Lectionary Calendar
Thursday, May 30th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jozua 18

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 18

Joshua 18:1.

GRENSSTEDEN VAN DE STAM VAN BENJAMIN.

I. Joshua 18:1-Joshua 18:10. Toen de legerplaats van de Israëlieten van Gilgal naar Silo was verlegd, en de tabernakel daar was opgeslagen, wilde Jozua ook aan de overblijvende zeven stammen, die hun lot nog niet ontvangen hadden, hun erfdeel toewijzen. Zij hadden echter weinig lust om vaste woonplaatsen te betrekken, zoals (Joshua 17:18) is meegedeeld. Voordat Jozua tot de verdeling overgaat, zendt hij 21 mannen uit, met de last om het nog overige land nauwkeurig op te nemen in de gehele omvang, om daarna op een vaste grondslag met de verdeling door het lot voort te gaan. De mannen keren terug tot Jozua in Silo, en geven hem hun verdelingsontwerp over, waarna hij met de verdeling door het lot aanvangt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 18

Joshua 18:1.

GRENSSTEDEN VAN DE STAM VAN BENJAMIN.

I. Joshua 18:1-Joshua 18:10. Toen de legerplaats van de Israëlieten van Gilgal naar Silo was verlegd, en de tabernakel daar was opgeslagen, wilde Jozua ook aan de overblijvende zeven stammen, die hun lot nog niet ontvangen hadden, hun erfdeel toewijzen. Zij hadden echter weinig lust om vaste woonplaatsen te betrekken, zoals (Joshua 17:18) is meegedeeld. Voordat Jozua tot de verdeling overgaat, zendt hij 21 mannen uit, met de last om het nog overige land nauwkeurig op te nemen in de gehele omvang, om daarna op een vaste grondslag met de verdeling door het lot voort te gaan. De mannen keren terug tot Jozua in Silo, en geven hem hun verdelingsontwerp over, waarna hij met de verdeling door het lot aanvangt.

Vers 1

1. En de gehele vergadering van de kinderen van Israël verzamelde zich, nadat de stammen Juda, Benjamin en half-Manasse hun erfenis ontvangen, en er hun woonplaatsengevestigd hadden, naar het gebod van de Heeren in Deuteronomy 12:5,Deuteronomy 12:11,Deuteronomy 12:14 te Silo, 3 3/4 uur van Bethel, nu Seiln geheten, midden in het land op een berg gelegen, en zij richtten aldaar de tent der samenkomst op, ten teken dat men nu tot de beloofde rust was gekomen, dat dan ook zeer goed overeenkwam, met de naam Silo (= rust), alwaar de geschikte plaats voor het heiligdom was, nadat het land voor hen onderworpen was.

De omtrek van Silo was bijzonder veilig tegen alle vijandelijke aanvallen, want aan de noordzijde strekten de kinderen van Jozef tot een stevig bolwerk, ten zuiden beveiligden de kinderen van Juda, die daar hun erfdeel hadden, het tegen een onverhoedse aanval. Hier in Silo bleef ook de tabernakel gedurende de gehele tijd, die daarop volgde, totdat onder Eli de Ark van het Verbond in de handen van de Filistijnen viel (1 Samuel 4:3vv.), waardoor toen de heilige tent, van haar ziel beroofd, slechts tot een onbezield lichaam, tot de schaduw van een heiligdom vernederd werd. Na die tijd kwam de Ark niet meer in de tabernakel terug. De tabernakel werd eerst naar Nob, een uur ten noorden van Jeruzalem gebracht (1 Samuel 22:1vv.), en toen deze priesterstad het toneel was geweest van het afschuwelijk bloedbad, dat Saul aldaar aanrichtte in het geslacht van de priester Abimelech (1 Samuel 22:19) ging de heilige tent naar de in 9:3; 18:25 genoemde stad Gibeon, in de stam van Juda (1 Chronicles 16:39; 1 Chronicles 21:29; 1 Chronicles 21:1 Koningen 2:4; 2 Chronicles 1:3 maanden na de wegvoering van de Ark zonden de Filistijnen ze terug naar Beth-Semes (1 Samuel 6:9), aan de grenzen tussen Juda en Dan (Joshua 15:10); de burgers van Beth-Semes brachten haar verder naar Kirjath-Jearim (1 Samuel 6:19; 1 Samuel 7:1), vanwaar David haar, na de verovering van de burg Sion, naar Jeruzalem deed brengen. Aldaar werd zij geplaatst in een naar het voorbeeld van de tabernakel vervaardigde tent (2 Samuel 6:1vv.). Onder de regering van David bestonden er dus twee plaatsen tot uitoefening van de openbare godsdienst, de ene bij de tabernakel te Gibeon onder de priester Zadok uit de lijn van Eleazar, de andere op de berg Sion te Jeruzalem onder de hogepriester Abjathar uit de lijn van Ithamar, de vader van Achimelech (2 Samuel 8:17; 2 Samuel 15:35). Salomo maakte door het bouwen van de tempel een einde aan deze toestand; daardoor kwam er weer n plaats van Godsverering en n Hogepriester (1 Koningen .8:3vv.; 1 Kings 2:26vv.; ook "Numbers 25:13).. De stammen Juda, Efraïm en half-Manasse hadden zich in hun erfdeel gevestigd; de andere waren verspreid in de overige gedeelten van het land; het was daarom zeer geschikt, dat de Ark naar een betere plaats dan Gilgal gezonden werd. Silo werd daartoe gekozen, ongetwijfeld door de besturing van de Heere. Deze hand was in het midden van het land gelegen, zeer gemakkelijk te bereiken door al de stammen; ook was het wel een vereiste, dat de Ark en de tabernakel die de heerlijkheid en de verdediging van het gehele land als het ware waarborgde en heiligde, te midden van het volk was. Silo lag in het erfdeel van Efraïm, waartoe Jozua behoorde, en het was immers zeer gepast, dat het heiligdom zich in de nabijheid van de residentie van de overste over het volk bevond. Omdat de naam van deze stad dezelfde is als die, waarmee Jakob de Messias bestempelde (Genesis 49:10), wordt door sommigen beweerd, dat de stad bij deze gelegenheid de naam van "Silo" kreeg, toen zij uitgekozen werd tot rustplaats van de Ark, waar al die instellingen zouden nagekomen worden, die onze grote Vredemaker afschaduwden, om toegang te verlenen tot een verzoend God, als een Zoenoffer en Middelaar..

Dat de tabernakel opgesteld werd, hoogstwaarschijnlijk op bevel van de Heere, door tussenkomst van de Urim en Tummim, had o.i ook zijn reden hierin, dat Jozua uit de stam van Efraïm was, en daarom ook zijn woonplaats in dat stamgebied had. Dat die plaats overigens werd verkozen op aanwijzing van de Heere zelf, mag men afleiden uit Deuteronomy 12:11, waar de Heere zegt, dat Hij zelf de plaats zou kiezen, waar Hij Zijn naam zou stellen. Dat de tabernakel in dat stamgebied werd geplaatst, waarin ook Jozua woonde, spreekt vanzelf. Men vergelijke Psalms 122:4,Psalms 122:5..

In Jeremiah 7:12 stelt de Heere Silo tot een waarschuwend voorbeeld voor Israël, maar zegt daarin ook duidelijk, dat Hij zelf te Silo Zijn Naam had doen wonen..

Silo is nu niets meer dan een hoop ingestorte huizen op een heuvel..

Vers 1

1. En de gehele vergadering van de kinderen van Israël verzamelde zich, nadat de stammen Juda, Benjamin en half-Manasse hun erfenis ontvangen, en er hun woonplaatsengevestigd hadden, naar het gebod van de Heeren in Deuteronomy 12:5,Deuteronomy 12:11,Deuteronomy 12:14 te Silo, 3 3/4 uur van Bethel, nu Seiln geheten, midden in het land op een berg gelegen, en zij richtten aldaar de tent der samenkomst op, ten teken dat men nu tot de beloofde rust was gekomen, dat dan ook zeer goed overeenkwam, met de naam Silo (= rust), alwaar de geschikte plaats voor het heiligdom was, nadat het land voor hen onderworpen was.

De omtrek van Silo was bijzonder veilig tegen alle vijandelijke aanvallen, want aan de noordzijde strekten de kinderen van Jozef tot een stevig bolwerk, ten zuiden beveiligden de kinderen van Juda, die daar hun erfdeel hadden, het tegen een onverhoedse aanval. Hier in Silo bleef ook de tabernakel gedurende de gehele tijd, die daarop volgde, totdat onder Eli de Ark van het Verbond in de handen van de Filistijnen viel (1 Samuel 4:3vv.), waardoor toen de heilige tent, van haar ziel beroofd, slechts tot een onbezield lichaam, tot de schaduw van een heiligdom vernederd werd. Na die tijd kwam de Ark niet meer in de tabernakel terug. De tabernakel werd eerst naar Nob, een uur ten noorden van Jeruzalem gebracht (1 Samuel 22:1vv.), en toen deze priesterstad het toneel was geweest van het afschuwelijk bloedbad, dat Saul aldaar aanrichtte in het geslacht van de priester Abimelech (1 Samuel 22:19) ging de heilige tent naar de in 9:3; 18:25 genoemde stad Gibeon, in de stam van Juda (1 Chronicles 16:39; 1 Chronicles 21:29; 1 Chronicles 21:1 Koningen 2:4; 2 Chronicles 1:3 maanden na de wegvoering van de Ark zonden de Filistijnen ze terug naar Beth-Semes (1 Samuel 6:9), aan de grenzen tussen Juda en Dan (Joshua 15:10); de burgers van Beth-Semes brachten haar verder naar Kirjath-Jearim (1 Samuel 6:19; 1 Samuel 7:1), vanwaar David haar, na de verovering van de burg Sion, naar Jeruzalem deed brengen. Aldaar werd zij geplaatst in een naar het voorbeeld van de tabernakel vervaardigde tent (2 Samuel 6:1vv.). Onder de regering van David bestonden er dus twee plaatsen tot uitoefening van de openbare godsdienst, de ene bij de tabernakel te Gibeon onder de priester Zadok uit de lijn van Eleazar, de andere op de berg Sion te Jeruzalem onder de hogepriester Abjathar uit de lijn van Ithamar, de vader van Achimelech (2 Samuel 8:17; 2 Samuel 15:35). Salomo maakte door het bouwen van de tempel een einde aan deze toestand; daardoor kwam er weer n plaats van Godsverering en n Hogepriester (1 Koningen .8:3vv.; 1 Kings 2:26vv.; ook "Numbers 25:13).. De stammen Juda, Efraïm en half-Manasse hadden zich in hun erfdeel gevestigd; de andere waren verspreid in de overige gedeelten van het land; het was daarom zeer geschikt, dat de Ark naar een betere plaats dan Gilgal gezonden werd. Silo werd daartoe gekozen, ongetwijfeld door de besturing van de Heere. Deze hand was in het midden van het land gelegen, zeer gemakkelijk te bereiken door al de stammen; ook was het wel een vereiste, dat de Ark en de tabernakel die de heerlijkheid en de verdediging van het gehele land als het ware waarborgde en heiligde, te midden van het volk was. Silo lag in het erfdeel van Efraïm, waartoe Jozua behoorde, en het was immers zeer gepast, dat het heiligdom zich in de nabijheid van de residentie van de overste over het volk bevond. Omdat de naam van deze stad dezelfde is als die, waarmee Jakob de Messias bestempelde (Genesis 49:10), wordt door sommigen beweerd, dat de stad bij deze gelegenheid de naam van "Silo" kreeg, toen zij uitgekozen werd tot rustplaats van de Ark, waar al die instellingen zouden nagekomen worden, die onze grote Vredemaker afschaduwden, om toegang te verlenen tot een verzoend God, als een Zoenoffer en Middelaar..

Dat de tabernakel opgesteld werd, hoogstwaarschijnlijk op bevel van de Heere, door tussenkomst van de Urim en Tummim, had o.i ook zijn reden hierin, dat Jozua uit de stam van Efraïm was, en daarom ook zijn woonplaats in dat stamgebied had. Dat die plaats overigens werd verkozen op aanwijzing van de Heere zelf, mag men afleiden uit Deuteronomy 12:11, waar de Heere zegt, dat Hij zelf de plaats zou kiezen, waar Hij Zijn naam zou stellen. Dat de tabernakel in dat stamgebied werd geplaatst, waarin ook Jozua woonde, spreekt vanzelf. Men vergelijke Psalms 122:4,Psalms 122:5..

In Jeremiah 7:12 stelt de Heere Silo tot een waarschuwend voorbeeld voor Israël, maar zegt daarin ook duidelijk, dat Hij zelf te Silo Zijn Naam had doen wonen..

Silo is nu niets meer dan een hoop ingestorte huizen op een heuvel..

Vers 4

4. Geeft voor u drie mannen van elk nog van de zeven stammen blijvende stam, dat ik ze heenzend, en zij zich opmaken, en het land, voor zo ver het nog niet onder u verdeeld is, doorwandelen, en het beschrijven naar hun erven, 1) dan kunnen zij, nadat zij hun last volbracht hebben, terugkeren en weer tot mij komen.

1) In het Hebreeuws Lefi-nachalatham, naar hun erfdelen, d.i. met het oog op hun erfdelen, zo dus, dat ge erop rekent dat het onder zeven stammen moet verdeeld worden. Zij moesten overigens alles zeer naarstig nagaan, opmerken en beschrijven, zowel wat de gesteldheid van de grond aanging, als ook de grootte van de steden en de dorpen. Er is wel eens de opmerking gemaakt, dat het voor deze wel een heerlijke, maar ook een zeer gevaarlijke onderneming was, omdat er nog veel Kananieten, oorspronkelijke bewoners van het land, leefden. Laten wij echter niet vergeten, dat zij gingen op bevel van Jozua, en daarom onder de hoede van God, maar evenmin, dat alle volken, die nog leefden, met vrees en schrik voor Israël waren vervuld, zodat zij niets liever wilden, dan in vrede met het volk van God te leven..

Vers 4

4. Geeft voor u drie mannen van elk nog van de zeven stammen blijvende stam, dat ik ze heenzend, en zij zich opmaken, en het land, voor zo ver het nog niet onder u verdeeld is, doorwandelen, en het beschrijven naar hun erven, 1) dan kunnen zij, nadat zij hun last volbracht hebben, terugkeren en weer tot mij komen.

1) In het Hebreeuws Lefi-nachalatham, naar hun erfdelen, d.i. met het oog op hun erfdelen, zo dus, dat ge erop rekent dat het onder zeven stammen moet verdeeld worden. Zij moesten overigens alles zeer naarstig nagaan, opmerken en beschrijven, zowel wat de gesteldheid van de grond aanging, als ook de grootte van de steden en de dorpen. Er is wel eens de opmerking gemaakt, dat het voor deze wel een heerlijke, maar ook een zeer gevaarlijke onderneming was, omdat er nog veel Kananieten, oorspronkelijke bewoners van het land, leefden. Laten wij echter niet vergeten, dat zij gingen op bevel van Jozua, en daarom onder de hoede van God, maar evenmin, dat alle volken, die nog leefden, met vrees en schrik voor Israël waren vervuld, zodat zij niets liever wilden, dan in vrede met het volk van God te leven..

Vers 7

7. Want de Levieten hebben geen deel in het midden van u; maar het priesterdom van de HEERE is hun erfdeel; daarom blijven zij nu buiten rekening. Gad nu, en Ruben, en de halve stem van Manasse, die ook de halve stam van de kinderen van Machir bevat, hebben hun erfdeel genomen aan de overzijde van de Jordaan, oostwaarts, hetgeen hun Mozes, de knecht van de HEERE gegeven heeft; daarom worden deze twee en een halve stam ook niet meegerekend.

Bij de eerste verdeling (15-17 men het land slechts in het ruwe in 9 10 delen gedeeld, om dan later door loting te bepalen welk deel elk van de stammen zou ontvangen; maar men had geen juiste omschrijving daarvan gemaakt. Na de verovering, toen men bij het doortrekken van de verschillende streken een algemene kennis van de gehele omvang in de verschillende delen had verkregen, was men tot de verloting overgegaan, en men had toen de eigenlijke omvang van het gebied, dat aan de stammen Juda, Efraïm en half-Manasse ten deel viel, nauwkeurig bepaald, naar het aantal geslachten, die tot ieder van deze stammen behoorden. De ervaring, had hun nu geleerd, dat het niet raadzaam was op deze wijze met de andere zeven stammen voort te gaan. Het huis van Jozef had, al was het dan ook ten onrechte, reeds bezwaren geopperd (17:14vv.), en Juda bleek een te groot gebied te hebben (19:9); de stam had werkelijk zoveel land niet nodig. Nu slaat Jozua daarom een andere weg in; eer hij tot de verdere verloting vergaat, laat hij het overige van het land zorgvuldig opnemen, en in zeven districten verdelen; deze beschrijving is nu de grondslag van de verdere verdeling..

Vers 7

7. Want de Levieten hebben geen deel in het midden van u; maar het priesterdom van de HEERE is hun erfdeel; daarom blijven zij nu buiten rekening. Gad nu, en Ruben, en de halve stem van Manasse, die ook de halve stam van de kinderen van Machir bevat, hebben hun erfdeel genomen aan de overzijde van de Jordaan, oostwaarts, hetgeen hun Mozes, de knecht van de HEERE gegeven heeft; daarom worden deze twee en een halve stam ook niet meegerekend.

Bij de eerste verdeling (15-17 men het land slechts in het ruwe in 9 10 delen gedeeld, om dan later door loting te bepalen welk deel elk van de stammen zou ontvangen; maar men had geen juiste omschrijving daarvan gemaakt. Na de verovering, toen men bij het doortrekken van de verschillende streken een algemene kennis van de gehele omvang in de verschillende delen had verkregen, was men tot de verloting overgegaan, en men had toen de eigenlijke omvang van het gebied, dat aan de stammen Juda, Efraïm en half-Manasse ten deel viel, nauwkeurig bepaald, naar het aantal geslachten, die tot ieder van deze stammen behoorden. De ervaring, had hun nu geleerd, dat het niet raadzaam was op deze wijze met de andere zeven stammen voort te gaan. Het huis van Jozef had, al was het dan ook ten onrechte, reeds bezwaren geopperd (17:14vv.), en Juda bleek een te groot gebied te hebben (19:9); de stam had werkelijk zoveel land niet nodig. Nu slaat Jozua daarom een andere weg in; eer hij tot de verdere verloting vergaat, laat hij het overige van het land zorgvuldig opnemen, en in zeven districten verdelen; deze beschrijving is nu de grondslag van de verdere verdeling..

Vers 10

10. Toen wierp Jozua, op dezelfde wijze als eerder, het lot voor hen, voor de zeven stammen, te Silo voor het aangezicht van de HEERE; 1) hij liet uit een vaas het deel land trekken, dat hij toewijzen wilde, en uit een andere de naam van de stam, die het moest bewonen. En Jozua deelde aldaar de kinderen van Israël, onder de stammen Simeon, Dan, Nafthali, Benjamin, Zebulon, Aser en Issaschar, het land naar hun afdelingen, zoals de Heeredoor het lot toewees.

1) Voor het aangezicht van de Heere, omdat de Ark aldaar te Silo was. Daarom moest ook Israël het ervoor houden, dat wat hun door het lot werd toebedeeld, dit was naar de wil van God. Een vingerwijzing voor alle eeuwen, dat wat we in de wereld bezitten, we beschouwen als een geschenk van God, gegeven om het te besteden in Zijn dienst, tot Zijn eer..

II. Joshua 18:11-Joshua 18:28. Het eerste lot valt op de stam Benjamin; dit gebied ligt tussen de stam Efraïm ten noorden, en de stam Juda ten zuiden, zonder echter aan de westzijde de zee te bereiken; de grensscheiding aan die zijde is ene lijn, die van Beth-Horon zuidoostelijk getrokken wordt tot Kirjath-Jarim. In dit gebied liggen in het geheel 26 steden met de daartoe behorende dorpen.

Vers 10

10. Toen wierp Jozua, op dezelfde wijze als eerder, het lot voor hen, voor de zeven stammen, te Silo voor het aangezicht van de HEERE; 1) hij liet uit een vaas het deel land trekken, dat hij toewijzen wilde, en uit een andere de naam van de stam, die het moest bewonen. En Jozua deelde aldaar de kinderen van Israël, onder de stammen Simeon, Dan, Nafthali, Benjamin, Zebulon, Aser en Issaschar, het land naar hun afdelingen, zoals de Heeredoor het lot toewees.

1) Voor het aangezicht van de Heere, omdat de Ark aldaar te Silo was. Daarom moest ook Israël het ervoor houden, dat wat hun door het lot werd toebedeeld, dit was naar de wil van God. Een vingerwijzing voor alle eeuwen, dat wat we in de wereld bezitten, we beschouwen als een geschenk van God, gegeven om het te besteden in Zijn dienst, tot Zijn eer..

II. Joshua 18:11-Joshua 18:28. Het eerste lot valt op de stam Benjamin; dit gebied ligt tussen de stam Efraïm ten noorden, en de stam Juda ten zuiden, zonder echter aan de westzijde de zee te bereiken; de grensscheiding aan die zijde is ene lijn, die van Beth-Horon zuidoostelijk getrokken wordt tot Kirjath-Jarim. In dit gebied liggen in het geheel 26 steden met de daartoe behorende dorpen.

Vers 11

11. En het lot van de stam van de kinderen van Benjamin 1) kwam op, naar hun gezinnen, overeenkomende met het getal van de daartoe behorende gezinnen; en de grens van hun lot, het gebied dat hun door het lot ten deel viel, ging uit, viel zo uit, dat het lag tussen de kinderen van Juda, in het zuiden en de kinderen van Jozef, meer bepaald Efraïm, in het noorden.

1) Na de stam van Jozef eerst de stam van Benjamin, zijn broeder, die wel een klein stuk ontvangt, maar toch een van de kostbaarste stukken, omdat in diens erfdeel de stad Jeruzalem lag, de stad van de grote Koning. De berg Sion lag in Juda, maar de berg Moria in Benjamin (Deuteronomy 33:12).. 21. De steden nu van de stam van de kinderen van Benjamin, 1) naar hun gezinnen zijn, in het oostelijk gedeelte van het stamgebied: Jericho (Joshua 6:1), en Beth-Hogla (15:6), en Emek-Keziz, 2) aan de weg van Jeruzalem naar Jericho, nabij En-Smes.

1) De steden van Benjamin zijn verdeeld in twee groepen. De eerste groep wordt vermeld in Joshua 18:21-Joshua 18:24; de tweede groep in Joshua 18:25-Joshua 18:28. Twaalf steden in het oostelijk gedeelte en veertien in het westelijk gedeelte..

2) Deze naam is nog bewaard in de Wady el Kaziz, aan de weg van Jeruzalem naar Jericho..

Vers 11

11. En het lot van de stam van de kinderen van Benjamin 1) kwam op, naar hun gezinnen, overeenkomende met het getal van de daartoe behorende gezinnen; en de grens van hun lot, het gebied dat hun door het lot ten deel viel, ging uit, viel zo uit, dat het lag tussen de kinderen van Juda, in het zuiden en de kinderen van Jozef, meer bepaald Efraïm, in het noorden.

1) Na de stam van Jozef eerst de stam van Benjamin, zijn broeder, die wel een klein stuk ontvangt, maar toch een van de kostbaarste stukken, omdat in diens erfdeel de stad Jeruzalem lag, de stad van de grote Koning. De berg Sion lag in Juda, maar de berg Moria in Benjamin (Deuteronomy 33:12).. 21. De steden nu van de stam van de kinderen van Benjamin, 1) naar hun gezinnen zijn, in het oostelijk gedeelte van het stamgebied: Jericho (Joshua 6:1), en Beth-Hogla (15:6), en Emek-Keziz, 2) aan de weg van Jeruzalem naar Jericho, nabij En-Smes.

1) De steden van Benjamin zijn verdeeld in twee groepen. De eerste groep wordt vermeld in Joshua 18:21-Joshua 18:24; de tweede groep in Joshua 18:25-Joshua 18:28. Twaalf steden in het oostelijk gedeelte en veertien in het westelijk gedeelte..

2) Deze naam is nog bewaard in de Wady el Kaziz, aan de weg van Jeruzalem naar Jericho..

Vers 23

23. En Haavvim, onbekend, door Knobel gehouden voor Ai, nabij Beth-El (12:9), en Para, de tegenwoordige puinhoop Farah, 1) en Ofra. 2)

1) Para of Phara, volgens V.d.Velde 3 uur noordoostelijk van Jeruzalem en Jericho..

2) Ofra, wel te onderscheiden van Ofra Gideon, in het stamgebied van Manasse gelegen (Judges 6:11,Judges 6:24; Judges 8:27). Volgens het Onomastikon lag het 5 Romeinse mijl van Bethel. Volgens V.d.Velde en anderen echter meer dan waarschijnlijk hetzelfde als Ephron, dat met Jesana en Bethel door Abia aan Jerobiam werd ontnomen (2 Chronicles 23:19) en als Efraïm, waarheen de Heere zich in de woestijn terugtrok (John 11:54)..

Waarschijnlijk is de uitdrukking "oostelijk" hier zoiets als "zuidoostelijk", en zou alzo de ligging in de omtrek van Beth-aven te zoeken zijn. Een andere opgave van hetzelfde woordenboek, daarentegen, verlegt de plaats zover noordelijk van Jeruzalem, dat Robinson haar opgeeft bij het tegenwoordige Taiyibeh, tussen Hazar en Rimmon; dan echter zou het geheel buiten de grenzen van Benjamin gelegen hebben, in het stamgebied van Efraïm, daarom kunnen wij met deze laatste mening niet overeenstemmen..

14275-970703-1747-Jos18:24 24. Chefar-hamnnai en Ofni, beide nog niet bekend, en Gaba of Geba (21:17) met de bijnaam "van Benjamin" (1 Kings 15:22), later de noordelijke grens van het koninkrijk van Juda uitmakende (2 Kings 23:8), het tegenwoordige Dschibia, 3/4 uur ten noordoosten van Rama, 3 uur van Jeruzalem: twaalf steden en haar dorpen.

Tot deze oostelijke groep behoren nog de beide andere, door Benjamin aan de Levieten overgelaten steden Anathot en Almin. Anathot, de geboorteplaats van de profeet Jeremia, na de ballingschap nog door de Benjamieten bewoond (Nehemiah 11:32), is het tegenwoordige dorp Anta, 4/5 uur noordelijk van Jeruzalem, Almin in 1 Chronicles 6:14 Allenet geheten, zuidoostelijk gelegen van Anta..

Vers 23

23. En Haavvim, onbekend, door Knobel gehouden voor Ai, nabij Beth-El (12:9), en Para, de tegenwoordige puinhoop Farah, 1) en Ofra. 2)

1) Para of Phara, volgens V.d.Velde 3 uur noordoostelijk van Jeruzalem en Jericho..

2) Ofra, wel te onderscheiden van Ofra Gideon, in het stamgebied van Manasse gelegen (Judges 6:11,Judges 6:24; Judges 8:27). Volgens het Onomastikon lag het 5 Romeinse mijl van Bethel. Volgens V.d.Velde en anderen echter meer dan waarschijnlijk hetzelfde als Ephron, dat met Jesana en Bethel door Abia aan Jerobiam werd ontnomen (2 Chronicles 23:19) en als Efraïm, waarheen de Heere zich in de woestijn terugtrok (John 11:54)..

Waarschijnlijk is de uitdrukking "oostelijk" hier zoiets als "zuidoostelijk", en zou alzo de ligging in de omtrek van Beth-aven te zoeken zijn. Een andere opgave van hetzelfde woordenboek, daarentegen, verlegt de plaats zover noordelijk van Jeruzalem, dat Robinson haar opgeeft bij het tegenwoordige Taiyibeh, tussen Hazar en Rimmon; dan echter zou het geheel buiten de grenzen van Benjamin gelegen hebben, in het stamgebied van Efraïm, daarom kunnen wij met deze laatste mening niet overeenstemmen..

14275-970703-1747-Jos18:24 24. Chefar-hamnnai en Ofni, beide nog niet bekend, en Gaba of Geba (21:17) met de bijnaam "van Benjamin" (1 Kings 15:22), later de noordelijke grens van het koninkrijk van Juda uitmakende (2 Kings 23:8), het tegenwoordige Dschibia, 3/4 uur ten noordoosten van Rama, 3 uur van Jeruzalem: twaalf steden en haar dorpen.

Tot deze oostelijke groep behoren nog de beide andere, door Benjamin aan de Levieten overgelaten steden Anathot en Almin. Anathot, de geboorteplaats van de profeet Jeremia, na de ballingschap nog door de Benjamieten bewoond (Nehemiah 11:32), is het tegenwoordige dorp Anta, 4/5 uur noordelijk van Jeruzalem, Almin in 1 Chronicles 6:14 Allenet geheten, zuidoostelijk gelegen van Anta..

Vers 26

26. En Mizpe, 1)het tegenwoordige Newy Samwil d.i. profeet Samuël, omdat daar Samuël het volk richtte, en Saul tot koning verkoos (1Sam.7:5vv.; 10:17), en Chifira (9:17), en Moza, onbekend. 1) Later residentie van Gedalja (2 Kings 25:23 Jeremiah 40:6). Nu staat er nog een Moskee en een Latijnse kerk, die zoals de Joden en Moslims menen, het graf van Samuël bedekt..

Vers 26

26. En Mizpe, 1)het tegenwoordige Newy Samwil d.i. profeet Samuël, omdat daar Samuël het volk richtte, en Saul tot koning verkoos (1Sam.7:5vv.; 10:17), en Chifira (9:17), en Moza, onbekend. 1) Later residentie van Gedalja (2 Kings 25:23 Jeremiah 40:6). Nu staat er nog een Moskee en een Latijnse kerk, die zoals de Joden en Moslims menen, het graf van Samuël bedekt..

Vers 28

28. En Zela, 1)de begraafplaats van Saul en zijn familie (2 Samuel 21:14), Elef, ook onbekend, en Jebusi (deze is Jeruzalem "Joshua 15:63), Gibath of Gibea (1 Samuel 10:26; 1 Samuel 11:4) het tegenwoordige Tuleil el Phul, d.i. Bonenberg, tussen Jeruzalem en Rama, Kirjath, niet te verwisselen met Kirjath-Jearim, dat tot de stam van Juda behoorde (Joshua 18:14), waarvan de ligging niet juist is op te geven: veertien steden evenals haar dorpen. Dit is het erfdeel van de kinderen van Benjamin, naar hun gezinnen.

1) Een brede vallei vol rotsbanken en hoogten, doorsnijdt hier de grote weg over het Juda-gebergte in een dwarse richting. Links daalt een tamelijk steil pad af tussen schrale olijfbomen en klimt aan de overzijde over de heuvel heen, waarop het dorp Beit-djala is gelegen, het Zelzah van 1 Samuel 10:2 of Zela; waar David de beenderen van Saul en Jonathan in het graf van hun vader Kis liet begraven..

Het lot van de stam van Benjamin deed de Voorzienigheid vallen naast het gebied van Jozef. Benjamin was de eigen en enige broeder van Jozef. Juda lag aan de andere zijde, opdat deze stam later met Juda verenigd zou kunnen worden, en een bijvoegsel zijn voor de troon van David en voor de tempel van Jeruzalem..

Juda had gepleit voor Benjamin, toen deze als een schuldige voor Jozef stond, ja hij had aangeboden om in zijn plaats gevangen te blijven. Deze nauwe vereniging bleef voortduren onder de stammen..

Vers 28

28. En Zela, 1)de begraafplaats van Saul en zijn familie (2 Samuel 21:14), Elef, ook onbekend, en Jebusi (deze is Jeruzalem "Joshua 15:63), Gibath of Gibea (1 Samuel 10:26; 1 Samuel 11:4) het tegenwoordige Tuleil el Phul, d.i. Bonenberg, tussen Jeruzalem en Rama, Kirjath, niet te verwisselen met Kirjath-Jearim, dat tot de stam van Juda behoorde (Joshua 18:14), waarvan de ligging niet juist is op te geven: veertien steden evenals haar dorpen. Dit is het erfdeel van de kinderen van Benjamin, naar hun gezinnen.

1) Een brede vallei vol rotsbanken en hoogten, doorsnijdt hier de grote weg over het Juda-gebergte in een dwarse richting. Links daalt een tamelijk steil pad af tussen schrale olijfbomen en klimt aan de overzijde over de heuvel heen, waarop het dorp Beit-djala is gelegen, het Zelzah van 1 Samuel 10:2 of Zela; waar David de beenderen van Saul en Jonathan in het graf van hun vader Kis liet begraven..

Het lot van de stam van Benjamin deed de Voorzienigheid vallen naast het gebied van Jozef. Benjamin was de eigen en enige broeder van Jozef. Juda lag aan de andere zijde, opdat deze stam later met Juda verenigd zou kunnen worden, en een bijvoegsel zijn voor de troon van David en voor de tempel van Jeruzalem..

Juda had gepleit voor Benjamin, toen deze als een schuldige voor Jozef stond, ja hij had aangeboden om in zijn plaats gevangen te blijven. Deze nauwe vereniging bleef voortduren onder de stammen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 18". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-18.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile