Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Job 20

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 20

Job 20:1.

ZOFAR'S REDE OVER HET ONBESTENDIGE VAN HET GELUK DER GODDELOZEN.

Het treffend smeken en het vrolijk geloofsvertrouwen van Job heeft op het hart van Zofar, den derden vriend, in het geheel geen indruk gemaakt, maar hem in tegendeel nog meer verstoord, omdat hij zich gekrenkt gevoelt door Jobs verwijten en zijn dreigen met Gods gericht, terwijl hem Jobs vertrouwen op de overwinning juist een bewijs voor dien schuld is. Ook hij houdt niet meer vol, nog de mogelijkheid van bekering bij Job te veronderstellen, en hem troostvolle beloften voor te houden. Den, gelijk hij meent, verharden misdadiger, houdt ook hij met welbespraakte tong, een ontzettend schrikbeeld voor van den zekeren en plotselingen ondergang des goddelozen, waarbij hij Job op het oog heeft, om hem daardoor evenzeer schrik aan te jagen, gelijk Job dit bij de vrienden scheen te beproeven. Hoewel er veel schoons en waars in zijne rede is, zo rust toch alles op een valsen grond en wordt het in toepassing op Job tot leugen, en dient daarom ook slechts daartoe, om het hart, zowel van Job, als van den lezer nog meer van de vrienden afkerig te maken. Zofar is de vriend, die de jongste, onervarenste en heftigste is; hij spreekt gene eigene gedachten uit, maar wat hij van anderen gehoord heeft, en dit overdrijft hij om des te meer indruk te maken. Het is zijne laatste proef, om tegen Job iets uit te richten: zijne wijsheid is het eerst aan het einde, zijn zo snel opvlammend vuur blust het eerst uit tegenover Job, die onuitputtelijk is en steeds meer verheugd wordt.

I. Job 20:1-Job 20:6. Wat men van zulke smadelijke dreigingen te denken heeft, daarop geeft mij mijn geest het rechte antwoord: "Het bevestigt mij de overoude waarheid, dat misdadigers ondanks al hun gejubel, spoedig te gronde gaan."

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 20

Job 20:1.

ZOFAR'S REDE OVER HET ONBESTENDIGE VAN HET GELUK DER GODDELOZEN.

Het treffend smeken en het vrolijk geloofsvertrouwen van Job heeft op het hart van Zofar, den derden vriend, in het geheel geen indruk gemaakt, maar hem in tegendeel nog meer verstoord, omdat hij zich gekrenkt gevoelt door Jobs verwijten en zijn dreigen met Gods gericht, terwijl hem Jobs vertrouwen op de overwinning juist een bewijs voor dien schuld is. Ook hij houdt niet meer vol, nog de mogelijkheid van bekering bij Job te veronderstellen, en hem troostvolle beloften voor te houden. Den, gelijk hij meent, verharden misdadiger, houdt ook hij met welbespraakte tong, een ontzettend schrikbeeld voor van den zekeren en plotselingen ondergang des goddelozen, waarbij hij Job op het oog heeft, om hem daardoor evenzeer schrik aan te jagen, gelijk Job dit bij de vrienden scheen te beproeven. Hoewel er veel schoons en waars in zijne rede is, zo rust toch alles op een valsen grond en wordt het in toepassing op Job tot leugen, en dient daarom ook slechts daartoe, om het hart, zowel van Job, als van den lezer nog meer van de vrienden afkerig te maken. Zofar is de vriend, die de jongste, onervarenste en heftigste is; hij spreekt gene eigene gedachten uit, maar wat hij van anderen gehoord heeft, en dit overdrijft hij om des te meer indruk te maken. Het is zijne laatste proef, om tegen Job iets uit te richten: zijne wijsheid is het eerst aan het einde, zijn zo snel opvlammend vuur blust het eerst uit tegenover Job, die onuitputtelijk is en steeds meer verheugd wordt.

I. Job 20:1-Job 20:6. Wat men van zulke smadelijke dreigingen te denken heeft, daarop geeft mij mijn geest het rechte antwoord: "Het bevestigt mij de overoude waarheid, dat misdadigers ondanks al hun gejubel, spoedig te gronde gaan."

Vers 1

1. Toen antwoordde voor de tweede en laatste maal Zofar, de Namathiet (vgl. Job 2:11 Job 11:1 ), en zei met hevigheid en grote gedachten van zijn eigen verstand en doorzicht;

Vers 1

1. Toen antwoordde voor de tweede en laatste maal Zofar, de Namathiet (vgl. Job 2:11 Job 11:1 ), en zei met hevigheid en grote gedachten van zijn eigen verstand en doorzicht;

Vers 2

2. Daarom, omdat gij ons met het gericht bedreigt, doen mijne gedachten mij antwoorden, dringen zij mij te spreken, zodat ik niet zwijgen kan, en over zulks is mijn verhaasten in mij 1), daarom bezielt mij die haastige drift.

2) In het Hebreeën Oebaboer choeschi bi. En uit kracht van de aandrift in mij. Zofar wil dan zeggen, dat hij zich niet lang behoeft te bedenken, om Job te antwoorden. De rede van Job, vooral de laatste woorden hebben hem zo aangegrepen, dat hij niet naar woorden behoeft te zoeken, maar de aandrift in zijn gemoed dringt hem terstond om zijn rede tegen Job op te heffen.

Vers 2

2. Daarom, omdat gij ons met het gericht bedreigt, doen mijne gedachten mij antwoorden, dringen zij mij te spreken, zodat ik niet zwijgen kan, en over zulks is mijn verhaasten in mij 1), daarom bezielt mij die haastige drift.

2) In het Hebreeën Oebaboer choeschi bi. En uit kracht van de aandrift in mij. Zofar wil dan zeggen, dat hij zich niet lang behoeft te bedenken, om Job te antwoorden. De rede van Job, vooral de laatste woorden hebben hem zo aangegrepen, dat hij niet naar woorden behoeft te zoeken, maar de aandrift in zijn gemoed dringt hem terstond om zijn rede tegen Job op te heffen.

Vers 3

3. Ik heb aangehoord ene bestraffing, die mij schande aandoet, maar de door Goddelijk licht verhelderde geest zal uit mijn verstand, uit den voorraad mijner kennis voor mij antwoorden, wat er van uwe beledigende redenen aan te nemen is. Hoewel Zofar zulk een groot gewicht hecht aan zijn inzicht en aan zijn instinctmatig gevoel voor recht en waarheid, zo zegt hij toch slechts hetzelfde wat zijne vrienden reeds dikwijls te voorschijn gebracht hebben, zonder ook in het minst te tonen, dat hij iets begrijpt van de wegen, die God met Job houdt. "De wereld is onuitputtelijk in het herhalen van hare wijsheid, ook wanneer zij zeer afgezaagd is." Tevens hebben wij in Zofar een voorbeeld, "dat de mens nooit welsprekender is, dan wanneer hij zijne gekrenkte eer te verdedigen heeft, maar dat hij ook nergens meer gevaar loopt, om de overspannen voortbrengselen van natuurlijke opwelling voor hogere ingevingen te houden, of ten minste toch voor gewichtige uitspraken van hoger verstand. Zofar is een van die heethoofden, die voorgeven voor den bedreigden godsdienst te strijden, terwijl zij alleen voor hun gekrenkte ijdelheid vechten.".

Vers 3

3. Ik heb aangehoord ene bestraffing, die mij schande aandoet, maar de door Goddelijk licht verhelderde geest zal uit mijn verstand, uit den voorraad mijner kennis voor mij antwoorden, wat er van uwe beledigende redenen aan te nemen is. Hoewel Zofar zulk een groot gewicht hecht aan zijn inzicht en aan zijn instinctmatig gevoel voor recht en waarheid, zo zegt hij toch slechts hetzelfde wat zijne vrienden reeds dikwijls te voorschijn gebracht hebben, zonder ook in het minst te tonen, dat hij iets begrijpt van de wegen, die God met Job houdt. "De wereld is onuitputtelijk in het herhalen van hare wijsheid, ook wanneer zij zeer afgezaagd is." Tevens hebben wij in Zofar een voorbeeld, "dat de mens nooit welsprekender is, dan wanneer hij zijne gekrenkte eer te verdedigen heeft, maar dat hij ook nergens meer gevaar loopt, om de overspannen voortbrengselen van natuurlijke opwelling voor hogere ingevingen te houden, of ten minste toch voor gewichtige uitspraken van hoger verstand. Zofar is een van die heethoofden, die voorgeven voor den bedreigden godsdienst te strijden, terwijl zij alleen voor hun gekrenkte ijdelheid vechten.".

Vers 4

4. Hoe, weet gij dit niet? van altoos af, is het geweest, van dat God den mens op de wereld gezet heeft.

Vers 4

4. Hoe, weet gij dit niet? van altoos af, is het geweest, van dat God den mens op de wereld gezet heeft.

Vers 5

5. a) Dat het gejuich der goddelozen van nabij 1) geweest is, van korten duur is, en de vreugde des huichelaars, hoe veel hij ook van zijne vroomheid spreke, slechts voor een ogenblik 2) is. Door uw gejuich, dat gij over ons (Job 19:28), aangeheven hebt, bewijst gij duidelijk, dat gij tot deze soort van mensen behoort.

a) Psalms 37:35,Psalms 37:36.

1) In het Hebreeën Mikkaroob. Dit betekent wel letterlijk, van nabij, maar dan ook in den zin van, van korten duur. Vandaar ook, dat in het tweede gedeelte gesproken wordt, dat de vreugde der huichelaars voor een ogenblik is. Dit is kennelijk een tegenstelling op Job's laatste woorden, van blijdschap en verheuging des harten.

2) Niet zozeer de op ervaring gegronde daadzaak, dat de goddeloze steeds reeds op aarde gestraft wordt, maar het geloof daaraan stond en staat nog heden onder de niet Israëlitische Semietische stammen van de woestijn vast. Deze stelling is ook de enige, die Zofar vasthoudt en uit elkaar zet. Deze is ook onder het volk van Israël verre verbreid geweest en nog heden overal, waar men het eigen hart en de wegen Gods tot ons heil erkent of erkennen wil. Dezen verderfelijken waan weg te nemen, is ook het doel van het Boek van Job..

6.

II. Job 20:6-Job 20:16. De goddeloze valt en verdwijnt spoorloos, al staat hij ook nog zo hoog. Hij komt met zijne kinderen in ongeluk en sterft in de kracht zijner jeugd. Al houdt hij ook zijne boosheid en hare vruchten als ene lievelingspijs in den mond, zo wordt zij hem toch in zijnen mond tot een vergif, en zijn lichaam kan haar niet behouden; ja, het vergif doodt hem.

Vers 5

5. a) Dat het gejuich der goddelozen van nabij 1) geweest is, van korten duur is, en de vreugde des huichelaars, hoe veel hij ook van zijne vroomheid spreke, slechts voor een ogenblik 2) is. Door uw gejuich, dat gij over ons (Job 19:28), aangeheven hebt, bewijst gij duidelijk, dat gij tot deze soort van mensen behoort.

a) Psalms 37:35,Psalms 37:36.

1) In het Hebreeën Mikkaroob. Dit betekent wel letterlijk, van nabij, maar dan ook in den zin van, van korten duur. Vandaar ook, dat in het tweede gedeelte gesproken wordt, dat de vreugde der huichelaars voor een ogenblik is. Dit is kennelijk een tegenstelling op Job's laatste woorden, van blijdschap en verheuging des harten.

2) Niet zozeer de op ervaring gegronde daadzaak, dat de goddeloze steeds reeds op aarde gestraft wordt, maar het geloof daaraan stond en staat nog heden onder de niet Israëlitische Semietische stammen van de woestijn vast. Deze stelling is ook de enige, die Zofar vasthoudt en uit elkaar zet. Deze is ook onder het volk van Israël verre verbreid geweest en nog heden overal, waar men het eigen hart en de wegen Gods tot ons heil erkent of erkennen wil. Dezen verderfelijken waan weg te nemen, is ook het doel van het Boek van Job..

6.

II. Job 20:6-Job 20:16. De goddeloze valt en verdwijnt spoorloos, al staat hij ook nog zo hoog. Hij komt met zijne kinderen in ongeluk en sterft in de kracht zijner jeugd. Al houdt hij ook zijne boosheid en hare vruchten als ene lievelingspijs in den mond, zo wordt zij hem toch in zijnen mond tot een vergif, en zijn lichaam kan haar niet behouden; ja, het vergif doodt hem.

Vers 6

6. Wanneer zelfs zijne hoogheid, zijne macht en zijn aanzien, tot den hemel toe opklomme, en zijn hoofd tot aan de wolken raakte (Isaiah 14:13); 7. Zo zal hij, gelijk zijn drek 1), gelijk de hopen van mesthoeken, die men verbrandt en die alzo tot as worden, in eeuwigheid vergaan; die hem gezien hadden in zijne hoogheid zullen, verwonderd over zijnen snellen ondergang, zeggen: Waar is hij? (2 Kings 9:37).

1) In Haran en in Arabië is het nog heden, gelijk in oude tijden, gewoonte, om de uitgedroogde mest van de op het veld weidende koeien, met water en strohaksel te vermengen, en daarvan ronde koeken te vormen, om die even als wij onze turf als brandstof gebruiken. De vlam van deze is geheel zonder reuk, en de as zo zuiver als van hout, zodat in den gloed allerlei gebraden wordt. Men noemt deze koeken "Gellen" en stapelt ze, nadat ze in den zomer gedroogd zijn, in het begin van den regentijd in een kring van 10-12 voet hoogte op, om ze dan van tijd tot tijd te verbranden. Dit licht aan ons beeld ten grondslag. "Even als de torenhoge gellenhoop spoorloos verdwijnt, zo ook de hoog verhevene goddeloze" (Vergelijk 1 Kings 14:10. Ezekiel 4:15. Zephaniah 1:17).

Vers 6

6. Wanneer zelfs zijne hoogheid, zijne macht en zijn aanzien, tot den hemel toe opklomme, en zijn hoofd tot aan de wolken raakte (Isaiah 14:13); 7. Zo zal hij, gelijk zijn drek 1), gelijk de hopen van mesthoeken, die men verbrandt en die alzo tot as worden, in eeuwigheid vergaan; die hem gezien hadden in zijne hoogheid zullen, verwonderd over zijnen snellen ondergang, zeggen: Waar is hij? (2 Kings 9:37).

1) In Haran en in Arabië is het nog heden, gelijk in oude tijden, gewoonte, om de uitgedroogde mest van de op het veld weidende koeien, met water en strohaksel te vermengen, en daarvan ronde koeken te vormen, om die even als wij onze turf als brandstof gebruiken. De vlam van deze is geheel zonder reuk, en de as zo zuiver als van hout, zodat in den gloed allerlei gebraden wordt. Men noemt deze koeken "Gellen" en stapelt ze, nadat ze in den zomer gedroogd zijn, in het begin van den regentijd in een kring van 10-12 voet hoogte op, om ze dan van tijd tot tijd te verbranden. Dit licht aan ons beeld ten grondslag. "Even als de torenhoge gellenhoop spoorloos verdwijnt, zo ook de hoog verhevene goddeloze" (Vergelijk 1 Kings 14:10. Ezekiel 4:15. Zephaniah 1:17).

Vers 8

8. Hij zal wegvliegen snel en spoorloos als een droom, dat men hem niet vinden zal, en hij zal verjaagd worden als een gezicht des nachts, gelijk ene inbeelding.

Vers 8

8. Hij zal wegvliegen snel en spoorloos als een droom, dat men hem niet vinden zal, en hij zal verjaagd worden als een gezicht des nachts, gelijk ene inbeelding.

Vers 9

9. Het oog, dat hem in zijne grootheid eens zag, zal het niet meer doen, en zijne plaats zal hem niet meer aanschouwen (Job 7:10).

Vers 9

9. Het oog, dat hem in zijne grootheid eens zag, zal het niet meer doen, en zijne plaats zal hem niet meer aanschouwen (Job 7:10).

Vers 10

10. Zijne kinderen zullen, wanneer de hebzuchtige vader gestorven is, zoeken den arme, dien hij verdrukte, te behagen, en zijne handen zullen zijn, door geweld en bedrog verkregen vermogen moeten weder uitkeren aan hen, die hij ten bedelstaf bracht.

Vers 10

10. Zijne kinderen zullen, wanneer de hebzuchtige vader gestorven is, zoeken den arme, dien hij verdrukte, te behagen, en zijne handen zullen zijn, door geweld en bedrog verkregen vermogen moeten weder uitkeren aan hen, die hij ten bedelstaf bracht.

Vers 11

11. Zijne beenderen zullen vol van zijne verborgene zonden zijn; zelfs in zijn gebeente zal hij de gevolgen omdragen van de zonden zijner jeugd,van welke elk een met hem op het stof neerliggen zal, elk dier zonden op zich zelf is reeds genoegzaam hem ten grave te brengen.

Vers 11

11. Zijne beenderen zullen vol van zijne verborgene zonden zijn; zelfs in zijn gebeente zal hij de gevolgen omdragen van de zonden zijner jeugd,van welke elk een met hem op het stof neerliggen zal, elk dier zonden op zich zelf is reeds genoegzaam hem ten grave te brengen.

Vers 12

12. Indien het kwaad in zijnen mond zoet is, wanneer het hem is als ene lekkernij, en hij dat verbergt onder zijne tong, om het recht goed te kunnen genieten,

Vers 12

12. Indien het kwaad in zijnen mond zoet is, wanneer het hem is als ene lekkernij, en hij dat verbergt onder zijne tong, om het recht goed te kunnen genieten,

Vers 13

13. Indien hij dat spaart 1), en het niet verlaat, niet laat varen, maar dat in het midden van zijn gehemelte inhoudt, om al het genot tot het laatst toe te hebben;

1) In het Hebreeën Jachmool alha. Indien hij het spaarzaam gebruikte, d.i. om er lang genot van te hebben. Zofar ontleent hier zijn beeld aan iemand, die iets lekkers eet en nu, om er lang genot van te hebben, het een geruimen tijd op zijn tong houdt, om al het genot er van tot het laatste toe te hebben.

Vers 13

13. Indien hij dat spaart 1), en het niet verlaat, niet laat varen, maar dat in het midden van zijn gehemelte inhoudt, om al het genot tot het laatst toe te hebben;

1) In het Hebreeën Jachmool alha. Indien hij het spaarzaam gebruikte, d.i. om er lang genot van te hebben. Zofar ontleent hier zijn beeld aan iemand, die iets lekkers eet en nu, om er lang genot van te hebben, het een geruimen tijd op zijn tong houdt, om al het genot er van tot het laatste toe te hebben.

Vers 14

14. Zo zal de straf hem spoedig treffen. Zijne spijze, de boosheid, die hij als ene lekkernij genoot, zal in zijn ingewand, waar zij hare vruchten baart (James 1:15), veranderd worden; gal der adderen 1) zal zij in het binnenste van hem zijn, vergif en gene vreugde, plotseling verderf en geen voordeel zal zijn loon zijn. 1) Gal is bitter, en nu zijn in het Oosten bitter en vergift woorden van gelijkluidende betekenis. Ook de giftplant is bitter, gelijk het vergif der adderen en slangen. Vandaar dat hier sprake is van gal der adderen, in den zin van, vergift der adderen.

Vers 14

14. Zo zal de straf hem spoedig treffen. Zijne spijze, de boosheid, die hij als ene lekkernij genoot, zal in zijn ingewand, waar zij hare vruchten baart (James 1:15), veranderd worden; gal der adderen 1) zal zij in het binnenste van hem zijn, vergif en gene vreugde, plotseling verderf en geen voordeel zal zijn loon zijn. 1) Gal is bitter, en nu zijn in het Oosten bitter en vergift woorden van gelijkluidende betekenis. Ook de giftplant is bitter, gelijk het vergif der adderen en slangen. Vandaar dat hier sprake is van gal der adderen, in den zin van, vergift der adderen.

Vers 15

15. Hij heeft goed, rijkdom, ingeslokt, in menigte ingezwolgen, maar hij zal het moeten uitspuwen; God zal hem met Zijne straffen overvallen, en het uit zijnen buik uitdrijven, zodat hij het met benauwdheid wedergeven moet.

Vers 15

15. Hij heeft goed, rijkdom, ingeslokt, in menigte ingezwolgen, maar hij zal het moeten uitspuwen; God zal hem met Zijne straffen overvallen, en het uit zijnen buik uitdrijven, zodat hij het met benauwdheid wedergeven moet.

Vers 16

16. Het vergif der adderen zal hij zuigen, liever: heeft hij ingezogen; de tong der slang zal hem doden 1). Dat is het beklagenswaardig einde des goddelozen; van alles beroofd sterft hij en vaart ter helle.

1) Dit wil zeggen, waarmee hij zondigde, daarmee zal hij ook gestraft worden. Het kwaad der zonde is zijn straf en volgt den zondaar, die in zijne zonde volhardt.

17.

III. Job 20:17-Job 20:29. hij blijft niet alleen uitgesloten van de zegeningen, die den vrome ten deel worden, maar moet ook wedergeven, wat hij door verdrukking van anderen verkregen heeft. Hem, den onverzadelijke zal niets overblijven. Midden in den overvloed treft hem de nood, en valt het vuur der Goddelijke straffen op Hem. Uit het ene gevaar geraakt hij in het andere. Alles schijnt tegen hem samen te zweren, hemel en aarde treden vijandig tegen hem op. Het gehele verlies van zijne have is het deel, dat van God den roekeloze bescheiden is.

Vers 16

16. Het vergif der adderen zal hij zuigen, liever: heeft hij ingezogen; de tong der slang zal hem doden 1). Dat is het beklagenswaardig einde des goddelozen; van alles beroofd sterft hij en vaart ter helle.

1) Dit wil zeggen, waarmee hij zondigde, daarmee zal hij ook gestraft worden. Het kwaad der zonde is zijn straf en volgt den zondaar, die in zijne zonde volhardt.

17.

III. Job 20:17-Job 20:29. hij blijft niet alleen uitgesloten van de zegeningen, die den vrome ten deel worden, maar moet ook wedergeven, wat hij door verdrukking van anderen verkregen heeft. Hem, den onverzadelijke zal niets overblijven. Midden in den overvloed treft hem de nood, en valt het vuur der Goddelijke straffen op Hem. Uit het ene gevaar geraakt hij in het andere. Alles schijnt tegen hem samen te zweren, hemel en aarde treden vijandig tegen hem op. Het gehele verlies van zijne have is het deel, dat van God den roekeloze bescheiden is.

Vers 17

17. De stromen, rivieren, beken van honing en boter 1) (eigenlijk: "dikke melk), het goede dezer aarde zal hij niet zien, hij zal op geen toppunt komen van bestendig geluk.

1) De Heilige Schrift noemt met melk en honing alle tijdelijke zegeningen, die wij in dit leven behoeven, welke goederen God de Heere, aan Zijn volk toegezegd heeft, zo zij in Zijne geboden wandelen. Den goddelozen en overtreders echter dreigt Hij, dat Hij hun al dezen zegen ontnemen zal..

Vers 17

17. De stromen, rivieren, beken van honing en boter 1) (eigenlijk: "dikke melk), het goede dezer aarde zal hij niet zien, hij zal op geen toppunt komen van bestendig geluk.

1) De Heilige Schrift noemt met melk en honing alle tijdelijke zegeningen, die wij in dit leven behoeven, welke goederen God de Heere, aan Zijn volk toegezegd heeft, zo zij in Zijne geboden wandelen. Den goddelozen en overtreders echter dreigt Hij, dat Hij hun al dezen zegen ontnemen zal..

Vers 18

18. Den arbeid, het met moeite verworvene, zal hij wedergeven en niet inslokken; hij zal daarvan niet genieten, naar het vermogen zijner verandering 1), zo zal hij van vreugde over het zekere bezit daarvan niet opspringen.

1) In het Hebreeën Cecheel themoeratho. Beter: Wat het vermogen betreft, wat hij door ruilhandel heeft verkregen (hier in den ongunstigen zin), daarin zal hij zich ook niet verheugen. De beide delen van het vers vormen dan n een tegenstelling n een aanvulling. Zofar wil zeggen, dat hij van zijn goed veel zal verliezen, en zelfs van datgene, wat hij nog behouden heeft, zal hij geen genoegen hebben.

Vers 18

18. Den arbeid, het met moeite verworvene, zal hij wedergeven en niet inslokken; hij zal daarvan niet genieten, naar het vermogen zijner verandering 1), zo zal hij van vreugde over het zekere bezit daarvan niet opspringen.

1) In het Hebreeën Cecheel themoeratho. Beter: Wat het vermogen betreft, wat hij door ruilhandel heeft verkregen (hier in den ongunstigen zin), daarin zal hij zich ook niet verheugen. De beide delen van het vers vormen dan n een tegenstelling n een aanvulling. Zofar wil zeggen, dat hij van zijn goed veel zal verliezen, en zelfs van datgene, wat hij nog behouden heeft, zal hij geen genoegen hebben.

Vers 19

19. Omdat hij onderdrukt heeft, de armen verlaten heeft, hulplozen heeft laten liggen, een huis geroofd heeft, dat hij niet opgebouwd, had 1), en daarom ook geen winst van zijnen door hebben, evenmin als Achab van Naboth's wijngaard (1 Kings 21:1). 1) Het tweede gedeelte is nazin, en niet voortzetting van den voorzin, zodat de vertaling moet zijn: Omdat hij onderdrukt heeft, den arme hulpeloos heeft laten liggen, zal hij, zo hij een huis geroofd heeft, het niet verder uitbreiden.

Vers 19

19. Omdat hij onderdrukt heeft, de armen verlaten heeft, hulplozen heeft laten liggen, een huis geroofd heeft, dat hij niet opgebouwd, had 1), en daarom ook geen winst van zijnen door hebben, evenmin als Achab van Naboth's wijngaard (1 Kings 21:1). 1) Het tweede gedeelte is nazin, en niet voortzetting van den voorzin, zodat de vertaling moet zijn: Omdat hij onderdrukt heeft, den arme hulpeloos heeft laten liggen, zal hij, zo hij een huis geroofd heeft, het niet verder uitbreiden.

Vers 20

20. Omdat hij gene rust in zijnen buik gekend heeft, zijne onverzadelijke begeerte hem gene rust liet, zo zal hij van zijn gewenst goed niet uitbehouden, niets zal hij uit het verderf redden (Zephaniah 1:18).

Vers 20

20. Omdat hij gene rust in zijnen buik gekend heeft, zijne onverzadelijke begeerte hem gene rust liet, zo zal hij van zijn gewenst goed niet uitbehouden, niets zal hij uit het verderf redden (Zephaniah 1:18).

Vers 21

21. Er zal niets overig zijn, dat hij ete, beter: er bleef niets voor zijne wraakzucht over, daarom zal hij niet wachten naar zijn goed, kon zijn geluk niet bestendig zijn.

Vers 21

21. Er zal niets overig zijn, dat hij ete, beter: er bleef niets voor zijne wraakzucht over, daarom zal hij niet wachten naar zijn goed, kon zijn geluk niet bestendig zijn.

Vers 22

22. Als zijne genoegzaamheid zal vol zijn, zal hem bang zijn; midden in den overvloed, wanneer zijn geluk het hoogste toppunt schijnt bereikt te hebben, zal hij plotseling in armoede en ellende vervallen; alle hand des ellendigen zal over hem komen, om hem, den onbarmhartigen rijke, de eigen armoede en nood te vergelden.

Vers 22

22. Als zijne genoegzaamheid zal vol zijn, zal hem bang zijn; midden in den overvloed, wanneer zijn geluk het hoogste toppunt schijnt bereikt te hebben, zal hij plotseling in armoede en ellende vervallen; alle hand des ellendigen zal over hem komen, om hem, den onbarmhartigen rijke, de eigen armoede en nood te vergelden.

Vers 23

23. Er zij wat, het zal geschieden: om zijnen buik te vullen, zal hij verzadigd worden van ellende in plaats van den overvloed, want God zal over of, in hem de hitte Zijns toorns zenden 1) Klaagt. 1:13), en over hem regenen, het vuur van Zijne gramschap, gelijk, o Job! reeds over uwe kudde geschied is, op Zijne spijze 2) (Psalms 11:6).

1) Het Hebreeën woord schijnt de bijzondere betekenis te hebben, van iemand een gerecht van zijne tafel te zenden..

1) Er zij, in den zin van: Dit zal geschieden. Wat dan geschieden zal, wordt nader uiteengezet. Gods toorn en gramschap worden hier voorgesteld bij spijzen, die in plaats van zegenend, verdervend werken.

2) In het Hebreeën Bilchoemo. Dit kan betekenen spijs, maar ook, zoals Zephaniah 1:17, vlees, lichaam. En die laatste betekenis moeten we hier hebben. Niet, op zijn spijze, maar in zijn lichaam.

Vers 23

23. Er zij wat, het zal geschieden: om zijnen buik te vullen, zal hij verzadigd worden van ellende in plaats van den overvloed, want God zal over of, in hem de hitte Zijns toorns zenden 1) Klaagt. 1:13), en over hem regenen, het vuur van Zijne gramschap, gelijk, o Job! reeds over uwe kudde geschied is, op Zijne spijze 2) (Psalms 11:6).

1) Het Hebreeën woord schijnt de bijzondere betekenis te hebben, van iemand een gerecht van zijne tafel te zenden..

1) Er zij, in den zin van: Dit zal geschieden. Wat dan geschieden zal, wordt nader uiteengezet. Gods toorn en gramschap worden hier voorgesteld bij spijzen, die in plaats van zegenend, verdervend werken.

2) In het Hebreeën Bilchoemo. Dit kan betekenen spijs, maar ook, zoals Zephaniah 1:17, vlees, lichaam. En die laatste betekenis moeten we hier hebben. Niet, op zijn spijze, maar in zijn lichaam.

Vers 24

24. Als hij zij gevloden van de ijzeren wapenen, die in de nabijheid wonden, toch is hij het verderf niet ontvloden, de pijl van den stalen boog zal hem doorschieten.

Vers 24

24. Als hij zij gevloden van de ijzeren wapenen, die in de nabijheid wonden, toch is hij het verderf niet ontvloden, de pijl van den stalen boog zal hem doorschieten.

Vers 25

25. Men zal het zwaard of den pijl uittrekken bij den gewonden misdadiger, of hij nog het gericht Gods mocht ontgaan, maar het blijkt, dat hij dodelijk gewond is, het zal uit het lijf uitgaan, en glinsterende uit zijne gal voortkomen (zie Job 16:13), de galblaas is doorschoten, zodat de dood onmiddellijk volgen moet; verschrikkingen zullen over hem zijn, de benauwdheden des stervens zullen hem overvallen.

Zofar vergelijkt ziekten met wapenen en pijlen, door welke de mensen gewond en gedood worden. De eigenlijke, gewone ziekten grijpen den mens in de nabijheid aan; indien de goddeloze door de kunst der geneesheren deze ontkwam, zo zou hij de pest en besmettelijke ziekten niet ontlopen, omdat hij, door de zinnelijke lusten verzwakt en ontzenuwd, dien aanval niet kan doorstaan..

Vers 25

25. Men zal het zwaard of den pijl uittrekken bij den gewonden misdadiger, of hij nog het gericht Gods mocht ontgaan, maar het blijkt, dat hij dodelijk gewond is, het zal uit het lijf uitgaan, en glinsterende uit zijne gal voortkomen (zie Job 16:13), de galblaas is doorschoten, zodat de dood onmiddellijk volgen moet; verschrikkingen zullen over hem zijn, de benauwdheden des stervens zullen hem overvallen.

Zofar vergelijkt ziekten met wapenen en pijlen, door welke de mensen gewond en gedood worden. De eigenlijke, gewone ziekten grijpen den mens in de nabijheid aan; indien de goddeloze door de kunst der geneesheren deze ontkwam, zo zou hij de pest en besmettelijke ziekten niet ontlopen, omdat hij, door de zinnelijke lusten verzwakt en ontzenuwd, dien aanval niet kan doorstaan..

Vers 26

26. Alle duisternis, al wat donker, wat ellende is, zal verborgen zijn, in zijne schuilplaatsen, zal als een schat voor hem bewaard worden, een vuur, dat niet opgeblazen is door mensen, maar door God zelven is aangestoken, zal hem verteren, den overigen van hem, die nog in zijne tente zijn overgebleven, ontkomen aan de oordelen des Heren, dien zal het kwalijk gaan, want het vuur des Heren zal alles verteren.

Vers 26

26. Alle duisternis, al wat donker, wat ellende is, zal verborgen zijn, in zijne schuilplaatsen, zal als een schat voor hem bewaard worden, een vuur, dat niet opgeblazen is door mensen, maar door God zelven is aangestoken, zal hem verteren, den overigen van hem, die nog in zijne tente zijn overgebleven, ontkomen aan de oordelen des Heren, dien zal het kwalijk gaan, want het vuur des Heren zal alles verteren.

Vers 27

27. De hemel zal zijne ongerechtigheid openbaren, zal door deze gerichten van God, die van boven afkomen, als vuur en wind, een getuige tegen hem zijn, en de aarde zal zich in hare ziekten, in hare bewoners, die het goed weg roven, tegen hem opmaken. Gij hoopte, dat hemel en aarde uwe onschuld zouden betuigen (Job 16:1,18,19); zij zullen integendeel zich verenigen, om te tonen, dat gij niet waard zijt door de aarde gedragen, of door het licht des hemels beschenen te worden.

Vers 27

27. De hemel zal zijne ongerechtigheid openbaren, zal door deze gerichten van God, die van boven afkomen, als vuur en wind, een getuige tegen hem zijn, en de aarde zal zich in hare ziekten, in hare bewoners, die het goed weg roven, tegen hem opmaken. Gij hoopte, dat hemel en aarde uwe onschuld zouden betuigen (Job 16:1,18,19); zij zullen integendeel zich verenigen, om te tonen, dat gij niet waard zijt door de aarde gedragen, of door het licht des hemels beschenen te worden.

Vers 28

28. De inkomsten van zijn huis, de voorraad, die verzameld is, zal weggevoerd worden; het zal al henenvloeien, alsof het water ware, in den dag Zijns toorns, als God, de Heere, de misdaden der goddelozen bezoekt.

28. De inkomsten van zijn huis, de voorraad, die verzameld is, zal weggevoerd worden; het zal al henenvloeien, alsof het water ware, in den dag Zijns toorns, als God, de Heere, de misdaden der goddelozen bezoekt.

Vers 28

28. De inkomsten van zijn huis, de voorraad, die verzameld is, zal weggevoerd worden; het zal al henenvloeien, alsof het water ware, in den dag Zijns toorns, als God, de Heere, de misdaden der goddelozen bezoekt.

28. De inkomsten van zijn huis, de voorraad, die verzameld is, zal weggevoerd worden; het zal al henenvloeien, alsof het water ware, in den dag Zijns toorns, als God, de Heere, de misdaden der goddelozen bezoekt.

Vers 29

29. Ziet! Dit is het deel des goddelozen mensen dat hem van God zal toekomen, en de erve zijner redenen, het verdiende loon voor zijne goddeloze woorden, van God (of: Zijner reden, het door Gods woord hem toegewezene).

Het is duidelijk, dat Zofar bij deze gehele schildering altijd Job op het oog heeft; want de voorstelling der goddelijke straffen laat zich meestal op Jobs ziekte en zijne vroegere grote onheilen toepassen. Volgens deze woorden schijnt het, dat Zofar heeft willen antwoorden op Jobs herhaalde aandringen om ene bepaalde zonde van hem aan te wijzen; nu spreekt hij de verdenking uit, dat Job zijne rijkdommen door verdrukking der armen en door allerlei bedrog en ongerechtigheid saamgebracht heeft. "Zo zoekt Zofar het vertrouwen, dat Job op zijnen God verkrijgt, te verstikken en het geloof, dat onder de as der aanvechting schuilt en aanwakkert, te dempen. De methode van Zofar is zielen vermoorden; in plaats van het leven, dat uit het gevoel des doods ontkiemt, te versterken, zoekt hij het te doden.".

Hoe onrechtvaardig en hard zijn Zofars redenen. Hoe veel liever is dat korte maar veel betekende woord van God, dat Hij door den profeet spreekt (Isaiah 3:10,Isaiah 3:11). "Zegt den rechtvaardige, dat het hem welgaan zal, dat zij de vrucht hunner werken zullen eten. Wee den goddeloze, het zal hem kwalijk gaan! want de vergelding zijner handen zal hem geschieden." Laat ons leren deze dingen behoorlijk te achten. Wanneer zondige twijfelingen in ons oprijzen bij ene van de kleine beproevingen, waartoe wij geroepen zijn, laat ons zien op de heilige mannen, die ons zijn voorgegaan, maar bijzonder op den Heere Jezus Christus. Een blik van Jezus, geleid door den Heiligen Geest, en door Hem recht op onze zielen gedrukt, zal een duizendtal vleselijke redeneringen over het voorwerp der beproevingen van den gelovige onderdrukken. Even als de Apostel moeten wij in staat zijn, het er voor te houden, dat het lijden van den tegenwoordigen tijd niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. (Romans 8:18)..

Vers 29

29. Ziet! Dit is het deel des goddelozen mensen dat hem van God zal toekomen, en de erve zijner redenen, het verdiende loon voor zijne goddeloze woorden, van God (of: Zijner reden, het door Gods woord hem toegewezene).

Het is duidelijk, dat Zofar bij deze gehele schildering altijd Job op het oog heeft; want de voorstelling der goddelijke straffen laat zich meestal op Jobs ziekte en zijne vroegere grote onheilen toepassen. Volgens deze woorden schijnt het, dat Zofar heeft willen antwoorden op Jobs herhaalde aandringen om ene bepaalde zonde van hem aan te wijzen; nu spreekt hij de verdenking uit, dat Job zijne rijkdommen door verdrukking der armen en door allerlei bedrog en ongerechtigheid saamgebracht heeft. "Zo zoekt Zofar het vertrouwen, dat Job op zijnen God verkrijgt, te verstikken en het geloof, dat onder de as der aanvechting schuilt en aanwakkert, te dempen. De methode van Zofar is zielen vermoorden; in plaats van het leven, dat uit het gevoel des doods ontkiemt, te versterken, zoekt hij het te doden.".

Hoe onrechtvaardig en hard zijn Zofars redenen. Hoe veel liever is dat korte maar veel betekende woord van God, dat Hij door den profeet spreekt (Isaiah 3:10,Isaiah 3:11). "Zegt den rechtvaardige, dat het hem welgaan zal, dat zij de vrucht hunner werken zullen eten. Wee den goddeloze, het zal hem kwalijk gaan! want de vergelding zijner handen zal hem geschieden." Laat ons leren deze dingen behoorlijk te achten. Wanneer zondige twijfelingen in ons oprijzen bij ene van de kleine beproevingen, waartoe wij geroepen zijn, laat ons zien op de heilige mannen, die ons zijn voorgegaan, maar bijzonder op den Heere Jezus Christus. Een blik van Jezus, geleid door den Heiligen Geest, en door Hem recht op onze zielen gedrukt, zal een duizendtal vleselijke redeneringen over het voorwerp der beproevingen van den gelovige onderdrukken. Even als de Apostel moeten wij in staat zijn, het er voor te houden, dat het lijden van den tegenwoordigen tijd niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. (Romans 8:18)..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 20". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-20.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile