Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Job 33

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 33

Job 33:1.

ELIHU VERDEDIGT GODS GERECHTIGHEID.

III. Job 33:1-Job 33:7. Job, hoor mij aan, want ik zal oprecht en duidelijk spreken. Ook ik ben een schepsel Gods; wanneer gij dus kunt, antwoord mij. Bij mij kan niet, als bij God, de van nu uitgaande schrik u in `t antwoorden hinderen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 33

Job 33:1.

ELIHU VERDEDIGT GODS GERECHTIGHEID.

III. Job 33:1-Job 33:7. Job, hoor mij aan, want ik zal oprecht en duidelijk spreken. Ook ik ben een schepsel Gods; wanneer gij dus kunt, antwoord mij. Bij mij kan niet, als bij God, de van nu uitgaande schrik u in `t antwoorden hinderen.

Vers 1

1. En, gewis o Job 1:1)! hoor toch mijne redenen, en neem al mijne woorden ter ore, want ik zal niets spreken, wat niet tot de zaak behoort.

1) Elihu spreekt Job bij zijn naam aan, wat de andere drie vrienden niet gedaan hebben. Het is, opdat de lijder met open oren de rede van dezen knecht Gods zou aanhoren, geheel zou aanhoren, en alzo tot verootmoediging komen.

Vers 1

1. En, gewis o Job 1:1)! hoor toch mijne redenen, en neem al mijne woorden ter ore, want ik zal niets spreken, wat niet tot de zaak behoort.

1) Elihu spreekt Job bij zijn naam aan, wat de andere drie vrienden niet gedaan hebben. Het is, opdat de lijder met open oren de rede van dezen knecht Gods zou aanhoren, geheel zou aanhoren, en alzo tot verootmoediging komen.

Vers 2

2. Zie nu, ik heb mijnen mond opengedaan; mijne tong spreekt onder mijn gehemelte, reeds heb ik mijne rede begonnen in het gevoel van de grote verantwoordelijkheid.

Vers 2

2. Zie nu, ik heb mijnen mond opengedaan; mijne tong spreekt onder mijn gehemelte, reeds heb ik mijne rede begonnen in het gevoel van de grote verantwoordelijkheid.

Vers 3

3. Gij hebt met recht andere woorden van uwe vrienden verlangd (Job 6:25 ); mijne redenen zullen de oprechtigheid mijns harten, en de wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken 1), oprecht en duidelijk zal ik uitspreken, wat mijne gedachte over dat moeilijke raadsel van uw leven is.

1) Elihu is vrij van de inwendige onoprechtheid, waardoor de vrienden zondigden en onbekwaam waren om den lijder waren troost aan te brengen. Juist datgene, waarin Jobs sterkte tegenover de drie bestond, de oprechtheid en zuiverheid des harten, maakt Elihu tot enen tegenstander, die wel in staat is Job te overwinnen, en bij wie het geschieden zal, wat Job zelf (Job 6:24,Job 6:25) tot de vrienden gezegd heeft, dat hij gaarne wilde zwijgen, wanneer zij hem zouden aantonen, waarin hij gedwaald had (vgl. Job 13:8 )..

Of, mijne lippen, de wetenschap, wat zuiver is, uitspreken. Elihu maakt hier een tegenstelling tussen wat hij zal spreken en wat de vrienden hebben gesproken. Job heeft zijne vrienden moeilijke vertroosters genoemd. Met een verkeerd hart, met valse beschuldigingen zijn zij hem tegengekomen, maar hij, Elihu, meent het oprecht met Job. Wanneer hij hem zal tegenkomen, dan komt dit niet voort uit een begeerte, om hem vals te beschuldigen, veeleer, om hem weer op het rechte pad terug te leiden. Elihu plaatst zich niet boven hem, maar naast hem. En wanneer Elihu dat doet, dan heeft Job hem in dezen te beschouwen, als iemand, die recht heeft, om waar hij den broeder ziet dwalen, een poging te doen uit ware liefde hem te recht te brengen.

Vers 3

3. Gij hebt met recht andere woorden van uwe vrienden verlangd (Job 6:25 ); mijne redenen zullen de oprechtigheid mijns harten, en de wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken 1), oprecht en duidelijk zal ik uitspreken, wat mijne gedachte over dat moeilijke raadsel van uw leven is.

1) Elihu is vrij van de inwendige onoprechtheid, waardoor de vrienden zondigden en onbekwaam waren om den lijder waren troost aan te brengen. Juist datgene, waarin Jobs sterkte tegenover de drie bestond, de oprechtheid en zuiverheid des harten, maakt Elihu tot enen tegenstander, die wel in staat is Job te overwinnen, en bij wie het geschieden zal, wat Job zelf (Job 6:24,Job 6:25) tot de vrienden gezegd heeft, dat hij gaarne wilde zwijgen, wanneer zij hem zouden aantonen, waarin hij gedwaald had (vgl. Job 13:8 )..

Of, mijne lippen, de wetenschap, wat zuiver is, uitspreken. Elihu maakt hier een tegenstelling tussen wat hij zal spreken en wat de vrienden hebben gesproken. Job heeft zijne vrienden moeilijke vertroosters genoemd. Met een verkeerd hart, met valse beschuldigingen zijn zij hem tegengekomen, maar hij, Elihu, meent het oprecht met Job. Wanneer hij hem zal tegenkomen, dan komt dit niet voort uit een begeerte, om hem vals te beschuldigen, veeleer, om hem weer op het rechte pad terug te leiden. Elihu plaatst zich niet boven hem, maar naast hem. En wanneer Elihu dat doet, dan heeft Job hem in dezen te beschouwen, als iemand, die recht heeft, om waar hij den broeder ziet dwalen, een poging te doen uit ware liefde hem te recht te brengen.

Vers 4

4. De Geest Gods heeft mij even als u gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt 1) (Genesis 2:4). Ik ben een mens gelijk gij, op dezelfde wijze geformeerd.

1) Hier wil Elihu zeggen, dat wat hij is als mens, als menselijke persoonlijkheid, hij dat is geworden door den Heiligen Geest, maar ook, dat hij er zich van bewust was als mens, als persoon, zowel wat zijn wording uit Adam betreft, als zijn persoonlijk aanzijn aan God te danken te hebben.

Elihu kent hier dus aan den H. Geest, als den derden Persoon van het Goddelijk Wezen, een eigen werk toe.

Hij zinspeelt tevens op de schepping van Adam en spreekt het dan ook uit, dat hij evenals Job, wat de stof betreft, uit de aarde is genomen, maar dat de Heere God, door Zijn Geest, hem tot een persoon heeft gemaakt.

Vers 4

4. De Geest Gods heeft mij even als u gemaakt, en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt 1) (Genesis 2:4). Ik ben een mens gelijk gij, op dezelfde wijze geformeerd.

1) Hier wil Elihu zeggen, dat wat hij is als mens, als menselijke persoonlijkheid, hij dat is geworden door den Heiligen Geest, maar ook, dat hij er zich van bewust was als mens, als persoon, zowel wat zijn wording uit Adam betreft, als zijn persoonlijk aanzijn aan God te danken te hebben.

Elihu kent hier dus aan den H. Geest, als den derden Persoon van het Goddelijk Wezen, een eigen werk toe.

Hij zinspeelt tevens op de schepping van Adam en spreekt het dan ook uit, dat hij evenals Job, wat de stof betreft, uit de aarde is genomen, maar dat de Heere God, door Zijn Geest, hem tot een persoon heeft gemaakt.

Vers 5

5. Zo gij kunt, antwoord mij; schik u voor mijn aangezicht tot den strijd, stel u in gereedheid.

Vers 5

5. Zo gij kunt, antwoord mij; schik u voor mijn aangezicht tot den strijd, stel u in gereedheid.

Vers 6

6. Zie ik ben Godes schepsel gelijk gij, Zijn eigendom en van Hem afhankelijk; uit het leem ben ik ook door den hemelsen pottenbakker afgesneden 1) (vgl. Job 4:19; Job 10:9).

1) Het is zeer nuttig voor ons allen te overdenken, dat wij uit broze klei, uit stof en leem gemaakt zijn, en het is ook goed voor ons, dat zij, die in Godes naam en stede tot ons spreken, eveneens zwak en gebrekkig geschapen zijn, om ons niet door Zijne vreselijke Majesteit te verschrikken, als Hij door een Engel of nog onmiddelijker tot ons wil spreken. God heeft wijselijk Zijne schatten in aarden vaten gelegd, gelijk wij zelven zijn..

Vers 6

6. Zie ik ben Godes schepsel gelijk gij, Zijn eigendom en van Hem afhankelijk; uit het leem ben ik ook door den hemelsen pottenbakker afgesneden 1) (vgl. Job 4:19; Job 10:9).

1) Het is zeer nuttig voor ons allen te overdenken, dat wij uit broze klei, uit stof en leem gemaakt zijn, en het is ook goed voor ons, dat zij, die in Godes naam en stede tot ons spreken, eveneens zwak en gebrekkig geschapen zijn, om ons niet door Zijne vreselijke Majesteit te verschrikken, als Hij door een Engel of nog onmiddelijker tot ons wil spreken. God heeft wijselijk Zijne schatten in aarden vaten gelegd, gelijk wij zelven zijn..

Vers 7

7. Zie, gij hebt niet nodig voor mij als voor God bezorgd zijn, dat mijne en majesteit uwe woorden zouden verhinderen; mijne verschrikking zal u niet beroeren, en mijne hand zal over u niet zwaar zijn.

Bewonderenswaardig is de kunst, waarmee de redenen van Elihu aan de verborgenste draden van het gehele gedicht geknoopt zijn. Job heeft er zich herhaalde malen (vgl. Job 9:34; Job 13:24) over beklaagd, dat hij zijn recht aan den Almachtige niet kon voorstellen omdat hij voor dezen, al ware het mogelijk Zijn aangezicht te zien, als een zwak sterveling zou moeten verstommen. In Elihu heeft hij nu een mens tegenover zich, gelijk hij zelf is; niets verhindert hem zich te verantwoorden tegen de voorstelling, die zonder haat uitgesproken is..

8.

IV. Job 33:8-Job 33:18. Gij, o Job! hebt gezegd, dat gij onschuldig zijt, dat God u onrecht deed. Daartoe is God te groot. Gij hebt ook ongelijk, wanneer gij beweert, dat hij niet tot den mens spreekt. God spreekt dikwijls tot hem, in de eerste plaats in nachtelijke gezichten. Zijn doel daarmee is, den mens van allerlei kwaad, in `t bijzonder van hoogmoed te reinigen en daardoor van den ondergang te redden.

Vers 7

7. Zie, gij hebt niet nodig voor mij als voor God bezorgd zijn, dat mijne en majesteit uwe woorden zouden verhinderen; mijne verschrikking zal u niet beroeren, en mijne hand zal over u niet zwaar zijn.

Bewonderenswaardig is de kunst, waarmee de redenen van Elihu aan de verborgenste draden van het gehele gedicht geknoopt zijn. Job heeft er zich herhaalde malen (vgl. Job 9:34; Job 13:24) over beklaagd, dat hij zijn recht aan den Almachtige niet kon voorstellen omdat hij voor dezen, al ware het mogelijk Zijn aangezicht te zien, als een zwak sterveling zou moeten verstommen. In Elihu heeft hij nu een mens tegenover zich, gelijk hij zelf is; niets verhindert hem zich te verantwoorden tegen de voorstelling, die zonder haat uitgesproken is..

8.

IV. Job 33:8-Job 33:18. Gij, o Job! hebt gezegd, dat gij onschuldig zijt, dat God u onrecht deed. Daartoe is God te groot. Gij hebt ook ongelijk, wanneer gij beweert, dat hij niet tot den mens spreekt. God spreekt dikwijls tot hem, in de eerste plaats in nachtelijke gezichten. Zijn doel daarmee is, den mens van allerlei kwaad, in `t bijzonder van hoogmoed te reinigen en daardoor van den ondergang te redden.

Vers 8

8. Zeker, gij hebt gezegd voor mijne oren, en ik heb de stem der woorden gehoord:

Vers 8

8. Zeker, gij hebt gezegd voor mijne oren, en ik heb de stem der woorden gehoord:

Vers 9

9. Ik ben rein, zonder overtreding; ik ben zuiver en heb gene misdaad, zodat God mij daarom zou moeten straffen (zie Job 9:21; Job 16:17; Job 12:4; Job 10:7; Job 13:18; Job 23:10; Job 27:5, Job 27:10. Zie, Hij vindt oorzaken tegen mij, Hij ziet scherp toe om iets te vinden; Hij houdt mij voor Zijnen vijand, en ik kan de hand des Almachtigen niet afslaan (vgl. Job 10:13-Job 10:17; Job 13:24; Job 19:11; Job 30:21

Vers 9

9. Ik ben rein, zonder overtreding; ik ben zuiver en heb gene misdaad, zodat God mij daarom zou moeten straffen (zie Job 9:21; Job 16:17; Job 12:4; Job 10:7; Job 13:18; Job 23:10; Job 27:5, Job 27:10. Zie, Hij vindt oorzaken tegen mij, Hij ziet scherp toe om iets te vinden; Hij houdt mij voor Zijnen vijand, en ik kan de hand des Almachtigen niet afslaan (vgl. Job 10:13-Job 10:17; Job 13:24; Job 19:11; Job 30:21

Vers 11

11. Hij legt mijne voeten in den stok, Hij neemt al mijne paden waar (Job 13:27).

Elihu houdt zich gestreng aan hetgeen hij gehoord heeft, en neemt daaruit of woordelijk of naar den zin, wat Jobs hoofdzonde, de eigengerechtigheid, den trots op zijn heilig leven `t meest openbaart. Hoe geheel anders handelden de vrienden, die uit Jobs lijden allerlei bedrieglijke sluitredenen trokken, en hem zonden toedichten, die hem inderdaad vreemd waren..

Vers 11

11. Hij legt mijne voeten in den stok, Hij neemt al mijne paden waar (Job 13:27).

Elihu houdt zich gestreng aan hetgeen hij gehoord heeft, en neemt daaruit of woordelijk of naar den zin, wat Jobs hoofdzonde, de eigengerechtigheid, den trots op zijn heilig leven `t meest openbaart. Hoe geheel anders handelden de vrienden, die uit Jobs lijden allerlei bedrieglijke sluitredenen trokken, en hem zonden toedichten, die hem inderdaad vreemd waren..

Vers 12

12. Zie, over uwen vorigen wandel heb ik niet te oordelen, maar hierin zijt gij niet rechtvaardig, dat gij u op uwe gerechtigheid ten koste van Gods rechtvaardigheid verheft; hierop antwoord ik u 1) met tegenspraak; daaruit komen al uwe valse beweringen voort; want God is meerder dan enen mens 2), Hij is te groot, dan dat niet iedere daad recht en wijsheid zijn zou.

1) Elihu zoekt de zonde niet in deze of gene afzonderlijke misdaad, maar in de verborgene zelfverheffing van elk menselijk hart. Job heeft dus zonde bedreven, maar eerst nadat hem het lijden getroffen had. Het ongeluk kan dus niet de kwaliteit (het karakter) van ene bestraffing gehad hebben. Het ongeluk ging het uitbreken der zonde vooraf; maar de zonde zelf als habituele (toestand van het hart) was reeds vroeger in Job. Het lijden dient dus, om haar te doen uitbreken, om haar openbaar te maken, opdat Job ze erkennen en betreuren en overwinnen zou..

Hier wil Elihu zeggen, dat God oneindig verre boven den mens verheven is en het derhalve de grootste dwaasheid is, ja, zinneloosheid, om met Hem te willen twisten. Elihu tracht Job's ogen te openen voor de Heerlijkheid en Majesteit Gods, voor Zijne Vrijmacht. Hij is de Heiligheid, maar ook de rechtvaardigheid, maar ook de Goedheid zelf, zodat alle zijne wegen, ook die van druk en tegenspoed, voor Gods kinderen wegen van wijsheid en rechtvaardigheid en goedheid zijn.

Vers 12

12. Zie, over uwen vorigen wandel heb ik niet te oordelen, maar hierin zijt gij niet rechtvaardig, dat gij u op uwe gerechtigheid ten koste van Gods rechtvaardigheid verheft; hierop antwoord ik u 1) met tegenspraak; daaruit komen al uwe valse beweringen voort; want God is meerder dan enen mens 2), Hij is te groot, dan dat niet iedere daad recht en wijsheid zijn zou.

1) Elihu zoekt de zonde niet in deze of gene afzonderlijke misdaad, maar in de verborgene zelfverheffing van elk menselijk hart. Job heeft dus zonde bedreven, maar eerst nadat hem het lijden getroffen had. Het ongeluk kan dus niet de kwaliteit (het karakter) van ene bestraffing gehad hebben. Het ongeluk ging het uitbreken der zonde vooraf; maar de zonde zelf als habituele (toestand van het hart) was reeds vroeger in Job. Het lijden dient dus, om haar te doen uitbreken, om haar openbaar te maken, opdat Job ze erkennen en betreuren en overwinnen zou..

Hier wil Elihu zeggen, dat God oneindig verre boven den mens verheven is en het derhalve de grootste dwaasheid is, ja, zinneloosheid, om met Hem te willen twisten. Elihu tracht Job's ogen te openen voor de Heerlijkheid en Majesteit Gods, voor Zijne Vrijmacht. Hij is de Heiligheid, maar ook de rechtvaardigheid, maar ook de Goedheid zelf, zodat alle zijne wegen, ook die van druk en tegenspoed, voor Gods kinderen wegen van wijsheid en rechtvaardigheid en goedheid zijn.

Vers 13

13. Waarom hebt gij tegen Hem getwist? had gij daartoe recht? Want Hij antwoordt niet van al Zijne daden. Hij acht zich niet verplicht aan ieder mens, die Hem rekenschap vraagt van Zijne daden, die te geven (Job 23:5).

Vers 13

13. Waarom hebt gij tegen Hem getwist? had gij daartoe recht? Want Hij antwoordt niet van al Zijne daden. Hij acht zich niet verplicht aan ieder mens, die Hem rekenschap vraagt van Zijne daden, die te geven (Job 23:5).

Vers 14

14. Maar God spreekt eens of tweemaal 1); doch men let niet daarop; God spreekt wel met den mens, maar niet op zulk een eis; het ligt aan u, indien gij Zijne spraak niet hoort.

1) Elihu spreekt hier op dichterlijke wijze van een of tweemaal, in den zin van, op verschillende wijzen Die verschillende wijzen beschrijft hij in de volgende verzen. God spreekt door dromen en gezichten. Het was toen nog de tijd v r de Wet, d.w.z. voor Mozes, en dus ook v r Christus. Want nu spreekt de Heere tot ons door en in Zijn Woord, in het geschreven Woord, zoals ons dit door Zijn wondere genade, als gewrocht van den H. Geest, die in al de waarheid leidt, is overgeleverd.

V r Christus openbaarde de Heere Zich ook door dromen, en wel door dromen, die het geweten raakten, of door openbaringsdromen, waarin God, de Heere, van de toekomstige dingen sprak.

Vers 14

14. Maar God spreekt eens of tweemaal 1); doch men let niet daarop; God spreekt wel met den mens, maar niet op zulk een eis; het ligt aan u, indien gij Zijne spraak niet hoort.

1) Elihu spreekt hier op dichterlijke wijze van een of tweemaal, in den zin van, op verschillende wijzen Die verschillende wijzen beschrijft hij in de volgende verzen. God spreekt door dromen en gezichten. Het was toen nog de tijd v r de Wet, d.w.z. voor Mozes, en dus ook v r Christus. Want nu spreekt de Heere tot ons door en in Zijn Woord, in het geschreven Woord, zoals ons dit door Zijn wondere genade, als gewrocht van den H. Geest, die in al de waarheid leidt, is overgeleverd.

V r Christus openbaarde de Heere Zich ook door dromen, en wel door dromen, die het geweten raakten, of door openbaringsdromen, waarin God, de Heere, van de toekomstige dingen sprak.

Vers 15

15. Vooreerst spreekt Hij tot de mensen in den droom, door het gezicht des nachts, zowel bij slapenden als bij wakenden toestand in den nacht (Job 4:13 ), als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger:

Vers 15

15. Vooreerst spreekt Hij tot de mensen in den droom, door het gezicht des nachts, zowel bij slapenden als bij wakenden toestand in den nacht (Job 4:13 ), als een diepe slaap op de lieden valt, in de sluimering op het leger:

Vers 16

16. Dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt, geeft hun inzien in hun kastijding 1).

1) In het Hebreeën Oebemosaram jachtoom. LXX exefobhsen autouv. Beter: Hij zet het zegel op hun waarschuwingen, d.i. op de waarschuwingen tot hen gekomen. De waarschuwing wordt daardoor bevestigd. De Engelse vertaling heeft: Verzegelt Hij hun onderwijs. In den diepen slaap doet Hij uit het geweten een droom voortkomen, opdat aldus de mens gedrongen worde van zijn zonde, of van de een of andere zondige daad afstand te doen. Dan werkt God door den droom zulke diepe indruksels in de ziele, opdat de mens de voorschriften van Gods Woord en Wet zou opvolgen.

De meeste dromen komen uit de verbeelding voort, maar hier worden we er nadrukkelijk op gewezen dat er ook dromen uit het geweten voortkomen.

Vers 16

16. Dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt, geeft hun inzien in hun kastijding 1).

1) In het Hebreeën Oebemosaram jachtoom. LXX exefobhsen autouv. Beter: Hij zet het zegel op hun waarschuwingen, d.i. op de waarschuwingen tot hen gekomen. De waarschuwing wordt daardoor bevestigd. De Engelse vertaling heeft: Verzegelt Hij hun onderwijs. In den diepen slaap doet Hij uit het geweten een droom voortkomen, opdat aldus de mens gedrongen worde van zijn zonde, of van de een of andere zondige daad afstand te doen. Dan werkt God door den droom zulke diepe indruksels in de ziele, opdat de mens de voorschriften van Gods Woord en Wet zou opvolgen.

De meeste dromen komen uit de verbeelding voort, maar hier worden we er nadrukkelijk op gewezen dat er ook dromen uit het geweten voortkomen.

Vers 17

17. Zo spreekt de Heere niet om `s mensen nieuwsgierigheid te bevredigens of om zich met hem in een rechtsstrijd in te laten, maar opdat Hij den mens afwende van zijn zondig werk, en van den man de hovaardij verberge, afscheide, Hem reinige van hoogmoedig zelfverheffen.

Vers 17

17. Zo spreekt de Heere niet om `s mensen nieuwsgierigheid te bevredigens of om zich met hem in een rechtsstrijd in te laten, maar opdat Hij den mens afwende van zijn zondig werk, en van den man de hovaardij verberge, afscheide, Hem reinige van hoogmoedig zelfverheffen.

Vers 18

18. Dat Hij, de Heere, zijne ziel, die wegens onbeledene eigengerechtigheid in gevaar is, van het verderf afhoude, van een vroeg graf en een eeuwigen dood, en zijn leven beware, dat het door het zwaard 1) van het goddelijk gericht niet doorga. Hebt gij misschien dergelijk waarschuwende stemmen niet op uw leger gehoord? (Zie Job 7:13).

1) Terwijl de zondaars hun kwade oogmerken voortzetten en hun trotsheid involgen, haasten hun zielen tot het zwaard, het verderf en den ondergang, zo in deze, als in de toekomende wereld.

Maar als God hen, door de vermaningen en ontroeringen van het geweten, van de zonde terughoudt. zo beveiligt Hij tevens hun zielen voor het zwaard Zijner wrekende gerechtigheid, opdat hun zonde en onrecht niet eindige in, en strekke tot hun verderf..

Vers 18

18. Dat Hij, de Heere, zijne ziel, die wegens onbeledene eigengerechtigheid in gevaar is, van het verderf afhoude, van een vroeg graf en een eeuwigen dood, en zijn leven beware, dat het door het zwaard 1) van het goddelijk gericht niet doorga. Hebt gij misschien dergelijk waarschuwende stemmen niet op uw leger gehoord? (Zie Job 7:13).

1) Terwijl de zondaars hun kwade oogmerken voortzetten en hun trotsheid involgen, haasten hun zielen tot het zwaard, het verderf en den ondergang, zo in deze, als in de toekomende wereld.

Maar als God hen, door de vermaningen en ontroeringen van het geweten, van de zonde terughoudt. zo beveiligt Hij tevens hun zielen voor het zwaard Zijner wrekende gerechtigheid, opdat hun zonde en onrecht niet eindige in, en strekke tot hun verderf..

Vers 19

19. V. Job 33:19-Job 33:33. God spreekt verder tot den mens door zware ziekten, zodat de dood nabij komt. Wanneer dan echter de hemelse Gezant zich zijner aanneemt, zo verkrijgt hij weer genade, wordt verjongd en God verhoort zijn gebed. Vrolijk kan hij dan aan de mensen Gods genade bekend maken. Dat alles doet God verscheidene malen, om den mens van het verderf te redden. Kunt gij hiertegen iets aanvoeren, zo spreek; zo niet laat mij verder spreken en verneem wijsheid van mij.

19. Ook wordt hij, en hierdoor spreekt de Heere weer op ene andere wijze tot hem, gestraft 1) met smart op zijn leger, en de sterke menigte zijner beenderen 1).

1) Elihu stemt daarin met de vrienden overeen, dat hij in elk lijden straf ziet, maar hij wijkt daarin van hen af, dat hij nog ene andere zijne erkent. Er is een lijden, dat niet alleen in de Goddelijke gerechtigheid zijn oorsprong heeft, maar tevens uit liefde geschiedt, en dat daarom ook den rechtvaardige overkomt, is, dat hij ondervinden moet, opdat hij de zonde, die hem aankleeft, erkenne en hij van haar gereinigd tot groter heil gebracht worde. Tegenover het begrip van straf staat bij Elihu dat der kastijding, waarin zich de nieuwere tijd maar al te weinig vinden kon. Deze weet gewoonlijk slechts van beproeving, meestal zonder zich maar hij iets bepaalds te denken..

Indien God alleen daarom Job lijden toegezonden had, om den satan te bewijzen, dat vroomheid ook in dagen van lijden blijft; indien alzo dit lijden slechts het karakter had ener beproeving en geen bepaald doel voor Job zelven, zo bleef er iets aanstotelijks en raadselachtigs over; men zou ten minste niet begrijpen, waarom het lijden niet aanstonds na de tweemaal glinsterend doorgestane beproeving (Job 1:21; Job 2:10) van Joh weggenomen ware.

De Heilige Schrift kent echter onderscheid tussen lijden ter beproeving en reiniging, of ter verzoeking.

Elihu voert twee middelen in de hand van God tot reiniging bij wijze van voorbeelden aan: dromen, als voorbeeld voor inwendige vermaningen, en ziekte, als voorbeeld van smartelijke bezoeking. "De inwendige vermaningen zijn slechts het voorspel der bezoekingen en moeten voor deze den bodem bereiden. Wie oprecht in des Heren wegen wandelt, zal het hebben ervaren, dat, een zwaar kruis ons zeldzaam onvoorbereid treft, dat het gewoonlijk in een tijd komt, dat het hart zich bijzonder naar boven getrokken gevoelt, en dat het ook zeldzaam uitblijft, wanneer men zulk een krachtige trekking van Gods genade bespeuren kan..

De bijzondere trekken tot het beeld van zware ziekte, neemt Elihu opzettelijk uit Jobs ziekte, om hem daardoor te doen bedenken, dat God bij zijne verschrikkelijke ziekte niets anders wil, dan zijne ziel redden..

2) Wanneer in de wederkerige betrekkingen der krachten van lichaam, ziel en geest vrede heerst, zo is de mens gezond, hetgeen, sedert de zonde zich van de mensheid heeft meester gemaakt, nooit absoluut, maar altijd slechts relatief plaats heeft. Ziekte is oplossing van deze relatieve harmonie. Zij is geen parasitische levensvorm, die zich indringt nevens die, welke het leven van den mens constitueert, zij is ene partiële of totale, meerdere of mindere tweespalt dezer krachten onder elkaar..

In het Hebreeën Weroeh atsamaw ethan. Beter: En met een voortdurenden strijd der beenderen. Elihu wil er mede zeggen, dat God straft met ziekte en krankheden, zodat er een oplossing van kracht plaats heeft, dat alle harmonie tussen de verschillende delen van het lichaam verbroken wordt.

Vers 19

19. V. Job 33:19-Job 33:33. God spreekt verder tot den mens door zware ziekten, zodat de dood nabij komt. Wanneer dan echter de hemelse Gezant zich zijner aanneemt, zo verkrijgt hij weer genade, wordt verjongd en God verhoort zijn gebed. Vrolijk kan hij dan aan de mensen Gods genade bekend maken. Dat alles doet God verscheidene malen, om den mens van het verderf te redden. Kunt gij hiertegen iets aanvoeren, zo spreek; zo niet laat mij verder spreken en verneem wijsheid van mij.

19. Ook wordt hij, en hierdoor spreekt de Heere weer op ene andere wijze tot hem, gestraft 1) met smart op zijn leger, en de sterke menigte zijner beenderen 1).

1) Elihu stemt daarin met de vrienden overeen, dat hij in elk lijden straf ziet, maar hij wijkt daarin van hen af, dat hij nog ene andere zijne erkent. Er is een lijden, dat niet alleen in de Goddelijke gerechtigheid zijn oorsprong heeft, maar tevens uit liefde geschiedt, en dat daarom ook den rechtvaardige overkomt, is, dat hij ondervinden moet, opdat hij de zonde, die hem aankleeft, erkenne en hij van haar gereinigd tot groter heil gebracht worde. Tegenover het begrip van straf staat bij Elihu dat der kastijding, waarin zich de nieuwere tijd maar al te weinig vinden kon. Deze weet gewoonlijk slechts van beproeving, meestal zonder zich maar hij iets bepaalds te denken..

Indien God alleen daarom Job lijden toegezonden had, om den satan te bewijzen, dat vroomheid ook in dagen van lijden blijft; indien alzo dit lijden slechts het karakter had ener beproeving en geen bepaald doel voor Job zelven, zo bleef er iets aanstotelijks en raadselachtigs over; men zou ten minste niet begrijpen, waarom het lijden niet aanstonds na de tweemaal glinsterend doorgestane beproeving (Job 1:21; Job 2:10) van Joh weggenomen ware.

De Heilige Schrift kent echter onderscheid tussen lijden ter beproeving en reiniging, of ter verzoeking.

Elihu voert twee middelen in de hand van God tot reiniging bij wijze van voorbeelden aan: dromen, als voorbeeld voor inwendige vermaningen, en ziekte, als voorbeeld van smartelijke bezoeking. "De inwendige vermaningen zijn slechts het voorspel der bezoekingen en moeten voor deze den bodem bereiden. Wie oprecht in des Heren wegen wandelt, zal het hebben ervaren, dat, een zwaar kruis ons zeldzaam onvoorbereid treft, dat het gewoonlijk in een tijd komt, dat het hart zich bijzonder naar boven getrokken gevoelt, en dat het ook zeldzaam uitblijft, wanneer men zulk een krachtige trekking van Gods genade bespeuren kan..

De bijzondere trekken tot het beeld van zware ziekte, neemt Elihu opzettelijk uit Jobs ziekte, om hem daardoor te doen bedenken, dat God bij zijne verschrikkelijke ziekte niets anders wil, dan zijne ziel redden..

2) Wanneer in de wederkerige betrekkingen der krachten van lichaam, ziel en geest vrede heerst, zo is de mens gezond, hetgeen, sedert de zonde zich van de mensheid heeft meester gemaakt, nooit absoluut, maar altijd slechts relatief plaats heeft. Ziekte is oplossing van deze relatieve harmonie. Zij is geen parasitische levensvorm, die zich indringt nevens die, welke het leven van den mens constitueert, zij is ene partiële of totale, meerdere of mindere tweespalt dezer krachten onder elkaar..

In het Hebreeën Weroeh atsamaw ethan. Beter: En met een voortdurenden strijd der beenderen. Elihu wil er mede zeggen, dat God straft met ziekte en krankheden, zodat er een oplossing van kracht plaats heeft, dat alle harmonie tussen de verschillende delen van het lichaam verbroken wordt.

Vers 20

20. a) Zodat zijn leven het brood zelf, het nodige tot zijn bestaan, verfoeit, en zijne ziel de begeerlijke spijze, de lievelingsspijze veracht.

a) Psalms 107:18.

Vers 20

20. a) Zodat zijn leven het brood zelf, het nodige tot zijn bestaan, verfoeit, en zijne ziel de begeerlijke spijze, de lievelingsspijze veracht.

a) Psalms 107:18.

Vers 21

21. Dat zijn vlees verdwijnt uit het gezicht, wegteert, en zijne beenderen, die niet gezien worden, uitsteken 1) van wege de vermagering.

1) Of, En zijne beenderen naakt worden (d.i. van vlees ontbloot), zodat zij niet te zien zijn. De bedoeling is duidelijk. Van wege den voortgang der ziekte wordt niet alleen zijn gezicht mager, maar worden dit ook zijne beenderen, zodat zij hun volle gestalte, die aangenaam aandeed, hebben verloren. Letterlijk staat er: Vervallen zijn zijne beenderen, zij worden niet gezien.

Vers 21

21. Dat zijn vlees verdwijnt uit het gezicht, wegteert, en zijne beenderen, die niet gezien worden, uitsteken 1) van wege de vermagering.

1) Of, En zijne beenderen naakt worden (d.i. van vlees ontbloot), zodat zij niet te zien zijn. De bedoeling is duidelijk. Van wege den voortgang der ziekte wordt niet alleen zijn gezicht mager, maar worden dit ook zijne beenderen, zodat zij hun volle gestalte, die aangenaam aandeed, hebben verloren. Letterlijk staat er: Vervallen zijn zijne beenderen, zij worden niet gezien.

Vers 22

22. En zijne ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen, die doden, tot de doodsengelen (Psalms 78:49. 2 Samuel 24:16), de engelen, wie God opdraagt den mens te doden, zo hij niet tot bekering komt.

Vers 22

22. En zijne ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen, die doden, tot de doodsengelen (Psalms 78:49. 2 Samuel 24:16), de engelen, wie God opdraagt den mens te doden, zo hij niet tot bekering komt.

Vers 23

23. Is er dan bij hem een gezant 1) een bode, een uitlegger, Middelaar, Een uit duizend, een onder alle hemelse wezens, enig in heerlijkheid, die als Middelaar en Plaatsbekleder Zich stelt om den mens zijnen rechten plicht te verkondigen 2), hoe hij op den weg van belijdenis en geloof kan bevrijd worden van zonde en dood.

1) Als de Verlosser heeft zich God eerst volkomen in het Nieuwe Verbond geopenbaard door de menswording van God in Christus; afschaduwend echter ook reeds in het Oude Verbond, wanneer Hij aan de mensen verschijnt in mensen-gedaante, in de gedaante van een Engel (Genesis 17:8 Genesis 18:1, Exodus 3:2. Judges 6:12 enz.). Elihu denkt hier aan dezen Engel des Heren, die zeker niet alleen den patriarchen, maar aan alle Semietische geslachten bekend was. Job moet naar ene verzoening voor zijne zonde zoeken. En deze verzoening, door welke God, moet verzoend worden, heeft hij niet te geven-zijne zonde zelf te willen verzoenen, te willen goed maken, hetzij door berouw, hetzij door goede werken is de allerfijnste en gevaarlijkste en verkeerdste trots-God zelf heeft den mens den rechten verzoener en plaatsbekleder en voorspraak geschonken. Hij, die Job recht verschaft, leeft (vgl. Job 19:25) -doch op geheel andere wijze dan Job gedacht heeft. Het is de Engel des Heren, het is God zelf, die in liefde tot de mensen zich neder buigt, God, die den vaderen de belofte van de toekomstige verlossing gaf, dezelfde die in het Nieuwe Verbond de vervulling gaf, daar Hij niet slecht voor een ogenblik in Engelen gedaante verscheen, maar in Jezus Christus mens werd, zondeloos onder mensen leefde en schuldeloos voor ons den dood geleden heeft. Het is diegene, die alles geleden heeft, wat Job leed en nog veel meer-namelijk niet een lijden tot loutering, maar den absoluut onverdienden dood, en wel den marteldood aan het kruis: het is diegene, die zich gedragen heeft, zo als Job zich niet gedroeg, die, toen de gehele wereld Hem voor een misdadiger, godslasteraar, sabbatschender, oproermaker, dweper, dwaas aanzag-Hem aanzag als een, die van God geslagen en bedroefd was (Isaiah 53:4) -niet in klaagtonen uitbrak en den dag Zijner geboorte niet vervloekte en Zijnen Vader niet van onrecht aanklaagde en niet degenen, die Hem miskenden, oordelen toewenste. Hij heeft integendeel Zijnen mond niet opengedaan, "gelijk een lam, dat ter slachting geleid wordt," en bij elke smart en pijn gesproken: "dat is voor Mij," en bij elke weldaad en iedere zegen: "dat is voor u." -Elihu heeft de gedaante van dezen Jezus Emmanuel nog niet gekend, gelijk wij haar kennen; hij heeft slechts gekend het schemerend morgenrood van die trouwe, ontfermende, verlossende liefde Gods, waarvan de volle dag eerst in Christus verschenen is. Maar heerlijk en vol zalig voorgevoel moet zij toch ook reeds geweest zijn, die verschijning van den "Engel des Heren," gelijk zij den patriarchen ten deel werd, en in zalig, profetisch voorgevoel ziet daarom Elihu den Engel, den Enige uit duizenden, als enen ontfermenden Plaatsbekleder over Job zweven, ziet hoe deze bereid is den man, die in dwaling gebonden is, die zozeer de gerechtigheid voor God mist, gerechtigheid te geven, daar Hij voor hem ene verzoening gevonden heeft. Welke verzoening? Waarin bestaat zij? Elihu weet dat nog niet. Door Gods Geest geleid, heeft hij er slechts een voorgevoel van, dat de neerbuigende Ontfermer in de volheid Zijner genade, dat middel wel zal gevonden hebben, om wat de mens aan gerechtigheid mist, door Zijne gerechtigheid te vergoeden. Wij weten, welk ene verzoening Hij gevonden heeft. .

Christus is een gezant, een boodschapper van het vredesverdrag, Hij is een uitlegger, de grote uitlegger van den raad van Gods liefde tot zondaars, En uit duizend en tevens het hoofd onder tienduizenden.

De aankondiging doet hij, dat God den zondaar rechtvaardigt, dat Hij hem in gunst en mededogen aanneemt. Ziedaar derhalve, hoe wij, nadat wij halfdood waren, worden hersteld. Ziedaar nu een in het oog vallende plaats, waaruit wij leren. dat, indien God enig bericht ons van Zijne goedheid toezendt en Zijne beloften ons worden verklaard, dit zo is, alsof hij Zijne hand maar ons uitstrekt, om ons als uit het graf uit te voren. Wat willen we dan meer! Laten wij dus opmerken, dat dit, wat hier gezegd wordt, dient opdat de mens nieuwen moed verzamele, wanneer hij het getuigenis van Gods goedheid heeft..

In de vorige verzen wordt de mens als reddeloos aangeduid. Hij staat reeds met zijn ene voet in het graf. Bij den mens is het een afgesneden zaak. Wie zal hem redden? Job 33:23, Job 33:24 Job 33:33:23,24 zeggen het duidelijk, dat God het doen zal in den weg van bekering en boete, van schuld belijden en van geloof.

Heeft Elihu in Job 33:15-Job 33:18 gesproken over dromen, die den zondaar waarschuwden voor de zonde, hier gaat hij een stap verder en spreekt van redding uit den dood, tengevolge dor zonde. Door wie? Door een Engel, door een Bode. Want toch, het woord in den grondtekst is juist en meer in overeenstemming met geheel de H. Schrift, wanneer men het vertaalt door Engel, of Bode. En wie is de Engel, de Bode, die hier als Middelaar optreedt? Niemand anders dan de Engel des Verbonds, de Engel des Aangezichts. Hij, die onder het N.T. als het vlees geworden Woord optreedt. Van Wie dan ook gezegd wordt, dat Hij is, Een uit Duizend, d.w.z. Degene, die het Hoofd is van alle Engelenscharen, Wie de Engelen aanbidden als hun Heer, die den mens aankondigt, welke de weg is tot herstelling.

Het Hebreeën woord Malitz is dan ook beter te vertalen door Middelaar, dan door Uitlegger, dewijl het immer de betekenis van onderhandelaar heeft.

Elihu wijst hier ongetwijfeld op Hem, die straks als de Middelaar Gods en der mensen zou geopenbaard worden.

2) Jezus Christus, de Verbonds-Engel, is van God gezonden, om den mens, nu gereed staande in het verderf te storten, den rechten weg ter behoudenis aan te wijzen, dien namelijk van bekering en vertrouwen op Gods goedertierenheid, in- en door den Middelaar, dien Godsgezant, die ons onderricht en die zijne bevelen geeft ter onzer redding uit het verderf, verklarende, dat Hij daartoe het rantsoen of de losprijs heeft uitgemeten, om ons, namelijk door zijn algenoegzame verdiensten tot God en Zijne Genade den weg te banen..

Vers 23

23. Is er dan bij hem een gezant 1) een bode, een uitlegger, Middelaar, Een uit duizend, een onder alle hemelse wezens, enig in heerlijkheid, die als Middelaar en Plaatsbekleder Zich stelt om den mens zijnen rechten plicht te verkondigen 2), hoe hij op den weg van belijdenis en geloof kan bevrijd worden van zonde en dood.

1) Als de Verlosser heeft zich God eerst volkomen in het Nieuwe Verbond geopenbaard door de menswording van God in Christus; afschaduwend echter ook reeds in het Oude Verbond, wanneer Hij aan de mensen verschijnt in mensen-gedaante, in de gedaante van een Engel (Genesis 17:8 Genesis 18:1, Exodus 3:2. Judges 6:12 enz.). Elihu denkt hier aan dezen Engel des Heren, die zeker niet alleen den patriarchen, maar aan alle Semietische geslachten bekend was. Job moet naar ene verzoening voor zijne zonde zoeken. En deze verzoening, door welke God, moet verzoend worden, heeft hij niet te geven-zijne zonde zelf te willen verzoenen, te willen goed maken, hetzij door berouw, hetzij door goede werken is de allerfijnste en gevaarlijkste en verkeerdste trots-God zelf heeft den mens den rechten verzoener en plaatsbekleder en voorspraak geschonken. Hij, die Job recht verschaft, leeft (vgl. Job 19:25) -doch op geheel andere wijze dan Job gedacht heeft. Het is de Engel des Heren, het is God zelf, die in liefde tot de mensen zich neder buigt, God, die den vaderen de belofte van de toekomstige verlossing gaf, dezelfde die in het Nieuwe Verbond de vervulling gaf, daar Hij niet slecht voor een ogenblik in Engelen gedaante verscheen, maar in Jezus Christus mens werd, zondeloos onder mensen leefde en schuldeloos voor ons den dood geleden heeft. Het is diegene, die alles geleden heeft, wat Job leed en nog veel meer-namelijk niet een lijden tot loutering, maar den absoluut onverdienden dood, en wel den marteldood aan het kruis: het is diegene, die zich gedragen heeft, zo als Job zich niet gedroeg, die, toen de gehele wereld Hem voor een misdadiger, godslasteraar, sabbatschender, oproermaker, dweper, dwaas aanzag-Hem aanzag als een, die van God geslagen en bedroefd was (Isaiah 53:4) -niet in klaagtonen uitbrak en den dag Zijner geboorte niet vervloekte en Zijnen Vader niet van onrecht aanklaagde en niet degenen, die Hem miskenden, oordelen toewenste. Hij heeft integendeel Zijnen mond niet opengedaan, "gelijk een lam, dat ter slachting geleid wordt," en bij elke smart en pijn gesproken: "dat is voor Mij," en bij elke weldaad en iedere zegen: "dat is voor u." -Elihu heeft de gedaante van dezen Jezus Emmanuel nog niet gekend, gelijk wij haar kennen; hij heeft slechts gekend het schemerend morgenrood van die trouwe, ontfermende, verlossende liefde Gods, waarvan de volle dag eerst in Christus verschenen is. Maar heerlijk en vol zalig voorgevoel moet zij toch ook reeds geweest zijn, die verschijning van den "Engel des Heren," gelijk zij den patriarchen ten deel werd, en in zalig, profetisch voorgevoel ziet daarom Elihu den Engel, den Enige uit duizenden, als enen ontfermenden Plaatsbekleder over Job zweven, ziet hoe deze bereid is den man, die in dwaling gebonden is, die zozeer de gerechtigheid voor God mist, gerechtigheid te geven, daar Hij voor hem ene verzoening gevonden heeft. Welke verzoening? Waarin bestaat zij? Elihu weet dat nog niet. Door Gods Geest geleid, heeft hij er slechts een voorgevoel van, dat de neerbuigende Ontfermer in de volheid Zijner genade, dat middel wel zal gevonden hebben, om wat de mens aan gerechtigheid mist, door Zijne gerechtigheid te vergoeden. Wij weten, welk ene verzoening Hij gevonden heeft. .

Christus is een gezant, een boodschapper van het vredesverdrag, Hij is een uitlegger, de grote uitlegger van den raad van Gods liefde tot zondaars, En uit duizend en tevens het hoofd onder tienduizenden.

De aankondiging doet hij, dat God den zondaar rechtvaardigt, dat Hij hem in gunst en mededogen aanneemt. Ziedaar derhalve, hoe wij, nadat wij halfdood waren, worden hersteld. Ziedaar nu een in het oog vallende plaats, waaruit wij leren. dat, indien God enig bericht ons van Zijne goedheid toezendt en Zijne beloften ons worden verklaard, dit zo is, alsof hij Zijne hand maar ons uitstrekt, om ons als uit het graf uit te voren. Wat willen we dan meer! Laten wij dus opmerken, dat dit, wat hier gezegd wordt, dient opdat de mens nieuwen moed verzamele, wanneer hij het getuigenis van Gods goedheid heeft..

In de vorige verzen wordt de mens als reddeloos aangeduid. Hij staat reeds met zijn ene voet in het graf. Bij den mens is het een afgesneden zaak. Wie zal hem redden? Job 33:23, Job 33:24 Job 33:33:23,24 zeggen het duidelijk, dat God het doen zal in den weg van bekering en boete, van schuld belijden en van geloof.

Heeft Elihu in Job 33:15-Job 33:18 gesproken over dromen, die den zondaar waarschuwden voor de zonde, hier gaat hij een stap verder en spreekt van redding uit den dood, tengevolge dor zonde. Door wie? Door een Engel, door een Bode. Want toch, het woord in den grondtekst is juist en meer in overeenstemming met geheel de H. Schrift, wanneer men het vertaalt door Engel, of Bode. En wie is de Engel, de Bode, die hier als Middelaar optreedt? Niemand anders dan de Engel des Verbonds, de Engel des Aangezichts. Hij, die onder het N.T. als het vlees geworden Woord optreedt. Van Wie dan ook gezegd wordt, dat Hij is, Een uit Duizend, d.w.z. Degene, die het Hoofd is van alle Engelenscharen, Wie de Engelen aanbidden als hun Heer, die den mens aankondigt, welke de weg is tot herstelling.

Het Hebreeën woord Malitz is dan ook beter te vertalen door Middelaar, dan door Uitlegger, dewijl het immer de betekenis van onderhandelaar heeft.

Elihu wijst hier ongetwijfeld op Hem, die straks als de Middelaar Gods en der mensen zou geopenbaard worden.

2) Jezus Christus, de Verbonds-Engel, is van God gezonden, om den mens, nu gereed staande in het verderf te storten, den rechten weg ter behoudenis aan te wijzen, dien namelijk van bekering en vertrouwen op Gods goedertierenheid, in- en door den Middelaar, dien Godsgezant, die ons onderricht en die zijne bevelen geeft ter onzer redding uit het verderf, verklarende, dat Hij daartoe het rantsoen of de losprijs heeft uitgemeten, om ons, namelijk door zijn algenoegzame verdiensten tot God en Zijne Genade den weg te banen..

Vers 24

24. Zo zal Hij, de God der zich ontfermende liefde, hem genadig zijn, zo hij deze boodschap uit des Middelaars mond aanneemt en de hand des geloofs naar Hem uitstrekt, en Hij zal zeggen als de hemelse Middelaar: Vader! verlos hem uit deze zware verzoeking, dat hij in het verderf niet nederdale; Ik heb verzoening gevonden, waardoor zijne zonde uitgedelgd is. (Hebrews 9:12).

Vers 24

24. Zo zal Hij, de God der zich ontfermende liefde, hem genadig zijn, zo hij deze boodschap uit des Middelaars mond aanneemt en de hand des geloofs naar Hem uitstrekt, en Hij zal zeggen als de hemelse Middelaar: Vader! verlos hem uit deze zware verzoeking, dat hij in het verderf niet nederdale; Ik heb verzoening gevonden, waardoor zijne zonde uitgedelgd is. (Hebrews 9:12).

Vers 25

25. De alzo gerechtvaardigde, de door vergeving gereinigde, wordt dan uit zijn lijden bevrijd. Zijn vlees, dat nu door zweren en wormen wordt weggevreten, zal frisser worden dan het was in de jeugd; hij zal tot de dagen zijner jonkheid wederkeren, 1) want God geeft hem dubbel weer, wat Hij uit liefde genomen had (Psalms 103:5).

1) De werking van het Middelaarsambt des Zaligmakers brengt ons de Genade Gods aan! welke ons alleen door Jezus Christus is geworden. De verlossing van het tijdelijk en eeuwig verderf. De mededeling van alle tijdelijke en geestelijke goederen. De vrijmoedigheid, de blijdschap en de vrolijke toegang tot den Vader en de gerechtigheid in Christus, die ons door Zijne kennis rechtvaardig maakt, ja, die onze gerechtigheid zelf is, zijn alleen genadegaven, die ons in Jezus Christus alleen en buiten Hem nooit kunnen geworden..

Vers 25

25. De alzo gerechtvaardigde, de door vergeving gereinigde, wordt dan uit zijn lijden bevrijd. Zijn vlees, dat nu door zweren en wormen wordt weggevreten, zal frisser worden dan het was in de jeugd; hij zal tot de dagen zijner jonkheid wederkeren, 1) want God geeft hem dubbel weer, wat Hij uit liefde genomen had (Psalms 103:5).

1) De werking van het Middelaarsambt des Zaligmakers brengt ons de Genade Gods aan! welke ons alleen door Jezus Christus is geworden. De verlossing van het tijdelijk en eeuwig verderf. De mededeling van alle tijdelijke en geestelijke goederen. De vrijmoedigheid, de blijdschap en de vrolijke toegang tot den Vader en de gerechtigheid in Christus, die ons door Zijne kennis rechtvaardig maakt, ja, die onze gerechtigheid zelf is, zijn alleen genadegaven, die ons in Jezus Christus alleen en buiten Hem nooit kunnen geworden..

Vers 26

26. Hij, de wederbegenadigde, zal tot God ernstelijk bidden, met dankzegging om hetgeen hij begeert, tot den Heere, die hem niet meer verstoten zal, maar a) die in hem een welbehagen nemen zal, hem genade zal bewijzen, en Zijn aangezicht, dat vroeger voor hem verborgen was, zal hij met gejuich aanzien; Want Hij, de God van ontferming, zal den mens zijne gerechtigheid 1) wedergeven, de ware gerechtigheid, die voor hem is verworven, en die hij met berouw en tranen zocht. a) Psalms 50:15. Isaiah 58:9.

1) Zijne gerechtigheid is Gods gerechtigheid, is de gehoorzaamheid van den Gezant en Voorspraak, die "Gods gerechtigheid" genaamd wordt (Jeremiah 23:6), omdat. zij Gode den Vader aangenaam is en in Zijne vierschaar kan bestaan, omdat God, de Zoon, haar teweeg brengt, en God de Heilige Geest haar toepast, omdat zij Gode betamelijk is. Deze geeft God weer, als Hij na enige verberging van Zijn aangezicht den mens verzekert door het geloof, dat Gods gerechtigheid Zijne ere is. Hij geeft ze weer in plaats van de verdrukking; Hij doet den mens ondervinden, dat Hij rechtvaardig is voor God. De gerechtigheid was niet weggenomen in de verdrukking, maar werd niet zo levendig gevoeld; dat doet nu de Heere God wederom ondervinden door den Heiligen Geest, die met zijnen geest getuigt, dat hij een kind Gods is.

Vers 26

26. Hij, de wederbegenadigde, zal tot God ernstelijk bidden, met dankzegging om hetgeen hij begeert, tot den Heere, die hem niet meer verstoten zal, maar a) die in hem een welbehagen nemen zal, hem genade zal bewijzen, en Zijn aangezicht, dat vroeger voor hem verborgen was, zal hij met gejuich aanzien; Want Hij, de God van ontferming, zal den mens zijne gerechtigheid 1) wedergeven, de ware gerechtigheid, die voor hem is verworven, en die hij met berouw en tranen zocht. a) Psalms 50:15. Isaiah 58:9.

1) Zijne gerechtigheid is Gods gerechtigheid, is de gehoorzaamheid van den Gezant en Voorspraak, die "Gods gerechtigheid" genaamd wordt (Jeremiah 23:6), omdat. zij Gode den Vader aangenaam is en in Zijne vierschaar kan bestaan, omdat God, de Zoon, haar teweeg brengt, en God de Heilige Geest haar toepast, omdat zij Gode betamelijk is. Deze geeft God weer, als Hij na enige verberging van Zijn aangezicht den mens verzekert door het geloof, dat Gods gerechtigheid Zijne ere is. Hij geeft ze weer in plaats van de verdrukking; Hij doet den mens ondervinden, dat Hij rechtvaardig is voor God. De gerechtigheid was niet weggenomen in de verdrukking, maar werd niet zo levendig gevoeld; dat doet nu de Heere God wederom ondervinden door den Heiligen Geest, die met zijnen geest getuigt, dat hij een kind Gods is.

Vers 27

27. Hij, die nu eerst recht in God zijne rust heeft gevonden, zal niet kunnen zwijgen van hetgeen God aan zijne ziel gedaan heeft, hij zal de mensen aanschouwen 1) en zeggen: Ik heb gezondigd en het recht, hetgeen voor God recht en waar is, verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat, 2) de Heere kastijdde, maar deed niet met mij naar mijne zonden (Psalms 103:10).

1) In het Hebreeën Jaschoor al-anaschim. Beter: En hij zal zingen in tegenwoordigheid der mensen. Want wel kan het eerste woord aanschouwen betekenen, maar dan wordt het nooit verbonden met het woordje al, zoals hier, Hier heeft het de betekenis van, zingen. Elihu zegt het hier, hoe de begenadigde zondaar zich niet kan inhouden, om te roemen de deugden des Heren, en een lied te zingen ter ere van zijn God, in de tegenwoordigheid der mensen. Niet alleen toch, dat de Heere God zijn leven uit den dood heeft opgevoerd, maar ook heeft hij de ziele met een vrede en een vreugde vervuld, met het bewustzijn der verzoening. En daarom moet zijn tong des Heren grote daden verkondigen.

2) In het Hebreeën Welo schawah li. Beter: En het werd mij niet vergolden. Het woord in den grondtekst betekent eigenlijk, gelijk zijn, vandaar de betekenis van, vergelden. Wij hebben hier hetzelfde denkbeeld als in Psalms 103:10. De geredde erkent en belijdt voor de mensen, dat de Heere God hem niet doet naar de zonden, en niet vergeldt naar de ongerechtigheden.

Vers 27

27. Hij, die nu eerst recht in God zijne rust heeft gevonden, zal niet kunnen zwijgen van hetgeen God aan zijne ziel gedaan heeft, hij zal de mensen aanschouwen 1) en zeggen: Ik heb gezondigd en het recht, hetgeen voor God recht en waar is, verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat, 2) de Heere kastijdde, maar deed niet met mij naar mijne zonden (Psalms 103:10).

1) In het Hebreeën Jaschoor al-anaschim. Beter: En hij zal zingen in tegenwoordigheid der mensen. Want wel kan het eerste woord aanschouwen betekenen, maar dan wordt het nooit verbonden met het woordje al, zoals hier, Hier heeft het de betekenis van, zingen. Elihu zegt het hier, hoe de begenadigde zondaar zich niet kan inhouden, om te roemen de deugden des Heren, en een lied te zingen ter ere van zijn God, in de tegenwoordigheid der mensen. Niet alleen toch, dat de Heere God zijn leven uit den dood heeft opgevoerd, maar ook heeft hij de ziele met een vrede en een vreugde vervuld, met het bewustzijn der verzoening. En daarom moet zijn tong des Heren grote daden verkondigen.

2) In het Hebreeën Welo schawah li. Beter: En het werd mij niet vergolden. Het woord in den grondtekst betekent eigenlijk, gelijk zijn, vandaar de betekenis van, vergelden. Wij hebben hier hetzelfde denkbeeld als in Psalms 103:10. De geredde erkent en belijdt voor de mensen, dat de Heere God hem niet doet naar de zonden, en niet vergeldt naar de ongerechtigheden.

Vers 28

28. Maar God heeft mijne ziele verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet, zodat ik, gered en begenadigd, mij weer in de tegenwoordigheid Gods, in het zalig licht des Heren mag verheugen.

Deze wonderbare diepe, kostelijke woorden (Job 33:23-Job 33:28) maken met Job 17:3, Job 19:25 vv. een drietal Messiaanse voorzeggingen van ons Boek uit, zij bevatten tevens de bekerings- verlossings-geschiedenis van iedere armen zondaar voor God. Wat hier Elihu van den Middelaar zegt, dat doet nu de H. Geest aan ieder boetvaardig zondaarshart: deze onderwijst hem omtrent den weg der bekering en des geloofs, en bidt voor hem met onuitsprekelijke zuchten. Maar de Hogepriesterlijke voorbede van den Heere Christus is het, die onze rechtvaardiging teweeg brengt. Om Zijns bloeds wil rekent God, de Vader ons de zonden niet toe, en bekleedt Hij ons met den mantel der gerechtigheid. Zulk ene levendige ervaring van rechtvaardiging, als Elihu voorstelt, heeft echter als eerste, als noodzakelijke vrucht den lof van God, en de verkondiging van Gods gerechtigheid en barmhartigheid onder de zondaars (vgl. Psalms 51:15,Psalms 51:17; Psalms 32:8)..

De belofte is algemeen. Indien iemand zich waarlijk verootmoedigt, wie hij ook zij, hij zal behouden worden van den toekomenden toorn. Hij zal gelukkig zijn in eeuwig leven en in eeuwige vreugde. Indien de profeet ons grote dingen als voorwaarde tot dezen zegen gesteld had, zouden wij ze niet gedaan hebben? Hoe veel te meer, nu hij zegt: "Was u en wees rein: " "Belijd en de zonde is vergeven; " "erken schuld en gij zijt gered.".

Vers 28

28. Maar God heeft mijne ziele verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet, zodat ik, gered en begenadigd, mij weer in de tegenwoordigheid Gods, in het zalig licht des Heren mag verheugen.

Deze wonderbare diepe, kostelijke woorden (Job 33:23-Job 33:28) maken met Job 17:3, Job 19:25 vv. een drietal Messiaanse voorzeggingen van ons Boek uit, zij bevatten tevens de bekerings- verlossings-geschiedenis van iedere armen zondaar voor God. Wat hier Elihu van den Middelaar zegt, dat doet nu de H. Geest aan ieder boetvaardig zondaarshart: deze onderwijst hem omtrent den weg der bekering en des geloofs, en bidt voor hem met onuitsprekelijke zuchten. Maar de Hogepriesterlijke voorbede van den Heere Christus is het, die onze rechtvaardiging teweeg brengt. Om Zijns bloeds wil rekent God, de Vader ons de zonden niet toe, en bekleedt Hij ons met den mantel der gerechtigheid. Zulk ene levendige ervaring van rechtvaardiging, als Elihu voorstelt, heeft echter als eerste, als noodzakelijke vrucht den lof van God, en de verkondiging van Gods gerechtigheid en barmhartigheid onder de zondaars (vgl. Psalms 51:15,Psalms 51:17; Psalms 32:8)..

De belofte is algemeen. Indien iemand zich waarlijk verootmoedigt, wie hij ook zij, hij zal behouden worden van den toekomenden toorn. Hij zal gelukkig zijn in eeuwig leven en in eeuwige vreugde. Indien de profeet ons grote dingen als voorwaarde tot dezen zegen gesteld had, zouden wij ze niet gedaan hebben? Hoe veel te meer, nu hij zegt: "Was u en wees rein: " "Belijd en de zonde is vergeven; " "erken schuld en gij zijt gered.".

Vers 29

29. Zie, dit alles, dat Hij door een droomgezicht waarschuwt, en met zulk een aandrang door zwaar lijden tot ons komt, doet de Heere niet dagelijks; dit werkt God twee a) of driemaal, meermalen met een man 1), want dergelijke zaak Gods werkt spoedig het leven of den dood; werkt voor in eerste maal deze genade de bekering niet uit, zo komt Hij wellicht nog ten tweeden of ten derden male in genade, maar dan als alle arbeid vruchteloos is, zeker met Zijn oordeel.

a) Psalms 62:12.

1) Wanneer nu Elihu hier stelt van driemalen, dan verstaat hij daaronder van meermalen, naar de spreekwijze der H. Schrift, niet om een zeker getal te bepalen, maar om ons te tonen, dat het nuttig is, dat God ons zo bezoekt. Want wij zijn veranderlijk en onstandvastig. Hij moet derhalve tot ons gedurig komen en wederkeren, anders werkt in ons geen vrucht, wat Hij in ons heeft gewerkt..

Vers 29

29. Zie, dit alles, dat Hij door een droomgezicht waarschuwt, en met zulk een aandrang door zwaar lijden tot ons komt, doet de Heere niet dagelijks; dit werkt God twee a) of driemaal, meermalen met een man 1), want dergelijke zaak Gods werkt spoedig het leven of den dood; werkt voor in eerste maal deze genade de bekering niet uit, zo komt Hij wellicht nog ten tweeden of ten derden male in genade, maar dan als alle arbeid vruchteloos is, zeker met Zijn oordeel.

a) Psalms 62:12.

1) Wanneer nu Elihu hier stelt van driemalen, dan verstaat hij daaronder van meermalen, naar de spreekwijze der H. Schrift, niet om een zeker getal te bepalen, maar om ons te tonen, dat het nuttig is, dat God ons zo bezoekt. Want wij zijn veranderlijk en onstandvastig. Hij moet derhalve tot ons gedurig komen en wederkeren, anders werkt in ons geen vrucht, wat Hij in ons heeft gewerkt..

Vers 30

30. a) Opdat hij zijne ziele afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden (of des Levens, dat uit God is), zodat hij zelf licht, rein, heilig en zalig worde.

a) Psalms 56:14.

Zie hier den sleutel tot het gehele Boek, den sleutel tot het raadsel der aanvechtingen van alle rechtvaardigen, tot het geheim van het lieve kruis. Allen, die ware jongeren, vrienden en navolgers van Christus willen zijn, moeten hun kruis dragen in dezen tijd, van welken aard het ook moge zijn: want ontvlucht men het ene, men vervalt in het andere. Vlied, waarheen gij wilt, en doe wat zij wilt, het lijden moet geleden worden. Wanneer God de hand er onder legt en den last aan het zwaarste gedeelte draagt, dan wordt de mens zo vrolijk en het kruis wordt hem zo licht, dat het hem is, alsof hij nooit iets geleden had; zodra echter God onder de zwaarte weggaat, dan blijft de last des lijdens in hare gehele bitterheid. Daarom heeft de Zone Gods, Christus Jezus, het zwaarste juk gedragen op de allerzwaarste wijze, en hebben allen het Hem nagedragen, die zijne liefste vrienden geweest zijn. Niemand kan het met woorden uitspreken, welk een onuitsprekelijk goed in het lijden verborgen is; God legt uit enkel liefde en trouw het kruis op, om daardoor Zijne vrienden tot Zich te trekken, aan Christus zich gelijkvormig te maken, en opdat zij niet van hun zaligheid beroofd worden (Romans 8:29). Niets, hoe gering ook, overkomt ons, of het is door God te voren voorzien, dat het zo en niet anders zijn moest, en daarvoor moet men God danken. God beschikt het allergrootste en zwaarste lijden over degenen, die Hem dierbaar zijn: de boze vijand legt den mens ook vele heimelijke en verborgene strikken, om hem in goede dagen te doen vallen. Daarom wil onze lieve God Zijne uitverkorenen uit grote liefde en ontferming in dezen tijd zonder ophouden kruisigen, op menige verborgene, vreemde wijze, die ons dikwijls onbekend is. Hij wil hun in deze wereld niets te dierbaar laten worden, opdat de boze geesten gene macht over hen zouden hebben, om hen te bedriegen en van God af te leiden. Indien wij het wisten, hoe het kruis, ons tot God leidt, en welk ene grote eer er op volgen zal, en hoe goed het de boze geesten van ons verdrijft, wij liepen het kruis vier mijlen afstand tegemoet. Lijden en kruis dragen is zo edel en nuttig, dat onze lieve God niet een van Zijne vrienden zonder deze laten wil.

Vers 30

30. a) Opdat hij zijne ziele afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden (of des Levens, dat uit God is), zodat hij zelf licht, rein, heilig en zalig worde.

a) Psalms 56:14.

Zie hier den sleutel tot het gehele Boek, den sleutel tot het raadsel der aanvechtingen van alle rechtvaardigen, tot het geheim van het lieve kruis. Allen, die ware jongeren, vrienden en navolgers van Christus willen zijn, moeten hun kruis dragen in dezen tijd, van welken aard het ook moge zijn: want ontvlucht men het ene, men vervalt in het andere. Vlied, waarheen gij wilt, en doe wat zij wilt, het lijden moet geleden worden. Wanneer God de hand er onder legt en den last aan het zwaarste gedeelte draagt, dan wordt de mens zo vrolijk en het kruis wordt hem zo licht, dat het hem is, alsof hij nooit iets geleden had; zodra echter God onder de zwaarte weggaat, dan blijft de last des lijdens in hare gehele bitterheid. Daarom heeft de Zone Gods, Christus Jezus, het zwaarste juk gedragen op de allerzwaarste wijze, en hebben allen het Hem nagedragen, die zijne liefste vrienden geweest zijn. Niemand kan het met woorden uitspreken, welk een onuitsprekelijk goed in het lijden verborgen is; God legt uit enkel liefde en trouw het kruis op, om daardoor Zijne vrienden tot Zich te trekken, aan Christus zich gelijkvormig te maken, en opdat zij niet van hun zaligheid beroofd worden (Romans 8:29). Niets, hoe gering ook, overkomt ons, of het is door God te voren voorzien, dat het zo en niet anders zijn moest, en daarvoor moet men God danken. God beschikt het allergrootste en zwaarste lijden over degenen, die Hem dierbaar zijn: de boze vijand legt den mens ook vele heimelijke en verborgene strikken, om hem in goede dagen te doen vallen. Daarom wil onze lieve God Zijne uitverkorenen uit grote liefde en ontferming in dezen tijd zonder ophouden kruisigen, op menige verborgene, vreemde wijze, die ons dikwijls onbekend is. Hij wil hun in deze wereld niets te dierbaar laten worden, opdat de boze geesten gene macht over hen zouden hebben, om hen te bedriegen en van God af te leiden. Indien wij het wisten, hoe het kruis, ons tot God leidt, en welk ene grote eer er op volgen zal, en hoe goed het de boze geesten van ons verdrijft, wij liepen het kruis vier mijlen afstand tegemoet. Lijden en kruis dragen is zo edel en nuttig, dat onze lieve God niet een van Zijne vrienden zonder deze laten wil.

Vers 31

31. Merk op, o Job! hoor naar mij, zwijg, dit alles overwegende in uw hart, en ik zal verder spreken.

Vers 31

31. Merk op, o Job! hoor naar mij, zwijg, dit alles overwegende in uw hart, en ik zal verder spreken.

Vers 32

32. Zo er redenen zijn, zo er iets gewichtigs tegen te zeggen is, antwoord mij, spreek, want ik heb lust, het is mijn begeerte,u te rechtvaardigen 1); en geenszins onverhoord te veroordelen, gelijk de drie vrienden hebben gedaan.

1) Niets anders begeer ik, zegt hij, dan om u vrij te spreken, indien gij rechtvaardige en afdoende verdedigingen kunt bijbrengen. Openbaar ze, en zo niet, zwijg Daniël Hier nu wordt ons weer in den persoon van Job voor ogen gesteld, dat, wanneer ons de waarheid Gods wordt voorgesteld, wij niets tegen dezelve kunnen inbrengen. En deze vermaning is zeer nuttig, dewijl den mensen hardheid en trotsheid is aangeboren; en het meer dan moeilijk is, zich aan God te onderwerpen. Wij zien altijd, dat er in ons een verzet is, om ons verstand, wat ons past, in nederigheid aan God te onderwerpen..

Vers 32

32. Zo er redenen zijn, zo er iets gewichtigs tegen te zeggen is, antwoord mij, spreek, want ik heb lust, het is mijn begeerte,u te rechtvaardigen 1); en geenszins onverhoord te veroordelen, gelijk de drie vrienden hebben gedaan.

1) Niets anders begeer ik, zegt hij, dan om u vrij te spreken, indien gij rechtvaardige en afdoende verdedigingen kunt bijbrengen. Openbaar ze, en zo niet, zwijg Daniël Hier nu wordt ons weer in den persoon van Job voor ogen gesteld, dat, wanneer ons de waarheid Gods wordt voorgesteld, wij niets tegen dezelve kunnen inbrengen. En deze vermaning is zeer nuttig, dewijl den mensen hardheid en trotsheid is aangeboren; en het meer dan moeilijk is, zich aan God te onderwerpen. Wij zien altijd, dat er in ons een verzet is, om ons verstand, wat ons past, in nederigheid aan God te onderwerpen..

Vers 33

33. Zo niet, zo gij echter niets hebt om mij tegen te spreken, hoor naar mij; zwijg en ik zal u wijsheid leren, u tonen, welke wegen God Zijne kinderen oplegt, en hoe wij, zo wij door godsvrucht wijs geworden zijn, die donkere wegen Gods wel kunnen verstaan.

Job zwijgt en bekent daarmee, dat Elihu recht en hijzelf onrecht heeft: dit is het begin zijner schuldbelijdenis.

Vers 33

33. Zo niet, zo gij echter niets hebt om mij tegen te spreken, hoor naar mij; zwijg en ik zal u wijsheid leren, u tonen, welke wegen God Zijne kinderen oplegt, en hoe wij, zo wij door godsvrucht wijs geworden zijn, die donkere wegen Gods wel kunnen verstaan.

Job zwijgt en bekent daarmee, dat Elihu recht en hijzelf onrecht heeft: dit is het begin zijner schuldbelijdenis.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 33". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-33.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile