Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jozua 14

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 14

Joshua 14:1.

OVER KALEBS ERFDEEL.

I. Joshua 14:1-Joshua 14:15. Toen hierop de verloting van het West-Jordaanland onder de overige stammen, op de wijze, die reeds door de Heere was vastgesteld, plaats zou vinden, maakte Kaleb de zoon van Jefunne, en vertegenwoordiger van het geslacht van de Kenezieten, aanspraak op de stad Hebron en haar gebied, die hem door Mozes was toegezegd. Werkelijk ontvangt hij haar vooruit, zonder dat eerst het lot geworpen wordt tot beslissing; want de Heere zelf had reeds beslist.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 14

Joshua 14:1.

OVER KALEBS ERFDEEL.

I. Joshua 14:1-Joshua 14:15. Toen hierop de verloting van het West-Jordaanland onder de overige stammen, op de wijze, die reeds door de Heere was vastgesteld, plaats zou vinden, maakte Kaleb de zoon van Jefunne, en vertegenwoordiger van het geslacht van de Kenezieten, aanspraak op de stad Hebron en haar gebied, die hem door Mozes was toegezegd. Werkelijk ontvangt hij haar vooruit, zonder dat eerst het lot geworpen wordt tot beslissing; want de Heere zelf had reeds beslist.

Vers 1

1. Dit is nu hetgeen de kinderen van Israël geërfd hebben in het land Kanan, aan deze zijde van de Jordaan; hetgeen de priester Eleazar, en Jozua, de zoon van Nun, en de hoofden van de vaderen van de stammen van de kinderen van Israël, hun hebben doen erven; deze hoofden, in Numbers 34:1 vermeld, zijn: Kaleb, van de stam Juda; Semuel, van de stam Simeon; Elidad, van de stam Benjamin; Bukki, van de stam Dan; Hanniël, van de stam Manasse; Kemuel, van de stam Efraïm, Elizafan, van de stam Zebulon; Patiël, van de stam Issaschar; Achihud, van de stam Aser; Pedael, van de stam Nafthali;

Vers 1

1. Dit is nu hetgeen de kinderen van Israël geërfd hebben in het land Kanan, aan deze zijde van de Jordaan; hetgeen de priester Eleazar, en Jozua, de zoon van Nun, en de hoofden van de vaderen van de stammen van de kinderen van Israël, hun hebben doen erven; deze hoofden, in Numbers 34:1 vermeld, zijn: Kaleb, van de stam Juda; Semuel, van de stam Simeon; Elidad, van de stam Benjamin; Bukki, van de stam Dan; Hanniël, van de stam Manasse; Kemuel, van de stam Efraïm, Elizafan, van de stam Zebulon; Patiël, van de stam Issaschar; Achihud, van de stam Aser; Pedael, van de stam Nafthali;

Vers 2

2. Door het lot 1) van hun erfenis, zoals de HEERE door de dienst van Mozes geboden had (Numbers 26:52vv.; 33:54; 34:13), aangaande de negen stammen en de halve stam.

1) De beslissing van het lot werd aangemerkt voor een uitspraak van God. Deze beslissing gold wel de ligging, en bepaalde wel, wie buren zouden zijn, maar gold niet de uitgestrektheid van het land, de uitgestrektheid van de akkers zou zich regelen naar de grootte en de getalsterkte van de stammen..

Vers 2

2. Door het lot 1) van hun erfenis, zoals de HEERE door de dienst van Mozes geboden had (Numbers 26:52vv.; 33:54; 34:13), aangaande de negen stammen en de halve stam.

1) De beslissing van het lot werd aangemerkt voor een uitspraak van God. Deze beslissing gold wel de ligging, en bepaalde wel, wie buren zouden zijn, maar gold niet de uitgestrektheid van het land, de uitgestrektheid van de akkers zou zich regelen naar de grootte en de getalsterkte van de stammen..

Vers 5

5. Zoals de HEERE Mozes geboden had, zo deden de kinderen van Israël, zoals in het volgende bericht zal worden, en zij deelden het land, indien ook al niet zonder een door bijzondere omstandigheden veroorzaakte tussenpoos (Joshua 17:18), dan toch in onze volledige uitvoering van de goddelijke wil. (18-21).

Het loten gebeurde, zoals de Rabbijnen zeer juist vermoeden, op de volgende wijze: men had twee bussen-in de een de stammen, in de andere de briefjes met 10 delen van het land. Ieder van de bovengenoemde hoofden van de stammen trok, naar de orde, waarin zijn naam uit de eerste bus tevoorschijn kwam, uit de tweede bus en lootte zo een deel voor zijn stam. Dit gedeelte was nu echter wel in het algemeen bepaald, wat de ligging betreft, maar nog niet met betrekking tot de grootte van het gebied; het laatste moest nog door een commissie, aan wie de verdeeling was toevertrouwd, vastgesteld worden: en wel naar gelang van het groter of kleiner aantal personen, dat tot iedere stam behoorde (Numbers 26:52vv.)..

Vers 5

5. Zoals de HEERE Mozes geboden had, zo deden de kinderen van Israël, zoals in het volgende bericht zal worden, en zij deelden het land, indien ook al niet zonder een door bijzondere omstandigheden veroorzaakte tussenpoos (Joshua 17:18), dan toch in onze volledige uitvoering van de goddelijke wil. (18-21).

Het loten gebeurde, zoals de Rabbijnen zeer juist vermoeden, op de volgende wijze: men had twee bussen-in de een de stammen, in de andere de briefjes met 10 delen van het land. Ieder van de bovengenoemde hoofden van de stammen trok, naar de orde, waarin zijn naam uit de eerste bus tevoorschijn kwam, uit de tweede bus en lootte zo een deel voor zijn stam. Dit gedeelte was nu echter wel in het algemeen bepaald, wat de ligging betreft, maar nog niet met betrekking tot de grootte van het gebied; het laatste moest nog door een commissie, aan wie de verdeeling was toevertrouwd, vastgesteld worden: en wel naar gelang van het groter of kleiner aantal personen, dat tot iedere stam behoorde (Numbers 26:52vv.)..

Vers 6

6. Toen, nog voordat de verloting (Joshua 14:2) begonnen was, naderden de kinderen van Juda, 1) nl. diegenen daaruit, die tot de Kenezieten behoorden, tot Jozua te Gilgal, en Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, 2) het opperhoofd van het geslacht van deKenezieten, zei tot hem: Gij weet, gij zult u nog wel herinneren het woord, dat de HEERE tot Mozes, de man van God, (Deuteronomy 33:1) gesproken heeft te Kades-Barna, ter oorzake van mij en ter oorzake van u, dat wij beiden namelijk de enigen zouden zijn van het toenmaal levende geslacht, die in Kanan zouden komen (Numbers 14:24).

1) Onder de kinderen van Juda moeten niet alle nakomelingen van die zoon van Jakob worden verstaan, noch alle hoofden van die stam, maar slechts de Kenezieten, het huis van Kenas, waarvan Kaleb het toenmalige stamhoofd was..

2) Men moet hier niet denken aan de volksstam van de Kenezieten, die tot de oorspronkelijke bewoners van Kanan behoorde (Deuteronomy 2:23), maar hier worden bedoeld de nakomelingen van Kenas uit het geslacht van Hezron, waartoe Kaleb behoorde en wier stamhoofd hij was (1 Chronicles 2:5,1 Chronicles 2:18,1 Chronicles 2:25,1 Chronicles 2:42). Evenzo heette dus ook ieder van Kalebs nakomelingen (1 Chronicles 4:15), zoals dan ook werkelijk de naam in dit geslacht van Hezron niet zeldzaam was (1 Samuel 1:1)..

Vers 6

6. Toen, nog voordat de verloting (Joshua 14:2) begonnen was, naderden de kinderen van Juda, 1) nl. diegenen daaruit, die tot de Kenezieten behoorden, tot Jozua te Gilgal, en Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, 2) het opperhoofd van het geslacht van deKenezieten, zei tot hem: Gij weet, gij zult u nog wel herinneren het woord, dat de HEERE tot Mozes, de man van God, (Deuteronomy 33:1) gesproken heeft te Kades-Barna, ter oorzake van mij en ter oorzake van u, dat wij beiden namelijk de enigen zouden zijn van het toenmaal levende geslacht, die in Kanan zouden komen (Numbers 14:24).

1) Onder de kinderen van Juda moeten niet alle nakomelingen van die zoon van Jakob worden verstaan, noch alle hoofden van die stam, maar slechts de Kenezieten, het huis van Kenas, waarvan Kaleb het toenmalige stamhoofd was..

2) Men moet hier niet denken aan de volksstam van de Kenezieten, die tot de oorspronkelijke bewoners van Kanan behoorde (Deuteronomy 2:23), maar hier worden bedoeld de nakomelingen van Kenas uit het geslacht van Hezron, waartoe Kaleb behoorde en wier stamhoofd hij was (1 Chronicles 2:5,1 Chronicles 2:18,1 Chronicles 2:25,1 Chronicles 2:42). Evenzo heette dus ook ieder van Kalebs nakomelingen (1 Chronicles 4:15), zoals dan ook werkelijk de naam in dit geslacht van Hezron niet zeldzaam was (1 Samuel 1:1)..

Vers 7

7. Ik was veertig jaar oud, toen Mozes, de knecht van de HEERE, mij met u en tien anderen uitgezonden heeft van Kades-Barna, om het land te bespieden (Numbers 13:4vv.); en ik hem, na onze terugkeer, antwoord bracht, hoe het in het land ervoor stond (Numbers 13:31), zoals het in mijn hart was. 1)

1) Dat wil zeggen: naar mijn beste weten, niet om Mozes te vleien, maar zoals ik het werkelijk meende. Kaleb wil hier zeggen, dat hij zich noch door mensenvrees, noch door mensengunst had laten leiden..

Vers 7

7. Ik was veertig jaar oud, toen Mozes, de knecht van de HEERE, mij met u en tien anderen uitgezonden heeft van Kades-Barna, om het land te bespieden (Numbers 13:4vv.); en ik hem, na onze terugkeer, antwoord bracht, hoe het in het land ervoor stond (Numbers 13:31), zoals het in mijn hart was. 1)

1) Dat wil zeggen: naar mijn beste weten, niet om Mozes te vleien, maar zoals ik het werkelijk meende. Kaleb wil hier zeggen, dat hij zich noch door mensenvrees, noch door mensengunst had laten leiden..

Vers 8

8. Maar mijn broeders, die met mij opgegaan waren, deden het hart van het volk smelten (Numbers 13:29, Numbers 13:32vv.); doch ik, evenals ook gij, volhardde de HEERE, mijn God, te volgen. 1) Ik liet mij noch door de tijdingen van de overige verspieders, noch door het morren en dreigen van de verbitterde volksmenigte afbrengen van mijn vertrouwen op Gods beloften (Numbers 14:6-Numbers 14:10).

1) Het schijnt weinig met de staat van een vroom en bescheiden man overeen te komen, zijn eigen deugd op de voorgrond te stellen. Maar laten wij ons herinneren, dat, terwijl de zaak op zichzelf hatelijk was en vele klachten kon uitlokken, een zeldzame aanbeveling noodzakelijk was, om de naijver te voorkomen. Hij vermeldt daarom, dat hij te goeder trouw voorstelt, wat hij omtrent het land had meegedeeld. Want uit deze woorden "Zoals het in mijn hart was" is het zeker, dat zijn eerlijkheid gekend wordt, en dat zijn hart van alle bedrieglijke woorden een vijand is. Niets anders duidt hij daarmee aan, dan dat hij zonder list en veinzerij zich wel van de hem opgedragen last heeft gekweten. De lof op zijn eerlijkheid brengt hij voort, omdat, hoewel hij alle medeverspieders behalve Jozua tot tegenstanders had, hij niet is geweken voor hun boosheid, noch met hun misdadige samenspannen heeft meegedaan, maar standvastig bij zijn eigen mening heeft volhard..

Kaleb wil hiermee zeggen, dat niets hem heeft kunnen weerhouden, om te blijven vertrouwen op de belofte van God, dat Israël Kanan zeker zou bezitten.. 9. Toen zwoer Mozes op die dag, zeggende: Indien niet het land, waarop uw voet getreden heeft, u en uw kinderen tot een erfdeel zal zijn in eeuwigheid! omdat gij volhard hebt de HEERE, mijn God, na te volgen.

Wij vinden in de boeken van Mozes geen onmiddellijke aanwijzing, dat Kaleb juist dat stuk land hebben zou, waarop hij hier aanspraak maakt; wij lezen in Numbers 14:24 slechts, dat hij Kanan betreden zal, terwijl de anderen, Jozua uitgezonderd, in de woestijn de dood zouden vinden. Het is echter wel waarschijnlijk, dat al wat toen door de Heere en Mozes gezegd is, niet tot in de geringste bijzonderheden is opgeschreven; daarentegen wordt Kaleb in die geschiedenis meermalen met bijzondere nadruk vermeld, terwijl Jozua meer op de achtergrond treedt (Deuteronomy 1:36); waaruit men moet besluiten, dat hoofdzakelijk hij tegenover de andere tien verspieders optrad, en zijn geloofsmoed stelde tegenover hun vrees voor de Enakieten. Daarom werd ook hem de bijzondere belofte gedaan, dat hij juist die landstreek zou verkrijgen, welke de overigen als zo onneembaar hadden voorgesteld, namelijk de streek van Hebron. Hierdoor werd hem tevens de gelegenheid gegeven zijn geloofsvertrouwen, dat hij toen tentoon had gespreid, met de daad te bekrachtigen; hierom hebben wij ook de plaatsen in Numbers 14:24 en Deuteronomy 1:36 verklaard met betrekking op deze belofte, wat geen bijvoeging van een vreemde gedachte, maar slechts een aanvulling van een verkorte rede is..

Vers 8

8. Maar mijn broeders, die met mij opgegaan waren, deden het hart van het volk smelten (Numbers 13:29, Numbers 13:32vv.); doch ik, evenals ook gij, volhardde de HEERE, mijn God, te volgen. 1) Ik liet mij noch door de tijdingen van de overige verspieders, noch door het morren en dreigen van de verbitterde volksmenigte afbrengen van mijn vertrouwen op Gods beloften (Numbers 14:6-Numbers 14:10).

1) Het schijnt weinig met de staat van een vroom en bescheiden man overeen te komen, zijn eigen deugd op de voorgrond te stellen. Maar laten wij ons herinneren, dat, terwijl de zaak op zichzelf hatelijk was en vele klachten kon uitlokken, een zeldzame aanbeveling noodzakelijk was, om de naijver te voorkomen. Hij vermeldt daarom, dat hij te goeder trouw voorstelt, wat hij omtrent het land had meegedeeld. Want uit deze woorden "Zoals het in mijn hart was" is het zeker, dat zijn eerlijkheid gekend wordt, en dat zijn hart van alle bedrieglijke woorden een vijand is. Niets anders duidt hij daarmee aan, dan dat hij zonder list en veinzerij zich wel van de hem opgedragen last heeft gekweten. De lof op zijn eerlijkheid brengt hij voort, omdat, hoewel hij alle medeverspieders behalve Jozua tot tegenstanders had, hij niet is geweken voor hun boosheid, noch met hun misdadige samenspannen heeft meegedaan, maar standvastig bij zijn eigen mening heeft volhard..

Kaleb wil hiermee zeggen, dat niets hem heeft kunnen weerhouden, om te blijven vertrouwen op de belofte van God, dat Israël Kanan zeker zou bezitten.. 9. Toen zwoer Mozes op die dag, zeggende: Indien niet het land, waarop uw voet getreden heeft, u en uw kinderen tot een erfdeel zal zijn in eeuwigheid! omdat gij volhard hebt de HEERE, mijn God, na te volgen.

Wij vinden in de boeken van Mozes geen onmiddellijke aanwijzing, dat Kaleb juist dat stuk land hebben zou, waarop hij hier aanspraak maakt; wij lezen in Numbers 14:24 slechts, dat hij Kanan betreden zal, terwijl de anderen, Jozua uitgezonderd, in de woestijn de dood zouden vinden. Het is echter wel waarschijnlijk, dat al wat toen door de Heere en Mozes gezegd is, niet tot in de geringste bijzonderheden is opgeschreven; daarentegen wordt Kaleb in die geschiedenis meermalen met bijzondere nadruk vermeld, terwijl Jozua meer op de achtergrond treedt (Deuteronomy 1:36); waaruit men moet besluiten, dat hoofdzakelijk hij tegenover de andere tien verspieders optrad, en zijn geloofsmoed stelde tegenover hun vrees voor de Enakieten. Daarom werd ook hem de bijzondere belofte gedaan, dat hij juist die landstreek zou verkrijgen, welke de overigen als zo onneembaar hadden voorgesteld, namelijk de streek van Hebron. Hierdoor werd hem tevens de gelegenheid gegeven zijn geloofsvertrouwen, dat hij toen tentoon had gespreid, met de daad te bekrachtigen; hierom hebben wij ook de plaatsen in Numbers 14:24 en Deuteronomy 1:36 verklaard met betrekking op deze belofte, wat geen bijvoeging van een vreemde gedachte, maar slechts een aanvulling van een verkorte rede is..

Vers 10

10. En nu, zie, de HEERE heeft mij evenals ook u, Jozua, in het leven behouden, zoals Hij gesproken heeft, terwijl niet slechts de overige 10 verspieders, maar ook al onze tijdgenoten gestorven zijn. Het zijn nu vijf en veertig jaar, sinds de HEERE dit woord tot Mozes gesproken heeft, toen Israël 38 jaar lang in de woestijn wandelde, totdat het eindelijk in het beloofde land gekomen is, en na een zevenjarige veroveringsstrijd (11:18) in het bezit daarvan gekomen is; en nu, zie, ik ben heden vijfentachtig jaar oud.

Vers 10

10. En nu, zie, de HEERE heeft mij evenals ook u, Jozua, in het leven behouden, zoals Hij gesproken heeft, terwijl niet slechts de overige 10 verspieders, maar ook al onze tijdgenoten gestorven zijn. Het zijn nu vijf en veertig jaar, sinds de HEERE dit woord tot Mozes gesproken heeft, toen Israël 38 jaar lang in de woestijn wandelde, totdat het eindelijk in het beloofde land gekomen is, en na een zevenjarige veroveringsstrijd (11:18) in het bezit daarvan gekomen is; en nu, zie, ik ben heden vijfentachtig jaar oud.

Vers 12

12. En nu, geef mij dit gebergte, deze bergachtige streek bij Hebron, waarvan de HEERE op die dag gesproken heeft, tot een erfenis voor mij en mijn kinderen; 1)want gij hebt het op dezelfde dag gehoord, hoe Mozes het mij met een eed heeft toegezegd; dat de Enakieten daar waren, en dat er grote vaste steden waren; er moet dus nog verder gestreden worden om het bezit van deze landstreek, en van hem, die haar tot zijn erfenis ontving, wordt een moedig hart en een dappere arm vereist. Ik wil mij echter, bij dekracht, die God mij tot in hoge ouderdom zo genadig heeft doen behouden, aan deze last niet omtrekken. Och, of de HEERE met mij ware, dat ik hen verdreef! 2) en ik twijfel ook geen ogenblik, of Hij zal het mij doen gelukken, want zoals de HEERE gesproken heeft, zal Hijimmers alle Kananieten, dus ook de reuzen onder hen, in onze handen overleveren. (Deuteronomy 7:16).

1) Zowel de woorden, "want gij hebt het op dezelfde dag gehoord, dat", of beter vertaald, "want daar zijn de Enakieten", moeten dienen om zijn vraag kracht bij te zetten. Zowel het feit, dat zijn eis steunt op de belofte van God, als dit, dat de Enakieten daar nog zijn (niet in Hebron, maar in het omliggende land), die nog overwonnen moeten worden, haalt Kaleb aan, om zijn wens vervuld te zien.. 2) Hij schijnt zich op een twijlelachtige wijze uit te drukken, aangaande de nodige bijstand van God, zonder nochthans te wantrouwen, aangaande de goedheid en getrouwheid van de Heere. Hij had zonder de minste twijfel of ongerustheid gesproken over Gods gunstige aanwezigheid bij Israël in het algemeen, maar door een godvruchtige vrees en door een ootmoedige en zedige erkentenis, zo van zijn eigen zondigheid, als van zijn onwaardigheid, om zich een zo hoge gunst toe te eigenen, vond hij zich bewogen, om voor zover het hem in het bijzonder aanging, liever te zeggen, of de Heere met mij was! En door zich dus in te dekken, geeft hij te kennen, de volstrekte noodzakelijkheid van de Goddelijke hulp, dat niets met voorspoed ondernomen kan worden, zonder Gods gunst en bijstand, en dat, wanneer hem dit vergund wordt, hij zich in staat bevond om de kinderen van Enak te verdelgen, zonder in het allerminst aan een goede uitslag in zijn onderneming te twijfelen (Joshua 14:12)..

Vers 12

12. En nu, geef mij dit gebergte, deze bergachtige streek bij Hebron, waarvan de HEERE op die dag gesproken heeft, tot een erfenis voor mij en mijn kinderen; 1)want gij hebt het op dezelfde dag gehoord, hoe Mozes het mij met een eed heeft toegezegd; dat de Enakieten daar waren, en dat er grote vaste steden waren; er moet dus nog verder gestreden worden om het bezit van deze landstreek, en van hem, die haar tot zijn erfenis ontving, wordt een moedig hart en een dappere arm vereist. Ik wil mij echter, bij dekracht, die God mij tot in hoge ouderdom zo genadig heeft doen behouden, aan deze last niet omtrekken. Och, of de HEERE met mij ware, dat ik hen verdreef! 2) en ik twijfel ook geen ogenblik, of Hij zal het mij doen gelukken, want zoals de HEERE gesproken heeft, zal Hijimmers alle Kananieten, dus ook de reuzen onder hen, in onze handen overleveren. (Deuteronomy 7:16).

1) Zowel de woorden, "want gij hebt het op dezelfde dag gehoord, dat", of beter vertaald, "want daar zijn de Enakieten", moeten dienen om zijn vraag kracht bij te zetten. Zowel het feit, dat zijn eis steunt op de belofte van God, als dit, dat de Enakieten daar nog zijn (niet in Hebron, maar in het omliggende land), die nog overwonnen moeten worden, haalt Kaleb aan, om zijn wens vervuld te zien.. 2) Hij schijnt zich op een twijlelachtige wijze uit te drukken, aangaande de nodige bijstand van God, zonder nochthans te wantrouwen, aangaande de goedheid en getrouwheid van de Heere. Hij had zonder de minste twijfel of ongerustheid gesproken over Gods gunstige aanwezigheid bij Israël in het algemeen, maar door een godvruchtige vrees en door een ootmoedige en zedige erkentenis, zo van zijn eigen zondigheid, als van zijn onwaardigheid, om zich een zo hoge gunst toe te eigenen, vond hij zich bewogen, om voor zover het hem in het bijzonder aanging, liever te zeggen, of de Heere met mij was! En door zich dus in te dekken, geeft hij te kennen, de volstrekte noodzakelijkheid van de Goddelijke hulp, dat niets met voorspoed ondernomen kan worden, zonder Gods gunst en bijstand, en dat, wanneer hem dit vergund wordt, hij zich in staat bevond om de kinderen van Enak te verdelgen, zonder in het allerminst aan een goede uitslag in zijn onderneming te twijfelen (Joshua 14:12)..

Vers 13

13. Toen, van de billijkheid van Kalebs eis overtuigd, zegende hem Jozua, terwijl hij hem de bijstand van de Heere toebad over het zware werk, dat hij zou ondernemen; en hij gaf Kaleb, de zoon van Jefunne, Hebron, en de daarbijbehorende stad Debir (11:21; 15:14) tot een erfdeel.

Vers 13

13. Toen, van de billijkheid van Kalebs eis overtuigd, zegende hem Jozua, terwijl hij hem de bijstand van de Heere toebad over het zware werk, dat hij zou ondernemen; en hij gaf Kaleb, de zoon van Jefunne, Hebron, en de daarbijbehorende stad Debir (11:21; 15:14) tot een erfdeel.

Vers 14

14. Daarom, ten gevolge van deze handeling, die aan de eigenlijke verloting voorafging, werd Hebron aan Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, tot een erfdeel tot op deze dag; tot een beloning, omdat hij volhard had, de HEERE, de God van Israël te volgen. 1)

1)Zonderlinge godsvrucht en getrouwheid zal met zonderlinge gunstbewijzen bekroond worden (Joshua 14:14)..

Vers 14

14. Daarom, ten gevolge van deze handeling, die aan de eigenlijke verloting voorafging, werd Hebron aan Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, tot een erfdeel tot op deze dag; tot een beloning, omdat hij volhard had, de HEERE, de God van Israël te volgen. 1)

1)Zonderlinge godsvrucht en getrouwheid zal met zonderlinge gunstbewijzen bekroond worden (Joshua 14:14)..

Vers 15

15. De naam nu van Hebron, dat zeven jaar eerder gebouwd was dan Zoar in Egypte (Numbers 13:23), en in zijn begin reeds ten tijde van Abraham aanwezig was, was vroeger Kirjath-Arba (stad van Arba), die een groot en beroemd mens geweest is onder de Enakieten. 1) En het land rustte van de strijd, 2) zoals reeds vermeld is in 11:23.

1) Wanneer dus Kaleb met het in bezit nemen van zijn erfdeel tevens de last op zich nam, om de Enakieten, die voorlopig reeds uitgeroeid waren, nog verder tot de grond toe te verdelgen, dan was dit geen overhaaste overdracht van dat gebied aan hem, maar de verdeling van het land onder de kinderen van Israël was nu werkelijk aangebroken..

2) Dit wordt nog eens gezegd, omdat de persoonlijke strijd van Kaleb tegen de Enakieten geen invloed uitoefende op de verdere verdeling van het land. Israël als volk had van dit ogenblik met de oorlog als afgedaan..

Hebron is later een Levietenstad geworden. Hoewel Kalebs eigendom, heeft hij toch toegelaten, dat de Levieten er hun verblijf in hielden..

Vers 15

15. De naam nu van Hebron, dat zeven jaar eerder gebouwd was dan Zoar in Egypte (Numbers 13:23), en in zijn begin reeds ten tijde van Abraham aanwezig was, was vroeger Kirjath-Arba (stad van Arba), die een groot en beroemd mens geweest is onder de Enakieten. 1) En het land rustte van de strijd, 2) zoals reeds vermeld is in 11:23.

1) Wanneer dus Kaleb met het in bezit nemen van zijn erfdeel tevens de last op zich nam, om de Enakieten, die voorlopig reeds uitgeroeid waren, nog verder tot de grond toe te verdelgen, dan was dit geen overhaaste overdracht van dat gebied aan hem, maar de verdeling van het land onder de kinderen van Israël was nu werkelijk aangebroken..

2) Dit wordt nog eens gezegd, omdat de persoonlijke strijd van Kaleb tegen de Enakieten geen invloed uitoefende op de verdere verdeling van het land. Israël als volk had van dit ogenblik met de oorlog als afgedaan..

Hebron is later een Levietenstad geworden. Hoewel Kalebs eigendom, heeft hij toch toegelaten, dat de Levieten er hun verblijf in hielden..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-14.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile