofe, die hij zelf ondergaan heeft. Evenmin als de vrienden hem door hun schilderingen konden vertroosten, zo is ook zijne eigene schildering volslagen troosteloos. De wijsheid Gods, van welke hij spreekt, is niet die wijsheid, die de wereld bestuurt, op welke men vertrouwen kan stellen, en in welke men den waarborg heeft, om alle levens-raadselen vroeger of later heerlijk opgelost te zien, maar deze wijsheid is eerder iets, dat afschrikt, dan dat aantrekt; het is het abstracte verheven zijn boven al de wijsheid der schepselen, dat daaruit volgt, dat Hij de wijsheid der wijzen te schande maakt. Van de rechtvaardigheid Gods echter spreekt hij in het geheel niet; want in dien volstrekten zin van de vrienden kan hij haar in het bestuur niet erkennen, en van de liefde Gods spreekt hij even zo weinig als de vrienden; want gelijk aan deze de blik op de goddelijke liefde door de eenzijdigheid van hun leerstelling ontnomen is, z hem door het gevoel van Gods toorn, dat hem nu geheel vervult. Noch de Gods-idee der vrienden, noch die van Job is de reine, zuivere Gods-idee van het Oude Verbond. De vrienden denken zich God als den Absolute, die slechts naar gerechtigheid, en Job denkt zich Hem, als den Absolute, die naar de willekeur van Zijne macht handelt..

Laat ons opmerken, welke schone beschrijvingen en bewijzen er in Gods woord zijn, om Zijn albestuur te bewijzen en Zijne wijsheid in dat albestuur; maar het hoogste en oneindige, het meest betekenende is, dat de Heere Jezus door de boosheid der Joden gekruisigd wordt; -wie dan de Heere, kon geweten hebben, dat het gevolg hiervan weg de redding der wereld?

Die zich tegen Gods gezag verzetten, zullen met verontwaardiging afgewezen worden, maar zij, die zich aan Zijn gezag onderwerpen en op Zijne genade vertrouwen, zullen gezegend worden en ten laatste liefderijk ontvangen met een: "wel gij goede en getrouwe dienstknecht, ga in in de vreugde uws Heren." Dit zij onze keus, onze zegen!.

Vers 25

25. Zij tasten radeloos in de duisternis, waar geen licht is (vgl. Job 5:14 Hij doet hen dwalen, als enen dronkaard, die waggelt totdat Hij valt, want Hij maakt die vorsten dronken uit den kelk Zijns toorns (vgl. Isaiah 19:14; Isaiah 24:20).

Deze beide uitdrukkingen zijn van grote betekenis. Door de eerste "tasten" wordt die toestand aangetoond, waarin iemand is, die den rechten weg verloren heeft en zich nu eens naar de ene dan naar de andere zijde begeeft om zijn doel te bereiken. Door de tweede wordt aangewezen, wanneer men overal uitwegen zoekt, om zijn onheil te ontkomen. Door het beeld van den dronkaard wordt bedoeld, wanneer men van alle hulp ontbloot en daardoor in zulk een doolhof en in zulk een verwarring geraakt is, zodat niets anders dan gehele verderving en onvermijdelijke ondergang volgen kan. Want gelijk het enen dronkenen gaat, die zich nu eens hier dan daar tegen stoot, en ten laatste toch neergestoten wordt, zo gaat het ook diegenen, die God willen doen vallen. Alles moet tegen hen zijn. Ja zij geraken in wanhoop, twijfelen aan zich zelven en geven alles op. Hierin blijkt zo duidelijk de rechterlijke rechtvaardigheid Gods, volgens welke Hij Zijne genade onttrekt, den mens in zijne dwaasheid overgeeft, en hem van zijn verstand berooft..

Deze schildering in Job 12:14-Job 12:25 is over `t algemeen ene nachtelijke schilderij van catastrofen, die God over de machten van de natuur en van de mensenwereld aanvaardt, overeenkomende met den nachtelijken gemoedstoestand, waarin Job zich bevindt, en de catastrofe, die hij zelf ondergaan heeft. Evenmin als de vrienden hem door hun schilderingen konden vertroosten, zo is ook zijne eigene schildering volslagen troosteloos. De wijsheid Gods, van welke hij spreekt, is niet die wijsheid, die de wereld bestuurt, op welke men vertrouwen kan stellen, en in welke men den waarborg heeft, om alle levens-raadselen vroeger of later heerlijk opgelost te zien, maar deze wijsheid is eerder iets, dat afschrikt, dan dat aantrekt; het is het abstracte verheven zijn boven al de wijsheid der schepselen, dat daaruit volgt, dat Hij de wijsheid der wijzen te schande maakt. Van de rechtvaardigheid Gods echter spreekt hij in het geheel niet; want in dien volstrekten zin van de vrienden kan hij haar in het bestuur niet erkennen, en van de liefde Gods spreekt hij even zo weinig als de vrienden; want gelijk aan deze de blik op de goddelijke liefde door de eenzijdigheid van hun leerstelling ontnomen is, z hem door het gevoel van Gods toorn, dat hem nu geheel vervult. Noch de Gods-idee der vrienden, noch die van Job is de reine, zuivere Gods-idee van het Oude Verbond. De vrienden denken zich God als den Absolute, die slechts naar gerechtigheid, en Job denkt zich Hem, als den Absolute, die naar de willekeur van Zijne macht handelt..

Laat ons opmerken, welke schone beschrijvingen en bewijzen er in Gods woord zijn, om Zijn albestuur te bewijzen en Zijne wijsheid in dat albestuur; maar het hoogste en oneindige, het meest betekenende is, dat de Heere Jezus door de boosheid der Joden gekruisigd wordt; -wie dan de Heere, kon geweten hebben, dat het gevolg hiervan weg de redding der wereld?

Die zich tegen Gods gezag verzetten, zullen met verontwaardiging afgewezen worden, maar zij, die zich aan Zijn gezag onderwerpen en op Zijne genade vertrouwen, zullen gezegend worden en ten laatste liefderijk ontvangen met een: "wel gij goede en getrouwe dienstknecht, ga in in de vreugde uws Heren." Dit zij onze keus, onze zegen!.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-12.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile