Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Job 23

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 23

Job 23:1.

JOB BEROEPT ZICH OM ZIJN ZUIVER GEWETEN OP DEN RECHTERSTOEL GODS.

Tegenover de onbezonnene, hartstochtelijke aanklachten van Elifaz. bewaart Job in zijn antwoord (Job 23:1, 24) zijne eenmaal verkregene inwendige rust. Hij heeft het sedert lang opgegeven, om de vrienden tot medelijden te bewegen, of hen van zijne onschuld te overtuigen: hij weet, dat elke betuiging zijner onschuld hen nog meer in de mening bevestigt, dat hij een reeds geheel verstokte zondaar is. Daarom beproeft hij in het geheel niet Elifaz onmiddellijk te wederleggen, hij spreekt hem zelfs nauwelijks aan. Maar toch heeft de liefdeloosheid van dezen den strijd der verzoeking in de ziel van Job weer zozeer opgewekt, dat de gelovig wachtende ziel in hem bijna bezwijkt. Wel is het een gevolg van zijn weer aanwassend vertrouwen op God, dat hij op de hevige aanklachten op nieuw wenst voor God te mogen treden en zijne onschuld van te wijzen. Ook is hij overtuigd, dat zijn God hem zeker aanhoren en rechtvaardigen zal, maar bij dit verlangen openbaart zich toch ook ene eigengerechtigheid en loonzucht, de in hem aanwezige, maar nog niet erkende boezemzonde, om wier wil de Heere hem den satan heeft overgegeven, weer dubbel sterk, en juist deze zijn de boeien, aan welke satan zijne ziel gebonden houdt; zodra deze uit zijn hart zullen verdwijnen, zal ook de verzoeking ophouden. Door deze ziet hij in het verder beloop zijner rede (Job 24:1) in God weer den machtigen Regeerder en op aarde ene ontzettende verwarring, zonder een schijn van rechtvaardige wereldregering. Ook in deze schilderingen, hoezeer zij van eigengerechtige ontevredenheid doortrokken zijn, ligt veel waarheid en oprechtheid. Het is recht, dat hij deze waarnemingen, die hem zo doen sidderen. openlijk uitspreekt hij stelt daadzaken, die niet te loochenen zijn, tegenover het voorbeeld van den zondvloed, dat Elifaz aanhaalde. Ook heeft hij meer recht, op deze schijnbare tegenspraak te wijzen, dan Elifaz, om aan Job het grote wereldgericht van den zondvloed als een spiegel voor te houden. Vandaar ook het zegerijke gevolg van deze schilderingen. Wanneer reeds de in Job 21:1 gegevene voorbeelden van ongestrafte gruwelen in de wereld, de vrienden bijna geheel in verwarring brachten, zo slaat de door Job in Job 24:1 ijverig vervolgde voortzetting van die voorstellingen deze geheel den bodem in.

I. Job 23:1-Job 23:9. Ook nu nog trotseer ik u met bittere klacht. Och, dat ik voor Zijnen troon kon verschijnen, hoe zou ik Hem mijn recht voorleggen! Zeker, Hij zou niet naar Zijne overmacht met mij handelen, maar mij recht geven. Nu echter kan ik Hem nergens vinden, noch Hem bereiken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 23

Job 23:1.

JOB BEROEPT ZICH OM ZIJN ZUIVER GEWETEN OP DEN RECHTERSTOEL GODS.

Tegenover de onbezonnene, hartstochtelijke aanklachten van Elifaz. bewaart Job in zijn antwoord (Job 23:1, 24) zijne eenmaal verkregene inwendige rust. Hij heeft het sedert lang opgegeven, om de vrienden tot medelijden te bewegen, of hen van zijne onschuld te overtuigen: hij weet, dat elke betuiging zijner onschuld hen nog meer in de mening bevestigt, dat hij een reeds geheel verstokte zondaar is. Daarom beproeft hij in het geheel niet Elifaz onmiddellijk te wederleggen, hij spreekt hem zelfs nauwelijks aan. Maar toch heeft de liefdeloosheid van dezen den strijd der verzoeking in de ziel van Job weer zozeer opgewekt, dat de gelovig wachtende ziel in hem bijna bezwijkt. Wel is het een gevolg van zijn weer aanwassend vertrouwen op God, dat hij op de hevige aanklachten op nieuw wenst voor God te mogen treden en zijne onschuld van te wijzen. Ook is hij overtuigd, dat zijn God hem zeker aanhoren en rechtvaardigen zal, maar bij dit verlangen openbaart zich toch ook ene eigengerechtigheid en loonzucht, de in hem aanwezige, maar nog niet erkende boezemzonde, om wier wil de Heere hem den satan heeft overgegeven, weer dubbel sterk, en juist deze zijn de boeien, aan welke satan zijne ziel gebonden houdt; zodra deze uit zijn hart zullen verdwijnen, zal ook de verzoeking ophouden. Door deze ziet hij in het verder beloop zijner rede (Job 24:1) in God weer den machtigen Regeerder en op aarde ene ontzettende verwarring, zonder een schijn van rechtvaardige wereldregering. Ook in deze schilderingen, hoezeer zij van eigengerechtige ontevredenheid doortrokken zijn, ligt veel waarheid en oprechtheid. Het is recht, dat hij deze waarnemingen, die hem zo doen sidderen. openlijk uitspreekt hij stelt daadzaken, die niet te loochenen zijn, tegenover het voorbeeld van den zondvloed, dat Elifaz aanhaalde. Ook heeft hij meer recht, op deze schijnbare tegenspraak te wijzen, dan Elifaz, om aan Job het grote wereldgericht van den zondvloed als een spiegel voor te houden. Vandaar ook het zegerijke gevolg van deze schilderingen. Wanneer reeds de in Job 21:1 gegevene voorbeelden van ongestrafte gruwelen in de wereld, de vrienden bijna geheel in verwarring brachten, zo slaat de door Job in Job 24:1 ijverig vervolgde voortzetting van die voorstellingen deze geheel den bodem in.

I. Job 23:1-Job 23:9. Ook nu nog trotseer ik u met bittere klacht. Och, dat ik voor Zijnen troon kon verschijnen, hoe zou ik Hem mijn recht voorleggen! Zeker, Hij zou niet naar Zijne overmacht met mij handelen, maar mij recht geven. Nu echter kan ik Hem nergens vinden, noch Hem bereiken.

Vers 1

1. Maar Job, hij toeneming aangevochten, antwoordde en zei:

Vers 1

1. Maar Job, hij toeneming aangevochten, antwoordde en zei:

Vers 2

2. Ook heden is mijne klacht, hoe ernstiglijk mij ook tot bekering vermaand hebt, weerspannigheid, onverminderd in hevigheid, want uwe beschuldigingen zijn onrechtvaardig en uwe boetpredikaties zonder reden, mijne plage 1) is zwaar boven mijn zuchten, ik laat mij door niets terughouden, mijn hart moet door zuchten lucht verkrijgen.

1) In het Hebreeën Jadi. Mijne hand. Job wil hiermede zeggen, dat hij niet kan toegeven aan de valse voorstellingen zijner vrienden. Hij is door de woorden van Elifaz en de anderen niet overreed van zijn ongelijk. Hij moet voortgaan met klagen. Hij wordt door hen gedrongen verder zijne klachten uit te storten.

Vers 2

2. Ook heden is mijne klacht, hoe ernstiglijk mij ook tot bekering vermaand hebt, weerspannigheid, onverminderd in hevigheid, want uwe beschuldigingen zijn onrechtvaardig en uwe boetpredikaties zonder reden, mijne plage 1) is zwaar boven mijn zuchten, ik laat mij door niets terughouden, mijn hart moet door zuchten lucht verkrijgen.

1) In het Hebreeën Jadi. Mijne hand. Job wil hiermede zeggen, dat hij niet kan toegeven aan de valse voorstellingen zijner vrienden. Hij is door de woorden van Elifaz en de anderen niet overreed van zijn ongelijk. Hij moet voortgaan met klagen. Hij wordt door hen gedrongen verder zijne klachten uit te storten.

Vers 3

3. Och 1) of ik wist, dat ik Hem, den God, die alleen mij rechtvaardigen en mij uit deze duisternis helpen kan, vinden zou! ik zou tot Zijnen rechterstoel komen:

1) Uit dit en uit de volgende verzen blijkt duidelijk genoeg, dat Job's tegenstand tijdelijk gebroken is. Wel zal zijn vertrouwen weer geschokt worden, en hij allerlei argwanende gedachten uitspreken; maar dat God zijn vijand is, zoals hij vroeger wel heeft uitgesproken, dit horen wij niet meer in die mate. Er komt hij Job veeleer een klagen en zuchten en roepen om dien God, die in waarheid rechtvaardig is, en die, dewijl Hij rechtvaardig is, ook genade en gunst bewijzen kan.

Vers 3

3. Och 1) of ik wist, dat ik Hem, den God, die alleen mij rechtvaardigen en mij uit deze duisternis helpen kan, vinden zou! ik zou tot Zijnen rechterstoel komen:

1) Uit dit en uit de volgende verzen blijkt duidelijk genoeg, dat Job's tegenstand tijdelijk gebroken is. Wel zal zijn vertrouwen weer geschokt worden, en hij allerlei argwanende gedachten uitspreken; maar dat God zijn vijand is, zoals hij vroeger wel heeft uitgesproken, dit horen wij niet meer in die mate. Er komt hij Job veeleer een klagen en zuchten en roepen om dien God, die in waarheid rechtvaardig is, en die, dewijl Hij rechtvaardig is, ook genade en gunst bewijzen kan.

Vers 4

4. Ik zou het recht voor Zijn aangezicht ordentelijk voorstellen; ik zou de rechtszaak, die ik tegen u, mijne onrechtvaardige aanklagers, en tegen Hem, die mij onschuldig zo hard slaat, voor Hem neerleggen, en mijnen mond zou ik met verdedigingen, met bewijzen van mijn recht, en van mijne onschuld vervullen.

Vers 4

4. Ik zou het recht voor Zijn aangezicht ordentelijk voorstellen; ik zou de rechtszaak, die ik tegen u, mijne onrechtvaardige aanklagers, en tegen Hem, die mij onschuldig zo hard slaat, voor Hem neerleggen, en mijnen mond zou ik met verdedigingen, met bewijzen van mijn recht, en van mijne onschuld vervullen.

Vers 5

5. Ik zou de redenen weten, die Hij mij op mijne verdediging antwoorden zou, en verstaan, wat Hij mij, op al mijne klachten zeggen zou.

Vers 5

5. Ik zou de redenen weten, die Hij mij op mijne verdediging antwoorden zou, en verstaan, wat Hij mij, op al mijne klachten zeggen zou.

Vers 6

6. Zou Hij naar de grootheid Zijner macht met mij twisten (Job 9:34)? neen; maar Hij zou acht op mij slaan en gewillig mijne verdediging aanhoren.

Vers 6

6. Zou Hij naar de grootheid Zijner macht met mij twisten (Job 9:34)? neen; maar Hij zou acht op mij slaan en gewillig mijne verdediging aanhoren.

Vers 7

7. Daar zou de oprechte met Hem pleiten; Waar Hij zich genadig van mij liet vinden, zou het blijken, dat ik Zijnen weg getrouw bewaard had; en ik zou mij in eeuwigheid van mijnen Rechter vrijmaken en geheel van de onverdiende straf bevrijd worden 1).

1) Als het eindvonnis eens zal uitgesproken zijn, dan, zegt Job, zal ik in eeuwigheid van mijn Rechter verlost en vrijgemaakt wezen, en dan zal ik van de goddelijke uitspraak, welke mij nu tot een schrik is, voor altoos ontheven zijn. Zij, die zich aan God, als hunnen eigenaar en bestuurder, hebben overgegeven, zullen tot in eeuwigheid van Hem, als hunnen Rechter en Wreker verlost en vrijgemaakt zijn, want daar is geen ontvlieding van Zijne rechtvaardigheid, dan door de toevlucht tot Zijne ontfermende goedheid en barmhartigheid te nemen..

Wanneer men de uitdrukking van dezelfden wens in Job 9:34, Job 13:21, met de verzen 3-7 vergelijkt, wordt het recht duidelijk, hoe de tegenstand van Job tegen God intussen verminderd is en zijn geloofsvertrouwen, ten gevolge van het missen van allen menselijken troost, toegenomen is..

Vers 7

7. Daar zou de oprechte met Hem pleiten; Waar Hij zich genadig van mij liet vinden, zou het blijken, dat ik Zijnen weg getrouw bewaard had; en ik zou mij in eeuwigheid van mijnen Rechter vrijmaken en geheel van de onverdiende straf bevrijd worden 1).

1) Als het eindvonnis eens zal uitgesproken zijn, dan, zegt Job, zal ik in eeuwigheid van mijn Rechter verlost en vrijgemaakt wezen, en dan zal ik van de goddelijke uitspraak, welke mij nu tot een schrik is, voor altoos ontheven zijn. Zij, die zich aan God, als hunnen eigenaar en bestuurder, hebben overgegeven, zullen tot in eeuwigheid van Hem, als hunnen Rechter en Wreker verlost en vrijgemaakt zijn, want daar is geen ontvlieding van Zijne rechtvaardigheid, dan door de toevlucht tot Zijne ontfermende goedheid en barmhartigheid te nemen..

Wanneer men de uitdrukking van dezelfden wens in Job 9:34, Job 13:21, met de verzen 3-7 vergelijkt, wordt het recht duidelijk, hoe de tegenstand van Job tegen God intussen verminderd is en zijn geloofsvertrouwen, ten gevolge van het missen van allen menselijken troost, toegenomen is..

Vers 8

8. Maar zie, dat is mij juist het zwaarste, dat God zich voor mij verborgen houdt, en mijn smeken Hem nergens vindt; ga ik voorwaartsnaar het Oosten, zo is Hij er niet, of achterwaarts naar het Westen, zo verneem ik Hem niet, waar ik Hem ook zoeke, den gansen hemel door, ik vind Hem niet. 9. Als Hij ter linkerhand, in het Noorden, werkt, Zijn Goddelijk bestuur volbrengt, zo aanschouw ik Hem niet, ik kan Hem met mijnen blik niet bereiken; bedekt Hij Zich ter rechterhand, in het Zuiden, zo zie ik Hem niet 1).

1) Dit betekent, dat de oordelen Gods voor hem onbegrijpelijk zijn. Wat zeer waar is. Sommigen leggen dit uit, omtrent de vier delen der wereld, wat op hetzelfde uitkomt want dit is hetzelfde, wat in de Psalmen gezegd wordt: "Zou ik opvaren ten hemel enz. (Psalms 139:8 vv.). Hetzelfde wordt hier op deze plaats gezegd. Job wijst er hen op, dat de mens te vergeefs lange redeneringen kan op touw zetten; ja, wanneer zij zelfs de gehele wereld zouden ronddolen, zouden ze toch nooit de geheimenissen Gods kunnen uitvinden. Want deze gaan al hun macht en kracht te boven..

Ook de Heere Christus ondervond dit hoogste toppunt der duivelse verzoeking, Hij zonder zonde, voor ons, toen Hij aan het kruis riep en bad: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten!"

Die zich overgegeven hebben aan God, als hunnen Bezitter en Bestuurder, zullen voor eeuwig van Hem bevrijd zijn als den Rechter en Wreker; men kan Zijne rechtvaardigheid niet ontvluchten, dan door tot Zijne genade te vluchten..

De woorden in Job 23:8, Job 23:9 van voorwaarts enz. kunnen ook overgezet worden door, Oostwaarts en Westwaarts, in het Noorden en in het Zuiden. Job wil er mede zeggen, dat naar welke zijde hij zich ook wendt, hij nergens het lieflijk en vriendelijk aangezicht Gods aanschouwt.

Maar al ziet Job den Heere niet, hij weet dat God er is, en dat die God hem kent, dat alle zijne wegen en zijn gehele wandel voor Hem open en bloot ligt. Des ondanks de donkerheid, waarin hij wandelt, ja, terwijl het licht voor hem verborgen is, toch schept hij moed, om zich te beroepen op Gods Alwetendheid.

10.

II. Job 23:10-Job 23:17. Liet Hij mij voor Zich verschijnen, ik zou zeker getrouw en gehoorzaam door Hem bevonden worden. Nu echter vernietigt Hij mij naar Zijn onbegrijpelijk, onweerstaanbaar Raadsbesluit. En juist daarom, omdat hij Zijn aangezicht verbergt, niet om mijne ellende op zich zelve, sidder en verschrik ik.

Vers 8

8. Maar zie, dat is mij juist het zwaarste, dat God zich voor mij verborgen houdt, en mijn smeken Hem nergens vindt; ga ik voorwaartsnaar het Oosten, zo is Hij er niet, of achterwaarts naar het Westen, zo verneem ik Hem niet, waar ik Hem ook zoeke, den gansen hemel door, ik vind Hem niet. 9. Als Hij ter linkerhand, in het Noorden, werkt, Zijn Goddelijk bestuur volbrengt, zo aanschouw ik Hem niet, ik kan Hem met mijnen blik niet bereiken; bedekt Hij Zich ter rechterhand, in het Zuiden, zo zie ik Hem niet 1).

1) Dit betekent, dat de oordelen Gods voor hem onbegrijpelijk zijn. Wat zeer waar is. Sommigen leggen dit uit, omtrent de vier delen der wereld, wat op hetzelfde uitkomt want dit is hetzelfde, wat in de Psalmen gezegd wordt: "Zou ik opvaren ten hemel enz. (Psalms 139:8 vv.). Hetzelfde wordt hier op deze plaats gezegd. Job wijst er hen op, dat de mens te vergeefs lange redeneringen kan op touw zetten; ja, wanneer zij zelfs de gehele wereld zouden ronddolen, zouden ze toch nooit de geheimenissen Gods kunnen uitvinden. Want deze gaan al hun macht en kracht te boven..

Ook de Heere Christus ondervond dit hoogste toppunt der duivelse verzoeking, Hij zonder zonde, voor ons, toen Hij aan het kruis riep en bad: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten!"

Die zich overgegeven hebben aan God, als hunnen Bezitter en Bestuurder, zullen voor eeuwig van Hem bevrijd zijn als den Rechter en Wreker; men kan Zijne rechtvaardigheid niet ontvluchten, dan door tot Zijne genade te vluchten..

De woorden in Job 23:8, Job 23:9 van voorwaarts enz. kunnen ook overgezet worden door, Oostwaarts en Westwaarts, in het Noorden en in het Zuiden. Job wil er mede zeggen, dat naar welke zijde hij zich ook wendt, hij nergens het lieflijk en vriendelijk aangezicht Gods aanschouwt.

Maar al ziet Job den Heere niet, hij weet dat God er is, en dat die God hem kent, dat alle zijne wegen en zijn gehele wandel voor Hem open en bloot ligt. Des ondanks de donkerheid, waarin hij wandelt, ja, terwijl het licht voor hem verborgen is, toch schept hij moed, om zich te beroepen op Gods Alwetendheid.

10.

II. Job 23:10-Job 23:17. Liet Hij mij voor Zich verschijnen, ik zou zeker getrouw en gehoorzaam door Hem bevonden worden. Nu echter vernietigt Hij mij naar Zijn onbegrijpelijk, onweerstaanbaar Raadsbesluit. En juist daarom, omdat hij Zijn aangezicht verbergt, niet om mijne ellende op zich zelve, sidder en verschrik ik.

Vers 10

10. Doch hij, hoewel Hij zich steeds verbergt voor mijne blikken, opdat Hij mij niet zou moeten horen en de straffende hand van mij aftrekken, toch kent Hij den weg, die bij mij is, mijn handel en wandel, mijn denken zelfs; Hij beproeve mij, als goud zal ik uitkomen, beproefd zou ik bevonden worden.

Vers 10

10. Doch hij, hoewel Hij zich steeds verbergt voor mijne blikken, opdat Hij mij niet zou moeten horen en de straffende hand van mij aftrekken, toch kent Hij den weg, die bij mij is, mijn handel en wandel, mijn denken zelfs; Hij beproeve mij, als goud zal ik uitkomen, beproefd zou ik bevonden worden.

Vers 11

11. Aan Zijnen gang heeft mijn voet vastgehouden; ik heb Zijne voetstappen gedrukt; Zijnen weg heb ik bewaard en ben niet afgeweken (Deuteronomy 17:11). 12. Het gebod Zijner lippen heb Ik ook niet weggedaan; de redenen Zijns monds heb ik meer dan mijn bescheiden deel, met groter zorg dan het mij nodige voedsel weggelegd 1).

1) Hier zegt Job, dat God van veel betere conditie is dan hij. Want hij kan God niet kennen en toch kent Hij hem. Ik zelf ken mijne werken niet, maar Hij brengt het oordeel uit over de mijne, niet alleen over mijne werken ook over mijne gedachten. Kortom, Hij beproeft mij, zegt hij, als goud in den smeltkroes, zodat er niet zo weinig schuim of onwaardigs in mij is, welke God niet ziet of beoordeelt. En zo heb ik dan niets dan recht en billijkheid van Hem te wachten, wanneer ik mijne zaak voor Hem zou willen in het gericht brengen. Ziedaar de conclusie, welke hij neemt. Deze uitspraak is nu wel waar, dat God onze wegen kennende, ons onderzoekt en keurt, als het goud in den smeltkroes, maar ondertussen, wanneer we beneden Hem staan, hebben wij dan wel reden, om te klagen? Mag het schepsel het recht nemen, om zich God als een tegenstander aan te merken, met wie Hij als het ware gaat richten? Indien Hij ons niet hetzelfde, wat Hij zich als privilegie heeft voorbehouden, toestaat, mogen we dan daarom maar zeggen, dat Hij ons onrecht aandoet?.

Vers 11

11. Aan Zijnen gang heeft mijn voet vastgehouden; ik heb Zijne voetstappen gedrukt; Zijnen weg heb ik bewaard en ben niet afgeweken (Deuteronomy 17:11). 12. Het gebod Zijner lippen heb Ik ook niet weggedaan; de redenen Zijns monds heb ik meer dan mijn bescheiden deel, met groter zorg dan het mij nodige voedsel weggelegd 1).

1) Hier zegt Job, dat God van veel betere conditie is dan hij. Want hij kan God niet kennen en toch kent Hij hem. Ik zelf ken mijne werken niet, maar Hij brengt het oordeel uit over de mijne, niet alleen over mijne werken ook over mijne gedachten. Kortom, Hij beproeft mij, zegt hij, als goud in den smeltkroes, zodat er niet zo weinig schuim of onwaardigs in mij is, welke God niet ziet of beoordeelt. En zo heb ik dan niets dan recht en billijkheid van Hem te wachten, wanneer ik mijne zaak voor Hem zou willen in het gericht brengen. Ziedaar de conclusie, welke hij neemt. Deze uitspraak is nu wel waar, dat God onze wegen kennende, ons onderzoekt en keurt, als het goud in den smeltkroes, maar ondertussen, wanneer we beneden Hem staan, hebben wij dan wel reden, om te klagen? Mag het schepsel het recht nemen, om zich God als een tegenstander aan te merken, met wie Hij als het ware gaat richten? Indien Hij ons niet hetzelfde, wat Hij zich als privilegie heeft voorbehouden, toestaat, mogen we dan daarom maar zeggen, dat Hij ons onrecht aandoet?.

Vers 13

13. Maar is Hij tegen iemand, wil Hij hem als een misdadiger straffen, wie zal dan Hem, den Almachtige, afkeren (vgl. Job 9:12; Job 11:10)? a) Wat Zijne ziel begeert, dat zal Hij, de onbewerkte Gebieder, ook doen 1).

a) Psalms 115:3.

1) Jobs vertrouwen is hier weer door allerlei gedachten vol argwaan overvleugeld. De Heere staat voor zijnen geest als een God van absolute willekeur, die straft, waar gene reden tot straffen is..

Met de laatste woorden, om het zo eens uit te drukken, bederft Job weer alles, wat hij zo even heeft uitgesproken. Oproerige gedachten, murmurerende opwellingen banen zich weer een weg naar buiten. Het stormt weer in zijne ziele. God staat weer voor hem als zijn tegenstander.

Zo ziet men, dat licht en duisternis zich onophoudelijk afwisselen, hoop en moedeloosheid, geloof en ongeloof.

Als Job aan eigen gedachten en eigen overleggingen wordt overgelaten, zinkt hij weer weg in den poel van ongeloof en moedeloosheid, maar als de Geest des Heren zich weer baan breekt, dan breekt ook het licht weer door, en doemt de hope weer op.

Vers 13

13. Maar is Hij tegen iemand, wil Hij hem als een misdadiger straffen, wie zal dan Hem, den Almachtige, afkeren (vgl. Job 9:12; Job 11:10)? a) Wat Zijne ziel begeert, dat zal Hij, de onbewerkte Gebieder, ook doen 1).

a) Psalms 115:3.

1) Jobs vertrouwen is hier weer door allerlei gedachten vol argwaan overvleugeld. De Heere staat voor zijnen geest als een God van absolute willekeur, die straft, waar gene reden tot straffen is..

Met de laatste woorden, om het zo eens uit te drukken, bederft Job weer alles, wat hij zo even heeft uitgesproken. Oproerige gedachten, murmurerende opwellingen banen zich weer een weg naar buiten. Het stormt weer in zijne ziele. God staat weer voor hem als zijn tegenstander.

Zo ziet men, dat licht en duisternis zich onophoudelijk afwisselen, hoop en moedeloosheid, geloof en ongeloof.

Als Job aan eigen gedachten en eigen overleggingen wordt overgelaten, zinkt hij weer weg in den poel van ongeloof en moedeloosheid, maar als de Geest des Heren zich weer baan breekt, dan breekt ook het licht weer door, en doemt de hope weer op.

Vers 14

14. Want Hij zal volbrengen, dat over mij door Hem bescheiden is; en diergelijke dingen zijn er vele bij Hem, nog grotere kwellingen zal Hij wellicht over mij brengen, voordat Hij mij geheel vernietigt.

Vers 14

14. Want Hij zal volbrengen, dat over mij door Hem bescheiden is; en diergelijke dingen zijn er vele bij Hem, nog grotere kwellingen zal Hij wellicht over mij brengen, voordat Hij mij geheel vernietigt.

Vers 15

15. Hierom, dat Hij zich in toorn tegen mij wendt en zich voor mij verbergt, word ik voor Zijn aangezicht beroerd (Psalms 30:8; Psalms 104:29), aanmerke het, en vreze voor hem; wanneer ik dat recht indenk? dat God niet meer naar mij hoort, zo is het mij benauwd en bang (Isaiah 33:14). 16. Want God zelf heeft mijn hart week gemaakt 1) en de Almachtige heeft mij beroerd, door mij te verlaten en Zijnen toorn over mij uit te storten.

1) God maakt het hart op drie wijzen week. Er is een week hart ten gevolge van onze constitutie-dus maakt Hij een hart week als de God der natuur. Er is een week hart, dat het door droefheid geworden is- dus maakt Hij het hart week, als de Voorzienigheid. Hierop ziet Job thans. Er is een week hart ten gevolge der wedergeboorte-dus maakt Hij het hart week, als de God der genade.

Vers 15

15. Hierom, dat Hij zich in toorn tegen mij wendt en zich voor mij verbergt, word ik voor Zijn aangezicht beroerd (Psalms 30:8; Psalms 104:29), aanmerke het, en vreze voor hem; wanneer ik dat recht indenk? dat God niet meer naar mij hoort, zo is het mij benauwd en bang (Isaiah 33:14). 16. Want God zelf heeft mijn hart week gemaakt 1) en de Almachtige heeft mij beroerd, door mij te verlaten en Zijnen toorn over mij uit te storten.

1) God maakt het hart op drie wijzen week. Er is een week hart ten gevolge van onze constitutie-dus maakt Hij een hart week als de God der natuur. Er is een week hart, dat het door droefheid geworden is- dus maakt Hij het hart week, als de Voorzienigheid. Hierop ziet Job thans. Er is een week hart ten gevolge der wedergeboorte-dus maakt Hij het hart week, als de God der genade.

Vers 17

17. Omdat ik niet uitgedelgd ben v r de duisternis, niet gestorven ben voor de ellende, en dat Hij van mijn aangezicht, van mijn jammerlijk gelaat, de donkerheid bedekt heeft 1), zodat ik wanhopig sta; dat God mij niet wegnam v r de plaag en mij niet wil laten sterven, dat is mijne smart, bovenal dat God vijandig tegen mij over staat, wat mij het lijden schier onverdraaglijk maakt.

1) Het laatste vers is niet gemakkelijk te vertalen. Men kan ook overzetten: Want niet vernietigd, sta ik voor de duisternis, en voor den eigen blik welken de duisternis dekt. Bedoeling is in elk geval, dat hij klaagt over zijn jammerlijken toestand, over de duisternis, die hem drukt, en die hierin bestaat, dat hij niet kan geloven, dat God nog zijn vriend is.

Vers 17

17. Omdat ik niet uitgedelgd ben v r de duisternis, niet gestorven ben voor de ellende, en dat Hij van mijn aangezicht, van mijn jammerlijk gelaat, de donkerheid bedekt heeft 1), zodat ik wanhopig sta; dat God mij niet wegnam v r de plaag en mij niet wil laten sterven, dat is mijne smart, bovenal dat God vijandig tegen mij over staat, wat mij het lijden schier onverdraaglijk maakt.

1) Het laatste vers is niet gemakkelijk te vertalen. Men kan ook overzetten: Want niet vernietigd, sta ik voor de duisternis, en voor den eigen blik welken de duisternis dekt. Bedoeling is in elk geval, dat hij klaagt over zijn jammerlijken toestand, over de duisternis, die hem drukt, en die hierin bestaat, dat hij niet kan geloven, dat God nog zijn vriend is.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 23". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-23.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile