Lectionary Calendar
Sunday, May 19th, 2024
Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jozua 7

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 7

Joshua 7:1.

ACHAN WEGENS DIEFSTAL GESTRAFT.

I. Joshua 7:1-Joshua 7:15. De waarschuwing uit Joshua 6:18 niet achtende, had Achan, uit de stam van Juda, zich vergrepen aan het verbannene van Jericho, en daardoor een ban gebracht over het gehele leger. De gevolgen blijven dan ook niet uit. De krijgstocht ondernomen tegen de kleine stad Al, mislukt geheel. Toen Jozua met de oudsten zich in rouw neerwierpen voor de tabernakel, openbaart hem Jehova, waarom Israël voor zijn vijanden had moeten vluchten, en hoe de ban van het volk weggenomen zou kunnen worden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 7

Joshua 7:1.

ACHAN WEGENS DIEFSTAL GESTRAFT.

I. Joshua 7:1-Joshua 7:15. De waarschuwing uit Joshua 6:18 niet achtende, had Achan, uit de stam van Juda, zich vergrepen aan het verbannene van Jericho, en daardoor een ban gebracht over het gehele leger. De gevolgen blijven dan ook niet uit. De krijgstocht ondernomen tegen de kleine stad Al, mislukt geheel. Toen Jozua met de oudsten zich in rouw neerwierpen voor de tabernakel, openbaart hem Jehova, waarom Israël voor zijn vijanden had moeten vluchten, en hoe de ban van het volk weggenomen zou kunnen worden.

Vers 1

1. Maar de kinderen van Israël, niettegenstaande het uitdrukkelijk verbod, dat Jozua gegeven had, overtraden, 1) in de persoon van Achan, door overtreding met het verbannene (Joshua 6:17,Joshua 6:18); want Achan (= slang), de zoon van Charmi (= mijn wijngaard), de zoon van Zabdi (= gift van Jehova), 2) de zoon van Zerah (= opgang van licht), de tweelingbroeder van Perez, die Thamar aan Juda schonk (Genesis 38:27vv.), uit de stam van Juda, nam van het verbannene (Zie Joshua 7:21). Toen ontstak de toorn van de HEERE tegen de kinderen van Israël. 3)

1) De misdaad van n man wordt hier meegedeeld en wel een geheime, wiens schuld aan het gehele volk wordt toegemeten. En dit niet alleen, maar de straf wordt tegelijk bezocht aan vele onschuldigen. Het schijnt nu volstrekt niet billijk, dat het gehele volk om een bijzondere en verborgen misdaad, waarvan het zich niet bewust was, wordt veroordeeld. Ik antwoord, dat het volstrekt niet iets nieuws is, dat de zonden van n lid aan het gehele volk bezocht worden. Indien de reden ons verborgen is, moet het ons meer dan genoeg zijn, dat, terwijl de overtreding aan al de kinderen van Israël wordt toegerekend, de straf tot slechts n mens wordt beperkt..

Bij Jericho heeft de Heere de Kananieten Zijn grote en heilige Naam bekend gemaakt; voor Al zullen de Israëlieten ervaren, dat Hij ook aan hen, wanneer zij Zijn verbond verbreken, zich heiligt en dat de Gemeente van de Heere slechts zo lang de wereldmacht kan overwinnen, zo lang zij het Verbond met de Heere trouw bewaart..

2) In 1 Chronicles 2:6 staat hiervoor: Zimri. Deze verandering van de letters berust op een schrijffout, die zich in het Hebreeuws nog beter laat verklaren, omdat de letters b en m (b-M) weinig verschillen en de letters d en r bijna gelijk zijn (d-r)..

3) Evenzeer als de Heilige Schrift aan de ene kant de enkele persoon beschouwt als het voorwerp van Gods genade en gerechtigheid, zo leert zij ook aan de andere kant een volk als een organisch of gesloten geheel kennen, waarin de enkele personen als leden van een lichaam zijn, zodat het goede of kwade van de ene tegelijk voor het geheel geldt, en het ten zegen of ten verderf van het geheel verstrekt. Wat betreft dit geval: de zonde van Achan heeft aan het Israëlitische volk dat karakter van heiligheid ontnomen, wat het als Verbondsvolk van Jehova droeg. Het volk werd dus zo lang met de overtreder gestraft, en moest in zijn plaats lijden, totdat hij zelf gestraft en de zonde verzoend was (Deuteronomy 21:1-Deuteronomy 21:9). Veel gelijkenis vertoont deze geschiedenis met die van Ananias en Saffira (Acts 5:1). Waarom deelde Israël's volk in de zonde van Achan? Omdat door diens overtreding de heiligheid van het gehele volk was geschonden. Achan was lid van het gehele lichaam, en door zijn zonde had hij het gehele lichaam ontheiligd en verontheiligd. Pas door amputatie van het verdorven lid kon het gehele lichaam weer gezond worden..

Vers 1

1. Maar de kinderen van Israël, niettegenstaande het uitdrukkelijk verbod, dat Jozua gegeven had, overtraden, 1) in de persoon van Achan, door overtreding met het verbannene (Joshua 6:17,Joshua 6:18); want Achan (= slang), de zoon van Charmi (= mijn wijngaard), de zoon van Zabdi (= gift van Jehova), 2) de zoon van Zerah (= opgang van licht), de tweelingbroeder van Perez, die Thamar aan Juda schonk (Genesis 38:27vv.), uit de stam van Juda, nam van het verbannene (Zie Joshua 7:21). Toen ontstak de toorn van de HEERE tegen de kinderen van Israël. 3)

1) De misdaad van n man wordt hier meegedeeld en wel een geheime, wiens schuld aan het gehele volk wordt toegemeten. En dit niet alleen, maar de straf wordt tegelijk bezocht aan vele onschuldigen. Het schijnt nu volstrekt niet billijk, dat het gehele volk om een bijzondere en verborgen misdaad, waarvan het zich niet bewust was, wordt veroordeeld. Ik antwoord, dat het volstrekt niet iets nieuws is, dat de zonden van n lid aan het gehele volk bezocht worden. Indien de reden ons verborgen is, moet het ons meer dan genoeg zijn, dat, terwijl de overtreding aan al de kinderen van Israël wordt toegerekend, de straf tot slechts n mens wordt beperkt..

Bij Jericho heeft de Heere de Kananieten Zijn grote en heilige Naam bekend gemaakt; voor Al zullen de Israëlieten ervaren, dat Hij ook aan hen, wanneer zij Zijn verbond verbreken, zich heiligt en dat de Gemeente van de Heere slechts zo lang de wereldmacht kan overwinnen, zo lang zij het Verbond met de Heere trouw bewaart..

2) In 1 Chronicles 2:6 staat hiervoor: Zimri. Deze verandering van de letters berust op een schrijffout, die zich in het Hebreeuws nog beter laat verklaren, omdat de letters b en m (b-M) weinig verschillen en de letters d en r bijna gelijk zijn (d-r)..

3) Evenzeer als de Heilige Schrift aan de ene kant de enkele persoon beschouwt als het voorwerp van Gods genade en gerechtigheid, zo leert zij ook aan de andere kant een volk als een organisch of gesloten geheel kennen, waarin de enkele personen als leden van een lichaam zijn, zodat het goede of kwade van de ene tegelijk voor het geheel geldt, en het ten zegen of ten verderf van het geheel verstrekt. Wat betreft dit geval: de zonde van Achan heeft aan het Israëlitische volk dat karakter van heiligheid ontnomen, wat het als Verbondsvolk van Jehova droeg. Het volk werd dus zo lang met de overtreder gestraft, en moest in zijn plaats lijden, totdat hij zelf gestraft en de zonde verzoend was (Deuteronomy 21:1-Deuteronomy 21:9). Veel gelijkenis vertoont deze geschiedenis met die van Ananias en Saffira (Acts 5:1). Waarom deelde Israël's volk in de zonde van Achan? Omdat door diens overtreding de heiligheid van het gehele volk was geschonden. Achan was lid van het gehele lichaam, en door zijn zonde had hij het gehele lichaam ontheiligd en verontheiligd. Pas door amputatie van het verdorven lid kon het gehele lichaam weer gezond worden..

Vers 2

2. Toen Jozua, nog voordat hij zich met het leger terugtrok naar het kamp te Gilgal, mannen zond van Jericho naar Al, dat vijf of zes uur ten noordwesten, bij Beth-Aven (18:12) ligt, 1) ten oosten van Beth-El (Genesis 12:8; Genesis 13:3), sprak hij tot hen, zeggende: Trekt op en bespiedt het land, de stad met haar omgeving. Die mannen nu trokken op en bespiedden Al.

1) De stad Al wordt in Nehemiah 11:31 Aja en in Isaiah 10:28 Ajath genoemd, maar is een andere dan Ai in Jeremiah 49:3, dat aan de overkant van de Jordaan lag. Veel reizigers menen de puinhopen van de stad gevonden te hebben. V.d. Velde is van mening, dat Al te zoeken is op de plaats, waar het huidige Tell el Hadschar te vinden is..

Vers 2

2. Toen Jozua, nog voordat hij zich met het leger terugtrok naar het kamp te Gilgal, mannen zond van Jericho naar Al, dat vijf of zes uur ten noordwesten, bij Beth-Aven (18:12) ligt, 1) ten oosten van Beth-El (Genesis 12:8; Genesis 13:3), sprak hij tot hen, zeggende: Trekt op en bespiedt het land, de stad met haar omgeving. Die mannen nu trokken op en bespiedden Al.

1) De stad Al wordt in Nehemiah 11:31 Aja en in Isaiah 10:28 Ajath genoemd, maar is een andere dan Ai in Jeremiah 49:3, dat aan de overkant van de Jordaan lag. Veel reizigers menen de puinhopen van de stad gevonden te hebben. V.d. Velde is van mening, dat Al te zoeken is op de plaats, waar het huidige Tell el Hadschar te vinden is..

Vers 3

3. Daarna, nadat zij het land bespied hadden, keerden zij, de verspieders, terug naar Jozua, en zeiden tot hem: Dat het gehele volk niet optrekt, dat er omtrent tweeduizend mannen, of omtrent drieduizend mannen optrekken, om Al te slaan, om het in te nemen; vermoei daarheen, zonder noodzaak, al het volk niet, want zij zijn weinige, 1) hun getal en kracht is klein.

1) Volgens Joshua 8:25 bedroeg het getal inwoners in het geheel 12.000. Maar daaronder waren zeker maar 3.000 strijdbare mannen; 2 3.000 Israëlieten hadden de stad zeker kunnen innemen, indien God hen geholpen had. Maar die hulp ontbrak hen. Alles is verloren, als God niet met ons is. Psalms 139:23 behoort ons gebed te zijn bij al onze ondernemingen. Er was een ban in het leger. God verborg Zijn heilig aangezicht voor hen. Bovendien Jozua had de Heere niet om raad gevraagd..

Is de veronderstelling van V.d. Velde juist, omtrent de ligging van Al, dan lag die stad op een steil, afhellende heuvel, en was zij daarom niet zo gemakkelijk te veroveren. De inname van Jericho zonder hulp van wapens had hen wel ietwat overmoedig gemaakt..

Ernstige waarschuwing voor de gelovige, om nooit de vijand gering te achten, maar immer te bedenken, dat wie zijn vijand licht acht, al half overwonnen is..

Vers 3

3. Daarna, nadat zij het land bespied hadden, keerden zij, de verspieders, terug naar Jozua, en zeiden tot hem: Dat het gehele volk niet optrekt, dat er omtrent tweeduizend mannen, of omtrent drieduizend mannen optrekken, om Al te slaan, om het in te nemen; vermoei daarheen, zonder noodzaak, al het volk niet, want zij zijn weinige, 1) hun getal en kracht is klein.

1) Volgens Joshua 8:25 bedroeg het getal inwoners in het geheel 12.000. Maar daaronder waren zeker maar 3.000 strijdbare mannen; 2 3.000 Israëlieten hadden de stad zeker kunnen innemen, indien God hen geholpen had. Maar die hulp ontbrak hen. Alles is verloren, als God niet met ons is. Psalms 139:23 behoort ons gebed te zijn bij al onze ondernemingen. Er was een ban in het leger. God verborg Zijn heilig aangezicht voor hen. Bovendien Jozua had de Heere niet om raad gevraagd..

Is de veronderstelling van V.d. Velde juist, omtrent de ligging van Al, dan lag die stad op een steil, afhellende heuvel, en was zij daarom niet zo gemakkelijk te veroveren. De inname van Jericho zonder hulp van wapens had hen wel ietwat overmoedig gemaakt..

Ernstige waarschuwing voor de gelovige, om nooit de vijand gering te achten, maar immer te bedenken, dat wie zijn vijand licht acht, al half overwonnen is..

Vers 4

4. Alzo trokken daarheen, naar Al, op van het volk omtrent drieduizend man, die vluchtten voor het aangezicht van de mannen van Al, toen deze dapper weerstand boden.

Vers 4

4. Alzo trokken daarheen, naar Al, op van het volk omtrent drieduizend man, die vluchtten voor het aangezicht van de mannen van Al, toen deze dapper weerstand boden.

Vers 5

5. En de mannen van Al sloegen van deze, van de Israëlieten, omtrent zesendertig man, en vervolgden hen, de overigen, die vluchtten, van voor de poort van Aitot Schebarim, 1) tot de stenen bruggen aan de oostelijke helling van de berg waarop Al lag, toe en sloegen hen in een afgang, 2)vervolgden hen tot beneden in het dal. Toen versmolt, zodra de vluchtelingen in het leger te Gilgal kwamen, het hart van het volk, zij werden moedeloos, en het hart werd tot water, 3) zodat zij geen hoop meer hadden. 1) Anderen vertalen tot de steengroeven..

2) De nederlaag van de Israëlieten was nodig om de eer van God te redden. Wel hadden de 36 mannen, die daarbij omkwamen, geen deel aan de zonde van Achan, maar hun tijd was er en zij moesten onder deze omstandigheden het gehele volk leren, dat de zegepraal van Jehova komt, dat het geen vijand verachten en zich op geen menigte verlaten mocht, zonder uitdrukkelijk bevel van zijn onzichtbare aanvoerder (Joshua 5:13vv.). Het volk moest te weten komen, dat er een ban in het leger was, die de zegen en de overwinning in de weg stond. De gemeenschappelijke band, waarin de mensen op aarde tot elkaar staan, kan niet anders dan de zonde van de ene aan de andere doen voelen. Als het vermogen van een vader onder beslag wordt gelegd, dan moeten zijn onschuldige kinderen de armoede ook ondervinden. Als een land zich bezondigt en door algemene plagen getroffen wordt, dan gaat het de rechtvaardige daarbij als de goddeloze (Ecclesiastes 9:2). Mozes en Aron, Jozua en Kaleb moesten evenzeer veertig jaar in de woestijn rondtrekken, als de andere morrende Israëlieten, met wie zij n waren. Maar God kent daarbij de Zijnen en laat hun datgene, wat zij ter wille van anderen lijden, ten goede komen. Voor hen is het eigenlijk gene straf maar een vaderlijke tuchtiging. Verliezen zij hierdoor in deze wereld iets, het zal hun in de toekomende dubbel terug geschonken worden..

Wij zien, dat de gemakkelijke verovering van Jericho hun niet alleen goede moed gegeven had voor de toekomst, daar de Heere voor hen streed, maar zij waren daardoor gekomen tot verachting van de vijand, om zichzelf te sparen in de verwachting, dat de Heere voor hen alles zou doen zonder hen te gebruiken. Zo gebruikt de mens soms de genade en de beloften van God om zijn eigen traagheid en eigenliefde te verbloemen. Ook Jozua kan niet geheel verontschuldigd worden. Hij schijnt zijn plannen beraamd te hebben zonder aan Jehova om raad te vragen. En de Heere laat hem zijn eigen weg gaan om de zonde van Achan aan het licht te brengen en die te straffen. Op een of andere wijze zal vroeger of later de geheime zonde aan het licht komen en al vraagt de mens er niet meer naar, God zal het doen en zal zijn ongerechtigheid bezoeken.

3) In het Hebreeuws Bammorad. De Septuaginta geeft apo tou kataferouv, d.i. vanaf de helling. De bedoeling is, dat de mannen van Al hen vervolgden tot de steengroeven, die zich oostelijk van de stad bevonden, en nog sloegen bij de helling. Al lag op een heuvel. Betere vertaling is dus: Vervolgden hen van uit de poort tot de steengroeven en sloegen hen bij de helling van de heuvel..

Vers 5

5. En de mannen van Al sloegen van deze, van de Israëlieten, omtrent zesendertig man, en vervolgden hen, de overigen, die vluchtten, van voor de poort van Aitot Schebarim, 1) tot de stenen bruggen aan de oostelijke helling van de berg waarop Al lag, toe en sloegen hen in een afgang, 2)vervolgden hen tot beneden in het dal. Toen versmolt, zodra de vluchtelingen in het leger te Gilgal kwamen, het hart van het volk, zij werden moedeloos, en het hart werd tot water, 3) zodat zij geen hoop meer hadden. 1) Anderen vertalen tot de steengroeven..

2) De nederlaag van de Israëlieten was nodig om de eer van God te redden. Wel hadden de 36 mannen, die daarbij omkwamen, geen deel aan de zonde van Achan, maar hun tijd was er en zij moesten onder deze omstandigheden het gehele volk leren, dat de zegepraal van Jehova komt, dat het geen vijand verachten en zich op geen menigte verlaten mocht, zonder uitdrukkelijk bevel van zijn onzichtbare aanvoerder (Joshua 5:13vv.). Het volk moest te weten komen, dat er een ban in het leger was, die de zegen en de overwinning in de weg stond. De gemeenschappelijke band, waarin de mensen op aarde tot elkaar staan, kan niet anders dan de zonde van de ene aan de andere doen voelen. Als het vermogen van een vader onder beslag wordt gelegd, dan moeten zijn onschuldige kinderen de armoede ook ondervinden. Als een land zich bezondigt en door algemene plagen getroffen wordt, dan gaat het de rechtvaardige daarbij als de goddeloze (Ecclesiastes 9:2). Mozes en Aron, Jozua en Kaleb moesten evenzeer veertig jaar in de woestijn rondtrekken, als de andere morrende Israëlieten, met wie zij n waren. Maar God kent daarbij de Zijnen en laat hun datgene, wat zij ter wille van anderen lijden, ten goede komen. Voor hen is het eigenlijk gene straf maar een vaderlijke tuchtiging. Verliezen zij hierdoor in deze wereld iets, het zal hun in de toekomende dubbel terug geschonken worden..

Wij zien, dat de gemakkelijke verovering van Jericho hun niet alleen goede moed gegeven had voor de toekomst, daar de Heere voor hen streed, maar zij waren daardoor gekomen tot verachting van de vijand, om zichzelf te sparen in de verwachting, dat de Heere voor hen alles zou doen zonder hen te gebruiken. Zo gebruikt de mens soms de genade en de beloften van God om zijn eigen traagheid en eigenliefde te verbloemen. Ook Jozua kan niet geheel verontschuldigd worden. Hij schijnt zijn plannen beraamd te hebben zonder aan Jehova om raad te vragen. En de Heere laat hem zijn eigen weg gaan om de zonde van Achan aan het licht te brengen en die te straffen. Op een of andere wijze zal vroeger of later de geheime zonde aan het licht komen en al vraagt de mens er niet meer naar, God zal het doen en zal zijn ongerechtigheid bezoeken.

3) In het Hebreeuws Bammorad. De Septuaginta geeft apo tou kataferouv, d.i. vanaf de helling. De bedoeling is, dat de mannen van Al hen vervolgden tot de steengroeven, die zich oostelijk van de stad bevonden, en nog sloegen bij de helling. Al lag op een heuvel. Betere vertaling is dus: Vervolgden hen van uit de poort tot de steengroeven en sloegen hen bij de helling van de heuvel..

Vers 6

6. 1) Toen verscheurde Jozua, ten teken van diepe rouw, zijn kleren (Deuteronomy 14:2), en viel op zijn aangezicht ter aarde, voor de Ark van de HEERE, hij vernederde zich en bleef de gehele dag zonder eten of drinken liggen, tot de avond toe, hij en de oudsten van Israël; de hoofden van de stammen en geslachten en gezinnen, als de vertegenwoordigers van het gehele volk; en zij wierpen stof op hun hoofd, ten teken van smart en droefheid.

1) Ofschoon het gemakkelijk was de oorzaak van het verlies en van de ontvangen nederlaag op een ander te werpen, vervolgens het niet paste, dat een moedig veldheer zo zeer uit het veld was geslagen door het verlies van dertig man, voornamelijk, omdat het niet moeilijk zou zijn, na de troepen honderdvoudig versterkt te hebben, de vijand nog vermoeid van de tocht te verpletteren, zo was het niet zonder reden, dat hij, door angst neergedrukt, bijna de moed opgaf. De belofte van God nu, dat zij altijd overwinnaars zouden zijn, liet toch geen plaats aan deze gedachte, welke de overwinnaars nieuwe moed en nieuwe hoop zou instorten en inwerken, dat de afloop van de oorlog twijfelachtig zou zijn. Omdat nu het succes niet aan de hoop beantwoorde, wat voor het ogenblik waar was, kwam hij tot de slotsom, dat zij om geen andere reden ongelukkig in de strijd waren geweest, dan dat zij tevergeefs op de beloofde hulp van God hadden gerekend. Daarom niet alleen hij zelf, maar ook de oversten gaven zich niet slechts aan treurigheid en smart over, maar zij riepen een plechtig vasten uit, zoals in de meest ellendige gevallen placht te gebeuren, bestaande uit het scheuren van de kleren en uit het as strooien op het hoofd. Maar ofschoon deze ongelovige plechtigheid ook diende, om daarmee hun smart te betuigen, zo was er toch veel meer reden voor de vromen en de dienaren van God, om Zijn toorn deemoedig af te bidden. Daarom in het scheuren van de kleren en de andere dingen, was er wel een belijden van hun berouw, wat ook uit het daarmee verbonden gebed is op te maken, maar toch deels kwam dit voort uit geloof en een ongekunsteld gevoel van vroomheid, deels was het gemengd met bovenmatige verwarring van geest. Dat zij tot God zich rechtstreeks wendden en erkenden, dat in Zijn hand, die hun de wond had geslagen, het geneesmiddel gereed was, vloeide voort uit hun geloof. Echter vervoerd door hun smart, overschrijden zij de bepaalde mate. Vandaar hun vrijmoedigheid in het eisen, vandaar hun averechtse wens: "Och, of wij tevreden waren geweest om te blijven in de woestijn." Het is nu volstrekt niets nieuws, dat wanneer vrome gemoederen in hun heilige ijver om God te zoeken, worden opgewekt, straks het licht van het geloof beneveld wordt door de kracht en hevigheid van hun gevoelige aandoeningen. Maar op die wijze lijden alle gebeden schipbreuk, indien niet God naar Zijn onmetelijke goedheid hen vergeeft, en na hen van hun onreinheden gewassen te hebben, als reinen weer aanneemt..

Wel was het geleden verlies gering, maar dat was een bewijs, dat Gods genade en belofte van het volk waren geweken. In boete en berouw zochten zij die weer te verkrijgen, ofschoon ze nog niet wisten, welke bijzondere zonde op hen drukte..

Ware Israëlieten beven als God Zijn genade terughoudt..

De overwinning, waardoor de Israëlieten tot vernedering voor God werden gebracht, kwam de Kananieten duur te staan..

Jozua zoekt het niet in de tweede oorzaak. Hij beschuldigde de verspieders niet, noch zijn soldaten, maar hij wendde zich tot de Heere. De Heere had het gedaan. De Heere had Zijn heilig misnoegen over zijn volk getoond. Aan de bestraling van `s Heren vriendelijk aangezicht, dat nu voor zijn volk verborgen was, hadden zij de grootste behoefte..

Vers 6

6. 1) Toen verscheurde Jozua, ten teken van diepe rouw, zijn kleren (Deuteronomy 14:2), en viel op zijn aangezicht ter aarde, voor de Ark van de HEERE, hij vernederde zich en bleef de gehele dag zonder eten of drinken liggen, tot de avond toe, hij en de oudsten van Israël; de hoofden van de stammen en geslachten en gezinnen, als de vertegenwoordigers van het gehele volk; en zij wierpen stof op hun hoofd, ten teken van smart en droefheid.

1) Ofschoon het gemakkelijk was de oorzaak van het verlies en van de ontvangen nederlaag op een ander te werpen, vervolgens het niet paste, dat een moedig veldheer zo zeer uit het veld was geslagen door het verlies van dertig man, voornamelijk, omdat het niet moeilijk zou zijn, na de troepen honderdvoudig versterkt te hebben, de vijand nog vermoeid van de tocht te verpletteren, zo was het niet zonder reden, dat hij, door angst neergedrukt, bijna de moed opgaf. De belofte van God nu, dat zij altijd overwinnaars zouden zijn, liet toch geen plaats aan deze gedachte, welke de overwinnaars nieuwe moed en nieuwe hoop zou instorten en inwerken, dat de afloop van de oorlog twijfelachtig zou zijn. Omdat nu het succes niet aan de hoop beantwoorde, wat voor het ogenblik waar was, kwam hij tot de slotsom, dat zij om geen andere reden ongelukkig in de strijd waren geweest, dan dat zij tevergeefs op de beloofde hulp van God hadden gerekend. Daarom niet alleen hij zelf, maar ook de oversten gaven zich niet slechts aan treurigheid en smart over, maar zij riepen een plechtig vasten uit, zoals in de meest ellendige gevallen placht te gebeuren, bestaande uit het scheuren van de kleren en uit het as strooien op het hoofd. Maar ofschoon deze ongelovige plechtigheid ook diende, om daarmee hun smart te betuigen, zo was er toch veel meer reden voor de vromen en de dienaren van God, om Zijn toorn deemoedig af te bidden. Daarom in het scheuren van de kleren en de andere dingen, was er wel een belijden van hun berouw, wat ook uit het daarmee verbonden gebed is op te maken, maar toch deels kwam dit voort uit geloof en een ongekunsteld gevoel van vroomheid, deels was het gemengd met bovenmatige verwarring van geest. Dat zij tot God zich rechtstreeks wendden en erkenden, dat in Zijn hand, die hun de wond had geslagen, het geneesmiddel gereed was, vloeide voort uit hun geloof. Echter vervoerd door hun smart, overschrijden zij de bepaalde mate. Vandaar hun vrijmoedigheid in het eisen, vandaar hun averechtse wens: "Och, of wij tevreden waren geweest om te blijven in de woestijn." Het is nu volstrekt niets nieuws, dat wanneer vrome gemoederen in hun heilige ijver om God te zoeken, worden opgewekt, straks het licht van het geloof beneveld wordt door de kracht en hevigheid van hun gevoelige aandoeningen. Maar op die wijze lijden alle gebeden schipbreuk, indien niet God naar Zijn onmetelijke goedheid hen vergeeft, en na hen van hun onreinheden gewassen te hebben, als reinen weer aanneemt..

Wel was het geleden verlies gering, maar dat was een bewijs, dat Gods genade en belofte van het volk waren geweken. In boete en berouw zochten zij die weer te verkrijgen, ofschoon ze nog niet wisten, welke bijzondere zonde op hen drukte..

Ware Israëlieten beven als God Zijn genade terughoudt..

De overwinning, waardoor de Israëlieten tot vernedering voor God werden gebracht, kwam de Kananieten duur te staan..

Jozua zoekt het niet in de tweede oorzaak. Hij beschuldigde de verspieders niet, noch zijn soldaten, maar hij wendde zich tot de Heere. De Heere had het gedaan. De Heere had Zijn heilig misnoegen over zijn volk getoond. Aan de bestraling van `s Heren vriendelijk aangezicht, dat nu voor zijn volk verborgen was, hadden zij de grootste behoefte..

Vers 7

7. En Jozua, die zijn diep leedgevoel niet langer inhouden kon, zei: "Ach Heere, HEERE! waarom hebt Gij dit volk door de Jordaan ooit doen gaan, om ons te geven in de hand, in de macht van de Amorieten (Joshua 5:1), om ons te verderven? Och, dat wij toch tevreden geweest en gebleven waren aan de overzijde van de Jordaan! 1) en niet verlangd hadden in dit land te komen! 1) Deze woorden klinken geheel als die van de morrende schare in Numbers 14:2, die Gods toorn in zo hoge mate opwekten, dat het toenmalige geslacht veroordeeld werd, om in de woestijn te sterven. Maar wanneer twee personen hetzelfde zeggen of doen, dan is het daarom nog niet altijd hetzelfde. Alles hangt af van de mening en de gezindheid. In de woestijn sprak uit die klacht ongeloof en opstand, maar hier openbaart zich (Joshua 7:8) Jozua's grote ijver voor de eer van Jehova. Zijn bedoeling is: indien de eer van Jehova schade mocht lijden dan was het beter dat Israël aan de overzijde van de Jordaan was gebleven, en het bezit van het beloofde land niet had begeerd. En als hij daarbij een sterke taal voert, dan is het niet voor de eerste maal, dat iemand in heilige ijver zich te sterk uit. De Heere bemint die taal meer dan de schijnheilige ootmoed van de huichelaar, die van binnen vol hoogmoed is. (Numbers 11:15).

Deze woorden komen overeen met hetgeen de mopperenden dikwijls zeiden (Exodus 14:11,Exodus 14:12; Exodus 15:3; Exodus 16:3 Numbers 14:2,Numbers 14:3), maar Hij, die het hart doorzoekt, weet dat ze bij Jozua uit een andere geest voortkwamen, en daarom merkte Hij niet met de uiterste gestrengheid op de verkeerdheden, die Zijn knecht sprak. Doch men moet Jozua's woorden en klachten niet op zo'n manier opvatten, alsof hij zich volstrekt verzekerd heeft gehouden van de waarheid hiervan, nl. dat het voor Israël beter geweest zou zijn niet door de Jordaan te trekken, dat God inderdaad voor had, hen te geven in de hand van de Amorieten enz., maar men begrijpe zijn gezegde als voortkomende uit menselijke zwakheid, wankeling van geloof en een schielijke overijling van droefheid. (Joshua 7:7).

Bij Jozua zien wij bijna hetzelfde en in de diepste grond van de zaak geheel hetzelfde als later bij Elia. Door de inname van Jericho was de pees van het geloof zeer gespannen. Enigszins was hij overmoedig geworden, zodat hij met weinig mannen nu ook Al wil innemen, En nauwelijks is hij geslagen, nauwelijks is er een kleine nederlaag geleden, of de overmoed maakt plaats voor moedeloosheid. Elia wilde slechts sterven. Jozua slechts aan de overzijde van de Jordaan gebleven zijn. Ook hier zien wij, dat alleen in de mogendheden van de Heere de gelovige kloeke daden kan doen..

Vers 7

7. En Jozua, die zijn diep leedgevoel niet langer inhouden kon, zei: "Ach Heere, HEERE! waarom hebt Gij dit volk door de Jordaan ooit doen gaan, om ons te geven in de hand, in de macht van de Amorieten (Joshua 5:1), om ons te verderven? Och, dat wij toch tevreden geweest en gebleven waren aan de overzijde van de Jordaan! 1) en niet verlangd hadden in dit land te komen! 1) Deze woorden klinken geheel als die van de morrende schare in Numbers 14:2, die Gods toorn in zo hoge mate opwekten, dat het toenmalige geslacht veroordeeld werd, om in de woestijn te sterven. Maar wanneer twee personen hetzelfde zeggen of doen, dan is het daarom nog niet altijd hetzelfde. Alles hangt af van de mening en de gezindheid. In de woestijn sprak uit die klacht ongeloof en opstand, maar hier openbaart zich (Joshua 7:8) Jozua's grote ijver voor de eer van Jehova. Zijn bedoeling is: indien de eer van Jehova schade mocht lijden dan was het beter dat Israël aan de overzijde van de Jordaan was gebleven, en het bezit van het beloofde land niet had begeerd. En als hij daarbij een sterke taal voert, dan is het niet voor de eerste maal, dat iemand in heilige ijver zich te sterk uit. De Heere bemint die taal meer dan de schijnheilige ootmoed van de huichelaar, die van binnen vol hoogmoed is. (Numbers 11:15).

Deze woorden komen overeen met hetgeen de mopperenden dikwijls zeiden (Exodus 14:11,Exodus 14:12; Exodus 15:3; Exodus 16:3 Numbers 14:2,Numbers 14:3), maar Hij, die het hart doorzoekt, weet dat ze bij Jozua uit een andere geest voortkwamen, en daarom merkte Hij niet met de uiterste gestrengheid op de verkeerdheden, die Zijn knecht sprak. Doch men moet Jozua's woorden en klachten niet op zo'n manier opvatten, alsof hij zich volstrekt verzekerd heeft gehouden van de waarheid hiervan, nl. dat het voor Israël beter geweest zou zijn niet door de Jordaan te trekken, dat God inderdaad voor had, hen te geven in de hand van de Amorieten enz., maar men begrijpe zijn gezegde als voortkomende uit menselijke zwakheid, wankeling van geloof en een schielijke overijling van droefheid. (Joshua 7:7).

Bij Jozua zien wij bijna hetzelfde en in de diepste grond van de zaak geheel hetzelfde als later bij Elia. Door de inname van Jericho was de pees van het geloof zeer gespannen. Enigszins was hij overmoedig geworden, zodat hij met weinig mannen nu ook Al wil innemen, En nauwelijks is hij geslagen, nauwelijks is er een kleine nederlaag geleden, of de overmoed maakt plaats voor moedeloosheid. Elia wilde slechts sterven. Jozua slechts aan de overzijde van de Jordaan gebleven zijn. Ook hier zien wij, dat alleen in de mogendheden van de Heere de gelovige kloeke daden kan doen..

Vers 8

8. Och 1) Heere! wat zal ik zeggen, nadat Israël voor het aangezicht van zijn vijanden de nek gekeerd heeft, gevlucht is? Ik kan toch onmogelijk geloven, dat Gij nu voor altijd Uw hand van ons hebt afgekeerd, en dat Gij ons in deze toestand zult laten.

1) In het Hebreeuws Bi. Dit woordje dient om reeds voor het uitspreken van de volgende woorden vergeving hiervoor te vragen. In het Duits "Bitte"..

8. Och 1) Heere! wat zal ik zeggen, nadat Israël voor het aangezicht van zijn vijanden de nek gekeerd heeft, gevlucht is? Ik kan toch onmogelijk geloven, dat Gij nu voor altijd Uw hand van ons hebt afgekeerd, en dat Gij ons in deze toestand zult laten.

Vers 8

8. Och 1) Heere! wat zal ik zeggen, nadat Israël voor het aangezicht van zijn vijanden de nek gekeerd heeft, gevlucht is? Ik kan toch onmogelijk geloven, dat Gij nu voor altijd Uw hand van ons hebt afgekeerd, en dat Gij ons in deze toestand zult laten.

1) In het Hebreeuws Bi. Dit woordje dient om reeds voor het uitspreken van de volgende woorden vergeving hiervoor te vragen. In het Duits "Bitte"..

8. Och 1) Heere! wat zal ik zeggen, nadat Israël voor het aangezicht van zijn vijanden de nek gekeerd heeft, gevlucht is? Ik kan toch onmogelijk geloven, dat Gij nu voor altijd Uw hand van ons hebt afgekeerd, en dat Gij ons in deze toestand zult laten.

Vers 9

9. Als het de Kananieten en alle inwoners van het land zullen horen, dat Gij ons in de steek gelaten heeft, zo zullen zij, wier moed reeds was gezonken, nieuwe moedkrijgen en overmoedig ons omsingelen, en onze naam uitroeien van de aarde, tot de laatste man toe, omdat wij zonder U niets tegen hen vermogen; wat zult Gij dan, als het zo ver met ons komt, Uw grote naam, Jehova, de getrouwe, doen? Deze volken zouden de naam van Jehovah lasteren, als ware Hij zwak geworden, en als kon Hij Zijn zaak niet ten uitvoer brengen (Exodus 32:11 Numbers 14:13). Niets is meer grievend voor een hart, dat God lief heeft, dan dat de naam van God gelasterd worde. Dat is onverdraaglijk..

Wij zien, dat hij door niets meer gekweld wordt, dan door de eer van Zijn Naam, niet om voor eigen achting zorg te dragen, maar opdat de waarheid van God bij de wereld niet in gevaar zou komen. Kortom, omdat hij niet dan op Gods bevel het volk in Kanan had gebracht..

Vers 9

9. Als het de Kananieten en alle inwoners van het land zullen horen, dat Gij ons in de steek gelaten heeft, zo zullen zij, wier moed reeds was gezonken, nieuwe moedkrijgen en overmoedig ons omsingelen, en onze naam uitroeien van de aarde, tot de laatste man toe, omdat wij zonder U niets tegen hen vermogen; wat zult Gij dan, als het zo ver met ons komt, Uw grote naam, Jehova, de getrouwe, doen? Deze volken zouden de naam van Jehovah lasteren, als ware Hij zwak geworden, en als kon Hij Zijn zaak niet ten uitvoer brengen (Exodus 32:11 Numbers 14:13). Niets is meer grievend voor een hart, dat God lief heeft, dan dat de naam van God gelasterd worde. Dat is onverdraaglijk..

Wij zien, dat hij door niets meer gekweld wordt, dan door de eer van Zijn Naam, niet om voor eigen achting zorg te dragen, maar opdat de waarheid van God bij de wereld niet in gevaar zou komen. Kortom, omdat hij niet dan op Gods bevel het volk in Kanan had gebracht..

Vers 10

10. Toen Jozua gebeden had, zei 1) de HEERE tot Jozua, van boven de Ark van het Verbond, waarvoor Jozua met de oudsten geknield lag: Sta op; waarom ligt gij zo neer op uw aangezicht, en klaagt gij tegen Mij, alsof de schuld van uw tegenspoed bij Mij ligt en alsof ik Mijn trouw had geschonden?

1) De Heere sprak hier onmiddellijk tot Jozua, niet door middel van de Hogepriester. De Heere wijst zijn dienaar erop, dat Zijn trouw niet veranderd is, dat Hij wel Israël die nederlaag had bereid, maar niet omdat Zijn trouw was veranderd, maar omdat Israël had gezondigd, diep had gezondigd tegen Hem. De Heere maakt er Jozua geen verwijt van, dat Hij weent om de breuk van het volk, maar wenen alleen is niet genoeg. De oorzaak van de breuk moet worden weggenomen. De ban moet uit het leger worden weggedaan..

Vers 10

10. Toen Jozua gebeden had, zei 1) de HEERE tot Jozua, van boven de Ark van het Verbond, waarvoor Jozua met de oudsten geknield lag: Sta op; waarom ligt gij zo neer op uw aangezicht, en klaagt gij tegen Mij, alsof de schuld van uw tegenspoed bij Mij ligt en alsof ik Mijn trouw had geschonden?

1) De Heere sprak hier onmiddellijk tot Jozua, niet door middel van de Hogepriester. De Heere wijst zijn dienaar erop, dat Zijn trouw niet veranderd is, dat Hij wel Israël die nederlaag had bereid, maar niet omdat Zijn trouw was veranderd, maar omdat Israël had gezondigd, diep had gezondigd tegen Hem. De Heere maakt er Jozua geen verwijt van, dat Hij weent om de breuk van het volk, maar wenen alleen is niet genoeg. De oorzaak van de breuk moet worden weggenomen. De ban moet uit het leger worden weggedaan..

Vers 11

11. Israël heeft gezondigd; en zij, de kinderen van Israël, hebben, door ongehoorzaamheid tegen een uitdrukkelijk verbod, ook Mijn Verbond, dat Ik hun geboden had, overtreden; en ook, omdat de zonde tegen Mij tegelijk zonde is tegen de heiligheid van het volk (Joshua 7:15), hebben zij van het verbannene, van hetgeen behoorde verbannen te worden, genomen, en ookgestolen, en ook gelogen, het gestolene verborgen, en hebben het ook onder hun gereedschap gelegd, om datgene wat Mij en Mijn heiligdom toebehoort zelf te gebruiken.

Scherp houdt God het volk voor ogen wat er gebeurd was: het Verbond overtreden met het hart, bovendien nu ook van het verbannene genomen, wat God aangemerkt wil hebben als aan Hem ontstolen; maar zij liegen ook, d.i. zij tonen het niet boetvaardig aan, en hebben het bij het hunne gelegd. Daarom moeten zij zich bereiden tot bekering en tot het luisteren naar de uitspraak van God die hun met de woorden: "Alzo zegt de Heere" op het plechtigst hun afwijken voorhoudt.

De eerste drie zindelen beschrijven de zonden in hun verhouding tegen God als zware schuld, de drie volgende in hun innerlijk wezen, als een grove hardnekkige en roekeloze overtreding..

Vers 11

11. Israël heeft gezondigd; en zij, de kinderen van Israël, hebben, door ongehoorzaamheid tegen een uitdrukkelijk verbod, ook Mijn Verbond, dat Ik hun geboden had, overtreden; en ook, omdat de zonde tegen Mij tegelijk zonde is tegen de heiligheid van het volk (Joshua 7:15), hebben zij van het verbannene, van hetgeen behoorde verbannen te worden, genomen, en ookgestolen, en ook gelogen, het gestolene verborgen, en hebben het ook onder hun gereedschap gelegd, om datgene wat Mij en Mijn heiligdom toebehoort zelf te gebruiken.

Scherp houdt God het volk voor ogen wat er gebeurd was: het Verbond overtreden met het hart, bovendien nu ook van het verbannene genomen, wat God aangemerkt wil hebben als aan Hem ontstolen; maar zij liegen ook, d.i. zij tonen het niet boetvaardig aan, en hebben het bij het hunne gelegd. Daarom moeten zij zich bereiden tot bekering en tot het luisteren naar de uitspraak van God die hun met de woorden: "Alzo zegt de Heere" op het plechtigst hun afwijken voorhoudt.

De eerste drie zindelen beschrijven de zonden in hun verhouding tegen God als zware schuld, de drie volgende in hun innerlijk wezen, als een grove hardnekkige en roekeloze overtreding..

Vers 12

12. Daarom zullen de kinderen van Israël niet kunnen bestaan voor het aangezicht van hun vijanden, de Kananieten; zij zullen de nek voor het aangezicht van hun vijanden keren, voor hen vluchten, zoals uit de nederlaag bij Ai reeds blijkt, want zij zijn in de ban, door het stelen van hetgeen verbannen was, nu zelf verbannen en aan de verwoesting prijsgegeven. Ik, Jehova, zal voortaan, zoals ook nu, niet meer met u zijn, tenzij gij, door uitroeiing van hem, die de ban over Israël heeft gebracht, de ban uit het midden van u verdelgt, en daardoor voor u zelf verzoening doet. Wij moeten op ons zelf, op ons huis, op ons eigen hart zien en nauwkeurig onderzoeken, of er niet iets daarbinnen is, dat als een ban is tussen God en ons. Een ongeoorloofde lust, onrechtvaardige winst, enige gierigheid, zucht tot weelde en dergelijke, kunnen ons in de weg staan. Voorspoed hebben kunnen we niet, zo lang die vervloekte dingen daarbinnen schuilen, zo lang ons hart en ons huis niet gezuiverd zijn..

Vers 12

12. Daarom zullen de kinderen van Israël niet kunnen bestaan voor het aangezicht van hun vijanden, de Kananieten; zij zullen de nek voor het aangezicht van hun vijanden keren, voor hen vluchten, zoals uit de nederlaag bij Ai reeds blijkt, want zij zijn in de ban, door het stelen van hetgeen verbannen was, nu zelf verbannen en aan de verwoesting prijsgegeven. Ik, Jehova, zal voortaan, zoals ook nu, niet meer met u zijn, tenzij gij, door uitroeiing van hem, die de ban over Israël heeft gebracht, de ban uit het midden van u verdelgt, en daardoor voor u zelf verzoening doet. Wij moeten op ons zelf, op ons huis, op ons eigen hart zien en nauwkeurig onderzoeken, of er niet iets daarbinnen is, dat als een ban is tussen God en ons. Een ongeoorloofde lust, onrechtvaardige winst, enige gierigheid, zucht tot weelde en dergelijke, kunnen ons in de weg staan. Voorspoed hebben kunnen we niet, zo lang die vervloekte dingen daarbinnen schuilen, zo lang ons hart en ons huis niet gezuiverd zijn..

Vers 13

13. Sta dus op, heilig, 1) wijd het volk Israël, en zeg: Heiligt u tegen morgen, want alzo zegt de HEERE, de God van Israël: Er is een ban in het midden van u, Israël! daarom gij zult niet kunnen bestaan voor het aangezicht van uw vijanden, totdat gij de ban, hem, die de ban over u gebracht heeft, wegdoet uit het midden van u, en daardoor u van de schuld vrijmaakt.

1) Ook: "Joshua 3:5".

Vers 13

13. Sta dus op, heilig, 1) wijd het volk Israël, en zeg: Heiligt u tegen morgen, want alzo zegt de HEERE, de God van Israël: Er is een ban in het midden van u, Israël! daarom gij zult niet kunnen bestaan voor het aangezicht van uw vijanden, totdat gij de ban, hem, die de ban over u gebracht heeft, wegdoet uit het midden van u, en daardoor u van de schuld vrijmaakt.

1) Ook: "Joshua 3:5".

Vers 14

14. Gij zult dan, om uit te vinden wie de man is, morgen, nadat gij u heden nog geheiligd hebt, in de morgenstond aankomen, naar Mijn heiligdom naar uw stammen; de ene stam na de andere; en het zal geschieden, dat de stam, die de HEERE raakt, door het lot aangewezen zal hebben, die zal vervolgens alleen aankomen naar de geslachten, het ene geslacht na het andere; en welk geslacht de HEERE door het lot geraakt zal hebben, dat zal zonder de andere geslachten aankomen met gezinnen, families, om nu over de families het lot te werpen, en welk gezin de HEERE door het lot geraakt zal hebben, dat zal weer afzonderlijk aankomen man voor man, 1) opdat op deze wijze het lot de schuldige persoon aanwijze.

1)Trapsgewijs en langzamerhand zou Achan als de schuldige openbaar worden, opdat hij tijd zou hebben tot boete en berouw. God wil niet dat iemand verloren ga, maar dat zij allen tot bekering komen. De Heere zelf wijst door het lot de schuldige aan, want het beleid, de uitslag van het lot is van de Heere. Hij zondert de rechtvaardige af van de goddeloze..

De stammen, geslachten, gezinnen en mannen vormden de vier opvolgende of afdalende klassen, waarin het volk was verdeeld. De mannen met hun vrouwen vormden de families of gezinnen, de gezinnen van een familie vormden de geslachten en al de nakomelingen van een en dezelfde stamvader de stammen. Onder mannen hebben we de vaders te verstaan, niet de individuen. De meer dan waarschijnlijke gang van zaken was deze, dat eerst de 12, stamvorsten lootten, dan de hoofden van ieder geslacht. Vervolgens de gezinnen en eindelijk trof men in het door het lot aangewezen gezin de vader van dezelfde familie..

Vers 14

14. Gij zult dan, om uit te vinden wie de man is, morgen, nadat gij u heden nog geheiligd hebt, in de morgenstond aankomen, naar Mijn heiligdom naar uw stammen; de ene stam na de andere; en het zal geschieden, dat de stam, die de HEERE raakt, door het lot aangewezen zal hebben, die zal vervolgens alleen aankomen naar de geslachten, het ene geslacht na het andere; en welk geslacht de HEERE door het lot geraakt zal hebben, dat zal zonder de andere geslachten aankomen met gezinnen, families, om nu over de families het lot te werpen, en welk gezin de HEERE door het lot geraakt zal hebben, dat zal weer afzonderlijk aankomen man voor man, 1) opdat op deze wijze het lot de schuldige persoon aanwijze.

1)Trapsgewijs en langzamerhand zou Achan als de schuldige openbaar worden, opdat hij tijd zou hebben tot boete en berouw. God wil niet dat iemand verloren ga, maar dat zij allen tot bekering komen. De Heere zelf wijst door het lot de schuldige aan, want het beleid, de uitslag van het lot is van de Heere. Hij zondert de rechtvaardige af van de goddeloze..

De stammen, geslachten, gezinnen en mannen vormden de vier opvolgende of afdalende klassen, waarin het volk was verdeeld. De mannen met hun vrouwen vormden de families of gezinnen, de gezinnen van een familie vormden de geslachten en al de nakomelingen van een en dezelfde stamvader de stammen. Onder mannen hebben we de vaders te verstaan, niet de individuen. De meer dan waarschijnlijke gang van zaken was deze, dat eerst de 12, stamvorsten lootten, dan de hoofden van ieder geslacht. Vervolgens de gezinnen en eindelijk trof men in het door het lot aangewezen gezin de vader van dezelfde familie..

Vers 15

15. En het zal geschieden, die geraakt zal worden met de ban, die door het lot zal aangewezen worden, die zal, buiten het leger gevoerd, gestenigd worden en zijn lijk zal dan tot vermeerdering van de straf (Leviticus 0:2,Leviticus 0:14) met vuur verbrand worden, 1) hij en al wat hij heeft; zijn huisgenoten en bezittingen; omdat hij aan de ene zijde het Verbond met de HEERE overtreden, en dus aan de Heere zelf zich vergrepen heeft, en omdat hij aan de andere zijde dwaasheid in Israël gedaan en dus tegen de gehele gemeente van Israël zich bezondigd heeft. 2) (Genesis 34:7).

1) Het verbranden was een verzwaring van de straf en werd uitgevoerd na het volvoeren van de doodstraf door middel van steniging.. 2) Bij een zo wel ingericht en de mond van de Heere zo gehoorzaam volk, als Israël onder Jozua en in een zo reine gemeente als de christelijke te Jeruzalem (Acts 5:1) moest er een strenge en scherpe tucht bestaan. Die zoveel goede voorbeelden voor zich had en toch alleen kwaad wilde doen, die een zo mooie wijngaard van de Heere verderven, een zo schoon beeld bevlekken en het begin wilde zijn van het verval van een zo voortreffelijk gebouw, die was waard te sterven. Al het onkruid, dat op de akker van God staat, behoort uitgeroeid te worden. En als er maar n zaad van onkruid zich openbaart dan moet dit terstond uitgeroeid worden, opdat het zich niet verspreide. Maar als het onkruid zo menigvuldig is, dat men het niet meer kan uitroeien, zonder de tarwe ook uit te trekken, dan is het: "Laat ze samen opgroeien tot de oogst" (Matthew 13:24), dan krijgt het Godsgericht een andere gedaante. Op aarde wordt meer het toezicht en het geduld van God openbaar. Maar Zijn gerechtigheid is niet tevergeefs en het onkruid niet onopgemerkt. Want in de andere wereld zal God er door vuurvlammen wraak over doen..

II. Joshua 7:16-Joshua 7:26. Naar het Goddelijk bevel wordt de volgende morgen de schuldige door het lot aangewezen. Jozua raadt hem aan zijn zonde openlijk te belijden, wat hij ook doet. Hierop worden de door Achan ontvreemde voorwerpen uit zijn tent gehaald, en hij zelf met zijn zonen en dochters en al zijn have naar een dal gevoerd ten zuiden van het leger, om daar gestenigd te worden. Vervolgens wordt alles met hem verbrand en onder een hoop stenen begraven.

Vers 15

15. En het zal geschieden, die geraakt zal worden met de ban, die door het lot zal aangewezen worden, die zal, buiten het leger gevoerd, gestenigd worden en zijn lijk zal dan tot vermeerdering van de straf (Leviticus 0:2,Leviticus 0:14) met vuur verbrand worden, 1) hij en al wat hij heeft; zijn huisgenoten en bezittingen; omdat hij aan de ene zijde het Verbond met de HEERE overtreden, en dus aan de Heere zelf zich vergrepen heeft, en omdat hij aan de andere zijde dwaasheid in Israël gedaan en dus tegen de gehele gemeente van Israël zich bezondigd heeft. 2) (Genesis 34:7).

1) Het verbranden was een verzwaring van de straf en werd uitgevoerd na het volvoeren van de doodstraf door middel van steniging.. 2) Bij een zo wel ingericht en de mond van de Heere zo gehoorzaam volk, als Israël onder Jozua en in een zo reine gemeente als de christelijke te Jeruzalem (Acts 5:1) moest er een strenge en scherpe tucht bestaan. Die zoveel goede voorbeelden voor zich had en toch alleen kwaad wilde doen, die een zo mooie wijngaard van de Heere verderven, een zo schoon beeld bevlekken en het begin wilde zijn van het verval van een zo voortreffelijk gebouw, die was waard te sterven. Al het onkruid, dat op de akker van God staat, behoort uitgeroeid te worden. En als er maar n zaad van onkruid zich openbaart dan moet dit terstond uitgeroeid worden, opdat het zich niet verspreide. Maar als het onkruid zo menigvuldig is, dat men het niet meer kan uitroeien, zonder de tarwe ook uit te trekken, dan is het: "Laat ze samen opgroeien tot de oogst" (Matthew 13:24), dan krijgt het Godsgericht een andere gedaante. Op aarde wordt meer het toezicht en het geduld van God openbaar. Maar Zijn gerechtigheid is niet tevergeefs en het onkruid niet onopgemerkt. Want in de andere wereld zal God er door vuurvlammen wraak over doen..

II. Joshua 7:16-Joshua 7:26. Naar het Goddelijk bevel wordt de volgende morgen de schuldige door het lot aangewezen. Jozua raadt hem aan zijn zonde openlijk te belijden, wat hij ook doet. Hierop worden de door Achan ontvreemde voorwerpen uit zijn tent gehaald, en hij zelf met zijn zonen en dochters en al zijn have naar een dal gevoerd ten zuiden van het leger, om daar gestenigd te worden. Vervolgens wordt alles met hem verbrand en onder een hoop stenen begraven.

Vers 16

16. Toen maakte zich Jozua, nadat hij nog dezelfde dag het volk zich had laten heiligen (Joshua 7:13), de volgende morgen vroeg op, en deed Israël aankomen naar het heiligdom voor de Ark van het Verbond, naar zijn stammen; de een na de ander, niet de gehele stammen, maar de twaalf stamhoofden; en de stam van Juda werd geraakt, werd door het lot getroffen.

Hoe het bij dit loten toeging is ons niet nader bekend. Waarschijnlijk bediende men zich van kleine platen of scherven, waarop de naam geschreven stond. Dit laat zich opmaken uit Joshua 18:11; Joshua 19:1 in vergelijking met Joshua 18:6,Joshua 18:10, waar het werpen van het lot zo toeging, dat het lot te voorschijn kwam, uitkwam..

De schuldige stam was Juda, de meest geëerde en de voornaamste van allen. Laten de voornaamste families of personen niet menen, dat er in hen of hun huis geen ban zou kunnen zijn..

Vers 16

16. Toen maakte zich Jozua, nadat hij nog dezelfde dag het volk zich had laten heiligen (Joshua 7:13), de volgende morgen vroeg op, en deed Israël aankomen naar het heiligdom voor de Ark van het Verbond, naar zijn stammen; de een na de ander, niet de gehele stammen, maar de twaalf stamhoofden; en de stam van Juda werd geraakt, werd door het lot getroffen.

Hoe het bij dit loten toeging is ons niet nader bekend. Waarschijnlijk bediende men zich van kleine platen of scherven, waarop de naam geschreven stond. Dit laat zich opmaken uit Joshua 18:11; Joshua 19:1 in vergelijking met Joshua 18:6,Joshua 18:10, waar het werpen van het lot zo toeging, dat het lot te voorschijn kwam, uitkwam..

De schuldige stam was Juda, de meest geëerde en de voornaamste van allen. Laten de voornaamste families of personen niet menen, dat er in hen of hun huis geen ban zou kunnen zijn..

Vers 17

17. Toen hij, Jozua, het geslacht, de verschillende geslachten, van de stam Juda naar de hoofden van de geslachten deed aankomen, zo raakte hij, de Heere, door het lot het geslacht van Zarchi (Numbers 26:20).Toen hij het geslacht van Zarchi, de hoofden van de gezinnen, deed aankomen, man voor man, zo werd Zabdi geraakt.

Vers 17

17. Toen hij, Jozua, het geslacht, de verschillende geslachten, van de stam Juda naar de hoofden van de geslachten deed aankomen, zo raakte hij, de Heere, door het lot het geslacht van Zarchi (Numbers 26:20).Toen hij het geslacht van Zarchi, de hoofden van de gezinnen, deed aankomen, man voor man, zo werd Zabdi geraakt.

Vers 18

18. Wiens gezin hij toen deed aankomen, man voor man, zo werd Achan geraakt, de zoon van Charmi, de zoon van Zabdi, de zoon van Zerah, uit de stam van Juda.

Voor de heilsopenbaring van het Oude Verbond was het nodig, de reeds geopenbaarde wet te volmaken door buitengewone uitingen en openbaringen van Gods wil. De door God verwekte profeten (Leviticus 4:12 Numbers 15:34; Numbers 27:5; 1 Samuel 22:5, de Hogepriester (Exodus 28:30 Numbers 27:21; 1 Samuel 23:6; 1 Samuel 28:6; 1 Samuel 30:7; 1 Samuel 30:2 Samuël 2:1; 5:19,23, het lot (Numbers 26:55; Numbers 33:54; Numbers 34:13 Joshua 7:14; Joshua 13:6; Joshua 14:2; Joshua 18:6; Joshua 19:1; Joshua 21:4; 1 Samuel 10:20 Proverbs 16:33; Proverbs 18:18), Godsgerichten (Numbers 5:12 en buitengewone tekens (Judges 6:36; Judges 7:5) waren de dragers en middelen van die openbaring. Maar voor de leden van de door de Heilige Geest vervulde gemeente bestaat die behoefte niet. Tot de volmaaktheid van het kindschap van God behoort, dat God de Geest van Zijn Zoon in de harten van de Zijnen gegeven heeft, die roept: "Abba, Vader" (Galatians 4:6 Romans 8:15), en juist daarom leert ons deze Geest, als wij Hem getrouw zijn, in ieder geval de waarheid. Het is een terugkeren tot het standpunt van het Oude Testament, als Christenen zo dikwijls zoeken naar bijzondere openbaringen van Gods wil en tekenen van God begeren. De onmiddellijke openbaring van Gods wil aan de Apostelen hadden zij nodig voor hun waakzaamheid in het Evangelie (Acts 13:2; Acts 16:6; Acts 18:5 Galatians 1:12; Galatians 2:2 Efe.3:3) en behoort tevens tot de buitengewone werkzaamheid van God ten behoeve van de eerste vestiging van de kerk, en strekt zich uit tot de reeds gestichte kerk. Dromen waren wel, zoals in het Oude Testament (Genesis 20:3; Genesis 26:24; Genesis 28:12; Genesis 31:10 Numbers 12:6; Numbers 12:1 Samuël. 28:5; 1 Kings 2:5; 1 Kings 9:2 ten tijde van de geboorte van de kerk een middel om de wil van God bekend te maken (Matthew 1:20; Matthew 2:12; Matthew 19:22 Acts 16:9; Acts 18:9 Acts 27:23 Joel 3:1) en ze mogen ook nu nog dikwijls behoren tot het gebied van de raadselachtige en toch ware aanwijzingen (Genesis 37:6; Genesis 40:5; Genesis 41:1 Judges 7:13 Daniël2:1; 4:1 Matthew 27:19), maar de Christen heeft geen recht, om in de dromen ook na de tijd van de Apostelen uitdrukkelijke en onmiddellijke openbaringen van God te zien met betrekking tot het zedelijke leven, zodat wij ze als zekere aanwijzingen zouden te volgen hebben. Het lot van de Broedergemeente (Hernhutters), dat in gewichtige gevallen beslist, rust op de ootmoedige zelfverloochening van zelf te beslissen in zulke bijzondere gevallen, waarin de Heilige Schrift geen beslist antwoord geeft, b.v. bij de keuze van een echtgenoot, bij de stichting van een nieuwe kolonie, of zending, enz. Men houdt zich dan ook zedelijk verplicht zich aan de uitslag van het lot te onderwerpen, en zeer vroom als men in zulke geval zich geheel onthoud van zelf te beslissen. Maar mogen dan ook geen kinderen zijn in het verstand, wij mogen het dan ook niet zijn in zedelijke kennis en wil. Tot zedelijke meerderjarigheid en mannelijke leeftijd hoort men ook, naar de bepaling van Gods woord en zijn geweten, in sommige gevallen een vast besluit te nemen, nadat men in gelovig gebed tot God om verlichting heeft gebeden.

In onze geschiedenis heeft het door God uitdrukkelijk bevolen lot te gelijk het doel, om recht duidelijk te maken, dat geheel Israël door de schuld van de ene bezwaard is, zoals blijkt uit Joshua 7:1 en de nederlaag voor Al. Omdat het gehele volk, door de hoofden vertegenwoordigd, het lot moest trekken, zo moest het gevoel van de gemeenschappelijke schuld in het gehele volk gewekt en daarbij een heilige ijver ontstoken worden, om zich van zo'n schuld te reinigen door het verdelgen van de onverlaat en zijn gezin. Hetzelfde kan gezegd worden bij het gebruik van het lot in 1 Samuel 10:20..

Vers 18

18. Wiens gezin hij toen deed aankomen, man voor man, zo werd Achan geraakt, de zoon van Charmi, de zoon van Zabdi, de zoon van Zerah, uit de stam van Juda.

Voor de heilsopenbaring van het Oude Verbond was het nodig, de reeds geopenbaarde wet te volmaken door buitengewone uitingen en openbaringen van Gods wil. De door God verwekte profeten (Leviticus 4:12 Numbers 15:34; Numbers 27:5; 1 Samuel 22:5, de Hogepriester (Exodus 28:30 Numbers 27:21; 1 Samuel 23:6; 1 Samuel 28:6; 1 Samuel 30:7; 1 Samuel 30:2 Samuël 2:1; 5:19,23, het lot (Numbers 26:55; Numbers 33:54; Numbers 34:13 Joshua 7:14; Joshua 13:6; Joshua 14:2; Joshua 18:6; Joshua 19:1; Joshua 21:4; 1 Samuel 10:20 Proverbs 16:33; Proverbs 18:18), Godsgerichten (Numbers 5:12 en buitengewone tekens (Judges 6:36; Judges 7:5) waren de dragers en middelen van die openbaring. Maar voor de leden van de door de Heilige Geest vervulde gemeente bestaat die behoefte niet. Tot de volmaaktheid van het kindschap van God behoort, dat God de Geest van Zijn Zoon in de harten van de Zijnen gegeven heeft, die roept: "Abba, Vader" (Galatians 4:6 Romans 8:15), en juist daarom leert ons deze Geest, als wij Hem getrouw zijn, in ieder geval de waarheid. Het is een terugkeren tot het standpunt van het Oude Testament, als Christenen zo dikwijls zoeken naar bijzondere openbaringen van Gods wil en tekenen van God begeren. De onmiddellijke openbaring van Gods wil aan de Apostelen hadden zij nodig voor hun waakzaamheid in het Evangelie (Acts 13:2; Acts 16:6; Acts 18:5 Galatians 1:12; Galatians 2:2 Efe.3:3) en behoort tevens tot de buitengewone werkzaamheid van God ten behoeve van de eerste vestiging van de kerk, en strekt zich uit tot de reeds gestichte kerk. Dromen waren wel, zoals in het Oude Testament (Genesis 20:3; Genesis 26:24; Genesis 28:12; Genesis 31:10 Numbers 12:6; Numbers 12:1 Samuël. 28:5; 1 Kings 2:5; 1 Kings 9:2 ten tijde van de geboorte van de kerk een middel om de wil van God bekend te maken (Matthew 1:20; Matthew 2:12; Matthew 19:22 Acts 16:9; Acts 18:9 Acts 27:23 Joel 3:1) en ze mogen ook nu nog dikwijls behoren tot het gebied van de raadselachtige en toch ware aanwijzingen (Genesis 37:6; Genesis 40:5; Genesis 41:1 Judges 7:13 Daniël2:1; 4:1 Matthew 27:19), maar de Christen heeft geen recht, om in de dromen ook na de tijd van de Apostelen uitdrukkelijke en onmiddellijke openbaringen van God te zien met betrekking tot het zedelijke leven, zodat wij ze als zekere aanwijzingen zouden te volgen hebben. Het lot van de Broedergemeente (Hernhutters), dat in gewichtige gevallen beslist, rust op de ootmoedige zelfverloochening van zelf te beslissen in zulke bijzondere gevallen, waarin de Heilige Schrift geen beslist antwoord geeft, b.v. bij de keuze van een echtgenoot, bij de stichting van een nieuwe kolonie, of zending, enz. Men houdt zich dan ook zedelijk verplicht zich aan de uitslag van het lot te onderwerpen, en zeer vroom als men in zulke geval zich geheel onthoud van zelf te beslissen. Maar mogen dan ook geen kinderen zijn in het verstand, wij mogen het dan ook niet zijn in zedelijke kennis en wil. Tot zedelijke meerderjarigheid en mannelijke leeftijd hoort men ook, naar de bepaling van Gods woord en zijn geweten, in sommige gevallen een vast besluit te nemen, nadat men in gelovig gebed tot God om verlichting heeft gebeden.

In onze geschiedenis heeft het door God uitdrukkelijk bevolen lot te gelijk het doel, om recht duidelijk te maken, dat geheel Israël door de schuld van de ene bezwaard is, zoals blijkt uit Joshua 7:1 en de nederlaag voor Al. Omdat het gehele volk, door de hoofden vertegenwoordigd, het lot moest trekken, zo moest het gevoel van de gemeenschappelijke schuld in het gehele volk gewekt en daarbij een heilige ijver ontstoken worden, om zich van zo'n schuld te reinigen door het verdelgen van de onverlaat en zijn gezin. Hetzelfde kan gezegd worden bij het gebruik van het lot in 1 Samuel 10:20..

Vers 19

19. Toen zei1) Jozua, met de ernst van zijn ambt en vaderlijke tederheid, tot Achan: Mijn zoon! geef toch de HEERE, de God van Israël, de eer, 2)die zich openbaart als de alwetende en onbedriegelijke God, daar Hij in u de schuldige aan het licht heeft gebracht, en doe voor Hem belijdenis, wat gij Hem schuldig zijt; en geef mij toch te kennen, omdat ik in Gods plaats tegenover u sta, wat gij gedaan hebt, verberg het voor mij niet, want daardoor zoudt gij God tot een leugenaar maken en uwzonden vergroten.

1) Er was een bijzondere reden voor, waarom Achan door Jozua vermaand werd, om God de eer te geven, omdat hij door het feit te loochenen of door te aarzelen de geloofwaardigheid aan Diens beslissing in twijfel zou trekken. De zaak nu was door het lot beslist. Eenvoudig beveelt Jozua dat hij zelf Gods vonnis zal onderschrijven, opdat hij zijn misdaad niet vergrootte, door het vruchteloos te ontkennen. Dat hij hem "zoon" noemt is niet op ironische wijze of geveinsd gesproken, maar naar waarheid, en eerlijk betuigt hij daarmee, dat hij jegens hem, die hij reeds ten dode bestemd heeft, met een vaderlijk gevoel vervuld is..

2)"Geef God de eer" is een eedsformule om tot bekentenis te dringen. Wij vinden haar elders later ook gebruikt door de Joden in de geschiedenis van de blindgeborene (John 9:24)..

Vers 19

19. Toen zei1) Jozua, met de ernst van zijn ambt en vaderlijke tederheid, tot Achan: Mijn zoon! geef toch de HEERE, de God van Israël, de eer, 2)die zich openbaart als de alwetende en onbedriegelijke God, daar Hij in u de schuldige aan het licht heeft gebracht, en doe voor Hem belijdenis, wat gij Hem schuldig zijt; en geef mij toch te kennen, omdat ik in Gods plaats tegenover u sta, wat gij gedaan hebt, verberg het voor mij niet, want daardoor zoudt gij God tot een leugenaar maken en uwzonden vergroten.

1) Er was een bijzondere reden voor, waarom Achan door Jozua vermaand werd, om God de eer te geven, omdat hij door het feit te loochenen of door te aarzelen de geloofwaardigheid aan Diens beslissing in twijfel zou trekken. De zaak nu was door het lot beslist. Eenvoudig beveelt Jozua dat hij zelf Gods vonnis zal onderschrijven, opdat hij zijn misdaad niet vergrootte, door het vruchteloos te ontkennen. Dat hij hem "zoon" noemt is niet op ironische wijze of geveinsd gesproken, maar naar waarheid, en eerlijk betuigt hij daarmee, dat hij jegens hem, die hij reeds ten dode bestemd heeft, met een vaderlijk gevoel vervuld is..

2)"Geef God de eer" is een eedsformule om tot bekentenis te dringen. Wij vinden haar elders later ook gebruikt door de Joden in de geschiedenis van de blindgeborene (John 9:24)..

Vers 20

20. Achan nu, wiens gemoed reeds gedurende de handeling (Joshua 7:16), als het lot hem al nader kwam, gebroken was, en die nu de vaderlijke raadgeving van Jozua niet in de wind slaan kon, antwoordde Jozua, en zei: Voorwaar, het is zo als het lot heeft aangewezen, ik heb tegen de HEERE, de God van Israël, gezondigd, en heb zo en zo, zoals in Joshua 7:21 volgt, gedaan.

Vers 20

20. Achan nu, wiens gemoed reeds gedurende de handeling (Joshua 7:16), als het lot hem al nader kwam, gebroken was, en die nu de vaderlijke raadgeving van Jozua niet in de wind slaan kon, antwoordde Jozua, en zei: Voorwaar, het is zo als het lot heeft aangewezen, ik heb tegen de HEERE, de God van Israël, gezondigd, en heb zo en zo, zoals in Joshua 7:21 volgt, gedaan.

Vers 21

21. Want ik zag, 1) bij de inneming van Jericho, onder de gemaakte buit een schoon, sierlijk babylonisch overkleed, 2) en tweehonderd sikkels ongemunt zilver en een gouden versiersel in de vorm van een tong, waarvan het gewicht vijftig sikkels was; en ik kreeg zin daarin, in al die dingen, en ik nam ze (Genesis 3:6 Jac.1:14), en zie, zij zijn verborgen in de aarde, in het midden van mijn tent, en het zilver daaronder, onder de mantel enz.

1) Achan noemt zelf de oorzaak van den diefstal: "Ik zag, kreeg lust daartoe en nam," en daarin tevens de oorzaak van alle volgende. Men ziet wat van de naaste is, en denkt: ware het mijn eigendom! Dan heeft de begeerlijkheid ingang gevonden, maar men kent het gebod: gij zult niet stelen. Dit veroorzaakt tweestrijd, en nog kan de verzoeking met het Woord van God overwonnen worden. Dit gebeurt niet, de begeerte wordt sterk, eindelijk te sterk, en men neemt (James 1:14,James 1:15). Zo komt ook de diefstal uit het hart van de mens voort (Matthew 15:19)..

2) Een overkleed, uit kostbare stof vervaardigd, doorslikt met gouddraad in Babylonië vervaardigd en door de karavaanhandel daarheen vervoerd. Het had zeker de koning of een voornaam persoon toebehoord..

Vers 21

21. Want ik zag, 1) bij de inneming van Jericho, onder de gemaakte buit een schoon, sierlijk babylonisch overkleed, 2) en tweehonderd sikkels ongemunt zilver en een gouden versiersel in de vorm van een tong, waarvan het gewicht vijftig sikkels was; en ik kreeg zin daarin, in al die dingen, en ik nam ze (Genesis 3:6 Jac.1:14), en zie, zij zijn verborgen in de aarde, in het midden van mijn tent, en het zilver daaronder, onder de mantel enz.

1) Achan noemt zelf de oorzaak van den diefstal: "Ik zag, kreeg lust daartoe en nam," en daarin tevens de oorzaak van alle volgende. Men ziet wat van de naaste is, en denkt: ware het mijn eigendom! Dan heeft de begeerlijkheid ingang gevonden, maar men kent het gebod: gij zult niet stelen. Dit veroorzaakt tweestrijd, en nog kan de verzoeking met het Woord van God overwonnen worden. Dit gebeurt niet, de begeerte wordt sterk, eindelijk te sterk, en men neemt (James 1:14,James 1:15). Zo komt ook de diefstal uit het hart van de mens voort (Matthew 15:19)..

2) Een overkleed, uit kostbare stof vervaardigd, doorslikt met gouddraad in Babylonië vervaardigd en door de karavaanhandel daarheen vervoerd. Het had zeker de koning of een voornaam persoon toebehoord..

Vers 24

24. Toen nam Jozua, en geheel Israël met hem, Achan, de zoon (achterkleinzoon zie Joshua 7:1) van Zerah, en het zilver, en het sierlijk overkleed, en de gouden tong, die als ontheiligde goederen nu niet meer deugden voor de schat van de Heere (Matthew 27:6 Matthew 27:6), en zijn zonen, en zijn dochters 1) en zijn ossen, en zijn ezels, en zijn vee, en zijn tent, en alles wat hij had; naar het uitdrukkelijk bevel van God (Joshua 7:15); en zij voerden ze naar het dal Achor 2) (= beroering).

1) Wel had de wet in Deuteronomy 24:16 uitdrukkelijk verboden om de straf over een misdadiger uit te strekken tot diens kinderen, maar in dit geval had Achan door zich te vergrijpen aan het verbannene, de ban op zich geladen, die op de stad Jericho lag (Joshua 6:17) en daarom moest die nu ook in dezelfde omvang, als aan Jericho, aan hem voltrokken worden (Joshua 6:21). En wat zijn gezin aangaat, Achan heeft moeilijk het gestolen goed in zijn tent kunnen begraven zonder dat zijn huisgenoten medeplichtig waren aan de door..

Tot wat een menigte van zonden voert de geldzucht! Wat een gevaarlijke kans speelde Achan voor een handvol geld!.

2) Dit dal lag buiten het leger, ten zuiden van een hoogte, die bij Gilgal lag en door de vlakte van Jericho liep. Het ontving zijn naam door hetgeen nu geschieden zou (Joshua 7:26; Joshua 7:15:7 65:10 en Hosea2:17 wordt met zinspeling op deze geschiedenis nog dit dal genoemd..

24. Toen nam Jozua, en geheel Israël met hem, Achan, de zoon (achterkleinzoon zie Joshua 7:1) van Zerah, en het zilver, en het sierlijk overkleed, en de gouden tong, die als ontheiligde goederen nu niet meer deugden voor de schat van de Heere (Matthew 27:6 Matthew 27:6), en zijn zonen, en zijn dochters 1) en zijn ossen, en zijn ezels, en zijn vee, en zijn tent, en alles wat hij had; naar het uitdrukkelijk bevel van God (Joshua 7:15); en zij voerden ze naar het dal Achor 2) (= beroering).

1) Wel had de wet in Deuteronomy 24:16 uitdrukkelijk verboden om de straf over een misdadiger uit te strekken tot diens kinderen, maar in dit geval had Achan door zich te vergrijpen aan het verbannene, de ban op zich geladen, die op de stad Jericho lag (Joshua 6:17) en daarom moest die nu ook in dezelfde omvang, als aan Jericho, aan hem voltrokken worden (Joshua 6:21). En wat zijn gezin aangaat, Achan heeft moeilijk het gestolen goed in zijn tent kunnen begraven zonder dat zijn huisgenoten medeplichtig waren aan de door..

Tot wat een menigte van zonden voert de geldzucht! Wat een gevaarlijke kans speelde Achan voor een handvol geld!.

2) Dit dal lag buiten het leger, ten zuiden van een hoogte, die bij Gilgal lag en door de vlakte van Jericho liep. Het ontving zijn naam door hetgeen nu geschieden zou (Joshua 7:26; Joshua 7:15:7). In Isaiah 65:10 en Hosea2:17 wordt met zinspeling op deze geschiedenis nog dit dal genoemd..

Vers 24

24. Toen nam Jozua, en geheel Israël met hem, Achan, de zoon (achterkleinzoon zie Joshua 7:1) van Zerah, en het zilver, en het sierlijk overkleed, en de gouden tong, die als ontheiligde goederen nu niet meer deugden voor de schat van de Heere (Matthew 27:6 Matthew 27:6), en zijn zonen, en zijn dochters 1) en zijn ossen, en zijn ezels, en zijn vee, en zijn tent, en alles wat hij had; naar het uitdrukkelijk bevel van God (Joshua 7:15); en zij voerden ze naar het dal Achor 2) (= beroering).

1) Wel had de wet in Deuteronomy 24:16 uitdrukkelijk verboden om de straf over een misdadiger uit te strekken tot diens kinderen, maar in dit geval had Achan door zich te vergrijpen aan het verbannene, de ban op zich geladen, die op de stad Jericho lag (Joshua 6:17) en daarom moest die nu ook in dezelfde omvang, als aan Jericho, aan hem voltrokken worden (Joshua 6:21). En wat zijn gezin aangaat, Achan heeft moeilijk het gestolen goed in zijn tent kunnen begraven zonder dat zijn huisgenoten medeplichtig waren aan de door..

Tot wat een menigte van zonden voert de geldzucht! Wat een gevaarlijke kans speelde Achan voor een handvol geld!.

2) Dit dal lag buiten het leger, ten zuiden van een hoogte, die bij Gilgal lag en door de vlakte van Jericho liep. Het ontving zijn naam door hetgeen nu geschieden zou (Joshua 7:26; Joshua 7:15:7 65:10 en Hosea2:17 wordt met zinspeling op deze geschiedenis nog dit dal genoemd..

24. Toen nam Jozua, en geheel Israël met hem, Achan, de zoon (achterkleinzoon zie Joshua 7:1) van Zerah, en het zilver, en het sierlijk overkleed, en de gouden tong, die als ontheiligde goederen nu niet meer deugden voor de schat van de Heere (Matthew 27:6 Matthew 27:6), en zijn zonen, en zijn dochters 1) en zijn ossen, en zijn ezels, en zijn vee, en zijn tent, en alles wat hij had; naar het uitdrukkelijk bevel van God (Joshua 7:15); en zij voerden ze naar het dal Achor 2) (= beroering).

1) Wel had de wet in Deuteronomy 24:16 uitdrukkelijk verboden om de straf over een misdadiger uit te strekken tot diens kinderen, maar in dit geval had Achan door zich te vergrijpen aan het verbannene, de ban op zich geladen, die op de stad Jericho lag (Joshua 6:17) en daarom moest die nu ook in dezelfde omvang, als aan Jericho, aan hem voltrokken worden (Joshua 6:21). En wat zijn gezin aangaat, Achan heeft moeilijk het gestolen goed in zijn tent kunnen begraven zonder dat zijn huisgenoten medeplichtig waren aan de door..

Tot wat een menigte van zonden voert de geldzucht! Wat een gevaarlijke kans speelde Achan voor een handvol geld!.

2) Dit dal lag buiten het leger, ten zuiden van een hoogte, die bij Gilgal lag en door de vlakte van Jericho liep. Het ontving zijn naam door hetgeen nu geschieden zou (Joshua 7:26; Joshua 7:15:7). In Isaiah 65:10 en Hosea2:17 wordt met zinspeling op deze geschiedenis nog dit dal genoemd..

Vers 25

25. En Jozua zei 1) tot Achan, toen hij tot het ontvangen van de straf voor hem stond: Hoe hebt gij ons, het volk van de Heere, beroerd, 2)door uw overtreding in het ongeluk gebracht? De HEERE zal u, als rechtvaardige vergelding, beroeren op deze dag, en al de ellende op udoen neerkomen! En geheel Israël stenigde hem met zijn zonen en dochters en vee met stenen, en zij verbrandden hen, hun lijken met het gestolen goed, en hun tenten en alles wat zij hadden, met vuur, en zij overwierpen hen met stenen.

1) Deze aantijging schijnt al te hard te zijn, alsof hij voornemens was, om die ellendige, die hij had moeten vermanen om geduldig te zijn, bijna tot woede aan te zetten. Maar het is mij volstrekt niet twijfelachtig of hij heeft alzo om het volk gesproken, opdat het voor allen een nuttig voorbeeld zou zijn. Ik stel alzo vast, dat hij Achan niet tot wanhoop heeft willen brengen, maar in diens persoon aantonen, wat een zware misdaad het is, de kerk van God te beroeren.. 2) Beter vertaald: omdat gij ons beroerd hebt, daarom zal de Heere u beroeren. Toen Luther op 10 December 1520 voor de Elsterpoort te Wittenberg de decretalen en de bul van Paus Leo X in aanwezigheid van zijn studenten verbrandde, deed hij dit met zinspeling op de bovengenoemde plaats met deze woorden: "Omdat gij de heilige van de Heere bedroefd hebt, zo vertere u het eeuwige vuur.".

Vers 25

25. En Jozua zei 1) tot Achan, toen hij tot het ontvangen van de straf voor hem stond: Hoe hebt gij ons, het volk van de Heere, beroerd, 2)door uw overtreding in het ongeluk gebracht? De HEERE zal u, als rechtvaardige vergelding, beroeren op deze dag, en al de ellende op udoen neerkomen! En geheel Israël stenigde hem met zijn zonen en dochters en vee met stenen, en zij verbrandden hen, hun lijken met het gestolen goed, en hun tenten en alles wat zij hadden, met vuur, en zij overwierpen hen met stenen.

1) Deze aantijging schijnt al te hard te zijn, alsof hij voornemens was, om die ellendige, die hij had moeten vermanen om geduldig te zijn, bijna tot woede aan te zetten. Maar het is mij volstrekt niet twijfelachtig of hij heeft alzo om het volk gesproken, opdat het voor allen een nuttig voorbeeld zou zijn. Ik stel alzo vast, dat hij Achan niet tot wanhoop heeft willen brengen, maar in diens persoon aantonen, wat een zware misdaad het is, de kerk van God te beroeren.. 2) Beter vertaald: omdat gij ons beroerd hebt, daarom zal de Heere u beroeren. Toen Luther op 10 December 1520 voor de Elsterpoort te Wittenberg de decretalen en de bul van Paus Leo X in aanwezigheid van zijn studenten verbrandde, deed hij dit met zinspeling op de bovengenoemde plaats met deze woorden: "Omdat gij de heilige van de Heere bedroefd hebt, zo vertere u het eeuwige vuur.".

Vers 26

26. En zij richtten over hem, en de zijnen, een groten steenhoop, om ook hun as van de aarde te verdelgen, zijnde als een voortdurend schandteken als waarschuwend voorbeeld voor anderen, tot op deze dag, dat de schrijver dit opschreef. Alzo, omdat Israël de ban uit zijn midden had weggedaan, keerde zich de HEERE van de hitte van Zijn toorn tegen het gehele volk. Daarom, naar hetgeen Jozua bij de strafoefening tot Achan zei (Joshua 7:25), noemde men de naam van die plaats, het dal van Achor, d.i. bedrog, tot deze dag toe.

Achan wordt later (1 Chronicles 2:7) zelf Achor genoemd, d.i. de bedrieger..

Vers 26

26. En zij richtten over hem, en de zijnen, een groten steenhoop, om ook hun as van de aarde te verdelgen, zijnde als een voortdurend schandteken als waarschuwend voorbeeld voor anderen, tot op deze dag, dat de schrijver dit opschreef. Alzo, omdat Israël de ban uit zijn midden had weggedaan, keerde zich de HEERE van de hitte van Zijn toorn tegen het gehele volk. Daarom, naar hetgeen Jozua bij de strafoefening tot Achan zei (Joshua 7:25), noemde men de naam van die plaats, het dal van Achor, d.i. bedrog, tot deze dag toe.

Achan wordt later (1 Chronicles 2:7) zelf Achor genoemd, d.i. de bedrieger..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-7.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile